direct naar inhoud van Regels
Plan: Westgat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Westgat' met identificatienummer NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201 van de gemeente Urk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarde:

de aan het gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.8 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw bestemd voor de vestiging van meerdere kleinschalige bedrijven;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, tevens dienstwoning;

1.11 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevi-inrichting:

een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 huishouden:

een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band gerelateerde personen, dat gezamenlijk een eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in een woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep. Kamergewijze bewoning door studenten of seizoensarbeiders wordt niet beschouwd als één huishouden.

1.28 inpandige bedrijfswoning:

een bedrijfswoning die zich in het hoofdgebouw van het bouwperceel bevindt;

1.29 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.30 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.31 ondergeschikte functie:

functie waarvoor niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.32 peil:

de bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer nabij de hoofdtoegang van een gebouw;

1.33 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende gebouwen op de begane grond;

1.37 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.39 zone:

een in het plan als zodanig aangegeven gebied, waarvoor speciale, aanvullende bepalingen gelden in verband met de afweging van alle in het geding zijnde belangen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van een bouwvlak indien dat in de planregels wordt aangegeven. Wat betreft de woningen wordt bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel de vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meegerekend voor de oppervlakte, als bedoeld in lid 2.5;

2.7 peil:

voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, ingangspartijen, galerijen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in milieucategorie 1 en 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten, als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, dan wel bestaande bedrijven;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. kantoren behorende bij bedrijven en zelfstandige kantoren, met dien verstande dat in de bestemming niet meer dan 250 m2 aan zelfstandige kantoren is toegestaan;
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen;
  • e. waterberging;
  • f. bijbehorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;

met uitzondering van:

  • g. een bevi-inrichting;
  • h. detailhandelsbedrijven;
  • i. bedrijven met activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
  • j. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • k. vuurwerkbedrijven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de van de weg gekeerde erfgrens bedraagt niet minder dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt niet meer dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage dan wel het bestaande bebouwingspercentage indien deze meer bedraagt;
  • e. bedrijfswoningen zijn uitsluitend inpandig toegestaan en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandige bedrijfswoning';
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en vrijstaande reclamezuilen bedraagt niet meer dan 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten behorende bij bedrijven bedraagt niet meer dan 10,00 m.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de situering van de ontsluiting vanaf de weg en de situering van de bebouwing met het oog op:

  • a. het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • b. de eisen vanuit de sectorale milieu- en waterwetgeving;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en (inpandige) bedrijfswoningen teneinde het voorkomen van belemmeringen ten aanzien van de bedrijfs- en woonfunctie op percelen;

met dien verstande dat de gebruikswaarde van het bedrijf niet onevenredig wordt geschaad.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 3.2.1, onder c, voor zover een bouwhoogte van niet meer dan 10,00 m is toegestaan, een bouwhoogte van 12,00 m toestaan;
  • b. sublid 3.2.1, onder e, en ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' bedrijfswoningen, al dan niet vrijstaand, toestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' niet meer dan één bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. sublid 3.2.2, onder b, voor de bouw van antennes tot een bouwhoogte van niet meer dan 25,00 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Per bedrijf bedraagt de oppervlakte van bijbehorende kantoren niet meer dan 35% van de bedrijfsvloeroppervlakte;
  • b. Productiegebonden detailhandel is toegestaan als nevenactiviteit waarbij niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlakte wordt gebruikt met een limiet van 100 m2;
  • c. Gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie is niet toegestaan;
  • d. Bedrijfsverzamelgebouwen zijn niet toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, dan wel in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomen in ten hoogste een milieucategorie hoger dan volgens de betreffende aanduiding is toegestaan, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfstypen die ter plaatse bij recht zijn toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Bedrijven genoemd in lid 3.1, sub f tot en met j, zijn niet toegestaan;
  • b. lid 3.5, onder d, voor een bedrijfsverzamelgebouw, mits de vloeroppervlakte per bedrijf niet minder dan 200 m2 bedraagt.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. fiets en/of voetpaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterberging;
  • e. het uitvoeren van de bestaande waterschapsactiviteiten (opslag groenafval en een kroosreiniger), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterstaatkundige functie';
  • f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  • g. bijbehorende verhardingen en watergangen;
  • h. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt niet meer dan 6,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2,50 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • d. waterberging;
  • e. het uitvoeren van de bestaande waterschapsactiviteiten (opslag groenafval en een kroosreiniger), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterstaatkundige functie';
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. fietsenstallingen en straatmeubilair.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan;
  • b. de oppervlakte van een gebouw bedraagt niet meer dan 25 m2;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,00 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt niet meer dan 10,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2,50 m.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met een strook van 5,00 m ter weerszijden van de aangeduide leiding.

6.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen bedraagt niet meer dan 2,50 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder lid 6.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de tot 'Leiding - Gas' bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en of bomen;
  • e. het vellen of rooien van houtgewas.
6.5.2 Uitzondering

Het in sublid 6.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die betreffen het normale onderhoud en beheer van de gasleiding;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
6.5.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

6.5.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in sublid 6.5.1 wordt het advies ingewonnen van de leiding beheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

7.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Sublid 7.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de verbeelding als 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,50 ha en ingrepen die niet dieper dan 0,50 m de bodem verstoren.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
7.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in sublid 7.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of,
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of,
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
7.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in sublid 7.3.1 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,50 ha en/of ingrepen die niet dieper dan 0,50 m de bodem verstoren.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' als bedoeld in lid 7.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden; en,
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting, het beheer en onderhoud van de primaire waterkering en waterstaatkundige werken.

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,00 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 worden toegestaan dat ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde kunnen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende waterbeheerder:

  • het bouwen geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in lid 8.1;
  • hiervoor vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de bevoegde waterbeheerder dan wel hiervoor een watervergunning is verleend.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • d. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
8.4.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 8.4.1 kan alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkering en de waterstaatkundige werken, dan wel door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.4.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 8.4.1 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

  • a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting of erotisch getinte vermaaksfunctie;
  • b. gebouwen ten behoeve van een internetwinkel;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  • d. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte;
  • e. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  • f. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zo ver niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - dijk 1
11.1.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als binnenbeschermingszone van de primaire waterkering en tevens bestemd voor de bescherming, de versterking, het beheer en onderhoud en de instandhouding van de primaire waterkering met de daarbij behorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

11.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' wordt niet gebouwd.

11.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van sublid 11.1.2, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk positief advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder dan wel is hiervoor een watervergunning verleend.
11.2 Vrijwaringszone - dijk 3

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 3' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering en tevens bestemd voor de bescherming, de versterking, het beheer en onderhoud en de instandhouding van de primaire waterkering met de daarbij behorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

11.3 Wetgevingszone - Wijzigingsgebied

Het college van burgemeester en wethouders kan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen op grond van artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Groen' naar 'Bedrijventerrein - 2' en/of 'Verkeer' met dien verstande dat bij het wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' de volgende voorwaarden gelden:

  • a. wordt aangetoond dat de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
  • b. uitsluitend vrijstaande bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande bedrijfswoningen niet meer dan 10,00 m bedraagt;
  • d. het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer dan 55% bedraagt;
  • e. de afstand tussen bedrijfsgebouwen op één bouwperceel niet minder dan 4,00 m bedraagt;
  • f. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande bedrijfswoningen de volgende regels gelden:
    • 1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,00 m;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6,00 m;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 50 m2;
  • g. sprake is van een uitvoerbaar wijzigingsplan in die zin dat de toelaatbaarheid op het gebied van:
    • 1. milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie, bodem en archeologie wordt aangetoond;
    • 2. een veilige en goede verkeerssituatie wordt aangetoond;
    • 3. de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt aangetoond;
  • h. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 3 'Bedrijventerrein - 2', met inachtneming van hetgeen hiervoor onder sub a tot en met sub g aangegeven, van overeenkomstige toepassing zijn;
  • i. in aanvulling op sub a tot en met sub h, indien gewenst, ook een gemeentewerf kan worden toegestaan met dien verstande dat sub d dan niet van toepassing is.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsplanregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsplanregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsplanregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  • e. de bestemmingsplanregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 2,00 m;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 8 m2 bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeernormen
13.1.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met dit plan wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering als deze hiervoor is opgenomen in de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014).

13.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen , het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014).

13.1.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in de sublid 13.1.1 en sublid 13.1.2 en toestaan dat:

  • a. parkeergelegenheid niet op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de in de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014) daarvoor gestelde voorwaarden;
  • b. met niet meer dan 10% wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm in gevallen waarin de toepassing van de parkeernormering conform de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014) naar hun oordeel in individuele gevallen tot niet bedoelde en onaanvaardbare normen leidt.
13.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen in die zin dat bij herziening van de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014) de verwijzing in sublid 13.1.1, sublid 13.1.2 en sublid 13.1.3 naar de normering in de'Notitie Parkeernormen Urk 2014 (1ste herziening)' (vastgesteld op 4 november 2014) wordt gewijzigd naar de normering in de vastgestelde herziene Notitie Parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Westgat'