Plan: | Hondebrink, Mariaparochie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.MARBPHONDEBRINK-VG01 |
Ten zuidoosten van de bestaande woonwijk Leuvinksveld in Mariaparochie ligt een voormalig bedrijfsperceel. De locatie betrof tot voor kort een perceel met meerdere autobedrijven en een tankstation met LPG-installatie. Op deze locatie heeft de laatste eigenaar, familie Hondebrink, jarenlang een autobedrijf uitgeoefend. Sinds het staken van de eigen activiteiten is het bedrijfsperceel verhuurd geweest. De bebouwing is inmddels verouderd en heeft geen fraaie uitstraling.
Er is daarom een plan ontwikkeld om woningbouw op de locatie realiseren in de vorm van een inbreiding van Mariaparochie. De bestaande bedrijfslocatie wordt hierbij omgevormd naar een onderdeel van woonwijk Leuvinksveld. Op deze wijze worden 19 extra woningen op de locatie gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
De betreffende woningbouwgrond is opgedeeld in drie percelen, kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, nummers 4595, 4437 en 4427. Daarnaast is een deel plangebied betrokken om de veiligheidszone voor LPG-opslag weg te bestemmen. De planlocatie ligt in de nabijheid van de wegen Almeloseweg aan de zuidzijde en de Slagenweg aan de oostzijde. Aan de west- en noordzijde is de bestaande woonbebouwing van het Leuvinksveld gelegen. Aan de overzijden van de omliggende wegen is agrarische cultuurgrond aanwezig. Onderstaand is de globale ligging en begrenzing ten opzichte van Mariaparochie weergegeven.
Figuur 1.1 & 1.2: Ligging en indicatieve begrenzing plangebied (rood aamgeduid) binnen de kern Mariaparochie (bron: Atlas van Overijssel)
De projectlocatie ligt binnen de bestemmingsplannen 'LPG tankstations', 'Kleine Kernen', 'facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' en het (veeg)bestemmingsplan 'kernen gemeente Tubbergen'.
Binnen het geldende kader heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' en een dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie'. Hierbij zijn eveneens de functieaanduidingen 'garage', 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting' geprojecteerd. Verder is het perceel voorzien van diverse bouwvlakken en maatvoeringen. Op basis van het bestemmingsplan is de locatie daarmee hoofdzakelijk bestemd voor het bedrijfsmatig gebruik. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geeft aan dat tevens een archeologische verwachtingswaarde van toepassing is.
Figuur 1.3: uitsnede verbeelding omgeving projectgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van een woningbouwontwikkeling is derhalve niet toegestaan binnen de huidige bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om deze ontwikkeling te realiseren.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Hondebrink, Mariaparochie' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Mariaparochie is een klein, voornamelijk rooms-katholiek, kerkdorp in Twente in de Nederlandse provincie Overijssel. Het dorp ontstond in de afgelopen eeuw rond de parochiekerk Onze Lieve Vrouwe van Altijddurende Bijstand, waarvan ook de dorpsnaam afgeleid is, namelijk de dagelijkse naam van de parochie.
Het dorp ligt ten noordoosten van Almelo. De kern Mariaparochie is opgedeeld in twee gemeenten, Almelo en Tubbergen. Dit brengt met zich mee dat ook in het verenigingsleven en de school de inwoners van de beide gemeenten vertegenwoordigd zijn. De kernen Harbrinkhoek - Mariaparochie vormen tezamen een dubbeldorp, omdat veel voorzieningen en verenigingen in de beide dorpen gedeeld worden. Het dubbeldorp Mariaparochie - Harbrinkhoek ligt op de overgang van het oude cultuurlandschap (essen) en het ontginningenlandschap. Een overzicht van de ontwikkeling in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld) is in onderstaand figuur zichtbaar.
Figuur 2.1 Topografische kaarten omgeving uit 1950, 1970 en 2019 (Bron: Atlas van Overijssel)
Ten zuidoosten van de bestaande woonwijk Leuvinksveld in Mariaparochie ligt het beoogde projectgebied voor de plannen van initiatiefnemers. De locatie betreft op dit moment een bedrijfsperceel en werd tot voor kort benut door meerdere autobedrijven en een tankstation met LPG. Op deze locatie heeft laatste eigenaar jarenlang een autobedrijf uitgeoefend, sinds het staken van de eigen activiteiten is het bedrijfsperceel verhuurd geweest.
Figuur 2.1 & 2.2: aanzichten plangebied uit 2016 vanaf Almeloseweg en Slagenweg (bron: Google Maps)
Binnen het plangebied is diverse bebouwing aanwezig, waaronder de stellage van het tankstation, de bedrijfshallen van het voormalig autobedrijf en de bedrijfswoning. Het plangebied is nagenoeg volledig verhard (met uitzondering van een grasstrook voor de showroom aan de Almeloseweg). Omliggend aan de bedrijfspanden werden tot voor kort auto's gestald (ook zichtbaar in bovenstaande figuren).
De locatie ligt in de nabijheid van de wegen Almeloseweg aan de zuidzijde en de Slagenweg aan de oostzijde. Aan de west- en noordzijde is de bestaande woonbebouwing van het Leuvinksveld gelegen. Aan de overzijden van de omliggende wegen is agrarische cultuurgrond aanwezig.
Het plan bestaat dan ook om het terrein te herontwikkelen naar een gemengd woningbouwplan voor in totaal 19 woningen. Het huidige stedenbouwkundige programma bestaat uit planvorming voor in totaal 12 dubbele woningen, 4 rijwoningen en 3 vrijstaande woningen. De ontwikkeling gaat daarnaast vergezeld van ruimte voor infrastructuur, groenvoorzieningen en parkeergelegenheid. Tevens is het de bedoeling dat de huidige bedrijfswoning op het perceel wordt omgezet naar een reguliere woning. Het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 2.3, waar de kavelindeling, infrastructuur en groen/waterberging is weergegeven. Het inrichtingsplan is tevens opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie plan Hondebrink (bron: Building Design Architectuur)
De ontsluiting van het woningbouwplan wordt gesitueerd op de Slagenweg. Het is de bedoeling om via deze aansluiting middels een lus een nieuwe woonstraat c.q. woonerf te creëren. Tevens zijn een aantal woningen rechtstreeks gesitueerd aan de Slagenweg en is één nieuwe woning gesitueerd aan de Almeloseweg. Het aantal woningen aan de Almeloseweg is zoveel mogelijk beperkt gehouden vanwege het feit dat dit de hoofdontsluitingsweg voor Mariaparochie en Harbrinkhoek betreft. Bovendien leent de Slagenweg hiervoor zich beter vanwege het 30 km/u snelheidsregime.
Binnen het plangebied is een éénrichtingverkeer constructie gehanteerd zodat er een lus ontstaat voor aanwonenden en bezoekers om langs te rijden. Dit moet zorgen voor een goede doorstroming en benaderbaarheid, tevens is het een meerwaarde voor het woon- en leefklimaat van het gebied.
Het plan voorziet totaal in 19 woningen, opgedeeld in 3 vrijstaande woningen, 12 twee-onder-een-kap woningen en 4 rijwoningen. De vrijstaande woningen zijn gepositioneerd aan de buitenranden en sluiten door de open bebouwingsstructuur aan op de bestaande bebouwingskarakteristieken uit de omgeving.
De rijwoningen zijn gepositioneerd in de kern van het plangebied en vormen een solide wand aan de kop van de nieuwe hof. Op de overige kavels zijn tweekappers ingepast. Er zijn diverse richtlijnen voor de beeldkwaliteit geformuleerd. Voor het beeldkwaliteitsplan wordt parralel aan het bestemmingsplan een procedure doorlopen. De uitgangspunten voor beeldkwaliteit worden onderstaand toegelicht. Te beginnen met de uitgangspunten voor bebouwing:
ORIËNTATIE
ARCHITECTUUR & DETAILLERING
MATERIAAl- EN KLEURGEBRUIK
Richtlijnen buiteninrichting
In plan De Brink wil de ontwikkelaar de mogelijkheden scheppen voor een blijvend duurzame wijk. Op stedenbouwkundig niveau wordt onder andere het hemelwater afgevoerd naar en geborgen in een centraal gelegen wadi en in de groenstroken.
Vanuit de wadi kan infiltratie in de bodem plaatsvinden. Hiermee wordt niet alleen overbelasting van het riool voorkomen maar ook uitdroging van de bodem tegengegaan. Op kavelniveau worden de erfafscheidingen die grenzen aan de openbare ruimte vormgegeven als natuurlijke groene elementen. Dit kan o.a. in de vorm van een volledig groene erfafscheiding zoals een haag. Dit heeft altijd de voorkeur vanwege het groene karakter. Voorbeelden van veel toegepaste natuurlijke erfafscheidingen zijn de Beukenhaag, Taxus, Liguster, Meidoorn en Hedera.
Een natuurlijke erfafscheiding kan ook worden uitgevoerd als een hekwerk met begroeiing. Ook een combinatie van klimplanten en bouwkundige elementen is mogelijk, maar deze dienen elkaar dan af te wisselen met een verhouding van maximaal 1/3 gesloten tegenover 2/3 groen. Op die manier blijft het beoogde groene karakter van het plan in stand.
in het plan wordt onderscheid gemaakt tussen lage hagen en hoge hagen. op de perceelsgrenzen waar geen haag is aangeduid kan naar eigen invulling een erfafscheiding worden gerealiseerd.
Speelvoorzieningen en inrichtingselementen
Op de centrale groenstrook zal ruimte worden gereserveerd voor speelvoorzieningen. Daarnaast zullen in het gebied ook inrichtingselementen worden toegepast zoals straatverlichting. Deze objecten vormen onderdeel van het nieuwe woonerf en dienen daarom een bescheiden uitstraling te hebben. De kleurstelling is landelijk en/of traditioneel. vooral speelvoorzieningen hebben geen schreeuwerige, felle kleuren. Houten speeltoestellen versterken het landelijke karakter en hebben de voorkeur.
Verhardingen
De verharding van straten is zoveel mogelijk doorlopende bestrating, met variatie in legverbanden voor de rijloper en parkeerstroken. Uitgangspunt bij het ontwerp van de bestrating is een in materiaal en kleur samenhangend rustig geheel maar wel met kleurvariatie. De nieuwe woonkavels worden ontsloten met elk een eigen oprit. Bewoners zijn vrij in de keuze van type verharding van de oprit.
Het toekomstig woongebied gaat vergezeld van een groenplan en -visie zoals deze in de paragraaf beeldkwaliteit reeds is toegelicht. Binnen de wijk worden daarom bomengroepen en solitaire bomen aangebracht. Tevens wordt gebruik gemaakt van sierheesters, hagen en groene erfafscheidingen. Het groenplan is zichtbaar in figuur 2.4 en in grootformaat via Bijlage 2 weergegeven.
Figuur 2.4 groenplan toekomstige situatie (bron: Borgerink Groendesign)
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de bestemmingsplanprocedure hebben er overleggen en bijeenkomsten met de omgeving plaatsgevonden.
Bijeenkomst omwonenden 12 mei 2021
Op 12 mei 2021 heeft een digitale bijeenkomst plaatsgevonden met omwonenden van het plangebied. De omwonenden hebben hiervoor allen een brief aan huis ontvangen. Deze bijeenkomst was digitaal in verband met de destijds geldende corona-maatregelen. Gedurende de avond hebben initiatiefnemers een presentatie van de plannen voor de herontwikkeling van locatie Hondebrink in Mariaparochie gegeven en zijn diverse vragen gesteld en/of opmerkingen omtrent de plannen gemaakt.
De vragen hadden met name betrekking op de overgang van het plangebied naar de bestaande woonwijk Leuvinksveld. Onder andere ging het over de wijze waarop de erfafscheiding plaats gaat vinden aan deze zijde. Daarnaast of een bestaande brandgang achter De Kievit behouden zou worden. In gesprek is zoveel mogelijk antwoord verschaft op de vragen en zijn voorstellen in de planvorming gedaan.
Doorwerking omgevingsdialoog in onderhavig plan:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio doordat de kern Mariaparochie de mogelijkheid verkrijgt om (deels) te voorzien in een lokale woonbehoefte. Het plan is niet in strijd met nationale belangen en past binnen de prioriteiten van de NOVI.
De zgn. laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
Het plangebied is gelegen in het dorp Mariaparochie, op de locatie waar momenteel nog een garagebedrijf is gevestigd (waarin meerdere bedrijfjes zijn gevestigd) welke is gevestigd aan de Slagenweg/Almeloseweg.
Het betreft een bebouwd bedrijfsperceel, gelegen op de hoek Slagenweg/Almeloseweg tegen de bestaande bebouwing van de kern Mariaparochie. De locatie is in de huidige situatie met bedrijfsgebouwen bebouwd. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Slagenweg en de Almeloseweg aan respectievelijk de oost- en de zuidzijde en woningbouw aan de noord- en westzijde. De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw en agrarische gronden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een woningbouwontwikkeling op gronden die momenteel bebouwd en ingericht zijn als bedrijf. Het plan voorziet in totaal in 19 woningbouwkavels, in de vorm van 4 rijwoningen, 12 twee-onder-een kap-/geschakelde woningen en 3 vrijstaande woningen. Naast woonkavels wordt binnen het projectgebied infrastructuur, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen aangelegd. In totaal 12 woonkavels hebben een omvang tot en met 250 m². Het gaat hierbij om rijwoningen en twee-onder-een-kap woningen. Dit betreffen starterskavels. De overige twee-onder-één-kapwoningen zijn gesitueerd op kavels (iets) ruimer dan 250m2 en geschikt voor meerdere doelgroepen.
De woningen worden georiënteerd op de Slagenweg, in die zin dat het plan hierop ontsloten is. De te realiseren woningen krijgen overwegend een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 10 meter. De nokrichting van de woningen is gevarieerd. Tot slot bestaat de mogelijkheid om bij de woningen aan- en bijgebouwen te realiseren. Deze kunnen dienst doen als berging/garage bij de woningen of als (extra) woonruimte (bijv. woon-/slaapkamer) in geval van een levensloopbestendige woning. De overige gronden binnen het plangebied worden ingericht met infrastructuur, groen- en water huishoudkundige voorzieningen, met centraal gelegen een wadi waarin het overtollige hemelwater zal worden opgevangen.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 3015, ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke functie binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is er voor deze ontwikkeling hierna een beschrijving van de behoefte opgenomen en gemotiveerd waarom de behoefte al dan niet kan in het bestaand stedelijk gebied.
De 'Woonvisie 2021+' is op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Tubbergen.
Woningbouwprogramma
De gemeente Tubbergen heeft in het verleden altijd een realistische koers gevaren als het ging om woningbouwontwikkeling en grondaankopen. Pas als een plan voor circa 90% was uitgegeven, werd een volgend woningbouwplan in ontwikkeling genomen. Van projectontwikkeling was nagenoeg geen sprake.
In 2017 zijn de regionale woonafspraken Twente (RWP) gemaakt. Ze waren gebaseerd op Primos2017 en de LVDV en vormden voor de Twentse gemeenten het kader voor de woonprogrammering. Op basis van deze (in 2019 geactualiseerde) regionale afspraken is het gemeentelijk woningbouwprogramma opgesteld met een verdeling van het aantal te bouwen woningen over de kernen op basis van verwachte huishoudensgroei. In 2018 zijn in het kader van het Maatschappelijk Akkoord Tubbergen (in samenwerking met Mijn Dorp 2030 van de 9 kernen in de gemeente) zowel de potentiële inbreidingslocaties als de kwalitatieve behoefte in kaart gebracht. Dit heeft geresulteerd in een gemeentelijk woningbouwprogramma met een verdeling van het aantal te bouwen woningen over de kernen op basis van verwachte huishoudensgroei. Op basis van dit programma zijn plannen in voorbereiding genomen en dat we willen voortzetten.
Figuur 3 uit de Woonvisie 2021 laat de bandbreedte voor de toekomstige woningbehoefte zien. Ten aanzien van de verwachte huishoudensgroei zijn er diverse prognosemodellen zoals Primos2020, de huishoudensprognose van het CBS en de ramingen van de RWP gebruikt. Daarnaast zijn er op basis van actuele, lokale cijfers twee nieuwe scenario's doorgerekend. Deze gegevens zijn doorgetrokken naar de toekomst. Afhankelijk van de gegevens die in prognoses worden doorgerekend (en zelfs de periode waarover wordt teruggekeken) komen er verschillende voorspellingen uit verschillende prognoses. Daarom is niet één model leidend voor het bepalen van de huishoudensontwikkeling. Om deze reden gaan we uit van een bandbreedte waarbinnen de woningbehoefte zich de komende jaren zal ontwikkelen. De ondergrens wordt gevormd door het lage gemiddelde scenario van de RWP (2019): +365 woningen. Deze raming ging uit van een scenario waarin groei vooral het gevolg was van de eigen demografische ontwikkeling (het verwachte aantal geboorten afgezet tegen het aantal sterftegevallen).
De bovengrens gaat uit van een situatie waarin het gemiddelde vestigingsoverschot van de afgelopen jaren wordt voortgezet. In dit scenario zal de woningvraag vooral tot ongeveer 2030 groot zijn (+755 woningen), vooral vanwege het aantal vestigers in de gemeente in combinatie met de gezinsverdunning. Na 2030 zal het effect van de vergrijzing (geboorteoverschot slaat om in een sterfteoverschot) toenemen, maar zal er nog steeds een positief migratiesaldo zijn. De behoefte aan extra woningen blijft in dit scenario dus ook na 2030 bestaan, zij het in mindere mate dan daarvoor.
Voor de komende jaren gaan we uit van een woningbehoefte die een middeling is van de verschillende prognoses die genoemd zijn in figuur 3. Dit betekent dat we uitgaan van een woningbehoefte van 640 woningen voor de periode 2020-2030. Gezien de huidige druk op de markt willen we deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren. Mochten we na de eerste vijf jaar meer woningen gebouwd hebben dan de geprognosticeerde behoefte, dan zullen we daar met onze woningbouwopgave na 2025 rekening mee houden.
Daarnaast is het wenselijk om een ruimere plancapaciteit aan te houden dan enkel te koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een zachte plancapaciteit van 130% reëel; zo'n 830 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Tubbergen kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma per kern (Bron: bijlage II van de Woonvisie 2021). We willen echter ruimte geven aan goede plannen die mogelijk de woningbehoefte in een kern overstijgt. Om die ruimte te bieden, voegen we de woningbehoefte voor de grote en kleine kernen samen. Dit biedt meer flexibiliteit. De behoefte per kern blijft echter het uitgangspunt.
Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden. In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zet de gemeente zich er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.
Kwaliteitskader Woningbouw 2021
Naast de woonvisie is separaat ook een Kwaliteitskader opgesteld. Het geeft een woningbehoefteprofiel per doelgroep op gemeenteniveau en uitgewerkt per kern. Deze profielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave.
Voor het dubbeldorp Harbinkhoek-Mariaparochie is het profiel als volgt:
Men heeft behoefte aan een grondgebonden koopwoning, vooral in het goedkope segment tot, maar ook in het middeldure segment.
Een groot deel van de woningvoorraad bestaat uit ruime grondgebonden woningen. Doelgroep neemt de komende jaren wel af. Waarschijnlijk vooral vervangingsopgave maar ook beperkte nieuwbouwopgave.
Deze groep groeit het sterkst de komende jaren, terwijl het aanbod beperkt is. Men wenst vooral een grondgebonden woning, maar ook appartementen zijn op beperkte schaal mogelijk. Ook vraag naar hofjeswonen.
In deze paragraaf is de behoefte van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling opgenomen. Daarvoor is eerst het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald. Vervolgens is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld gebracht. Dit is gedaan op gemeenteniveau en op het niveau van de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
Voor de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is het noodzakelijk om in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied. De omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio. Op bestuurlijk vlak vindt regionale afstemming van woningbouwprogrammering en plannen plaats binnen de regio Twente en de subregio Noord. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt grotendeels overeen met de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie zelf. Het betreft hier een (sub)lokaal ruimtelijk verzorgingsgebied: de kern en directe omgeving.
Uit onderzoek naar de kaveluitgifte van de meest recente woningbouwplannen in de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie blijkt dat vanaf medio 2010 25 kavels zijn verkocht. Hiervan zijn er 11 verkocht aan mensen uit de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie, 4 aan de Woningstichting Tubbergen en 3 uit een andere kern van de gemeente Tubbergen. Er zijn 7 kavels verkocht aan mensen van buiten de gemeente (6 uit de gemeente Almelo en 1 uit de gemeente Houten).
Uit de verhuisbewegingen van en naar Harbrinkhoek-Mariaparochie blijkt dat ongeveer 37% van de personen die naar Mariaparochie verhuizen, uit de eigen gemeente komen en 57% uit de regio.
Hiermee mag zijn aangetoond dat het ruimtelijk verzorgingsgebied grotendeels overeenkomt met de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie.
De aard en de omvang van de in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling zijn bepalend voor de reikwijdte van het onderzoek naar de behoefte, de beschrijving van en het overleg over de behoefte. De omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio.
Kwantitatieve behoefte
De in de Woonvisie 2021+ gekozen middellijn van de verschillende prognoses voorziet in een huishoudensontwikkeling die in totaal 640 woningen vraagt voor de komende 10 jaar. Een verdeling over de verschillende kernen laat zien dat in de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie behoefte is aan 50 extra woningen. Er is naast onderhavige woningbouwontwikkeling in Mariaparochie, momenteel ook een woningbouwontwikkeling in voorbereiding in Harbrinkhoek. In dat plan komen 20 woningbouwkavels, met name gericht op de doelgroep senioren. Gezamenlijk zullen in beide woningbouwplannen in totaal 39 woningen worden gerealiseerd; dit past binnen de berekende additionele behoefte zoals die is berekend in de Woonvisie 2021+.
Kwalitatieve behoefte
Ook in kwalitatieve zin voorziet het voorliggende plan in de concrete behoefte. Hiervoor is samen met de kern aan de hand van enquêtes en gesprekken met de specifieke doelgroepen de concrete behoefte van die doelgroepen nader in beeld gebracht. De onderhavige verkaveling is hier op afgestemd.
Een deel van de woonkavels heeft een omvang tot en met 250 m2 (7 kavels). Deze kavels zijn geschikt als kavels voor een starterswoning dan wel levensloopbestendige woning. Het gaat hierbij om alle rijwoningen en 4 twee-onder-een-kap-woningen.
De overige 8 woningen betreffen woningen voor doorstromers/gezinnen (ook voor dit segment is kwantitatief beperkt uitbreiding nodig op basis van het Kwaliteitskader), maar eventueel ook voor starters. Vanuit de nauwe contacten met de kernen is namelijk gebleken dat er onder de doelgroep starters ook een behoefte is aan grotere kavels. Enkele twee-onder-een-kap woningen voor senioren kunnen levensloopbestendig worden uitgevoerd.
Behoefte kan binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld
In de kern Harbrinkhoek-Mariaparochie is het onderhavige woningbouwplan geprojecteerd op een bedrijvenbestemming; een (voormalig) garagebedrijf. Met de aankoop van deze locatie wordt ingezet op transformatie op een inbreidingslocatie in een kleine kern.
Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen".
Het voorliggend plangebied wordt aangemerkt als gronden met stedelijke functies omdat binnen het plangebied een bedrijfsbestemming geldt. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het plan behoort tot het bestaand stedelijk gebied en geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de Groene Omgeving.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen 19 extra woningen toegevoegd. Dit aantal is passend binnen de kwantitatieve behoefte die voor de overige kernen in de gemeente Tubbergen geldt. Het voornemen past daarmee binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma en is in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017), zie voor een nadere toetsing aan de behoefte ook de paragraaf voor de ladder van duurzame verstedelijking, 3.1.2 in deze toelichting.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met voorliggend plan wordt een inmiddels leegstaand bedrijfsperceel omgevormd naar een woningbouwlocatie. De voorheen aanwezige bedrijvigheid (autobedrijf en tankstation) wordt hiermee van de locatie verwijderd. De omgeving kenmerkt zich door de aanwezigheid van woonwijk Het Leuvinksveld in Mariaparochie. De onderhavige ontwikkeling sluit qua bebouwingsbeeld goed aan bij de reeds bestaande woonbebouwing. Dit levert een verbetering van ruimtelijk kwaliteit op.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De plannen van initiatiefnemers geven invulling aan transformatie van een bedrijfslocatie naar een woningbouwlocatie. Hierbij wordt ook gekeken naar de opgaves als het gaat om verduurzaming en rekening houdende met relevante milieuaspecten en bergingsopgaves. De plannen doen hiermee geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
In onderhavig plangebied is reeds sprake van een bestaand stedelijk gebied. Het gebied is al langdurig gebouwd en de natuurlijk laag is niet zozeer waarneembaar binnen het gebied. Wel wordt rekening gehouden met ruimte voor water binnen het plangebied door de aanleg van waterbergingsmogelijkheden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling. Dit voorkomt afwenteling op de omgeving en geeft hiermee wel invulling aan de geformuleerde doelstellingen voor dergelijke gebieden. Het plan doet geen verdere afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe.
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met een rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Voorliggend plan voorziet in een transformatie van een bestaand bedrijfsperceel naar een woningbouwontwikkeling. De gronden zijn hiermee reeds bestaand bebouwd gebied en de ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan de laag van agrarisch cultuurlandschap, omdat deze kenmerken reeds vrijwel niet meer waarneembaar zijn binnen het plangebied.
Stedelijke laag
Voor de stedelijke laag geldt het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu'.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De gronden in het plangebied zijn aangemerkt als 'woonwijken 1955-nu', net zoals omliggende woonbebouwing in de kern Marparochie.
Ambitie is om bij herstructurering van de wijk wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp en deze verwijst naar de voormalige natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap door bijvoorbeeld nog resterende sloten- en beplantingspatronen te benutten dan wel te herintroduceren. Nieuwe bebouwing dient zich in aard, maat en karakter van het grotere geheel te voegen maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
De wijk zal als een afzonderlijke woonstraat binnen de wijk Leuvinksveld herkenbaar zijn. De 'ingekapselde' ligging tussen de wegen Almeloseweg en Slagenweg en de bestaande woongebouwing, draagt daar aan bij. Bij de totstandkoming van de stedenbouwkundige opzet van het woningbouwplan is voor zover mogelijk gebruikt gemaakt van bestaande structuren. Dit geldt met name voor de aansluiting op bestaande wegen (aansluiting wijk op Slagenweg en Almeloseweg. Qua maatvoering wordt aangesloten op de maatvoering van bestaande woonbebouwing in de omgeving en hierbij is ook rekening gehouden met de ligging in de dorpsrand (bebouwing aan de rand minder massaal). De groenstructuren maken onderdeel uit van het wijkontwerp. Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellignen voor de stedelijke laag.
Laag van de beleving
In de Laag van de beleving heeft het plangebied zelf geen kenmerken. De Almeloseweg is als historische route aangegeven op de Laag van de beleving. Dit heeft geen gevolgen voor de planvorming.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
Leefbare kernen
De gemeente Tubbergen wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
Onze inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant zien we ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juistkrachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van onze kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDorp al langer samen opgepakt.
Dit willen we voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
Aantrekkelijk wonen
Betaalbaar wonen in je eigen gemeente
Wij willen dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
Inbreiden voor uitbreiden
Vanuit de gemeente Tubbergen wil men graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerkgebouw of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom is de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.
Kijken naar de toekomst
Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In onze woonvisie kijken we op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. Als gemeente wordt geprobeerd erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt de gemeente de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.
Toets
De waardenkaart van de omgevingsvisie kent de volgende kernmerken toe:
Figuur 3.6: uitsnede waardenkaart omgevingsvisie, plangebied rood omcirkeld
De waarden bij het kenmerk 'landelijke kernen' luiden als volgt:
Bij ontwikkeling dient ingespeeld te worden op:
Het voorliggend plan is een invulling van een inbreidingslocatie ten behoeve van woningbouw binnen Mariaparochie. Het plan geeft hiermee invulling aan een lokale behoefte voor woningen. Het type woningen is afgestemd op de woonvsiie en woningmarktanalyse van de gemeente Tubbergen.
Qua ontwikkeling wordt een verouderde bedrijfslocatie uit de dorpsrand van Mariaparochie gesaneerd. Hier komt woningbouw voor in de plaats, waardoor een pretiger en kleinschaliger aanzicht ontstaat. De ontwikkeling wordt op een passende wijze in de omgeving opgenomen en draagt bij aan een verbetering van ruimtelijke kwaliteit.
Hiermee past het plan uitstekend binnen de kaders van de Omgevingsvisie Tubbergen.
De 'Woonvisie 2021+' is op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Tubbergen.
Woningbouwprogramma
Voor de periode 2020-2030 gaat de gemeente uit van een woningbehoefte van 640 woningen. Vanwege de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk tussen 2020 en 2025 realiseren. Daarnaast houdt de gemeente een ruimere plancapaciteit aan dan enkel te koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. De gemeente wil hier tijdig op kunnen inspelen. Er wordt uitgegaan van een zachte plancapaciteit van 130%, zo'n 830 woningen.
De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma per kern. De gemeente geeft echter ruimte aan goede plannen die mogelijk de woningbehoefte per kern overstijgt. Hieronder is de woningbehoefte per kern opgenomen.
Figuur 3.7: overzicht behoefte en plancapaciteit kernen gemeente Tubbergen
Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden.
In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zet de gemeente zich er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.
Kwaliteitskader Woningbouw 2021
Naast de woonvisie is separaat ook een Kwaliteitskader opgesteld. Het geeft een woningbehoefteprofiel per doelgroep op gemeenteniveau en uitgewerkt per kern. Deze profielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave. Voor Harbrinkhoek-Mariaparochie is het profiel als volgt:
Starters
Men heeft behoefte aan een grondgebonden koopwoning, vooral in het goedkope segment tot, maar ook in het middeldure segment.
Gezinnen/doorstromers
Een groot deel van de woningvoorraad bestaat uit ruime grondgebonden woningen. Doelgroep neemt de komende jaren wel af. Waarschijnlijk vooral vervangingsopgave maar ook beperkte nieuwbouwopgave.
Senioren
Deze groep groeit het sterkst de komende jaren, terwijl het aanbod beperkt is. Men wenst vooral een grondgebonden woning, maar ook appartementen zijn op beperkte schaal mogelijk. Ook vraag naar hofjeswonen.
Toets
Prognoses laten zien dat in de kernen Harbrinkhoek-Mariaparochie behoefte is aan 40 extra woningen. Met dit bouwplan (19 woningen) wordt de inbreidingslocatie omgevormd naar een woonlocatie in de bestaande kern. Het realiseren van de woningen past binnen de beschikbare contigenten, maar zoals aangegeven geldt voor de inbreidingslocaties conform regionale afspraken geen kwantitatieve limiet. Wel moet in kwalitatieve zin het voorliggende plan in een behoefte voorzien.
Vijftien van de negentien woonkavels heeft een omvang tot en met 300 m2. Deze kavels zijn zijn geschikt als kavels voor een starterswoning of seniorenwoning. Het gaat hierbij om de rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen. De prijs per m² is bij dergelijke kavels verhoudingsgewijs lager dan bij de overige ruimere kavels. Het plan bestaat daarnaast uit een twee-onder-een-kapwoning en een vrijstaande (kavel) met oppervlakten van respectievelijk 322 m2 en 316 m2, daarmee geschikt voor starters die een woning zoeken in het middeldure segment. Op basis van het kwaliteitskader is vraag naar deze kavels. De overige woningen (2 vrijstaande woningen) betreffen woningen voor doorstromers/gezinnen met ruime kavels van 414 m2 en 514 m2. Ook voor dit segment is kwantitatief beperkt uitbreiding mogelijk op basis van het Kwaliteitskader. In dit geval gaat het om kavels op de prominente locatie aan de Almeloseweg, waarop een ruime woning gerealiseerd kan worden. Gezien de overgang van dorp naar buitengebied is dit ook gewenst.
Het voorliggend woningbouwplan richt zich daarmee gezien het programma met name op starters. Dit is ook één van de doelgroepen die in de woonvsiie met name naar voren komt als een speerpunt. Overigens is dit in de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking reeds uitgebreider aan bod gekomen en toegelicht.
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'kernen - niveau midden' toegekend heeft gekregen. Dit betekent dat hogere welstandseisen gesteld kunnen worden.
Voor het onderhavig plan is een maatwerk beeldkwaliteitsplan opgesteld om de toekomstige woningen op welstand te toetsen. In het beeldkwaliteitsplan is onder andere het stedenbouwkundige plan en de gewenste sfeer beschreven, evenals criteria met betrekking tot het uiterlijk (massa, vorm, gevels) van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de betreffende woning(en).
Figuur 3.8: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het (facet)bestemmingsplan 'parkeren Tubbergen', is op 28 mei 2018 is vastgesteld. Middels dat bestemmingsplan wordt de beleidsnotitie ‘Bouwen en parkeren 2018’ van toepassing verklaard op bestemmingsplannen.
Algemeen
Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde 'wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.
In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.
Parkeren op eigen erf
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt uitgegaan van de zone ‘rest bebouwde kom’.
Het parkeren vindt - waar mogelijk - plaats op eigen erf. In ieder geval wordt met het plan conform de notitie bouwen en parkeren 2018 van de gemeente Tubbergen voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Als gevolg van de ontwikkeling geldt de volgende parkeerbehoefte:
Hiermee ontstaat een parkeerbehoefte van 41,3 parkeerplaatsen in totaal.
Dit betekent dat er, conform de beleidsnotitie ‘Bouwen en parkeren 2018’, in totaal afgerond 42 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden. In paragraaf 4.11.2 wordt een toetsing en nadere motivering aangaande het parkeren verstrekt.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een woningbouwontwikkeling voor 19 extra woningen en bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is bedrijfsmatig.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
In voorliggend plan is sprake van een transformatie van een bestaande bedrijfslocatie naar woningbouw. Zekerheidshalve is een m.e.r. aanmeldnotitie voor de ontwikkeling opgesteld. Deze is bijgevoegd in Bijlage 3. De gemeente Tubbergen heeft het besluit genomen dat als gevolg van onderhavig plan geen significante mileueffecten te verwachten zijn. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 4. Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor het voornemen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Op basis van bedrijven en mileuzonering dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van het voornemen, is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd of omliggende milieubelastende functies worden beperkt in hun bedrijfsvoering ten gevolge van de ontwikkeling.
In de omgeving van het plangebied, circa 60 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een bedrijfsperceel voor - op basis van het geldend bestemmingsplan - maximaal bedrijvigheid in de milieucategorie 2. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter.
In de huidige situatie is hier een autoschadeherstelbedrijf gevestigd. Bekend is echter dat hier ook een spuitinrichting aanwezig is, waardoor in de praktijk ook uitgegaan moet worden van de activiteit 'Autospuitinrichtingen', waarvoor milieucategorie 3.1 van toepassing is en een richtafstand van 50 m geldt. In voorliggend geval wordt eveneens aan deze richtafstand voldaan.
Daarnaast is een melkveehouderij (Almeloseweg 181) gesitueerd op circa 136 m ten zuidoosten van het plangebied. Voor wat betreft het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 4.3 in verband met de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de overige aspecten geldt op basis van de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' richtafstanden van 30 m voor stof en geluid. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan.
Resumerend
Gelet op het vorenstaande is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te verwachten en worden omliggende functies niet beperkt. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De beoogde extra woningen binnen het plangebied vallen binnen de bebouwde kom van Mariaparochie. Daarom is ten opzichte van het agrarisch bedrijf aan de Almeloseweg 181 in Harbrinkhoek een vaste afstand van 100 m noodzakelijk.
De afstand tussen de grens van het plangebied en de grens van het bouwvlak van dit bedrijf betreft circa 136 m. De onderlinge afstand is daarom voldoende. Het bedrijf wordt niet belemmerd als gevolg van de plannen, andersom is voor wat betreft geur sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse Milieu om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het rapport is opgenomen in Bijlage 5. De bevindingen volgen onderstaand.
In een verkennend bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 6.963 m² aan de Almeloseweg 182-182a te Mariaparochie. Het verkennend bodemonderzoek is verricht op de volgende terreindelen:
Resultaten veldwerk
In totaal zijn 65 grondboringen verricht. Er zijn 7 diepe boringen afgewerkt tot peilbuis. Tevens zijn 5 bestaande peilbuizen herbemonsterd. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Er zijn visueel geen asbesthoudende materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.00 meter min maaiveld.
Conclusies en aanbevelingen
Ter plekke van deellocaties E en J zijn verontreinigingen aangetroffen, die als gevolg van de
(voormalige) bedrijfsactiviteiten zijn ontstaan. Om deze terreindelen geschikt te maken voor
toekomstig gebruik, is sanering noodzakelijk.
Omdat de deellocaties A (werkplaats), B (werkplaats), C (werkplaats), E (olievlekken), J (stalling), G (tankplaats), H (ondergrondse tankinstallatie) en I (SP+OBAS) nog in gebruik zijn, zal na beëindiging van deze activiteiten alsnog de eindsituatie te worden vastgelegd.
Ter plekke van deellocatie I is zintuiglijk olie waargenomen; analytisch wordt dit niet bevestigd. Geadviseerd wordt de zintuiglijk verontreinigde grond te saneren en af te voeren naar een erkend acceptant.
Het saneren van de sterk verontreinigde grond mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (gemeente Tubbergen) dient te worden goedgekeurd.
Slotconclusie
Na sanering van de verontreinigingen ter plekke van deellocaties E, I en J zijn er geen
milieutechnische bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en
herontwikkeling, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de
volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Omdat de deellocaties A (werkplaats), B (werkplaats), C (werkplaats), E (olievlekken), J (stalling), G (tankplaats), H (ondergrondse tankinstallatie) en I (SP+OBAS) nog in gebruik zijn, zal na beëindiging van deze activiteiten alsnog de eindsituatie te worden vastgelegd.
Met inachtneming van vorenstaande vormt bodem geen belemmering voor het voornemen.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Vanwege de ligging binnen de geluidszone van de Almeloseweg is voor dit plan door Buijvoets Geluidsadvisering (Bijlage 6) een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Berekende geluidbelasting
De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V.4.50) zijn schematisch opgenomen :
Berekend is de invallende geluidbelasting LDEN op gevels van de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. De geluidbelasting wordt getoetst per weg in dit geval alleen de Almeloseweg.
Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.
Voor de rekeninvoergegevens en resultaten wordt verwezen naar de berekening in de rapportage (Bijlage 6) . Bij de twee vrijstaande woningen langs de Almeloseweg is de geluidbelasting incl. 5 dB aftrek maximaal 54 dB en wordt de voorkeursgrenswaarde/ambitiewaarde overschreden. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder en de bovengrens van 58 dB uit het geluidbeleid wordt niet overschreden.
Met het vaststellen van een hogere grenswaarde vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering.
Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Industrielawaai
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen, aangezien er ruimschoots voldaan wordt aan de benodigde afstand tussen activiteiten en de nieuw te realiseren woningen. In paragraaf 4.2 is dit beschreven. Geconcludeerd wordt dat voor het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Geluid vanuit het plangebied
Warmtepompen
Mogelijk dat de toekomstige woningen worden voorzien van warmtepompen. Deze warmtepompen mogen een bronvermogen hebben van maximaal 40 dB(A). Daarmee zullen deze geen negatieve invloed hebben op het referentieniveau (heersende niveau). Gezien het zeer geringe geluidniveau t.g.v. de warmtepompen zal er op het cumulatieve aanwezige geluidniveau geen bijdrage geleverd worden. Een goed woon en leefklimaat wordt hiermee gewaarborgd
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect 'geluid' geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het realiseren van 19 extra woningen zorgt voor extra verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 148 per dag gesteld worden (zie paragraaf 4.11.1 voor een toelichting hierop). Er zal vrijwel geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 148 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Op de risicokaart valt te zien dat het plangebied zelf een risicovolle inrichting betreft met bijbehorende risicocontouren. Deze toekenning is vanwege de aanwezigheid van een tankstation met LPG-installatie. Deze bedrijvigheid (en bijbehorende veiligheidszones) wordt met onderhavig bestemmingsplan verwijderd van de locatie, waardoor ook de risicovolle inrichting wordt gesaneerd. Derhalve is enkel gekeken naar omliggende risicobronnen.
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart nabij het plangebied (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt verder dat binnen een straal van 115 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron is een buisleiding van de gasunie ten westen van het plangebied. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishoudingsplan
Door Geofoxx is een waterhuishoudkundig plan opgesteld voor het onderhavig plan. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 7. In verband met de bestemmingsplanwijziging en de geplande woningbouw is het nodig om de lokale waterhuishouding en de gevolgen van de herontwikkeling op de huidige waterhuishoudkundige situatie in kaart te brengen.
Resultaten
Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Hierbij is gekozen om het hemelwater over het maaiveld te laten naar de wadi centraal in het plangebied. Tevens is vanuit de wadi een overstort aanwezig naar een waterbufferende fundatie, welke onder de inrit van het plangebied gelegen is. De planontwikkeling voorziet niet in een extra belasting van de waterkwaliteit.
Door de ontwikkeling is in het openbaar gebied straks circa 3.720 m2 verharding aanwezig. Dit is een afname ten opzichte van de voormalige situatie. Er wordt uitgegaan van een bergingseis van 20 mm bij herontwikkelingslocaties. Hiermee is binnen het plangebied 63 m3 bergingscapaciteit benodigd. Er is voldoende ruimte in het planontwerp aanwezig om deze hoeveelheid te bergen middels de wadi en de waterbuffende berging onder de inrit van het plangebied vanuit de Slagenweg
In hoofdstuk 5 van de rapportage (Bijlage 7) is per onderdeel het beoogde watersysteem beschreven.
Watertoets
Om vast te stellen welke waterbelangen spelen bij de planontwikkeling en welke procedure in het kader van de watertoets moet worden gevolgd, dient de digitale watertoets uitgevoerd te worden op de website www.dewatertoets.nl. De normale procedure is hierbij van toepassing verklaard. Er heeft inspraak plaatsgevonden van de gemeente Tubbergen en de ontwikkelaar. Hiermee is voldaan aan de uitgangspunten voor een goede waterhuishouding.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Door Natuurbank Overijssel is voor de plannen een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Op het adres Almeloseweg 182 in Mariaparochie is een garagebedrijf gevestigd. Er zijn concrete plannen om de bedrijfsvoering te staken, de gebouwen te slopen en het terrein in te richten als woningbouwlocaties. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 23 maart 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Mogelijk nestelen er jaarlijks vogels in de te slopen bebouwing. Beschermde amfibieën, grondgebonden zoogdieren of vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt wordt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet aangetast. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming.
Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de woningen aan de Almeloseweg 182 in Mariaparochie komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof of ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 9.
De AERIUS Calculatorbiedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Door Hamaland Advies is een archeologisch onderzoek verricht naar het plangebied. De bevindingen zijn onderstaand opgenomen. De volledige rapportage is te vinden in Bijlage 10
Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, vanwege de ligging in een vlakte van verspoeld dekzand. Bij een lage verwachting is onderzoek noodzakelijk bij een bodemverstoring van meer dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m-mv. Het ligt tevens aan de rand van een bufferzone van een historisch erf. Bij de ligging in een bufferzone met een hoge verwachting is deze grens 2.500 m² en 0,40 m-mv. Deze beide verwachtingsgebieden hebben in het bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’. Dit betekent dat als op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn, een vergunning kan worden verleend.
Toets
Het plangebied is in 2020 met behulp van 65 milieukundige boringen onderzocht. Bij nadere bestudering van de milieukundige boringen door Hamaland Advies kan worden vastgesteld dat slechts in enkele boringen nog sprake is van een ongeroerd, maar afgetopt restant van een eerdlaag in dekzand. In de meeste boringen is sprake van een A-C profiel als gevolg van de vele graafactiviteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden (o.a. ondergrondse brandstoftanks). Eventuele archeologische resten zijn als gevolg van deze activiteiten vermoedelijk reeds vergraven.
Op basis van de mate van verstoring van de bodem acht Hamaland advies de kans nihil dat binnen het plangebied nog intacte behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen zullen worden.
Het selectieadvies is voorgelegd aan de regioarcheoloog en adviseur van het bevoegd gezag (gemeente Tubbergen), de heer A. Vissinga van het Oversticht. Met het toevoegen van de quickscan als bijlage bij de bestemmingsplanwijziging, is de Regioarcheoloog akkoord dat er geen nader onderzoek meer uitgevoerd hoeft te worden. Het selectiebesluit luidt dan ook: vrijgave van deze locatie voor wat betreft het omgevinsgaspect archeologie.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat op afstand van het plangebied een rijksmomentale boerderij aanwezig is (Almeloseweg 181). Het plan heeft echter geen invloed voor het aanzicht van deze locatie, aangezien deze aan de overzijde van de Almeloseweg ligt. Geconcludeerd wordt daarom dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt in de gewenste situatie met name ontsloten via de Slagenweg en deels via de Almeloseweg. De Slagenweg is als 30 km/u zone aangeduid en fungeert ook als ontsluiting voor de bestaande wijk het Leuvinksveld. De intensiteiten en snelheidsregime zorgt ervoor dat de Slagenweg als meest veilige ontsluiting kan dienen.
Als gevolg van de plannen zullen verkeersbewegingen toenemen. Op basis van de CROW-uitgave 'toekomstbestendig parkeren' is het aantal extra te verwachten verkeersbewegingen als gevolg van 19 extra woningen binnen het plangebied berekend. Deze komt op basis van het huidig woningbouwprogramma uit op 148 extra bewegingen.
De Almeloseweg betreft de gebiedsontsluitingsweg voor Harbrinkhoek en Mariaparochie richting Tubbergen en Almelo. Deze weg is voldoende berekend om de verkeersgeneratie van 148 verkeersbewegingen vanuit het plangebied (worst-case) te kunnen verwerken.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt - waar mogelijk - plaats op eigen erf. In ieder geval wordt met het plan conform de notitie bouwen en parkeren 2018 van de gemeente Tubbergen voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Als gevolg van de ontwikkeling geldt de volgende parkeerbehoefte:
Hiermee ontstaat een parkeerbehoefte van 41,3 parkeerplaatsen in totaal.
Conform de uitgangspunten van de notitie bouwen en parkeren geldt dat binnen het plangebied 9 bouwkavels een oprit hebben van minimaal 10 m diep en 8 kavels een oprit hebben met een breedte van minimaal 4,5 breed. Dit zorgt ervoor dat, conform de normen die hiervoor gelden, voorzien wordt in 26,1 parkeerplaatsen op de eigen kavels.
In de openbare ruimte zijn 6 langsparkeerplaatsen en 10 haaksparkeerplaatsen te realiseren, daarmee in totaal 16 parkeerplaatsen.
Hiermee wordt in totaal voorzien in 42,1 parkeerplaatsen. Voldoende om de parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Het aspect parkeren vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggend plan. Het stedenbouwkundig plan, waarin ook de parkeergelegenheden zijn weergegeven, is zichtbaar in figuur 4.4.
Figuur 4.4: stedenbouwkundig plan, parkeervlakken aangeduid (bron: Building Design Architectuur)
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld parkeren.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Het plan kent de bestemmingen Groen, Verkeer en Wonen.
Groen
Alle structurele en begeleidende groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, in- en uitritten, Speelvoorzieningen zijn overal binnen de bestemming 'Groen' toegestaan.
Verkeer
Alle gronden waar sprake is van een doorgaande verkeersroute of waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer zijn bestemd tot 'Verkeer'. Naast wegen, straten en paden worden binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water en speelvoorzieningen toegestaan.
Wonen
Alle woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden en tuinen, erven en terreinen. Er zijn gebruiks en/of afwijkingsregels opgenomen in het kader van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, inwoning en bed en breakfast.
Omdat de bestemming 'Wonen' de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied is, worden de bouwregels binnen deze bestemming kort nader toegelicht. Qua bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen een bouwvlak. De op de verbeelding weergegeven aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte dienen in acht te worden genomen. Er zijn op de verbeelding maxima opgenomen voor het aantal toegestane wooneenheden. Daarnaast is onder meer bepaald dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen. Dit mag 0 meter zijn aan de zijde waar dit noodzakelijk is voor aaneengebouwde of twee aaneengebouwde woningen.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Ook hiervoor geldt een maximale maatvoering voor wat betreft goot- en bouwhoogte. Daarnaast is buiten het bouwvlak een maximale oppervlaktemaat bepaald en dient een afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.
Tevens is bepaald dat bijbehorende bouwwerken ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Daarnaast is voor erkers, luifels, balkons en ingangspartijen een uitzondering gemaakt op het voorgaande. Voor hoekpercelen is een aanvullende regeling opgenomen, omdat in dat geval veelal sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstwerken of speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de voorgevel mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter. De bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 meter bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.
Waterschap Vechtstromen
Het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Met het doorlopen die digitale toets en met het uitwerken van een waterhuishoudkundig plan is de conclusie dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 oktober 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.