Plan: | Geesteren, Harmelinksweg 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.GEEBPHARMELINKWEG3-VG01 |
Op het perceel Harmelinksweg 3 in Geesteren is het perceel van de familie Harmelink gelegen. De wens bestaat om een extra woning en bijbehorende bouwwerken te kunnen bouwen op het perceel. De bouw van de nieuwe woning zal plaatsvinden ten zuiden van de huidige woning, aansluitend op het bestaande erf, op agrarisch gebied.
De bouw van een extra woning en de locatie ervan passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren', dat ter plaatse geldt. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel Harmelinksweg 3 betreft een woonperceel in de kern Geesteren. Het plangebied ligt in het zuiden van het dorp, in de dorpsrand en tegen het buitengebied aan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, bij rode pijl (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Het perceel Harmelinksweg 3 wordt omgeven door woonbebouwing aan de westzijde en noordzijde.
Aan de zuidzijde en oostzijde van het perceel zijn agrarische gronden gelegen, met daarin verspreid gelegen woningen en agrarische bedrijven.
Begrenzing
Het plangebied is gelegen in het gebied dat kadastraal bekend staat als gemeente Tubbergen, sectie K, perceelsnummers 8214 . De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 globaal weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied van de nieuwe woning en bijbehorende ruimte te zien is. De begrenzing van het plangebied heeft betrekking op het bestaande erf, de uitbreiding van het erf in verband met de bouw van de nieuwe woning en de agrarische grond rondom het erf.
Figuur 1.2 globale begrenzing plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Voor de Harmelinksweg 3 geldt het bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren'. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen op 30 maart 2015 vastgesteld. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl )
Het bestaande erf Harmelinksweg 3 heeft de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt onder meer speel- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen.
Aan het plangebied zelf is de bestemming 'Agrarisch' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het agrarisch gebruik. Daaraan ondergeschikt zijn onder meer, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, het behoud en herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de realisatie van een extra woning en bijgebouwen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Geesteren, Harmelinksweg 3' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
De historie van Geesteren laat zich goed lezen uit de oude structuur van wegen, kerkenpaden en waterlopen. Tot diep in de 18e eeuw was Geesteren niet meer dan een kruispunt van zandwegen: vanuit Tubbergen komend door de Huyeren en vanuit Almelo, Langeveen en Vriezenveen dwars door de veenmoerassen. Van een echt dorp was nog geen sprake. De in Lingen geboren pastoor Cramer legde de basis voor het dorp Geesteren. Hij werd in 1746 benoemd als pastoor van de parochie Vriezenveen/Geesteren en zag in dat het van belang was een meer centrale plek te vinden. Hij kreeg van een vermogende boer de beschikking over een halve hectare heide met daarop een schaapskooi. Diverse parochianen zetten zich vervolgens in om er een gebedshuis van te maken. Als gevolg hiervan kwamen er ook meer weggetjes en kerkenpaden die de oude boerenerven met elkaar verbonden en van de oude Geesterse buurtschappen voeren naar een voor ieder centrale plek, de kerk. In 1818 werd een nieuw kerkgebouw gebouwd en ruim een eeuw later werd het huidige kerkgebouw opgericht.
Rond de tijd dat de kerk werd gevestigd op een centrale plek groeide het aantal gezinnen in de buurtschappen van 43 naar 118. Vanaf 1920 bleef het aantal gezinnen in de kern geleidelijk toenemen tot een aantal van 457 in 1951. Hoewel er rond 1960 wel degelijk sprake was van een soort kern, was van een echt dorp nog geen sprake. (Bron: Dorpsplan Geesteren 2015)
Geesteren is ontstaan op de flank van een es aan de rand van een heidegebied, aan de rand van de voorheen aanwezige Geesterensche Heide. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, lager gelegen maten en fliergronden en (voormalige) heidevelden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar de lager gelegen maten- flierenlanden. Het essenlandschap heeft van oudsher voornamelijk een landbouwkundige functie. Het landschap is geordend vanuit de erven en essen en de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van de stuwwal werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest heeft geleid tot een karakteristiek reliëf.
Ontwikkeling 20e eeuw
Het centrum van Geesteren bevindt zich wel net als vroeger nog rondom de kerk. Wel is het centrum in de loop der jaren vernieuwd. De woonbebouwing heeft zich in eerst instantie in Geesteren ontwikkeld langs de historische dorpslinten.
Vanaf de jaren ’50 heeft is er een forse toename qua woonbebouwing, in eerst instantie in zuidwestelijke en zuidelijke richting. In de jaren ’60 en ’70 is de kern richting de Harmelinksweg-Huyerenseweg gegroeid en rond de jaren ’75 tot ’90 in noordoostelijke richting (Denekamperweg-Schotboersweg). Vanaf de jaren ’90 is de kern met woonbebouwing uitgebreid evenwijdig aan de Haarbrinksweg. De recente uitbreidingen van de kern hebben voornamelijk plaatsgevonden in het noorden en noordoosten van de kern waarbij de meest recente uitbreiding globaal wordt begrensd door de Vermolenweg en de Langeveenseweg. Het zuidwesten van de kern Geesteren wordt gekenmerkt door de bebouwing van het bedrijventerrein Lutkeberg. Dit bedrijventerrein bevindt zich in het zuidwesten van de kern Geesteren.
De wijken in de Geesteren zijn ruim van opzet en over het algemeen groen vormgegeven. Veel wegen in de wijken worden begeleid door groenvoorzieningen. Opvallende groenelementen in de kern betreft onder meer de weide ten westen van de straat De Weide. Dit betreft de weide die ten zuiden van Harmelinksweg 3 gelegen is, waar de nieuwe woning gesitueerd zal worden.
Harmelinksweg 3 betreft een oud agrarisch erf, dat al op historische kaarten van 1840 aanwezig is (Bron: Veldminuten TMK 1840, www.atlasvanoverijssel.nl).
Door de jaren heen heeft de kern Geesteren zich uitgebreid (zie paragraaf 2.1) en is de solitaire ligging van het perceel Harmelinksweg 3 verdwenen. Nu is het erf gelegen in de dorpsrand.
Een overzicht van de ontwikkeling door de jaren heen is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 ontwikkeling Geesteren (bron: atlas van Overijssel)
Op het perceel zijn in de huidige situatie een woning met tuin en verschillende bijgebouwen aanwezig. Tot het eigendom behorende de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Tubbergen, sectie K, nummer 6229, 8212, 8214 en 8215. De twee percelen met nummers 4500 en 4501 zijn op dit moment nog in eigendom van de gemeente Tubbergen. Deze zullen in eigendom overgaan naar initiatiefnemer.
Het bestaande erf is verdeeld in twee gedeelten, die worden gescheiden door de inrit/toegangsweg naar de bestaande woning. Op het erf aan de noordzijde is een dichte groenstructuur aanwezig, evenals verschillende bijgebouwen (perceel kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, nummer 6229). De groenstructuur vorm een buffer tussen het erf en de woningen aan de Broenenstraat.
Aan de zuidzijde van het erf is de bestaande woning met tuin en daarnaast een aantal bijgebouwen gelegen (gemeente Tubbergen, sectie K, nummer 8214). De woning is vastgebouwd aan een voormalig bedrijfsgedeelte. Het erf Harmelinksweg 3 ontsluit op de Harmelinksweg, die is aangesloten op de Huyerenseweg.
Naast de groenstructuur ten noorden van het erf is op het erf een erfbos gelegen. Het erf wordt aan de oostzijde begrensd door houtopstanden. Aan deze zijde van het erf is een zandpad/karrespoor gelegen. Deze wordt begeleid door houtopstanden en loopt in zuidelijke richting richting het erf Haarbrinksweg 19, waarna een inrit vanaf dat perceel richting de Haarbrinksweg 19 loopt.
De locatie van de nieuwe woning bestaat in de huidige situatie uit agrarische grond (weiland). Op onderstaande foto's is de huidige situatie op en rondom het erf weergegeven.
figuur 2.2: zicht op erf Harmelinksweg 3 vanuit oostelijke richting
figuur 2.3: bestaande woning Harmelinksweg 3
figuur 2.4: zicht op erf vanuit zuidelijke richting
figuur 2.5: zicht vanuit zuidoostelijke richting richting erf, aan de linkerzijde de woningen van De Kamp
figuur 2.6: bijgebouwen in noordelijk bosperceel
figuur 2.7: zicht vanuit noordelijke richting, aan de rechterzijde de woningen van De Kamp
Het erf Harmelinksweg 3 zal worden uitgebreid. In aansluiting op het bestaande erf wordt een uitbreiding van het erf gerealiseerd, waarop een nieuwe woning en bijbehorende bouwwerken mogelijk worden gemaakt. Na realisatie hiervan zullen de ouders en een van de kinderen gezamenlijk op het erf wonen.
Er zullen in het kader van het plan verschillende bijgebouwen worden gesloopt. Deze zijn met een kruis weergegeven in figuur 2.8. De bestaande woning en een drietal bijgebouwen zal worden gehandhaafd. De te handhaven bijgebouwen zijn gelegen in het bosperceel en zijn in gebruik voor opslag/stalling en het hobbymatig houden van vee.
Figuur 2.8: overzicht te slopen bebouwing
Er wordt een extra woning en bijbehorende bijgebouwen gerealiseerd ten zuiden van en in aansluiting op de bestaande woning/het bestaande erf. In figuur 2.9 is de locatie indicatief weergegeven. Rondom de woning wordt een tuin aangelegd. Zowel bij de bestaande als de nieuwe woning zal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken mogelijk worden gemaakt. De bestaande bijgebouwen in het noordelijke bosperceel krijgen een passende bestemmingsregeling. Deze bijgebouwen zijn al decennialang aanwezig en zullen hun huidige functie als bijgebouw behouden.
De oppervlakte van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' zal per saldo met circa 335 m2 toenemen. Aan de westzijde zal een gedeelte woonbestemming worden omgezet naar agrarische bestemming, aan de zuidzijde wordt de woonbestemming uitgebreid in verband met de locatie van de nieuwe woning. Een en ander komt overeen met de opgestelde landschapsposter (zie paragraaf 2.3.2) en de daarop aangegeven functies.
De nieuwe woning zal worden ontsloten op de Harmelinksweg, via het bestaande erf. Het zandpad/karrespoor blijft daarbij ongewijzigd.
Figuur 2.9: impressie toekomstige situatie erf (bron: Building Design Architectuur)
Om de ontwikkeling op landschappelijk verantwoorde wijze in te passen, op een wijze die zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit en passend bij de gebiedskenmerken ter plaatse is door Hannink Landschapsvormgeving een landschapsposter opgesteld. Zie hiervoor figuur 2.10. De poster en bijbehorende legenda is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Op de landschapsposter worden verschillende landschapsmaatregelen beschreven. Deze maatregelen worden hieronder samengevat weergegeven.
Het bestaande noordelijke bosperceel blijft ongewijzigd. Het bestaande erfbos worden uitgebreid op zodanige wijze dat er samenhang is in de twee gedeelten van het erf en deze gedeelten aan elkaar verbonden blijven. Aansluitend aan het erfbos wordt struweelbeplanting geplant.
Aan de oostzijde, achter de woningen gelegen aan De Kamp, zal een nieuwe houtsingel worden aangeplant met inheems bosplantsoen. In de nabijheid van de nieuwe woning, langs het zandpad/karrespoor, zullen zomereiken worden aangeplant. In de tuinen worden nieuwe hagen geplant.
De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen zal middels een voorwaardelijke verplichting in de regels worden opgenomen. Hiermee is de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
Figuur 2.10 landschappelijke inpassing erf Harmelinksweg 3 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder. Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Er is sprake van de toevoeging van één woning. Er is inmiddels verschillende jurisprudentie ontstaan over de ladder van duurzame verstedelijking en toetsing daaraan. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. De bouw van één woning kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling en wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Een toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van noodzakelijk voor het voorliggende plan.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en llaag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het concrete initiatief, de realisatie van een extra woning, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Voor onderhavig plan zijn een aantal generieke beleidskeuze relevant. Deze worden hieronder nader besproken.
In artikel 2.1.2 is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk. De bouw van de woning past binnen de kaders van de Woonvisie 2016+ wat betreft de vastgestelde woningbouwbehoefte voor Geesteren. Er wordt dus gebouwd voor lokale behoefte/inwoners van de gemeente.
Artikel 2.1.3 bepaalt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwde gebied en de ruimte binnen het bestaande bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie en dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Er is dit geval sprake van de bouw van een woning binnen de bebouwde kom van Geesteren, op agrarisch gebied aansluitend aan bestaande woonbebouwing/bestaand dorpsgebied. Het erf is gelegen aan de dorpsrand.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied waar eerder sprake was van de ontwikkeling van een meer omvangrijke woningbouwontwikkeling. Deze woningbouwontwikkeling is ook opgenomen in de gemeente structuurvisie en van dusdanige omvang dat er geen ruimte voor kan worden gevonden in bestaand stedelijk gebied. Het erf Harmelinksweg 3 zelf is aangemerkt als bestaande woonbebouwing (zie ook de bespreking onder de gebiedskenmerken) en maakt deel uit van het bestaand bebouwd gebied zoals benoemd in de Omgevingsvisie- en -verordening. De locatie voor nieuwbouw van de woning is op korte afstand van de bestaande bebouwing, in het verlengde van het erf gelegen en vormt tezamen met de bebouwing van Harmelinksweg 3 één erf. Een gedeelte van het bestaande woonerf met woonbestemming wordt omgezet in agrarisch gebied. Hierdoor wordt afstand gecreerd tussen het erf Harmelinksweg 3 en de woonpercelen aan De Kamp. Per saldo is het ruimtebeslag op de groene ruimte beperkt.
De ontwikkeling van een erf zoals mogelijk wordt gemaakt in onderhavig bestemmingsplan (twee woningen gezamenlijk op erf) is niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied van Geesteren. Hiervoor is geen ruimte beschikbaar.
Het huidige erf heeft een grote oppervlakte ten opzichte van 'reguliere' percelen in de bebouwde kom. Een groot gedeelte van het erf bestaat echter uit bosperceel. De bestaande woning die gehandhaafd blijft ligt centraal op het erf. De bouw van een nieuwe woning op het bestaande erf, waarbij geen sprake is van uitbreiding van het erf, is om meerdere (stedenbouwkundige) redenen niet gewenst. De nieuwe woning zou dan voor bestaande woning moeten worden gebouwd, in het bosperceel of aan de westzijde van het erf aan de zijde van de woningen en op relatief korte afstand van de woningen van De Kamp. Om deze redenen wordt -met beperkt nieuw ruimtebeslag op de groene ruimte- gebruik gemaakt van een locatie voor de nieuwe woning buiten bestaand stedelijk gebied.
De nieuwe ontwikkeling dient daarnaast te worden getoetst aan artikel 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit). Gemotiveerd dient te worden dat een nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarnaast is ook bepaald dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel (figuur 3.1), dat gemotiveerd wordt dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen benadering en op welke wijze de Catalogus gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Op deze onderdelen is reeds hierboven ingegaan onder het kopje 'generieke beleidskeuzes' en wordt verderop in deze paragraaf besproken onder 'ontwikkelingsperspectieven' en 'gebiedskenmerken'. Wat betreft de Catalogus gebiedskenmerken zijn de kenmerken en richtingen die voor het essenlandschap zijn benoemd als uitgangspunt genomen. Het erf Harmelinksweg 3 is in de huidige situatie omgeven door groenstructuur. Dit blijft gehandhaafd. Daarbij wordt onder meer nieuwe beplanting aangebracht (versterking erfbos) die het erf en de onderlinge samenhang van het erf versterkt. Aan de westzijde van het plangebied, tussen de bestaande woningen van De Kamp en het plangebied wordt een nieuwe houtsingel aangebracht. Daarnaast zullen in de nabijheid van de nieuwe woning, langs het zandpad/karrespoor, zomereiken worden aangeplant. De kleinschaligheid van het landschap en het landschappelijk raamwerk wordt op deze wijze behouden, waarbij tegelijkertijd de invloed van de ontwikkeling op omliggende percelen zo veel mogelijk beperkt blijft.
In artikel 2.2.2 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in in mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte is aangetoond wanneer realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals deze zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming. In paragraaf 3.3.2 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Woonvisie 2016+ en daarmee ook in overeenstemming zijn met de geldende woonafspraken tussen gemeente en provincie.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is
aangegeven (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' in de directe nabijheid van het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden worden nadrukkelijk verbonden met het behoud en de versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Dit betekent ook het behoud van de diverse woonmilieus die voor verschillende groepen aantrekkelijk zijn: buurtschappen, landgoederen, bedrijfswoningen, (knoop)erven. Dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel kunnen hun werklocatie goed combineren met dit woon-/werklandschap.
Toets
In onderhavige situatie is sprake van de bouw van een woning in de dorpsrand van de kern Geesteren. Wonen is een functie die als passend binnen het ontwikkelingsperspectief wordt beschouwd. Met uitbreiding van het erf en de toevoeging van een woning wordt een erf gecreëerd dat aantrekkelijk is als woonmilieu. Gelegen aan de dorpsrand op de rand met het buitengebied, met mogelijkheden voor mantelzorg maakt dit een woonlocatie die voor meerdere doelgroepen aantrekkelijk is.
In het kader van de ontwikkeling wordt het landschap ter plaatse versterkt. De uitbreiding van het erf wordt landschappelijk ingepast door het toevoegen van verschillende landschapselementen. Op het erf zelf, maar ook daar buiten. De kleinschaligheid van landschappelijke raamwerk behorend bij het essenlandschap wordt hierdoor versterkt.
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). Het plangebied grenst aan 'stuwwallen'.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.
Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Ten aanzien van stuwwallen is de ambitie om het karakter van de stuwwallen te behouden en te versterken. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
Toets
De stuwwal is reeds voor een deel bebouwd, onder meer door bebouwing van de kern Geesteren, gelegen ten noorden van het plangebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is gelegen buiten de stuwwal en heeft geen negatieve effecten op de gebiedskenmerken van de stuwwal.
Er is geen sprake van aanwezig relief in het plangebied. Bij de landschappelijke inpassing wordt gebruik gemaakt van passende soorten en wordt het landschappelijke raamwerk versterkt. De strekkingsrichting van het perceel is noord-zuid. Hiermee is rekening gehouden bij het ontwerp van het erf. Het ontwerp van het erf en de nieuwe bebouwing en een deel van de landschapsmaatregelen kennen dezelfde noord-zuid orientatie.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron:
www.overijssel.nl)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden.
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen.
De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toets
Het plangebied is niet gelegen op de bolling van een es. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van relief. Het landschappelijk raamwerk en kleinschaligheid van het erf en de uitbreiding ervan wordt versterkt door uitbreiding van het bestaande erfbos, aanplanting van een nieuwe houtsingel met inheemse soorten aan de oostzijde van het plangebied en het aanplanten van zomereiken langs de weg nabij de nieuwe woning.
Stedelijke laag
Het bestaande woonperceel Harmelinksweg 3 is gelegen binnen 'woonwijken 1955-nu. De locatie van de nieuwe woning valt, hoewel gelegen in de directe nabijheid van het bestaande erf, onder 'verspreide bebouwing'. In figuur 3.5 is de Stedelijke laag weergegeven.
Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende grond in cultuur gebracht en bewerkt. De boeren deden dit naar eigen inzicht, maar welk volgens de wetmatigheden van het toenmalige landbouwsysteem. Door deze eenheid in handelen zijn er samenhangende landschappen ontstaan die nog steeds herkenbaar zijn, essenlandschap, oude hoevenlandschap, broek- en heideontginningen enz. Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap.
Uitgangspunt is dat als ontwikkelingen plaats vinden op erven, deze bijdragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant blijft en vindt koppeling van het erf aan het landschap plaats. Toegankelijkheid wordt er door verbeterd.
Toets
Het erf Harmelinksweg 3 betreft een oud, voormalig boerenerf in het essenlandschap dat wordt ontwikkeld. In dit geval is er sprake van uitbreiding van een bestaand woonerf op de rand van de bestaande dorpsbebouwing en het buitengebied, waarbij een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Bij het ontwerp is de bestaande erfstructuur als uitgangspunt genomen. Beide erfgedeelten worden landschappelijk in samenhang ontwikkeld. Hierdoor blijft het erf in de nieuwe situatie aan elkaar verbonden.
Bestaande landschapselementen blijven gehandhaafd en worden uitgebreid: het noordelijke bosperceel blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het erfbos zal worden uitgebreid en er worden nieuwe zomereiken aangeplant langs het zandpad/karrespoor. Er wordt een nieuwe houtsingel aangeplant aan de zijde van de woonpercelen aan De Kamp, zodat het uitgebreide erf als het ware verder landschappelijk wordt ingepakt.
Laag van de beleving
De Huyerenseweg (waarop de Harmelinksweg aansluit) is aangegeven als van belang zijnde fietsroute op de kaart van de 'Laag van beleving'. Dit is verder niet van invloed op het onderhavige plan en behoeft geen nadere bespreking.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Op de structuurvisiekaart is het bestaande erf Harmelinksweg 3 aangemerkt als 'woongebied'. Het plangebied is aangemerkt als 'kampen (kleinschalig bouwlandcomplex). Het plangebied is gelegen aan de dorpsrand, op de overgang van de kern Geesteren naar het buitengebied. In figuur 3.6 is de visiekaart weergegeven.
Figuur 3.6: Structuurvisiekaart Tubbergen, plangebied aangegeven met rode ster (bron: gemeente
Tubbergen)
Figuur 3.8: uitsnede Structuurvisie Tubbergen dorp Geesteren, plangebied aangegeven met rode ster (bron: gemeente Tubbergen)
Vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid gaat inbreiding voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat. In Geesteren zijn de afgelopen jaren relatief weinig woningen gebouwd. Initiatieven die tegemoet komen aan een concrete behoefte zijn afweegbaar wanneer er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Op termijn is woningbouw afweegbaar in het gebied ten zuiden van het dorp (oostelijk van de Haarbrinksweg). Gekoppeld aan nieuwe ontwikkelingen en andere initiatieven wordt gestreefd naar hoogwaardige dorpsranden en aantrekkelijke overgangen tussen dorp en buitengebied met voldoende mogelijkheden voor ommetjes.
Toets
Het plangebied aan de Harmelinksweg is in de Structuurvisie aangegeven als te ontwikkelen gebied (ten zuiden van het dorp, oostelijk aan de Haarbrinksweg). De ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk is veel kleiner van opzet dan de eerder beoogde woningbouwontwikkeling op de gronden van het plangebied en omliggende gronden. De ontwikkeling past derhalve binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie. Met de uitbreiding van het bestaande erf Harmelinksweg 3 en het toestaan van een extra woning wordt tegemoet gekomen aan een concrete behoefte en initiatief aan woningbouw.
Het nieuwe erf wordt op zorgvuldige wijze in het landschap ingepast, zodat er sprake is van een fraaie dorpsrand, de overgang naar het buitengebied toe op gepaste wijze plaatsvindt en het kampen-/essenlandschap ter plaatse wordt versterkt. De overgang tussen dorp en buitengebied wordt op deze wijze kwalitatief verbeterd.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.
Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd: 1. Aantrekkingskracht kernen versterken:
2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:
3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:
Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.
Bestemmingsplannen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij onder meer bepaald is dat er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte. De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen. Het woningbouwprogramma voor de verschillende delen van de gemeente is in de Woonvisie opgenomen. Daarbij is uitgegaan van het voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is in overeenstemming met de regionale afspraken.
Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.
Toets
Voor de kern Geesteren is in het woningbouwprogramma die onderdeel uitmaakt van de Woonvisie 2016+ plancapaciteit voor 'Harmelinksweg 1e fase' opgenomen (uitbreidingsplan voor 10 woningen). Gebleken is dat dit woningbouwplan geen doorgang zal vinden binnen de planperiode van de Woonvisie. Onderhavig bestemmingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk aan de Harmelinksweg. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonvisie 2016+.
Op 25 januari 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen de 'beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016, transformatie en herstructering in de nieuwe werkelijkheid' vastgesteld. Aanleiding van vaststelling van de nota en herziening van het beleid is wijziging van de ruimtelijke regelgeving, een toenemende leegstand en demografische ontwikkelingen.
De nota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied (inbreidingslocaties). Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. De nota biedt onder meer een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen en er worden enkele prioriteiten aangereikt voor de te maken keuze. In uitzonderingssituaties kan ook medewerking worden verleend aan het bouwen op een lege plek, zulks naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders en mits het woningbouwprogramma dit toelaat, het vanwege stedenbouwkundige kwaliteiten verantwoord is en er geen belemmeringen zijn qua omgevingsaspecten.
Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening). De ontwikkeling wordt getoetst aan bestaande beleid zoals de Structuurvisie Dinkelland, de Woonvisie 2016+ en artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking).
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch beschouwd kan worden, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties komen in aanmerking:
1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving; 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw; 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie; 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een Structuurvisie, Woonvisie of bestemmingsplan.
Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt een extra woning mogelijk in de nabijheid van het bestaande erf Harmelinksweg 3. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling binnen de bebouwde kom van Geesteren.
In onderhavige situatie is er geen sprake van herstructurering of transformatie zoals uitgelegd in de beleidsnotitie. Er is sprake van het bouwen op een lege plek. De gemeente Tubbergen staat positief ten opzichte van woningbouwontwikkeling aan de Harmelinksweg en heeft deze ontwikkeling ook opgenomen in de woningbouwprogrammering van de Woonvisie 2016+ (zie paragraaf 3.3.2. Uiteindelijk is er echter een andere gemeentelijke keuze gemaakt in de prioritering van uitvoering van woningbouwplannen in de kern Geesteren, waardoor de locatie Harmelinksweg niet binnen de planperiode van de Woonvisie ontwikkeld zal worden zoals beoogd in de Woonvisie 2016+. De gemeente Tubbergen heeft vervolgens aangegeven in te kunnen stemmen met de bouw van één extra woning aan de Harmelinksweg. Hiermee wordt -op kleine schaal- bijdragen aan uitvoering van de Woonvisie 2016+ c.q. gemeentelijk beleid. Daarnaast kan daarmee worden vastgesteld dat de functie wonen aan de Harmelinksweg op zichzelf als een passende functie kan worden beschouwd op basis van de Woonvisie.
Stedenbouwkundig gezien kan de woningbouwlocatie als een logische keuze worden beschouwd. Het betreft een locatie binnen de bebouwde kom aan de dorpsrand, in aansluiting op het bestaande dorp/de bestaande woonwijk en het bestaande erf Harmelinksweg 3. Bij het stedenbouwkundige ontwerp is het oude erf als uitgangspunt genomen en zijn het nieuwe en oude erf in samenhang ontwikkeld.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat het bouwen van een woning op de betreffende locatie mogelijk is en er geen belemmeringen zijn.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Figuur 3.9: uitsnede kaart omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen
Het plangebied ligt in een gebied dat als niveau 'midden' is aangemerkt. Het bestaande erf is als niveau 'basis' aangemerkt. In dit geval is er, gezien de aard van de ontwikkeling, sprake van beoordeling door het q-team.
Conclusie
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning en bijgebouwen.
De gemeente Tubbergenheeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Aan de noordzijde en de oostzijde van het plangebied zijn casco-elementen gelegen. Ten aanzien van het noordelijk gelegen casco-element vinden er geen wijzigingen plaats.
Een deel van het casco-element aan de oostzijde zal worden versterkt door extra aanplant van zomereiken. Deze worden geplant langs de weg, onregelmatig in onderlinge afstand en een onregelmatige afstand tot de weg. Er worden uit dit casco-element geen elementen verwijderd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een nieuwe woning met bijgebouwen mogelijk gemaakt, aansluitend aan het bestaande erf Harmelinksweg 3. Er is sprake van een beperkte uitbreiding van het huidige erf/de bestemming 'Wonen'. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.3. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projceten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Toets
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van één woning binnen de bebouwde kom, aansluitend op bestaand bebouwd gebied en aansluitend op het bestaande erf Harmelinksweg 3. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Met de realisatie van een woning wordt geen milieubelastende functie mogelijk gemaakt. Wat betreft milieubelastende activiteiten in de omgeving is het volgende van belang:
Op circa 130 meter van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen (met mogelijkheid tot intensieve veehouderij). Aangezien op deze activiteiten specifieke wetgeving van toepassing is (Wet geurhinder en veehouderij) wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan op het aspect geur.
Voor het overige zijn er geen milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig waarvan een nadere beschouwing vereist is.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de Wet geurhinder en veehouderij is het begrip 'bebouwde kom' niet nader gedefinieerd . In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld: 'De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.' Ook is opgenomen: 'De bebouwde kom kan namelijk worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.' Op basis van deze toelichting wordt voor het plangebied uitgegaan van bebouwde kom met de daarbij behorende waarde (3 odour units per kubieke meter).
Op circa 130 meter is een gemengde veehouderij gelegen (Haarbrinksweg 19). De bedrijfsactiviteiten hebben betrekking op het houden van vleesvee en vrouwelijk jongvee. De situatie omtrent geur afkomstig van dit bedrijf is getoetst met een geurberekening behorende bij een melding Activiteitenbesluit voor het wijzigingen van de inrichting van 27 januari 2017.
Op basis van deze geurberekening kent de woning Olde Mensink 38 een geurbelasting van 2,9 odour units per kubieke meter, evenals de woning De Weide 9. De nieuwe woning is verder van de intensieve veehouderij gelegen dan de woningen Olde Mensink 38 en De Weide 9. Op basis van de vastgestelde geurbelastingen en het feit dat de nieuwe woning op grotere afstand van de intensieve veehouderij komt te liggen dan de twee genoemde woningen, kan worden vastgesteld dat de geurbelasting op de nieuwe woning lager zal zijn dan 3 oudour units per kubieke meter lucht.
Gezien de ligging van de bestaande woningen Olde Mensink 38 en De Weide 9 dichterbij het agrarische bedrijf dan de nieuwbouwlocatie van de woning kan worden aangenomen dat het agrarische bedrijf door de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt niet (verder) wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.
In het kader van de eerder geplande woningbouwontwikkeling aan de Harmelinksweg is in 2013 met behulp van een V-stack berekening bepaald dat ter plaatse van de geplande woningbouwontwikkeling aan de Harmelinksweg de achtergrondbelasting gering is en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de toekomstige woningbouwlocatie. De locatie van woningbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt maakte onderdeel uit van de genoemde woningbouwontwikkeling. In de tussenliggende jaren zijn er in de directe omgeving geen aanzienlijke uitbreidingen geweest voor wat betreft de geuruitstoot. Er mag dan ook worden aangenomen dat zich ten aanzien van het achtergrondniveau van de geurbelasting geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan. Hiermee kan worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er zijn geen belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect 'geur'.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Kruse Milieu en Advies heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek Harmelinksweg 3, projectode 17041610, 24 juli 2017). Dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie. In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan er één is afgewerkt met een peilbuis. Gelbeken is dat de bodem tot einde boordiepte (2,90 m-mv) bestaat uit matig fijn, zwak siltig sand, dat dan in de bovengrond tevens matig humeus is. In de ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn zintuigelijk geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.33 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
-de bovengrond is zeer licht verontreinigd met PAK;
-de ondergrond is verontreinigd;
-het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met koper en kwik.
De hypothese 'onverdachte locatie' dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bodem bestaan er geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Er is geen sprake van railverkeer- of industrielawaai in de omgeving van het plangebied. Alleen ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai is een nadere beschouwing vereist.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De geplande woning ligt in 'stedelijk gebied', binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones als bedoeld in artikel 74 van de Wgh (Huyerenseweg). De overige wegen zijn alleen woonstraten met bestemmingsverkeer en een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hebben geen zone en zijn voor de geluidbelasting niet relevant vanwege de lage intensiteit en grote afstanden.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelastig op de gevels van een woning bedraagt 48 dB. Uit het akoestisch rapport, opgesteld door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering (kemerk 17.148b1, 18 juli 2017) blijkt dat de 48 dB geluidcontour op minimaal 14 meter uit de as van de Huyerensweg gelegen is. De nieuw te bouwen woning ligt op minimaal 160 meter, dus ruim achter de 48 dB geluidcontour.
Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Er wordt geen gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Er is sprake van de toevoeging van één vrijstaande woning. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 9 per dag gesteld worden. In figuur is de worst-case berekening weergegeven met [verwacht aantal] extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Geconcludeerd wordt dat er is sprake is van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Op 1 kilometer van het plangebied bevindt zich tankstation Haarhuis, op 1,1 kilometer Huzink en op 1,7 kilometer tankstation Mos. Deze bedrijven zijn opgenomen in verband met een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen. Een uitsnede van de risicokaart is weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3 uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van minimaal 1 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Watertoetsproces
Op 20 oktober 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2. De uitkomst hiervan is dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Er is voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te infiltreren. Daarmee is voldaan aan het uitgangspunt dat er bij nieuwe ontwikkelingen geen toename van de afvoer op het gemengde (riool)stelsel mag plaatsvinden. Aansluiting op de riolering zal via de omgevingsvergunning geregeld worden. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de uitvoering van het plan.
Gemeentelijk beleid is dat, zoals in onderhavig geval, bij nieuwbouw standaard het afvalwater en het hemelwater gescheiden moeten worden aangeboden tot aan de perceelgrens. Aangesloten kan worden op het gemeentelijk vuilwaterriool in de Harmelinksweg of Broenenstraat. Een en ander is afhankelijk van de hoogteligging van de rioolaansluiting ten opzichte van de vuilwaterriolering. Afvoer van regenwater kan worden aangesloten op het gemeentelijk regenwaterriool in de Broenenstraat of Harmelinksweg. Het regenwater kan ook op eigen terrein worden vastgehouden en infiltreren in de bodem. Geschiktheid voor infiltratie dient nader bekeken te worden, aangezien de doorlatendheid van de bovenlaag in de Harmelinksweg lokaal slecht is.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, project 1166, versie 1.1, 12 oktober 2017), zie ook bijlage 3. De resultaten zijn hieronder weergegeven.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied behoort niet tot tot het Nationaal natuurnetwerk. Gronden die hiertoe behoren liggen op minimaal 1400 meter afstand van het plangebied.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- en grenst niet direct aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, , ligt op ongeveer 5 kilometer noordwestelijk van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Het onderzoeksgebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, grondgebonden zoogdier- en vleermuissoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties en nestelen er vogels in de te slopen gebouwen.
Van de vogelsoorten die in het onderzoeksgebied nesten zijn uitsluitend de bezette netsen beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het vertoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van bebouwing, dienen buiten de voorplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meeste geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd.
Voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'verwonen-doden van dieren en het verstoren-vernielen van rust- en voortplantingsplaatsen'of ze zijn niet beschermd zoals de mol en de bruine rat. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood en wordt de kwaliteit van het functionele leefgebied van vleermuizen niet aangetast.
Mits bezette vogelnesten gespaard worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortbescherming. Vanwege de ligging op enige afstand van bestemd (natuur)gebied en de locakle invloedssfeer, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op deze gebieden. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In het gemeentelijke archeologiebeleid is het plangebied aangemerkt als 'bufferzone rond erf, havezathe en bedehuis' en 'beekdalen en overige laagten'. Het bestaande erf is aangemerkt als 'erf' (waarvoor naar de bufferzones verwezen wordt om te bepalen welkt beleid geldt).
Op de verwachtingskaart zijn de locaties opgenomen van boerderijen waarvan de oorsprong met zekerheid teruggaat tot in de Late Middeleeuwen. De basis voor de op de archeologische verwachtingskaart opgenomen erven vormt het Schattingsregister Twente uit 1475 waarin het merendeel van de toenmalige erven is vermeld (Hulshoff, 1953). De boerderij met nummer 119 is bekend als Harmelink (Hermening).
In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart weergegeven, waarbij het plangebied ter plaatse van de blauwe ster gelegen is.
Voor de bufferzones geldt dat er sprake is van een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor beekdalen en natte laagten geldt de verwachtingswaarde laag is voor archeologische vondsten uit alle perioden. Het plangebied is voor een zeer beperkt gedeelte aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen'.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart, plangebied ter plaatse van blauwe
ster (bron: archeologische verwachtingskaart gemeente Tubbergen)
Toets
Archeologisch onderzoek in een plangebied groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter is noodzakelijk bij bufferzones rond erf, havezate en landhuis. Dit geldt ook voor plangebieden die zijn aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen'.
Voor beekdalen en natte laagtes geldt een onderzoeksplicht voor gebieden groter dan 5000 m2 en dieper dan 40 centimeter. In dit geval is de oppervlakte van 2500 m2 dus maatgevend. Het plangebied is op zichzelf groter dan 2500 m2, maar slechts op een gedeelte van het plangebied vinden nieuwe ontwikkelingen plaats. De oppervlakte aan bodemingrepen, waaronder de bouw van een nieuwe woning en bijgebouwen ligt ruim onder de grens van 2500 m2. Op basis daarvan is archeologisch onderzoek niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten aanwezig zijn in het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Harmelinksweg. De ontsluiting van de nieuwe woonlocatie vindt plaats via het bestaande erf Harmelinksweg 3, dat een uitrit heeft op de Harmelinksweg. De Harmelinksweg is een 30 km/uur weg.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Er zal, uitgaande van de kencijfers zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' sprake zijn van 9 extra verkeersbewegingen per dag. Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van de extra woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Er wordt één extra woning gerealiseerd. In dat kader dient er 2,3 parkeerplaatsen (afgerond 3) te worden gerealiseerd. Daarbij is uitgegaan van bovengenoemde CROW-publicatie en is uitgegaan van de kengegevens die gelden buiten de bebouwde kom, gezien de ligging en de inrichting van het perceel. Voor de twee woningen samen zijn er 5 parkeerplaatsen benodigd. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de nabijheid van de nieuw te realiseren bijgebouwen. Ter plaatse en op het gehele erf is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving of in de specifieke gebruiksregels beschreven gebruik.
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel is bepaalt dat in die gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven op ondergeschikte punten, onder voorwaarden af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Middels dit artikel worden voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid buiten toepassing verklaard. De onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid die wel van toepassing blijven worden specifiek genoemd in dit artikel. Hier staan bijvoorbeeld regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld parkeren en laden en lossen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch
Gronden die agrarisch in gebruik zijn, waar agrarisch gebruik wordt voorgestaan en daar waar zijn bestemd als ‘Agrarisch’. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het agrarisch gebruik. Hieraan ondergeschikt wordt onder andere het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water en groenvoorzieningen toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is hoofdzakelijk bedoeld voor wonen. Ondergeschikt hieraan is deze bestemming tevens bedoeld voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden en tuinen, erven en terreinen.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn twee hoofdgebouwen met daarin elk één woning toegestaan. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 100 m2 per hoofdgebouw.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is, naast de toegestane oppervlakte van 100 m2, de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen toestaan.
Er is een voorwaardelijke verplichting (specifieke gebruiksregels) opgenomen in het kader van de realisatie van de nieuwe woning en bijbehorende bouwwerken. Op deze wijze wordt de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling en de instandhouding van landschapsmaatregelen gewaarborgd. Daarbij is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om, onder voorwaarden, andere landschapsmaatregelen te treffen dan genoemd in bijlage 1.
Waarde - Archeologie
Aan de gronden die op grond van de gemeentelijke verwachtingskaart zijn aangemerkt als zone met een hoge archeologische verwachting is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling.
Waterschap Vechtstromen
Op 20 oktober 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De uitkomst hiervan is dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Naar aanleiding daarvan is contact opgenomen met het Waterschap en is het plan via email nader toegelicht. Het Waterschap heeft het volgende aangegeven: er is voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te infiltreren. Daarmee is voldaan aan het uitgangspunt dat er bij nieuwe ontwikkelingen geen toename van de afvoer op het gemengde (riool)stelsel mag plaatsvinden. Gemeentelijk beleid is dat, zoals in onderhavig geval, bij nieuwbouw standaard het afvalwater en het hemelwater gescheiden moeten worden aangeboden tot aan de perceelgrens. Dit zal via de omgevingsvergunning geregeld worden. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 juni 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijzen binnengekomen, welke na overleg tussen partijen is ingetrokken.