Plan: | Hooidijk te Vasse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.VASBPHOOIDIJK-VG01 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van een stuk agrarische grond, gelegen ten zuiden van de reeds gerealiseerde woonwijk Steenbrei III te Vasse, vijf aaneengebouwde woningen en vier twee-aaneen woningen te realiseren.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Vasse, Herziening Steenbrei III'. Op basis van dit bestemmingsplan is wonen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied betreft het gebied ten zuiden van het reeds gerealiseerde woonwijk Steenbrei III te Vasse. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde loopt de weg Hooidijk. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook dat tussen het plangebied en de basisschool ligt. De noordzijde van het plangebied grenst aan een smalle groenstrook.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rood kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Vasse, Herziening Steenbrei III'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Tubbergen op 30 maart 2015. Verder gelden de bestemmingsplannen 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' en '(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen'. Op navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Vasse, Herziening Steenbrei III'
Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied Hooidijk de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, en wonen is hierbinnen niet toegestaan.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van vier twee-aaneen woningen en vijf aaneengebouwde woningen. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en de gevolgde procedure.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
Het projectgebied betreft een agrarisch perceel van ca. 3.000 m2 aan de Hooidijk en ligt direct ten oosten van de kern van Vasse. De omgeving kan daarom deels worden omschreven als een woongebied en deels als buitengebied met weilanden, akkers, houtwallen en bosgebieden. Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het projectgebied weergegeven.
Impressie huidige situatie plangebied
Het plangebied bestaat uit twee grasvelden op een hoger gelegen es. De grasvelden worden van elkaar gescheiden worden door een smal paadje. Het westelijke grasveldje is omheind met prikkeldraad en er staat een klein schuurtje dat voor het houden van dieren werd gebruikt. Verder staat er nog een tweede schuurtje, een coniferenhaag en enkele bosschages. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een forse groensingel.
Initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te ontwikkelen. In het ontwerp zijn vijf aaneengebouwde woningen opgenomen, en vier twee-aaneen woningen.
De goothoogte van de vijf aaneengebouwde woningen wordt circa 6 meter en de nokhoogte wordt circa 10 meter. De twee-aaneen woningen krijgen een goothoogte van circa 3 meter en een nokhoogte van circa 10 meter.
De aaneengebouwde woningen worden aan de westzijde van het plangebied gesitueerd, de twee-aaneen woningen aan de oostzijde. Hierbij worden de voorgevels van zowel de twee-aaneen woningen als de aaneengebouwde woningen oostelijk georiënteerd. De woonpercelen van de aaneengebouwde woningen variëren tussen de circa 100 m2 en de 200 m2. De woonpercelen van de twee-aaneen woningen variëren tussen de circa 200 m2 en de 300 m2. Op de woonpercelen en ten noorden van de aaneengebouwde woningen worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt het plangebied deels omsloten door een groenstrook.
De navolgende afbeeldingen geven een opzet van het ontwerp op de locatie weer en toont 3D beelden van de toekomstige woningen.
Toekomstige inrichting plangebied
3D impressies van de woningen
Landschappelijk inpassingsplan en groenplan
Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan en een groenplan opgesteld. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1, het groenplan als Bijlage 2.
Allereerst is ervoor gekozen de twee-aaneen woningen met de voorkant naar het buitengebied te draaien. Hiermee ontstaat er een duidelijke afbakening van de bebouwde kom van Vasse. Aan de oostzijde van het plangebied, tegen het aangrenzende agrarisch perceel aan, zullen negen eiken worden aangebracht. Deze zullen meedraaien met de draaiing van de twee-aaneen woningen. De grond waarop de eiken staan zal worden ingezaaid met een bloemrijk mengsel. Tevens zal er tussen de bomen en de twee-aaneen woningen een haag worden gerealiseerd. Deze zal ook meedraaien met de draaiing van de woningen. De haag bestaat uit een mengsel van meidoorn en veldesdoorn. Hiermee ontstaat er een duidelijke afbakening van de bebouwde kom van Vasse.
Tussen de Hooidijk en de nieuwe woningen, ten zuiden van het plangebied, zullen twee groenstroken worden gerealiseerd. Deze groenstroken worden ingezaaid met een bloemrijk mengsel. Op de groenstrook ten hoogte van de twee-aaneen woningen wordt een rode beuk geplaatst. Er zal tevens een rode beuk naast de twee langsparkeerplaatsen worden geplaatst. Op de groenstrook ter hoogte van de aaneengebouwde woningen wordt een walnoot aangebracht.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van negen woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied niet mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden. De ontwikkeling maakt in totaal negen woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met negen woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De provinciale Omgevingsvisie wordt elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie. Het ontwerp van de Actualisatie 2018/2019 heeft van 21 maart tot en met 8 mei 2019 ter inzage gelegen.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijvoorbeeld herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017
Of - Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Waar - Ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar de ontwikkeling past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe - Gebiedskenmerken
Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe de ontwikkeling invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan: de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Er worden vier lagen onderscheiden:
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. In de natuurlijke laag onderscheiden we gebiedstypen. Voor het plangebied geldt gebiedstype: 'Stuwwallen'.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. In de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden een aantal gebiedstypen onderscheiden. Voor het plangebied geldt gebiedstype: 'Essenlandschap'.
Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. In de stedelijke laag onderscheiden we gebiedstypen. Voor het plangebied gelden de gebiedstypen: 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving In de laag van de beleving onderscheiden we gebiedstypen. Het plangebied is aangeduid als 'Donkerte'. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. Op basis van de laag van beleving is het plangebied aangemerkt voor 'Donkerte'.
Toetsing provinciaal beleid
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.2 (Principe van concentratie), artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. '
Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie
Zoals blijkt uit paragraaf 3.3 is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering ook uitgegaan van woningbouw voor de lokale behoefte. Voorliggend voornemen voorziet hierin. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De ontwikkeling is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen de kern Vasse is onvoldoende ruimte beschikbaar om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Daarnaast betreft de voorliggende ontwikkeling de afronding van de reeds gerealiseerde woonwijk Steenbrei III. Het plan past binnen de woonvisie die afgestemd is met de provincie. Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Op de gronden in het plangebied kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal negen woningen worden gerealiseerd. De bouw van deze woningen is passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3) en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken, zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In onderstaande figuur is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen, waarbij het plangebied met een rood kader is weergegeven.
Uitsnede perspectievenkaart
Ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en vormt hierdoor een geschikte uitbreidingslocatie. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor overige functies in de omgeving (zie ook Hoofdstuk 4). De nieuwe woningen passen zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed in de omgeving en de woonbuurt wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast. Geconcludeerd wordt dat in voorliggend geval afgeweken kan worden van het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Natuurlijke laag
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Stuwwallen'. Dit is in onderstaande figuur weergegeven, waarbij het plangebied met een rood kader is weergegeven.
Uitsnede natuurlijke laag
De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop én er vanaf te versterken.
De ontwikkeling houdt rekening met de stuwwal door de positionering van de aaneengebouwde woningen. Deze zullen met de gevel richting het open landschap worden gepositioneerd. Hiermee ontstaat er een logische entree van de kern Vasse en wordt het zicht op én vanaf de stuwwal versterkt. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Essenlandschap'. Dit is in onderstaande figuur weergegeven, waarbij het plangebied met een rood kader is weergegeven.
De ontwikkeling houdt rekening met de landschappelijke es door de positionering van de aaneengebouwde woningen. Deze zullen met de gevel richting het open landschap worden gepositioneerd. Hiermee ontstaat er een logische entree van de kern Vasse. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Stedelijke laag
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Verspreide bebouwing'. Dit is in onderstaande figuur weergegeven, waarbij het plangebied met een rood kader is weergegeven.
Uitsnede stedelijke laag
Omdat het plangebied momenteel onbebouwd is, betreft het geen 'woonwijk 19550 tot nu'. Het plangebied ligt echter op een logische locatie voor uitbreiding. Het realiseren van woningen ter plaatse is vanuit stedenbouwkundig en functioneel oogpunt goed mogelijk. De bouwmogelijkheden zijn nagenoeg overeenkomstig met de mogelijkheden ter plaatse van het aangrenzende woongebied. De woningen zullen dan ook qua aard, schaal en vormgeving goed passen in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Donkerte'. Dit is in onderstaande figuur weergegeven, waarbij het plangebied met een rood kader is weergegeven.
Uitsnede laag van de beleving
Een toename van het gebruik van kunstlicht is inherent bij uitbreiding van een woonwijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het plangebied is gelegen aangrenzend aan een stedelijk gebied waar reeds sprake is van gebruik van kunstlicht. Overigens is de toename van het gebruik van kunstlicht in het plangebied beperkt gelet op de beperkte hoeveelheid nieuwe woningen. De 'Laag van de beleving' staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Laag van de beleving'.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
Omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen'
In de gemeente Tubbergen werken inwoners en gemeente binnen Mijn Dorp 2030 al een aantal jaren samen aan het leefbaar houden van de kernen. Deze manier van werken past goed in de werkwijze die met de invoering van de Omgevingswet voor de fysieke leefomgeving steeds belangrijker wordt. De eerste stap hierbij is het opstellen van de Omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én het buitengebied, over gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. Het gaat over wat we willen behouden, versterken en ontwikkelen.
De omgevingsvisie is opgedeeld in een waardenkaart, speerpunten, kernprincipes en in het stappenplan. MijnOmgevingsvisie gaat in op:
Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:
Speerpunten
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is, gezien de ontwikkeling, met name het thema 'Aantrekkelijk wonen' van belang.
Aantrekkelijk wonen
De gemeente Tubbergen wil dat het aantal en soort woningen in een kern past bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
Inbreiden voor uitbreiden
De gemeente Tubbergen wil graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Hierbij kan gedacht worden aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.
Kijken naar de toekomst
Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de woonvisie kijkt de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt de gemeente de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.
Wonen
In de op 6 juli jl. door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke woonvisie, is op basis van een aantal prognoses gekozen voor de middellijn als het gaat om het kwantitatief woningbouwprogramma. Voor de komende 10 jaar heeft de gemeente Tubbergen in totaal 640 woningen toe te voegen. Hierbij is de inzet om in de komende 5 jaar hiervan een groot deel te realiseren. Er is een verdeling over de kernen gemaakt (waarbij de aantallen voor de grote kernen en de aantallen voor de kleine kernen ook nog eens zijn samen gevoegd, maar uitgangspunt is de verdeling over de kernen). Het gemeentelijke Kwaliteitskader Woningbouw 2021 geeft een woningbehoefteprofiel per doelgroep op gemeenteniveau en per kern aan. Deze woningbehoefteprofielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave.
In de woonvisie is aangegeven dat met name voor de doelgroepen starters en senioren gebouwd moet worden. Voor starters geldt dat er een toenemende vraag is naar kleinere woningen (op kleinere kavels) hoewel de vraag naar grotere kavels onder de starters zeker nog aanwezig is. Daarom zetten we primair in op het bouwen van meer betaalbare woningen voor starters met beperkte mogelijkheden, maar daarnaast zetten we voor een deel ook in op de bouw van middeldure koopwoningen.
De doelgroep senioren zal de komende jaren sterk groeien. Deze doelgroep woont vaak in een grote woning. Jarenlang was het overheidsbeleid om deze doelgroep zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Men wil wel verhuizen indien er een juist aanbod is; een levensloopgeschikte woning. Bouwen voor senioren kan leiden tot doorstroming; als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruime woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen.
Voor de kern Vasse is er een plancapaciteit voor de komende 10 jaar berekend van 70 woningen. Bestaande plancapaciteit (2 woningen op Steenbrei) en een inbreidingsplan van 10 woningen/appartementen geven een resterende plancapaciteit van 58 woningen.
De doelgroep senioren neemt de komende jaren toe. Maar een deel van de senioren die willen verhuizen zal opteren voor een kern met meer voorzieningen. Niettemin ligt er een opgave om het aanbod aan levensloopgeschikte woningen (met name in de koop) uit te breiden (mogelijk in te zetten voor zowel starters als senioren).
In Vasse is al meerdere jaren getracht ten behoeve van de doelgroep starters woningbouw te realiseren. Het vinden van de juiste locatie maar ook het uiteindelijk niet kunnen verwerven van een locatie, zijn redenen waarom tot op heden, na de Steenbrei, geen bouwlocatie meer is gevonden. Wel is recentelijk het voormalig klooster Het Balkon verbouwd tot 10 woningen/appartementen.
Vanuit Mijn Dorp Vasse is meermalen aangegeven dat jongeren de kern verlaten omdat er geen geschikte woningen beschikbaar zijn. Koopwoningen op de bestaande markt zijn te duur en worden ook nog eens overboden. Ook uit enquêtes blijkt dat er behoefte is aan goedkope woningen voor starters.
Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016
Op 16 februari 2016 is de Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016 in werking getreden. De gemeente Tubbergen werd en wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Deze beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand gebied.
De Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016 bevat een toetsingskader zodat aanvragen eenvoudig, duidelijk en sneller kunnen worden getoetst. Ook wordt dan de beoordeling beter en sterker beargumenteerd en onderbouwd.
Wanneer een aanvraag voor bouwen op een inbreidingslocatie binnen het bestemmingsplan past is de gemeente verplicht medewerking te verlenen. Indien de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan en ook niet binnen de daarin opgenomen (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden zal een afweging moeten worden gemaakt of er medewerking wordt verleend. Deze afweging kan worden gemaakt aan de hand van toetsing aan de criteria zoals hieronder wordt weergegeven. Dit laat onverlet dat een bouwvoornemen ook moet worden getoetst aan alle relevante beleids- en omgevingsaspecten, zodat woningbouw op de bewuste locatie als een aanvaardbare vervolgfunctie kan gelden.
Beleid
Verzoeken voor woningbouw dienen te worden getoetst aan het bestaande beleid:
Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.
Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, bijvoorbeeld door sloop en nieuwbouw, waardoor met andere typen woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen.
Toetsing gemeentelijk beleid
Als gevolg van de ontwikkeling worden de agrarische gronden ontwikkeld voor woningbouw, waarbij de woningbouw geschikt is voor starters en doorstromers. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Vasse en binnen het bestaand woongebied. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de afronding van de woonwijk Steenbrei.
Het onderhavige bestemmingsplan Hooidijk voorziet in een plancapaciteit van 9 woningen. Het berekende aantal is ruim voldoende voor de plancapaciteit van 70 woningen. In het kwaliteitskader wordt ten aanzien van de kern Vasse aangegeven dat de doelgroep starters een ruime grondgebonden koopwoning wenst, o.a. via zelfbouw. Het is zoeken naar een betaalbaar woonconcept dat hier bij aan sluit. Daarnaast zoekt een deel van de starters een ruime koopwoning in het (middel)dure segment. Met het onderhavige bestemmingsplan waarin 9 starterskavels (1 rij van 5) en 2 blokken van 2 onder 1 kap, wordt voorzien in de behoefte van de doelgroep starters.
Tot slot zal voorliggend plan worden gerealiseerd op een locatie dat aangemerkt is als woongebied. Het plangebied door de gemeente Tubbergen aangemerkt als uitbreidingslocatie. Dit zou in strijd zijn met de Nota inbreidingslocaties Tubbergen. Echter gaat het om de afronding van de woonwijk Steenbrei en voorziet het in de lokale behoefte van de kern Vasse. Momenteel zijn er geen inbreidingslocaties voorhanden in de kern Vasse. De locatie is zorgvuldig, in samenwerking met de provincie, tot stand gekomen. Hiermee voldoet de ontwikkeling ook aan het thema 'aantrekkelijk wonen' van de omgevingsvisie.
De woningen zullen qua ontwerp overeenstemmingen hebben met de bestaande woningen in het huidige Steenbrij III. Hiermee is er een logische aansluiting op de bestaande stegenbouwkundige structuur en ontstaat er samenhang met de omgeving. Door de grote groenstrook rondom het plangebied is er geen kwaliteitsverlies met de rest van de groene omgeving.
Aangezien het plan qua bouwmogelijkheden (bouwregels) aansluit bij de woonbebouwing in de omgeving kan geconcludeerd worden dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aansluit op de omgeving.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten.
Op 19 oktober 2021 is ter voorbereiding van het bestemmingsplan de aanmeldnotitie ingediend. De aanmeldnotitie is getoetst aan de criteria van de Wet milieubeheer. Burgemeester en wethouders hebben op 19 november 2021 besloten dat voor het voorliggende project en locatie geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat beoordeeld is dat de voorgenomen activiteiten niet tot onevenredige nadelige milieugevolgen leiden. Het bestemmingsplan 'Hooidijk te Vasse' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Uit de analyses komt naar voren dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat uit matig fijn en zwak tot matig siltig zand. De bovengrond tot een diepte van maximaal circa 1,5 m-mv is zwak humeus. In de bodem zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Op het maaiveld en in de bodem zijn op indicatieve wijze eveneens geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de bovengrond is plaatselijk een gehalte kobalt boven de achtergrondwaarde gemeten. De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft voor de boven- en ondergrond AW (overal toepasbaar).
Tot een diepte van 5,0 m-mv is geen grondwater aangetroffen, derhalve is het grondwater conform de NEN-5740, niet meegenomen in het onderzoek.
In het kader van de Wet bodembescherming geven de resultaten van het uitgevoerde verkennend onderzoek onzes inziens geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek zien wij geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming tot woningbouwlocatie.
Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning en de beoogde bouw van de woningen ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt voorzien in nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. Het aantal woningen neemt ten opzichte van de het geldende bestemmingsplan toe.
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Uitsnede risicokaart Nederland
Volgens de Risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele risico bronnen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voor de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving in januari 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd . Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Selectie van geluidsbronnen
In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woningen niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen is dan ook niet nodig.
Ten zuiden van de ontwikkeling ligt de Hooidijk. Deze weg heeft ter hoogte van de ontwikkeling een 30 km-regime. De wegen in en nabij het plangebied hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Hooidijk zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen. Buiten de bebouwde kom bedraagt de maximum snelheid op de Hooidijk 60 km/uur. Voor het wegdeel buiten de bebouwde kom bedraagt de zone 250 meter. De nieuwe woningen liggen dan ook binnen deze zone van de Hooidijk, ondanks dat deze buiten de bebouwde kom is gesitueerd. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Hooidijk.
Geluidsbelastingen afkomstig van de Hooidijk (binnen en buiten de bebouwde kom)
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Hooidijk (binnen en buiten de bebouwde kom) bedraagt 44 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de ambitiewaarde van 48 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid. Tevens wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. De realisatie van de woningen is dan ook mogelijk vanuit akoestisch oogpunt.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
NIBM rekentool
Met behulp van de NIBM rekentool (versie april 2021) is bepaald dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging, zoals op navolgende afbeelding is weergegeven. Deze tool gaat uit van een worst-case situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van woningen in de bebouwde kom van Vasse. Gezien de omliggende functies (voornamelijk wonen en landbouwgrond) is er sprake van een 'rustig buitengebied'/'rustige woonwijk'.
Bedrijvigheid in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kan worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.
Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Ten westen van dit deelgebied bevindt zich een vestiging van de roomskatholieke basisschool de Mariaschool. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor deze school een richtafstand van 30 m (categorie 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs'). De afstand tussen de woningen en de basisschool bedraagt circa 50 meter beslaan. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m waarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:
In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2022-2027. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
Waterhuishoudkundig plan
Door Geofoxx is in februari 2022 een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit waterhuishoudkundig plan is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort behandeld.
Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Hierbij is gekozen om het hemelwater over het maaiveld en via natuurlijk afschot te laten afstromen naar een roosterput, hier wordt het water via een hemelwaterriool naar de infiltratiekratten geleid aan de noordzijde van het plangebied. Op deze manier kan de natuurlijke contour van de Es worden gevolgd.
Door de ontwikkeling is in het openbaar gebied straks circa 1.780 m2 verharding aanwezig. In lijn met de bergingseis (37 mm) is binnen het plangebied 66 m3 bergingscapaciteit benodigd. Door de aanleg van een krattensysteem en IT-riool is binnen het plangebied ruim voldoende bergingscapaciteit aanwezig om de extra hoeveelheid hemelwater de kunnen bergen.
In overleg met de gemeente Tubbergen is besloten de vloerpeilen zoveel mogelijk in lijn met het huidig maaiveld af te stemmen. Op basis van de toekomstige inrichting van het plangebied is er voldoende ruimte aanwezig om deze aan te sluiten op de bestaande peilen op aangrenzende percelen, echter wordt aanbevolen om bij de verdere (civiele) uitwerking van het plan aandacht te hebben voor de hoogteverschillen welke ontstaan tussen de percelen.
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
In het kader van de watertoets is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de watertoets komt naar voren dat het plangebied gelegen is in een relatief laaggelegen gebied. Het waterschap adviseert aandacht te besteden aan de aanleghoogte van de woningen om grondwateroverlast te voorkomen. Bij eventuele ophoging van het gebied gaat ruimte die geschikt is voor de tijdelijke berging van water op maaiveld bij hevige regen verloren. De gemeente stemt de wijze van ontwikkeling af met het waterschap.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
In september en oktober 2009 heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd.
Op basis van de resultaten van veldonderzoek werd geadviseerd om nader karterend proefsleuvenonderzoek uit te voeren binnen het plangebied. Door RAAP is in mei 2021 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het plangebied drie proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 300 m2. Dit komt neer op een dekkingsgraad van 10,4% van het te onderzoeken gebied. In het plangebied is onder een meer dan een meter dik plaggendek een klein aantal grondsporen aangetroffen, waaronder twee twijfelachtige paalsporen met een sterk gebioturbeerde vulling. Mogelijk stammen deze sporen uit de prehistorie. Een kuil of de kopse zijde van een greppel is vanuit het plaggendek ingegraven. Dit spoor zal uit de late middeleeuwen de nieuwe tijd stammen. De overige sporen zijn van recente of van natuurlijke origine.
Verder zijn slechts enkele vondsten gedaan: een scherf handgevormd aardewerk uit de prehistorie, Romeinse tijd of vroege middeleeuwen en een paar brokjes houtskool. De sporen en de vondsten bevinden zich in de periferie van een omvangrijk vroegmiddeleeuws nederzettingsterrein. Ten tijde van de bewoning aldaar was het huidige plangebied mogelijk als akker in gebruik.
De conclusie is dat er in het plangebied geen sprake is van behoudenswaardige archeologische resten. De regioarcheoloog heeft in juni 2021 besloten om de conclusies van RAAP over te nemen. het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Door Buro SRO is in januari 2021 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 9.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 265 meter en betreft het 'Springendal en Dal van de Mosbeek'. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 kilometer afstand zijn 'Hügelgräberheide Halle-Hesingen' (ca. 2,95 km), 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek' (ca. 6,9 km) en 'Itterbecker Heide' (ca. 8,4 km). Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten.
Het is dus niet op voorhand uit te sluiten of er sprake is van een significante toename van stikstof-depositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. De uitvoering van een stikstofdepositieonderzoek is daarom noodzakelijk en moet middels AERIUS-berekening uitgevoerd worden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de realisatiefase de stikstofdepositie door het gebruik van intern salderen niet groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Verder blijkt uit de AERIUS-berekening dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase.
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland, gelegen. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 66 meter ten oosten van de onderzoekslocatie. Het Natuurnetwerk Nederland betreft een planologische bescherming, de bestemming van het aangrenzende natuurnetwerk blijft gelijk. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.
Soortenbescherming
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 10. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Egel
Tijdens het veldbezoek werden een konijnenhol en diverse ophopingen van takken en bladeren aangetroffen die mogelijk door de egel worden gebruikt als verblijfplaats. Het konijnenhol bevindt zich op het westelijke veld en de bosschages liggen in het noordelijke deel van het projectgebied. Het verwijderen van het konijnenhol en het weghalen van de bosschages kan daarom een negatief effect hebben op de egel. Nader onderzoek naar de egel is daarom noodzakelijk om vast te kunnen stellen of deze soort voorkomt in het projectgebied.
Bunzing, hermelijn en wezel
Van de bunzing, hermelijn en wezel is de aanwezigheid in het projectgebied niet uit te sluiten. In het projectgebied is tenminste één konijnenhol aanwezig die als verblijfplaats kan worden gebruikt en de bosschages aan de noordelijke rand van het projectgebied kunnen behoren tot het functioneel leefgebied. Het verwijderen van het konijnenhol en het weghalen van de bosschages kan daarom een negatief effect hebben op de bunzing, hermelijn of wezel. Nader onderzoek naar de bunzing, hermelijn en wezel is daarom noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de soorten voorkomen in het projectgebied.
Algemene diersoorten
Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten in het projectgebied voorkomen. Zo werden tijdens het veldbezoek een konijnenhol, muizenholen, molshopen en een nest van een muis of woelmuis aangetroffen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beperken of ongedaan te maken. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten.
Nader ecologisch onderzoek
Er is, na aanleiding van de quickscan natuurtoets, een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd in en rondom het plangebied. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. Van de eerder genoemde soorten is de vaste rust-en verblijfplaats van zowel de egel als de wezel aangetroffen.
Er dient een activiteitenplan te worden opgesteld ten behoeve van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming voor de egel en de wezel. Met het nemen van maatregelen uit het activiteitenplan wordt de ontheffing van de Wet natuurbescherming voor deze soorten naar verwachting verleend.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de woningen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van vier keer 'koop, huis, twee-aaneen' en vijf keer 'koop, huis, tussen/hoek', met een van de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen van het plangebied maximaal 71,8 per dag. Dit geeft een toename in het aantal verkeersbewegingen. Het toekomstig plangebied wordt op de Hooidijk ontsloten. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.
Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van vier woningen in de categorie 'twee-onder-een-kap' en vijf woningen in de categorie 'tussenwoning of rijtje' in de 'rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een parkeernorm van respectievelijk 2,2 en 2,0 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In totaal is er behoefte aan (18,8) afgerond 19 parkeerplaatsen binnen het plangebied.
Binnen het toekomstig plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling. Er zullen negen parkeerplaatsen worden gerealiseerd door parkeren mogelijk te maken op de woonpercelen en dus op eigen terrein. De overige tien parkeerplaatsen zullen aan in de openbare ruimte worden aangelegd in de vorm van haaksparkeren aan de noordzijde van het plangebied. Tot slot zullen er nog twee extra parkeerplaatsen worden aangelegd in de openbare ruimte aan de straat. Hiermee worden er meer voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd voor de ontwikkeling.
Onderstaande afbeelding geeft weer waar de parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn hierbij rood weergegeven.
Locatie parkeerplaatsen in plangebied
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Toetsing
Tussen de gemeente en de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Conclusie
Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
De omgeving is geïnformeerd middels begeleidend schrijven. Hier zijn tot op heden nog geen reacties op gekomen. Binnenkort zal de definitieve verkaveling worden gedeeld met de omgeving. Gezien het beperkt aantal belanghebbende in de buurt worden hier geen problemen verwacht.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3, zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.
In de bestemming groen zijn plantsoenen, groenstroken, aanplanten, wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water(lopen), waterberging, lichtmasten, verkeersborden en uitritten toegestaan. Ook is de aanduiding "waterberging" opgenomen voor de ondergrondse infiltratievoorzieningen. Er zijn geen gebouwen toegestaan, wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte hiervan varieert van maximaal 1,2 tot maximaal 8 meter.
Verkeer - Verblijf (Artikel 4)
Binnen deze bestemming zijn wegen, wandel- en fietspaden, water(lopen), parkeer-, groen- en speelvoorzieningen toegestaan. De functie van deze doeleinden is gericht op verblijf en op verkeer ten behoeve van aangrenzende en nabijgelegen bestemmingen. Er zijn geen gebouwen toegestaan, wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte hiervan varieert van maximaal 1 tot maximaal 8 meter.
Binnen de bestemming wonen zijn woningen mogelijk, inclusief aan huis gebonden beroepen en vrije beroepen onder bepaalde voorwaarden. Er zijn bouwregels opgenomen voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en parkeren.
Ten aanzien van de positionering van woningen is bepaald dat deze de op de verbeelding aangeduide gevellijn moeten raken, maar hier niet volledig in hoeven te worden gebouwd. Het is niet de bedoeling om de plaats van de voorgevel te fixeren. Wanneer een punt van de voorgevel de gevellijn raakt is dat voldoende.
Onder voorwaarden mag bij een omgevingsvergunning afgeweken worden van de regels ten behoeve van het bouwen van erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda's, ten behoeve van een praktijkruimte voor een aan huis gebonden beroep of een vrij beroep en ten behoeve van een vermindering van de afstand tussen een bijgebouw en de zijdelingse perceelsgrens (tot 0 meter).
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hooidijk te Vasse' heeft vanaf 19 oktober 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Tevens zijn er geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.