Plan: | bedrijventerrein De Krön 2 Harbrinkhoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.HARBPDEKRON2-VG01 |
Het bestaande bedrijventerrein in De Krön in Harbrinkhoek voorziet in de mogelijkheid voor lokale bedrijven om bedrijfsactiviteiten te ontplooien. Al jaren bestaat de wens van ondernemers uit Harbrinkhoek en omgeving om het bedrijventerrein uit te breiden.
Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om aan deze wens invulling te geven. Aan de westzijde van het bestaande bedrijventerrein liggen op dit moment onbebouwde agrarische gronden. Op deze gronden is de uitbreiding van het bedrijventerrein - genaamd De Krön II - beoogd. Het uitbreiden van het bedrijventerrein van Harbrinkhoek op deze gronden is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen echter niet toegestaan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken.
Voorliggend plan voorziet in een wijziging van de bestemming voor de betreffende gronden van agrarisch gebruik naar bedrijventerrein. Door middel van dit bestemmingsplan kan invulling gegeven worden aan de uitbreiding van het bedrijventerrein van Harbrinkhoek.
Ligging
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen welke bekend staan als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelnummers 5627 en 6287. Deze percelen liggen tussen de Almeloseweg (noordzijde), Peuversweg (westzijde) en het bestaande bedrijventerrein/zandpad De Krön (oost- en zuidzijde) in Harbrinkhoek. De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 met rode omcirkeling weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Harbrinkhoek (bron: www.opentopo.nl)
Begrenzing
De globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood gearceerd). In dit figuur is een recente topografische kaart weergegeven waarop het plangebied en de omgeving te zien is.
Het plangebied bestaat uit de parcelen die aangewend worden voor uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek. Daarnaast zijn gronden voor de landschappelijke inpassing, calamiteitenroute en waterhuishouding binnen het plangebied betrokken. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
De projectlocatie ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen en het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' (nog niet in werking getreden). Binnen het geldende kader heeft de locatie de bestemming 'Agarisch - 1' en een dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4'. Op basis van het bestemmingsplan is de locatie daarmee hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geeft aan dat tevens een archeologische verwachtingswaarde van toepassing is.
Figuur 1.3: uitsnede verbeelding omgeving projectgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van een bedrijventerrein is vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels niet toegestaan binnen de huidige bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om een dergelijke ontwikkeling te kunnen realiseren.
Het onderhavige bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Krön 2 Harbrinkhoek' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan belicht.
Harbrinkhoek ligt in de gemeente Tubbergen, nabij de stad Almelo en het dorp Mariaparochie. De kernen Harbrinkhoek - Mariaparochie vormen tezamen een dubbeldorp, omdat veel voorzieningen en verenigingen in de beide dorpen gedeeld worden. Het dubbeldorp Mariaparochie - Harbrinkhoek ligt op de overgang van het oude cultuurlandschap (essen) en het ontginningenlandschap. Een overzicht van de ontwikkeling in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld) is in onderstaand figuur zichtbaar.
Figuur 2.1: Topografische kaarten omgeving uit 1950, 1970 en 2019 (bron: atlas van Overijssel)
Ten westen van het bestaande bedrijventerrein De Krön in Harbrinkhoek ligt het beoogde projectgebied. De locatie betreft op dit moment agrarische grond. De betreffende grond is opgedeeld in twee percelen, kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, nummers 6287 en 5627. Het gaat om gronden met een oppervlakte van in totaal circa 1,4 hectare.
De locatie ligt in de nabijheid van de wegen Almeloseweg, Peuversweg en de Krön. Daarnaast wordt het gebied omgeven door diverse stedelijke functies. Aan de westzijde is dierenartsenpraktijk Markgraven gevestigd, aan de noordzijde ligt woonbebouwing aan de Almeloseweg en aan de oostzijde ligt het bestaande bedrijventerrein De Krön. Aan de zuidzijde liggen agrarische gronden en verspreide (woon)bebouwing.
Middels onderstaande foto's is de actuele situatie van het plangebied weergegeven. Op de foto's is onder meer een aanzicht van het bestaande bedrijventerrein en de doorkijk richting de Almeloseweg zichtbaar. Tevens is het zandpad aan de zuidzijde van het plangebied te zien.
Figuur 2.2: Overzichtfoto's aanzicht op plangebied en omgeving
De gronden binnen het plangebied worden ingezet ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek. Het plan bestaat dan ook om het terrein in te richten met diverse bedrijfspercelen voor diverse lokale bedrijven die reeds belangstelling hebben getoond.
De precieze indeling van het bedrijventerrein c.q. bedrijfskavels wordt in verband met de ontwikkelmogelijkheden en specifieke wensen van de bedrijven zoveel mogelijk flexibel gehouden. Een weergave van de toekomstige situatie is weergegeven in figuur 2.3, waarin de bedrijfspercelen, de benodigde infrastructuur en groen- en waterstructuren zichtbaar zijn. Onderstaand figuur inclusief de legenda is tevens te vinden in Bijlage 1.
Figuur 2.3: Indicatieve toekomstige situatie De Krön II (bron: Tuuulk Tuin en Landschapsinrichting)
Qua infrastructuur c.q. ontsluiting wordt beoogd om gebruik te maken van het bestaande wegenpatroon van bedrijventerrein De Krön. Op dat bedrijventerrein is reeds een aftakking aanwezig richting het plangebied. De huidige ontsluiting en infrastructuur van bedrijventerrein de Krön is daarnaast ook recentelijk (in 2018) nog vernieuwd en is voldoende toereikend om de extra bedrijfspercelen van de Krön II te kunnen ontsluiten. Zie onderstaand figuur 2.4 voor een streetview-weergave van deze ontsluiting naar het beoogde industrieterrein.
Figuur 2.4: Aftakking op bestaande bedrijventerrein richting plangebied (bron: Google Maps)
Aan de zuidwestzijde van het plangebied (zichtbaar met letter L in figuur 2.3) is een calamiteitenontsluiting richting de Peuversweg aangebracht om in het geval van calamiteiten de mogelijkheid te bieden om het plangebied te ontsluiten op twee verschillende wijzen. Deze ontsluiting is onder reguliere omstandigheden afgesloten.
Voor wat betreft landschappelijke inpassing en waterberging zijn - zoals weergegeven in figuur 2.3 en Bijlage 1 - aan de noord- en zuidzijde van het plangebied groen- en waterstructuren aangebracht. Het betreft aan de noordzijde een wadi nabij de bestaande bomenrij aan de Almeloseweg.
De noordoostzijde van het plangebied - tussen het huidig en nieuwe bedrijventerrein - wordt gekenmerkt door een bestaande bomenrij. Deze wordt behouden. Op het te realiseren bedrijventerrein zelf wordt een drietal solitaire bomen aangeplant in de soorten Linde, Els of Haagbeuk.
Aan de zuidzijde van de ontwikkeling is een forse groensingel geprojecteerd, waarbij aan de zuidoostzijde eveneens een waterberging met houtsingel is beoogd. De beplanting zal bestaan uit diverse imheemse soorten, waarbij eveneens rekening is gehouden met wintergroene soorten om afscherming van de bedrijvigheid voor de omgeving te bevorderen. Boomsoorten bestaan uit Zomereik of Zomerlinde. Het bosplantsoen bestaat uit Liguster, Taxus, Hulst, Hazelaar, Gelderse roos, Berk en Lijsterbes. Het betreft een groen- en waterbergingstrook van meer dan 1.400 m2 oppervlakte.
Voor wat betreft de uitstraling/architectuur van de te realiseren bedrijfspanden is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De beeldkwaliteit wordt aanvullend op de algemene
welstandscriteria onderverdeeld in een tweetal criterianiveaus. In de
situatietekening is weergegeven welke criteria van toepassing zijn voor de verschillende bedrijfskavels.
Algemene welstandscriteria
Onderstaande criteria is op alle bedrijfskavels in het plangebied van toepassing:
Figuur 2.5: beeldkwaliteitcriteria binnen plangebied (bron: Building Design Architectuur)
Criteria basis
Het merendeel van de bedrijfskavels op het plangebied valt onder dit criterianiveau. Naast de hiervoor benoemde algemene criteria voor de welstandstoets zijn de volgende eisen van toepassing:
Criteria plus
Er dient extra aandacht besteed te worden aan de vormgeving van de bedrijfsbebouwing op de kavels georiënteerd aan de Almeloseweg. Naast de algemene welstandscriteria worden de volgende eisen aan de bedrijfsbebouwing gesteld:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de bestemmingsplanprocedure hebben er meerdere overleggen en bijeenkomsten met de omgeving plaatsgevonden.
Bijeenkomst omwonenden 30 september 2019
Op 30 september 2019 heeft een informatieavond bij restaurant Kampkuiper te Harbrinkhoek plaatsgevonden met omwonenden van het plangebied. Gedurende de avond hebben initiatiefnemers een presentatie van de plannen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek gegeven en zijn diverse vragen gesteld en/of opmerkingen omtrent de plannen gemaakt.
De vragen hadden met name betrekking op de ontsluiting, waterhuishouding en inpassing van het bedrijventerrein. Tevens werden er vragen gesteld over milieuaspecten en bijvoorbeeld de wijze waarop de te vestigen bedrijven reclame-uitingen mogen realiseren. In gesprek is zoveel mogelijk antwoord verschaft op de vragen en zijn voorstellen in de planvorming gedaan.
Bijeenkomst geïnteresseerden 2 oktober 2019
Op 2 oktober 2019 heeft er bij restaurant Kampkuiper te Harbrinkhoek een informatiebijeenkomst met geïnteresseerden plaatsgevonden. De avond werd bijgewoond door circa 40 personen.
Tijdens deze avond zijn eveneens de plannen gepresenteerd en is gereageerd op het plan. Zo is onder meer aangegeven dat meer omwonenden betrokken wensten te zijn bij de planvorming. Tevens zijn er vragen gesteld over de mogelijkheid voor bedrijfsverzamelgebouwen, de maximale maatvoeringen van de bedrijfskavels/-gebouwen en infrastructuur en inrichting. Daarnaast is gesproken over de doorlooptijd voor de plannen.
De initiatiefnemers hebben de omwonenden en geïnteresseerden over de voortgang van de planvorming op de hoogte gehouden. Verder hebben er in de loop van zomer 2019 tot en met najaar 2020 diverse overleggen plaatsgevonden tussen initiatiefnemers, (direct) omwonenden en de gemeente Tubbergen. Hierin zijn onder meer de verkeersituatie aan de Peuversweg en het huidig zandpad bij De Krön, de locatie van de calamiteitenontsluiting en diverse planuitgangspunten besproken. De initiatiefnemers hebben diverse aanpassingen in het plan doorgevoerd naar aanleiding van de wensen van omwonenden.
Doorwerking omgevingsdialoog in onderhavig plan:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen,
uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.
Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van een bestaand bedrijventerrein. Gelet op de aard en omvang van de uitbreiding, de aanleg van een bedrijventerrein (inclusief bijbehorend groen en waterberging) met een oppervlakte van circa 1,4 hectare, dient het plan te worden beschouwd als zijnde een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is daarom vereist.
Toetsing
Omdat in onderhavig plan sprake is van een uitbreiding van een bedrijventerrein met een oppervlakte van circa 1,4 hectare is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Kwantitatieve behoefte
Reeds in het beleidsdocument 'Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen' uit 2010 spreekt de gemeente Tubbergen over 15 inschrijvingen voor een bedrijfskavel in Harbrinkhoek. De concrete geschatte behoefte op dat moment is 1,63 hectare aan bedrijfskavels. Tevens wordt in het beleidsdocument concreet gesproken over een uitbreiding van het bedrijventerrein van Harbrinkhoek. Sindsdien zijn er geen extra gronden voor bedrijvigheid op het bedrijventerrein van Harbrinkhoek of in de directe omgeving beschikbaar gekomen.
De ontwikkeling van De Krön II voorziet in de mogelijkheid tot invulling van de kwantitatieve behoefte naar meer oppervlakte bedrijfskavel in Harbrinkhoek. Naast dat deze behoefte reeds in de ontwikkelingsvisie van de gemeente Tubbergen is geconstateerd, blijkt ook uit de actuele inschrijvingen voor het ontwikkelingsplan dat het voorliggend plan voorziet in een invulling van de bestaande behoefte aan bedrijfskavels. Het huidige aantal inschrijvingen voor de bedrijfskavels staat namelijk op 15. Tevens zijn er nog 8 gegadigden die graag geinformeerd zouden willen worden indien vanuit deze 15 inschrijvingen niet alle kavels ingevuld worden.
Met de provincie Overijssel worden door Overijsselse gemeenten specifiek afspraken gemaakt omtrent de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Deze zijn vastgelegd in het document ‘Prestatieafspraken bedrijventerreinen 2017-2020’ en onlangs geactualiseerd in 'Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022'. Voor de gemeente Tubbergen geldt op basis van deze afspraken dat er vraag is naar 10 hectare bedrijventerrein, waarvan 1 hectare wordt afgestaan in het kader van het XL bedrijvenpark in de gemeente Almelo. Het huidige aanbod in de gemeente bedraagt op basis van het document 2,7 hectare, waarmee sprake is van een extra behoefte van 6,3 hectare. Tubbergen houdt hiermee de mogelijkheid om, indien er sprake is van een concrete marktvraag, nieuwe hectares bedrijventerrein toe te voegen. Zoals in het gemeentelijk beleid voor bedrijventerreinen in de gemeente Tubbergen is aangegeven bestaaat er specifieke behoefte aan uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek. Gesteld wordt dan ook dat het realiseren van de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling noodzakelijk is om in de toekomst over voldoende bedrijfskavels (op het bedrijventerrein) te beschikken in Harbrinkhoek.
Geconstateerd moet worden dat de uitgeefbare gronden voor bedrijfspercelen in het plangebied een oppervlakte hebben van circa 1,06 hectare. Hiermee kan geen volledige invulling gegeven worden aan de behoeftebepaling uit de ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen van de gemeente Tubbergen en de gevraagde oppervlakte aan bedrijfskavel op basis van de actuele inschrijvingen voor het plan De Krön II. Op basis van vorenstaande wordt gesignaleerd dat het voorliggende plan (slechts) deels invulling kan geven aan een langjarige kwantitatieve behoefte aan bedrijfskavels in Harbrinkhoek.
Kwalitatieve behoefte
Diverse lokale ondernemers en bedrijven in Harbrinkhoek, (het naastgelegen) Mariaparochie en omgeving hebben - onder meer vanwege het uitblijven van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in Harbrinkhoek - in de loop der jaren alternatieve mogelijkheden voor vestiging gezocht. In en om Harbrinkhoek zijn dan ook diverse bedrijven te vinden buiten het huidige bedrijventerrein. Dit zorgt voor versnippering van activiteiten, (mogelijke) overlast in woon- en buitengebied van Harbrinkhoek en beperkte ontwikkelingsmogelijkheden voor de betreffende bedrijven en ondernemers.
Specifiek op het voorliggend plan gericht wordt als gevolg van de planvorming de vestiging van bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Hiermee wordt de vestiging van grootschalige en/of zeer belastende industrie c.q. bedrijvigheid uitgesloten en is het juist het midden- en kleinbedrijf waarvoor de mogelijkheden in Harbrinkhoek vergroot worden. Dit is ook specifiek de doelgroep welke vertegenwoordigd is in de ondernemersvereniging van Harbrinkhoek en van waaruit de wens voor uitbreiding van het bedrijventerrein meermaals en langdurig is geuit.
Door middel van voorliggend plan worden mogelijkheden geboden aan de ondernemers om bedrijfsactiviteiten te ontplooien op het bedrijventerrein van Harbrinkhoek. Het plan voorziet in een uitbreiding van dit bestaande bedrijventerrein. In zijn algemeenheid zijn op een bedrijventerrein betere mogelijkheden en omstandigheden om bedrijfsactiviteiten uit te oefenen. Het voordeel hierbij is dat de inrichting van de beschikbare ruimte op een bedrijventerrein volledig georiënteerd is op de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid. Tevens ontstaat hierdoor minder druk op de omgeving (zoals woon- of buitengebied) in Harbrinkhoek als gevolg van het kunnen concentreren van deze bedrijfsactiviteiten. Dit komt uiteindelijk de leefbaarheid van de kern Harbrinkhoek en omgeving in zijn algemeenheid ten goede.
Bovendien schept het voorliggende plan betere mogelijkheden om de economische vitaliteit te bevorderen, doordat ondernemers zich lokaal kunnen vestigen en betere ontwikkelingsmogelijkheden verkrijgen. Er is daarom in kwalitatief opzicht behoefte aan een uitbreiding van het bedrijventerrein van Harbrinkhoek. Het voorliggende plan geeft invulling aan deze kwalitatieve behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.
Het voorliggende plangebied valt niet aan de merken als bestaand stedelijk gebied en ligt op basis van het geldende bestemmingsplan in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Het onderhavig plan betreft echter een uitbreiding die niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de kernen Harbrinkhoek-Mariaparochie kan plaatsvinden. Dit doordat in fysiek opzicht het bestaand stedelijk gebied in Harbrinkhoek reeds volledig ingevuld is door bestaande functies (wonen, werken, sport, horeca en maatschappelijke functies) en/of niet voldaan kan worden aan de benodigde milieuzonering tussen bedrijvigheid en omliggende gevoelige functies. Ook potentiele transformatielocaties - zoals twee op dit moment leegstaande horecapanden in Mariaparochie en Harbrinkhoek - bieden hiervoor niet voldoende ruimte (qua oppervlak) en/of mogelijkheden (vanwege zeer nabijgelegen woningen). Gezien het vorenstaande en de omvang van de reeds aangegeven behoefte naar oppervlakte bedrijfskavel zijn er binnen het bestaand stedelijk gebied geen geschikte locaties voor het planvoornemen beschikbaar.
Bovendien geldt dat het plan voor bedrijventerrein De Krön II direct in aansluiting op het huidige bedrijventerrein gesitueerd wordt. Hierdoor kan voor voorliggend plan grotendeels gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur en voorzieningen van bedrijventerrein De Krön. Dit betekent dat een groter areaal van het plangebied daadwerkelijk aangewend kan worden voor de bedrijfskavels doordat bijvoorbeeld geen nieuwe ontsluitingswegen aangelegd hoeven te worden. Tevens leent de locatie zich - wegens het ontbreken van nabijgelegen milieugevoelige functies - goed voor de beoogde ontwikkeling. De ruimtelijke impact op de omgeving blijft hiermee eveneens beperkt.
Resumerend
Op basis van het vorenstaande wordt daarom gesteld dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende plan geeft invulling aan een concrete kwantitatieve en kwalitatieve behoefte die niet ingevuld kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied.
Echter geldt ten alle tijde dat tevens gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De verdere toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plan is getoetst aan bovenstaand lid 1. Ten eerste wordt opgemerkt dat de realisatie van een bedrijventerrein binnen bestaand bebouwd gebied van Harbrinkhoek niet mogelijk is. In het bestaande stedelijk gebied van de kern Harbrinkhoek of het naastgelegen Mariaparochie zijn redelijkerwijs geen geschikte locaties met benodigde omvang aanwezig of geschikt te maken voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. In de toetsing aan de ladder is hier reeds uitgebreid op ingegaan. Daarnaast is het vanuit milieukundig oogpunt niet wenselijk om nieuwe bedrijventerreinlocaties te realiseren in het bestaand stedelijk gebied. Dit omdat enerzijds een dergelijke ontwikkeling mogelijk overlast voor nabijgelegen gevoelige functies (zoals woningen) met zich meebrengt, en anderzijds levert de nabijheid van gevoelige functies belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van bedrijven. Derhalve kan in redelijkheid worden gesteld dat er geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied.
De ontwikkeling van de voorliggende locatie ligt aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein De Krön, tussen de bedrijvigheid welke zich in Harbrinkhoek aan de zuidzijde van de Almeloseweg concentreert. Vanuit ruimtelijk oogpunt is dit dan ook de meest logische keuze. Dit mede omdat de ruimtelijke impact van de uitbreiding op het landschap op deze locatie, in vergelijking met andere locaties binnen de contour van de kern Harbrinkhoek, minder groot is dan elders. De uitbreiding vormt als het ware de afronding van het bedrijventerrein De Krön.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan artikel 2.1.3 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.3.2 – Realisatie nieuw bedrijventerrein
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met de provincie Overijssel worden specifieke afspraken gemaakt omtrent de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Deze zijn vastgelegd in het document ‘Prestatieafspraken bedrijventerreinen 2017-2020’ en onlangs geactualiseerd in 'Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022'. Voor de gemeente Tubbergen geldt dat er vraag is naar 10 hectare bedrijventerrein, waarvan 1 hectare wordt afgestaan in het kader van het XL bedrijvenpark in de gemeente Almelo. Het huidige aanbod bedraagt 2,7 hectare, waarmee sprake is van een extra behoefte van 6,3 hectare. Tubbergen houdt hiermee de mogelijkheid om, indien er sprake is van een concrete marktvraag, nieuwe hectares bedrijventerrein toe te voegen. Zoals in het gemeentelijk beleid voor bedrijventerreinen in de gemeente Tubbergen is aangegeven, is er specifiek behoefte aan uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek. Gesteld wordt dan ook dat het realiseren van de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling noodzakelijk is om in de toekomst over voldoende bedrijfskavels (op het bedrijventerrein) te beschikken in Harbrinkhoek.
Derhalve wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Op de locatie is het perspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief wordt voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein opgemerkt dat de provinciale ontwikkelingsperspectieven een hoofdkoers geven op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Krön II is het gevolg van een concrete behoefte en de kwantitatieve behoeftebepaling zoals deze is vervat in de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie (zie ook 3.3.2). Met de uitbreiding van bedrijventerrein kan een deel van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen ondervangen worden en krijgt de lokale werkgelegenheid een impuls. Daarmee is sprake van sociaaleconomische en maatschappelijke redenen voor de planvorming.
Zoals uit de laddertoetsing en toetsing aan de generieke beleidskeuzes reeds is gebleken, is er in redelijkheid geen ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein van dergelijke omvang elders in of om Harbrinkhoek. De ontwikkeling van een bedrijventerrein aansluitend op het bestaande bedrijventerrein De Krön is vanuit ruimtelijke oogpunt de meest logische en aanvaardbare keuze. Bovendien is het huidige bedrijventerrein hier reeds op ingericht qua infrastructuur middels een aftakking naar het voorliggend plangebied. De landschappelijke impact van het verder ontwikkelen van het bedrijventerrein De Krön op deze locatie is ook minder groot dan elders in Harbrinkhoek. Bovendien zal het plan vergezeld gaan van een goede landschappelijke inpassing.
Gezien het vorenstaande is het gerechtvaardigd om af te wijken van de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). In onderstaand figuur is dit weergegeven, plangebied is met rood aangeduid.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Ter plaatse van de gronden die ontwikkeld gaan worden is nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke natuurlijke laag. In de huidige situatie betreft het gebruik van de gronden agrische grond. De hoogteverschillen op de kavel zijn niet langer waarneembaar, bovendien is het plangebied reeds omgeven door stedelijk gebied en infrastructuur. De overgang van het nieuwe bedrijventerrein naar het buitengebied wordt verzacht door de landschappelijke wal. Ook wordt groenstructuur aangebracht en blijft open ruimte behouden tussen het bedrijventerrein en de Almeloseweg. De landschappelijke inpassing wordt verricht met behulp van inheemse plantsoorten. Gezien de aard van de omgeving en de toekomstige functie is het niet reëel verschillen tussen hoog en laag en droog en nat meer zichtbaar te maken. Bij de inrichting van het gebied wordt wel bewust rekening gehouden met het aspect ‘water’ in het gebied, waardoor ook hoogteverschillen zichtbaar zullen zijn.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven, plangebied is met rood aangeduid.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe.
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met een rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein op gronden die momenteel in agrarisch gebruik zijn. Zoals eerder gemotiveerd zijn deze gronden in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein in Harbrinkhoek en daarmee een logische locatie voor vergroting van het bestaande bedrijventerrein. Binnen bestaand stedelijk gebied is hiervoor geen ruimte beschikbaar. Voor wat betreft de laag van agrarisch cultuurlandschap geldt dat in samenhang met de ontwikkeling kenmerkende lijnstructuren worden gebruikt bij de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Zo wordt middels het toevoegen van groenstructuren de uitstraling op de omgeving zoveel mogelijk op een passende wijze gerealiseerd. De planvorming houdt hiermee rekening met de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'informele trage netwerk' en als 'verspreide bebouwing'. In onderstaand figuur is dit weergegeven, het plangebied is met rood aangeduid.
Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het bedrijventerrein zal in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein binnen de kern Harbrinkhoek herkenbaar zijn. De 'ingekapselde' ligging tussen diverse bebouwing en wegenstructuren draagt daar zeker ook aan bij. Bij de totstandkoming van de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van het plan is voor zover mogelijk gebruik gemaakt van bestaande structuren en routes. Dit geldt met name voor de aansluiting op bestaande routes (via bedrijventerrein De Krön). De inrichting van het terrein en maatvoering van bebouwing is bovendien eveneens vergelijkbaar met het bestaande bedrijventerrein. De groenstructuren en waterhuishoudkundige voorzieningen maken onderdeel uit van het bedrijventerrein.
De gebiedskenmerken met betrekking tot 'verspreide bebouwing' hebben met name betrekking op agrarische erven en de richting en ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit in het kader van (her)ontwikkeling van deze erven. Op basis van de kaarten behorende bij de Omgevingsvisie kan geconcludeerd worden dat 'verspreide bebouwing' onder meer wordt toegekend aan gronden gelegen in het buitengebied. Er zijn geen (agrarische) erven gelegen op de agrarische gronden in het plangebied. De gebiedskenmerken zijn dus niet herkenbaar en wat betreft de invulling van het plangebied kunnen de ambities en richtingen van deze laag verder buiten beschouwing blijven.
Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft geen specifieke kenmerken binnen het plangebied en wordt zodoende verder buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
Leefbare kernen
De gemeente Tubbergen wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
Onze inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant zien we ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juistkrachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van onze kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDorp al langer samen opgepakt.
Dit willen we voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
Ruimte voor ondernemen
De Gemeente Tubbergen zorgt voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo draagt de gemeente bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. We streven naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven leveren we maatwerk. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. Samenvattend gaat de gemeente voor:
Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:
Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat Tubbergen inzet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand willen we daarbij zoveel mogelijk voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:
Het faciliteren van ondernemerschap
We geven ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam (OST) zijn hierbij de spil. Zij verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.
Toets
Op de waardenkaart in de omgevingvisie is het plangebied aangeduid als 'landelijke kernen'. Een weergave van deze kaart is opgenomen in figuur 3.6.
Figuur 3.6: omgevingsvisiekaart Tubbergen, plangebied in rood (bron: gemeente Tubbergen)
Binnen deze typering zijn de volgende waarden aangegeven:
Bij ontwikkeling kan ingespeeld worden op:
Dit bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van bedrijventerrein in Harbrinkhoek. Zoals uit de gemeentelijke omgevingsvisie blijkt, wil de gemeente inzetten op voldoende ruimte voor ondernemers en is uitbreiding van bedrijventerrein daarin denkbaar. In de laddertoetsing (paragraaf 3.1.2) is reeds aangetoond dat het plan invulling geeft aan een concrete en langdurige behoefte vanuit de ondernemers van Harbrinkhoek en omgeving.
Tevens geeft het plan invulling aan een zorgvuldig ruimtegebruik en een passende inpassing van de dorpsrand door aan te sluiten bij het reeds bestaande bedrijventerrien. Een forse groene afscherming met inheemse plansoorten zorgt er daarnaast voor dat de dorpsrand van goede kwaliteit blijft.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.
In juni 2010 heeft de gemeente Tubbergen een "Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen" vastgesteld. Deze visie is opgesteld naar aanleiding van de provinciale Omgevingsvisie waarin beleid is geformuleerd ten aanzien van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. In dat (destijds) nieuwe beleid is sterk ingezet op de herstructurering van verouderde terreinen en een zorgvuldige plannen en programmering van eventuele nieuwe terreinen.
In de integrale visie is de onderbouwing beschreven van de door de gemeente Tubbergen gewenste ontwikkeling met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen mogelijk te maken.
Na de ruimtelijk-economische analyse, de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte en de wens aandacht te besteden aan aspecten rondom duurzaamheid en (beeld)kwaliteit zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
Toets
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein in Harbrinkhoek. In de 'Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen' wordt onder doelstelling drie - ruimte voor uitbreiding in overige kernen met behulp van maatwerk - aangegeven dat het primaire uitgangspunt het zoveel mogelijk faciliteren van concrete uitbreidingswensen van lokale plaatsgebonden bedrijvigheid is.
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een lokaal bedrijventerrein van Harbrinkhoek, waarvoor de plaatselijke ondernemersvereniging al jaren verzoekt om meer ruimte voor ontwikkeling. Het plan voorziet dan ook in maatwerk door invulling te geven aan deze concrete wens. Deze concrete behoefte komt ook ten uiting in de lijst met ingeschreven ondernermers voor de bedrijfskavels (vijftien ondernemers). De geïnteresseerden bestaan volledig uit lokale bedrijven. Geconcludeerd wordt daarom dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.7) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.7: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Binnen het plangebied zijn geen cascostructuren aanwezig. Het dichtstbijzijnde element is de bomenrij langs de Almeloseweg (langs de noordgrens plangebied). Deze structuur ligt buiten het plangebied en blijft dan ook conform de bestaande situatie in stand. De voorliggende ontwikkeling van het bedrijventerrein houdt afstand ten opzichte van deze bomenrij en voorziet ook in een groene inpassing aan deze zijde van het plangebied. Derhalve wordt deze structuur niet aangetast, maar juist verder versterkt.
Voor het overige heeft de planvorming geen gevolgen voor de casco benadering. Nieuwe groenstructuren worden toegevoegd welke in overleg met het kwaliteitsteam van de gemeente Tubbergen als passend beschouwd worden in de omgeving. Daarmee kan juist gesproken worden van een versterking van kenmerkende landschapselementen ter plaatse van het plangebied.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau voor kernen 'Midden' kent en voor buitengebied 'Basis'. Zie onderstaand een weergave van de kaart bij de nota omgevingskwaliteit.
Figuur 3.8: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Bovendien is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor onderhavig plan welke voorziet in kaders voor wat betreft de ontwikkelingen binnen het plangebied. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van het bedrijventerrein in Harbrinkhoek mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de activiteiten genoemd in de bijlage
behorende bij het Besluit m.e.r. onderdeel D categorie 11.3: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.'
De in kolom 2 genoemde drempelwaarden worden niet overschreden. Het bestemmingsplan wordt genoemd in zowel kolom 3 als kolom 4 van onderdeel D, categorie 11.3.
Ingevolge artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag, van activiteiten waarvan op grond van artikel 7.2 lid 2 onder b van die wet moet worden beoordeeld of deze activiteiten nadelige gevolgen hebben voor het milieu, een beslissing nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Met de wijziging van het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 is de procedure voor de formele m.e.r.-beoordeling en de vormvrije m.e.r.-beoordeling grotendeels gelijkgetrokken. Van het besluit met betrekking tot de vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft echter geen kennisgeving gedaan te worden.
Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling staan drie hoofdcriteria centraal:
Er is in het kader van onderhavige ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de criteria beschreven en wordt de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop beschreven. De Omgevingsdienst Twente heeft op 7 juli 2020 besloten dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. In Bijlage 3 is het besluit opgenomen. Met inachtneming van vorenstaande vormt het Besluit milieueffectrapportage geen belemmering voor het onderhavig plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij de realisatie van nieuwe functies deint in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Daarbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Als gevolg van dit bestemmingsplan worden nieuwe milieubelastende functies toegevoegd. Bij onderhavig bestemmingsplan is daarom grotendeels een zonering toegepast van het bedrijventerrein welke overeenkomt met de uitgangspunten zoals aangegeven in het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' dat op Harbrinkhoek en het huidige bedrijventerrein De Krön van toepassing is verklaard. Deze zonering gaat uit van het type 'gemengd gebied'. Deze typering is toegepast vanwege het gemengde karakter rondom de Almeloseweg, met aan de noordzijde veelal woningen en aan de zuidzijde diverse bedrijvigheid, kantoren, sport en maatschappelijke faciliteiten. Zodoende wordt het gebied getypeerd als gemengd gebied.
Hierbij is voor voorliggende ontwikkeling rekening gehouden met de bestaande hindergevoelige functies in of direct aangrenzend aan het bedrijventerrein. Dit betreffen de woningen aan de Almeloseweg en Peuversweg. Van daar uit is 'uitwaarts gezoneerd'. Dit betekent dat vanaf de gevels van de bestaande woningen zones zijn getrokken. Hierbij geldt dat:
Belangrijk te vermelden is dat in overleg met de omwonenden aan de Almeloseweg de milieucategorie voor de bedrijfskavels aan deze zijde gemaximaliseerd zijn op milieucategorie 3.1, hoewel dit op basis van de afstand niet persé noodzakelijk zou zijn. Dit is echter om een goede overgang van woongebied naar bedrijventerrein naar wens van de omwonenden te garanderen.
Binnen het resterende deel van het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Hogere milieucategorieën zijn binnen het kleinschalige bedrijventerreinen niet wenselijk en derhalve niet mogelijk gemaakt. De verdeling is zichtbaar in het volgend figuur.
Figuur 4.2: contouren en milieucategorieën binnen plangebied (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
De toegestane milieucategorieën zijn eveneens middels aanduidingen aangegeven op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. Voor wat betreft milieuzonering is hiermee sprake van een goede ruimtelijke ordening dat voldoet aan de benodigde afstanden voor milieuzonering.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
De bedrijven zelf worden niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. Wel worden bedrijfsgebouwen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij aangemerkt als geurgevoelige objecten. Bij de omliggende veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen bepalend. Hier wordt in de paragraaf voor geur (4.3) in dit hoofdstuk nader op ingegaan.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Geurhinder en veehouderij
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is met de realisatie van een bedrijventerrein sprake van geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Dit wordt geconcludeerd op basis van jurisprudentie; Uitspraak ABRvS, 200709155/1 d.d. 24 december 2008. In de omgeving van het plangebied komen een tweetal veehouderijen voor. In beide gevallen betreffen het grondgebonden veehouderijen waarvoor, indien het plangebied wordt gerekend tot de bebouwde van Harbrinkhoek, een vaste afstand van 100 meter geldt. Het dichtsbijzijnde bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' waarbinnen geurgevoelige objecten is toegestaan is gelegen op een afstand van minimaal 240 meter van het dichtsbijzijnde agrarische bouwvlak. De andere veehouderij is gelegen op meer dan 330 meter afstand. Overige veehouderijen zijn gelegen op aanzienlijk ruimere afstanden.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de wettelijke aan te houden afstanden en voor wat betreft voorliggend plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Andersom worden de omliggende agrarische bedrijven ook niet extra in de bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit bestemmingsplan.
Algemeen - Activiteitenbesluit (niet-agrarische bedrijven)
In het activiteitenbesluit is het aspect geurhinder geregeld voor niet agrarische bedrijven en het kleinschalig houden van landbouwhuisdieren.
Als een bestaand bedrijf dat wil uitbreiden of een nieuw bedrijf dat zich wil vestigen valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer, kan dat alleen als het bedrijf voldoet aan de eisen van het Activiteitenbesluit (inclusief de hierin opgenomen afstanden). In sommige gevallen is het mogelijk om met een maatwerkvoorschrift aanvullende eisen te stellen aan een bedrijf, waardoor de minimale afstand tot gevoelige functies geborgd kan worden.
In dit geval zijn geen bedrijven bekend die zich ter plaatse willen vestigen en die een grote mate van geurhinder met zich mee brengen. Bovendien is door de milieuzonering reeds rekenschap gehouden met voldoende mate van afstand ten opzichte van omliggende gevoelige objecten. Ten alle tijden zal moeten worden voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Kruse Milieu heeft binnen het plangebied in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 14.162 m² aan Peuversweg/De Krön in Harbrinkhoek. De rapportage van het verrichtte onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard (akker). Aanleiding voor het bodemonderzoek is de bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding van het industrieterrein De Krön.
Resultaten veldwerk
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 24 boringen verricht, waarvan 2 tot 2.60 en 2.50 meter diepte welke zijn afgewerkt tot peilbuizen. Voor het bepalen van de k-waarde zijn 4 tijdelijke filters geplaatst. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zand met in de ondergrond sterk zandige leemlagen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen in de bodem waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 0.80 en in peilbuis 2 aangetroffen op 0.65 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Resultaten k-waarde bepalingen
Vanwege de hoge grondwaterstanden is infiltratie in de bodem niet mogelijk.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I) en in het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de bovengrond (BG II en BG III) en in de ondergrond (OG I en OG II) zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Gesteld wordt dat het sterk verhoogde kopergehalte in het grondwater, met instemming van de gemeente Tubbergen, is toe te schrijven aan een plaatselijk verhoogde achtergrondwaarde. Nader grondwateronderzoek is niet noodzakelijk.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding van het industrieterrein, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (industrie).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Binnen de begrenzing van het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.
Railverkeerslawaai
Van spoortrajecten in de omgeving het plangebied (dichtstbijzijnde traject ligt op circa 5 km) is geen sprake. Bovendien worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de planvorming.
Industrielawaai
Ten aanzien van het aspect industrielawaai wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied geen gezoneerd bedrijventerrein aanwezig is. Hiervan is als gevolg van voorliggend plan eveneens geen sprake.
Voor voorliggende plannen wordt door middel van milieuzonering voldoende ruimtelijke scheiding aanbracht tussen de bestemmingen waarbinnen bedrijvigheid is toegestaan en milieugevoelige functies zoals woningen. Voor een nadere toelichting hierop wordt volledigheidshalve verwezen naar paragraaf 4.2 over milieuzonering. Bij nadere invulling van de bedrijfskavels kan het bevoegd gezag vragen om akoestisch onderzoek in verband met de milieuregelgeving. Het plan voldoet gezien vorenstaande aan een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Voor het plan is verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Aangaande dit aspect is een verdere uitwerking opgenomen in paragraaf 4.11. Op basis van dit onderzoek is een verkeersgeneratie van 360 extra voertuigen berekend voor de ontwikkeling. Voor wat betreft de berekening voor de bijdrage van het verkeer aan de luchtkwaliteit is het aandeel vrachtverkeer op 25 % gezet, dat wil zeggen dat het model rekening houdt met het feit dat een kwart van de verkeersbewegingen vrachtverkeerbewegingen zal betreffen. Dit is derhalve worst-case aangehouden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 360 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Risicobronnen in het plangebied
Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Krön II wordt niet voorzien in Bevi- en Brzo inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit. Dergelijke bedrijvigheid wordt in de regels van dit bestemmingsplan ook uitgesloten. Een nadere onderbouwing ten aanzien van de invloed van het bedrijventerrein op de omgeving in relatie tot externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.
Risicobronnen in de omgeving van het plangebied
Op enige afstand van het plangebied zijn risicobronnen gelegen. Onderstaand volgt een weergave van de risicokaart.
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 150 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Deze dichtstbijzijnde risicobron betreft een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG-installatie aan de Almeloseweg 175, ten westen van het plangebied. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 6 november 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Een afschrift van deze watertoets is opgenomen in Bijlage 5. De uitkomst van de watertoets geeft aan dat de normale procedure van toepassing is. Hierop heeft op 21 november 2019 nadere afstemming plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen, gemeente Tubbergen en adviseur van de ontwikkelaar.
Overeengekomen is dat waterberging als gevolg van verharding van de locatie binnen het plangebied wordt opgevangen. De infiltratievoorziening dient een minimale berging van 37 mm te hebben. Deze minimale berging komt voor het toekomstig verhard oppervlak (maximaal 12.000 m2) overeen met een bergingsopgave van 445 m3. Omdat van de helft van de benodigde berging plaatsvindt op de particuliere terreinen, wordt deze hoeveelheid gereduceerd tot 250 m3 . In deze waterberging wordt voorzien door de aanleg van waterbergingen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied.
Het hemelwater dient in de noordelijke wadi en zuidelijke bergingsvijver en de infiltratiekratten (-op particulier terrein) geborgen te worden. De wadi en vijverdienen met elkaar verbonden te worden om waterafvoer in extreme situaties mogelijk te maken. De functie van de bestaande watergang dient behouden te blijven om de mogelijkheid voor afvoer van water, vanaf de wadi’s noordelijk van de Almeloseweg, te behouden. Daarnaast kent het hemelwaterriool op het bestaande plangebied de Krön een overstort op de watergang, welke gehandhaafd dient te blijven.
Tevens is gesproken over een watergang in het beheer van het waterschap aan de oostzijde van het plangebied (tussen bestaande bedrijventerrein en het nieuw beoogde bedrijventerrein). Deze sloot is van belang aangezien deze zorgt voor afvoer van hemelwater uit de wijdere omgeving.
Demping van de bestaande sloot is desondanks gewenst, omdat behoud van de sloot tussen bedrijventerrein niet wenselijk is qua onderhouds- en gebruiksmogelijkheden. Behoud van de afvoermogelijkheid en capaciteit is echter wel het uitgangspunt en daarom wordt een duiker onder het plangebied aangebracht welke voorziet in voldoende afvoercapaciteit.
De maatregelen en benodigdheden inzake de waterhuishouding zijn nader uitgewerkt in het geohydrologisch rapport en waterhuishoudkundig plan. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 6. Met inachtneming van vorenstaande wordt voor wat betreft het aspect water geen belemmering verwacht.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, projectnummer 2237, d.d. 22-11-2019), zie ook Bijlage 7. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Er zijn concrete plannen om een perceel, gelegen aan de zuidzijde van de woonkern Harbrinkhoek nabij het bestaande industrieterrein De Krön, te ontwikkelen als bedrijventerrein. Het streven is om bouwgrond te realiseren voor een aantal bedrijven om zich in het plangebied te vestigen. Omdat overtreding van de Wet natuurbescherming door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In bijgevoegd rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 5 november 2019 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebied en het plangebied, heeft het uitvoeren van fysieke werkzaamheden geen negatief effect op Natura2000-gebied. Uit een stikstofberekening, welke is doorgerekend met Aerius Calculator, is gebleken dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leidt tot een verhoogde depositie van NOx op Natura2000-gebied. Deze rapportage is tevens in Bijlage 9 opgenomen.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de meeste soorten niet aangetast. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Samenvattende conclusie
Het plangebied bestaat uit een intensief beheerde akker. Er is geen bebouwing of opgaande beplanting aanwezig in het plangebied. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebied en het plangebied, is met behulp van de Aerius -Calculator vastgesteld dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot een negatief effect op Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’, vastgesteld op 23-05-2016, ligt het plangebied in een zone met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4. Indien bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm-mv plaats zullen vinden, is archeologisch onderzoek verplicht. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Tubbergen heeft het centraal-westelijke deel van het plangebied een middelmatige verwachting op resten uit alle archeologische perioden wegens de ligging op dekzandwelvingen en -vlakten. De rest van het plangebied heeft een lage verwachting op archeologische resten wegens de ligging in een beekdal of overige laagte. De geplande ontwikkeling overschrijdt de vastgestelde ondergrenzen. Ten behoeve van het nieuw op te stellen bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek noodzakelijk om de archeologische verwachting nader te specificeren en te toetsen.
Toets
Hamaland Advies heeft een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek (zie Bijlage 8) uitgevoerd voor het plangebied De Krön II, gelegen tussen de Almeloseweg in het noorden en de Peuversweg in het zuiden. De aanleiding voor het onderzoek is de geplande ontwikkeling tot bedrijventerrein. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,457 hectare. De exacte verstoringsdiepte is nog niet bekend, maar zal in verband met de aanleg van vorstvrije fundering naar verwachting minimaal 80 cm-mv bedragen.
Het door Hamaland uitgevoerde onderzoek bestaat uit een KNA 4.1 conform bureauonderzoek (BRL 4000, protocol 4002).
Het plangebied is gelegen ter plaatse van grondmorenewelvingen, die in de zuidoostelijke hoek overgaan in een smeltwaterrug. In deze geomorfologische eenheden is een veldpodzol ontstaan. Op basis van historisch kaartmateriaal is te herleiden dat het plangebied tot in de 18e eeuw in een heideveld gelegen was. Na de (gedeeltelijke) ontginning van het plangebied werd het als weiland gebruikt en maakte het onderdeel uit van het Schoolveld. Het plangebied werd doorsneden door een pad of weg. Pas vanaf 1988 is er sprake van bouwland en in de periode 1988-2009 heeft in de noordwestelijke hoek bebouwing gestaan. Beschikbaar kaartmateriaal geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een es. In het plangebied is de oorspronkelijke veldpodzol volledig verstoord. De verstoring reikt tot in de natuurlijke ondergrond, die bestaat uit dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). De verstoring is vermoedelijk het gevolg van diepploegen, waardoor tevens aangegeven kan worden dat er sprake is van jonge ontginningen.
Op basis van het booronderzoek adviseert Hamaland Advies om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. De bodem is tot in de C-horizont verstoort en derhalve wordt de kans gering geacht dat er bij de geplande bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan.
Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en de verantwoordelijk beleidsadviseur archeologie van de Gemeente Tubbergen.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in en/of om het plangebied geen cultuurhistorische waarden voorkomen. Deze waarden worden als gevolg van de planvorming dan ook niet aangeast. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Voor wat betreft het aspect verkeer is door Goudappel Coffeng B.V. verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar bedrijventerrein De Krön II. Deze volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 10. Hierbij is onder meer gekeken naar de verkeersgeneratie van de ontwikkeling, het effect hiervan op het omliggende wegennet en de maatregelen die gewenst c.q. noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling te laten voldoen. De resultaten worden onderstaand beschreven.
De ontwikkeling heeft een totale verkeersgeneratie (optelling aankomend en vertrekkend verkeer) van circa 360 motorvoertuigen (mvt) per werkdagetmaal. In zowel het ochtend- als het avondspitsuur bedraagt de totale verkeersgeneratie circa 40 mvt.
De kwaliteit van de verkeersafwikkeling is beoordeeld op twee wegvakken van de Almeloseweg: tussen Demmersdwarsweg en N349 en tussen Noordegraafsingel en Jannes Brouwerstraat. Op beide wegvakken ligt kwaliteit van de verkeersafwikkeling na realisatie van De Krön II binnen de door Duurzaam Veilig gestelde kaders. Hierbij is tevens uitgegaan van een ‘worst case’-scenario waarin het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van De Krön 2 volledig via de betrreffende wegvakken (gerekend met 100% verkeersgeneratie per wegvak) wordt afgewikkeld.
Kriuspunt De Krön - Almeloseweg is beoordeeld op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling in 2030 inclusief de ontwikkeling van De Krön II. Gelet op zowel de wachtrijlengtes, de verliestijden alsmede verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit van het kruispunt, kan de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau als goed geclassificeerd worden.
Op advies van de Veiligheidsregio Twente wordt ten behoeve van een calamiteitenroute aan de zuidwestkant van een plangebied een doorgang beoogd. Deze wordt - zoals de naam al aangeeft - enkel toegankelijk gemaakt in het geval van calamiteiten. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de wegenstructuur in de omgeving voldoende toereikend is voor de extra verkeersafwikkeling van onderhavige planvorming.
Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Tubbergen is vastgelegd in de Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2018. Het beleid geldt als beoordelingskader voor de parkeerbepalingen in bestemmingsplannen.
De parkeerbehoefte van een bouwplan en/of een gebruikswijziging wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Dat kan op grond van de afzonderlijke ruimtes in een bouwwerk of op grond van het totale bouwwerk (b.v. een kantoorgebouw, indien van zeer homogene functie sprake is). Daarbij wordt de rekensystematiek aangehouden zoals is opgenomen in de beleidsnotitie.
Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat op moment van schrijven nog geen duidelijkheid bestaat over de hoeveelheid te vestigen bedrijven en de opppervlakte van op te richten bebouwing. Uitgangspunt van het beleid Bouwen & Parkeren 2018 is dat parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen gronden. Elke gebruiker c.q. eigenaar van de betreffende gronden dient hiermee in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
De benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen is afhankelijk van het aantal werknemers en het te verwachten aantal bezoekers. Per te ontwikkelen kavel dient de ontwikkelaar zelf te zorgen voor voldoende oppervlak op eigen terrein om het parkeren van werknemers en bezoekers op te vangen. Evenzo dient telkens op eigen terrein voldoende ruimte te zijn om laden en lossen op te vangen.
In de ‘Overige regels’ van dit bestemmingsplan is een regeling omtrent parkeren opgenomen. Deze regels zijn juridisch bindend, waardoor een goede invulling van het aspect parkeren voldoende geborgd is.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Aan het plangebied is voor het uit te breiden bedrijventerrein van Harbrinkshoek de bestemming 'bedrijventerrein' toegekend zoals dit ook geldt voor het bestaande bedrijventerrein de Krön. Het bedrijventerreinen is inwaarts gezoneerd, waarbij milieucategorie 3.2 volgens de in de bijlage behorende bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen, de zwaarste categorie is die maximaal is toegestaan. De milieuzonering is opgenomen zodoende voldoende afstand tot milieugevoelige objecten in acht te houden.
Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, alsmede openbare nutsvoorzieningen toegestaan.
Voor voorliggend plan is de groenbestemming toegekend aan de groensingel en groen-/ hemelwatervoorzieningen aan de noordzijde en zuidzijde van het gebied.
Alle gronden waar sprake is van een doorgaande verkeersroute of waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer zijn bestemd tot ‘Verkeer’. Naast wegen, straten en paden worden binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, en speelvoorzieningen toegestaan.
De gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge archeologische waarden. Bij een ingreep in de bodem groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm moet archeologisch advies worden ingewonnen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].
Waterschap Vechtstromen
Op 21 november 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure van toepassing verklaart. Met inachtneming van het waterhuishoudkundig plan geeft het waterschap een positief advies voor de voorliggende ontwikkeling.
Omgevingsdialoog
Zoals beschreven in paragraaf 2.3.5 hebben er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de bestemmingsplanprocedure meerdere bijeenkomsten met de omgeving plaatsgevonden. Tevens zijn wensen en aandachtspunten daaruit volgend verwerkt in de planvorming.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 november 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze namens diverse omwondenden binnengekomen. in de BIJLAGE XXX wordt de zienswijze van een reactie voorzien. Op basis van de zienswijze zijn diverse wijzingen aangebracht.