Plan: | Buitengebied, Vinckenweg 35-35a Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPVINCKENWEG35-VG01 |
De terugloop in de landbouw en de gewijzigde economische omstandigheden hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Verwacht wordt dat er de komende jaren steeds meer (grote) erven leeg komen te staan en dat deze leegstaande schuren niet allemaal ingevuld kunnen worden met andere functies. In deze situaties kan gekeken worden of sloop uitkomst biedt, immers willen veel eigenaren wel van de schuren af, maar laten dit vooralsnog achterwege vanwege onder meer de kosten en het behoud van de bestaande bouwrechten. Anderzijds zijn er eigenaren van erven die graag extra bebouwing willen realiseren, maar daarvoor de bouwrechten niet hebben. Hier valt voor beide partijen een voordeel te behalen.
In voorliggend geval is er sprake van een dergelijke situatie. Ter plaatse van het woonperceel aan de Wiemselweg 17 in Oud Ootmarsum, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Op dit perceel is al voorzien in de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Het voornemen bestaat om ter plaatse nog een tweede bijgebouw te realiseren. Omdat de maximale bebouwingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken reeds zijn benut, bestaat de wens om gebruik te maken van de Schuur voor schuur regeling voor het uitbreiden van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning. Het Schuur voor schuur beleid is vervat in het beleidsstuk 'Buitengebied met kwaliteit' van de gemeente Dinkelland en Tubbergen.
Aan de Vinckenweg 35 en 35a in Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, wordt een schuur met een oppervlakte van 96 m2 met asbesthoudende golfplaten gesloopt. Ter compensatie van de sloop van deze schuur wordt ter plaatse van de Wiemselweg 17 een bouwrecht voor een extra bijbehorende bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 96 m2 verkregen. Aan de Vinckenweg 35 en 35a in Geesteren worden de bouwmogelijkheden verkleind.
Om planologisch te borgen dat zowel het nieuwe bijbehorende bouwwerk als de vrijkomende slooplocatie op een zorgvuldige manier landschappelijk worden ingepast, is voor beide locaties een erfinrichtingsplan opgesteld.
Aangezien de ontwikkelingen plaatsvinden in twee verschillende gemeenten is voor beide locaties een uitgebreide procedure noodzakelijk. Voor de locatie Wiemselweg 17 in Oud Ootmarsum geldt een herziening van het bestemmingplan en aan de Vinckenweg 35 en 35a geldt een wijzigingsplan. Voorliggend wijzigingsplan richt zich op de locatie Vinckenweg 35- 35a.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is een topografische kaart opgenomen waarin de ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren en de directe omgeving is weergegeven.
Vanwege de ligging van de bouwlocatie, binnen een andere gemeente dan de gemeente Tubbergen, namelijk de gemeente Dinkelland, behoort deze locatie niet tot het plangebied van dit wijzigingsplan. Daar waar noodzakelijk omwille van de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling wordt de nieuwbouwlocatie aangehaald. De planologische procedure van de nieuwbouwlocatie volgt een separate bestemmingsplanprocedure.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van de slooplocatie Vinckenweg 35 en 35a ten opzichte van Geesteren (slooplocatie) in de gemeente Tubbergen (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Vinckenweg 35-35a Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied aan de Vinckenweg 35 en 35a ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" van de gemeente Tubbergen, die op respectievelijk 23 mei 2016 en 15 december 2020 zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen.
Hierna wordt nader ingegaan op de huidige planologische situatie.
Ten aanzien van de planologische situatie van het plangebied aan de Vinckenweg 35 en 35a in Geesteren is met name het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" van belang. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen' met een dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4', gebiedsaanduiding ''overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemming ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding "Tubbergen Buitengebied 2016" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, aan huis verbonden beroepen of bedrijf, mantelzorg, bed en breakfast en kleinschalig kampeerterrein, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
In de bouwregels is onder meer bepaald dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd. Per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd. Het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw, dan wel binnen het bouwvlak. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen, dan wel het bestaande oppervlakte. Verder zijn er maatvoeringsregels opgenomen.
De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.
De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
Ter plaatse van de slooplocatie aan de Vinckenweg 35 en 35a is het nu planologisch toegestaan om bestaande bijbehorende bouwwerken te herbouwen. Door deelname aan de Schuur voor schuur regeling voor het uitbreiden van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning dient het vorenstaande (de sloop van een bijbehorende bouwwerk van 96 m²) te worden uitgesloten, immers mogen gesloopte schuren die deelnemen aan de regeling niet herbouwd worden. Daarom wordt ter plaatse van de locatie Vinckenweg 35 en 35a te Geesteren de overblijvende hoeveelheid bebouwing na de sloop van 96 m2 aan bebouwing verkleind tot het resterende oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
In dit bestemmingsplan wordt het gewenste voornemen mogelijk gemaakt, waarbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Het plangebied aan de Vinckenweg 35 en 35a ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, op circa 1,9 kilometer ten noordwesten van de kern Geesteren. De omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonpercelen.
Het plangebied, of het woonerf, wordt ontsloten aan de Vinckenweg. Dit betreft een rustige 60 km/uur weg tussen Geesteren en West Geesteren, welke voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Aan de Vinckenweg bevinden zich de twee in- en uitritten voor nummers 35 en 35a. Centraal op het woonperceel staat de woning met aan beide zijden een bijhorende bouwwerken. Aan de achterzijde van het perceel staan nog twee bijbehorende bouwwerken.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. Hierin is het plangebied indicatief aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied Vinckenweg 35 en 35a (Bron: PDOK) |
Zoals reeds in paragraaf 1.1 is beschreven, ziet dit bestemmingsplan toe op de realisatie van extra m² ten behoeve van vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan de Wiemselweg 17 in Oud Ootmarsum (gemeente Dinkelland).
Het bouwrecht voor dit extra bijbehorende bouwwerk wordt verkregen door het toepassen van de Schuur voor schuur regeling voor het uitbreiden van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning op basis van het beleidsstuk Buitengebied met kwaliteit. Op het perceel aan de Vinckenweg 35 en 35a te Geesteren (gemeente Tubbergen) wordt een landschapsontsierende schuur met een oppervlakte van 96 m2 gesloopt (zie afbeelding 3.1),
Het plangebied wordt landschappelijke ingepast. Door N+L landschapsontwerpers is een erfinrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de erfinrichtingstekening weergegeven van de slooplocatie aan de Vinckenweg 35-35a.
![]() |
Afbeelding 3.1: Sloopopgave Vinckenweg 35 en 35a in Geesteren (gemeente Tubbergen) (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede erfinrichtingsplan slooplocatie Vinckenweg 35-35a (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Op afbeelding 3.2 is de erfinrichting van de locatie aan de Vinckenweg 35-35a te zien. Het voornemen doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied. De huidige structuren zoals de bestaande hagen en houtopstanden, welke tevens tot het casco behoren, blijven behouden. In paragraaf 4.3.2 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van het voornemen in het casco.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie.
Met dit initiatief wordt aan de Vinckenweg 35-35a in Geesteren een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gesloopt op een woonperceel. Op de locatie is reeds een woning aanwezig die behouden blijft conform de bestaande situatie, waardoor geen sprake is van een wijziging in de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie ter plaatse. Tevens blijft de in- en uitrit bestaan in zijn huidige vorm en betreft dit een overzichtelijke en verkeersveilige situatie.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
De ontwikkeling is echter niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling aangezien de ontwikkeling enkel voorziet in de sloop van een bijbehorende bouwwerk en het borgen hiervan in voorliggend wijzigingsplan waarbij de bestemming hetzelfde blijft.. Nadere toetsing aan de Ladder is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een Overijsselse variant op de ladder voor duurzame verstedelijking ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van een landschapsontsierende asbesthoudende schuur aan de Vinckenweg 35 en 35a in Geesteren. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleidsstuk Buitengebied met kwaliteit. De sloopmeters worden ingezet bij een bestaand woonperceel aan de Wiemselweg 17 te Oud Ootmarsum. Geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5
Ten aanzien van artikel 2.1.5 ruimtelijk kwaliteit wordt opgemerkt dat voor het plangebied een erfinrichtingsplan is opgesteld. Dit erfinrichtingsplan is gemaakt op basis van de geldende gebiedskenmerken en laat in voorliggend geval zien dat het erf na de sloop van de bebouwing goed wordt ingepast. De gewenste ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven en de vier lagen benadering, zoals wordt aangetoond in de hierop volgende paragrafen.
Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid ten aanzien van Ruimtelijke kwaliteit.
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. De locatie van het plangebied is met de rode cirkel indicatief aangeduid in afbeelding 4.2.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Het slopen van landschapsontsierende bebouwing past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Dit perspectief richt zich namelijk op de huidige structuren en ontwikkelingsmogelijkheden van landsbouw. Door de sloop blijft het landelijke gebied vitaal, aangezien het gebouw geen functie meer heeft.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De laag van beleving wordt buitenbeschouwing gelaten aangezien er geen kenmerken hiervan zijn in het plangebied.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Dit is weergegeven op afbeelding 4.3.
![]() |
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De gronden van het plangebied zijn ingericht als woonperceel. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Middels een landschappelijk erfinrichtingsplan wordt ter plaatse van het plangebied ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken en zichtbaarheid. Het plangebied wordt daarmee landschappelijk goed ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken.
In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt binnen het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jonge heide- en ontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Met het voornemen wordt bestaande landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Verder wordt het erf landschappelijk ingepast. Door de landschappelijke inpassing en behoud van de structuren in het plangebied, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid van de gemeente Dinkelland is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 5 maart 2021 is MijnOmgevingsvisie Tubbergen vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving van Tubbergen, waarin de visie van samenleving en gemeente wordt gegeven. De visie gaat over leefbaarheid van de kernen en over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de samenleving en gemeenteraad willen sturen:
MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat uit van vier kernprincipes:
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Omdat er veel functies voorkomen in het buitengebied, wil de gemeente Tubbergen dat de functies allemaal op de juiste plaats worden gerealiseerd. De gemeente Tubbergen heeft drie speerpunten voor het buitengebied:
Daarnaast heeft de gemeente Tubbergen in de omgevingsvisie voor het buitengebied een waardenkaart opgenomen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten landschappen hoe waardevol een landschap is. Volgens de waardenkaart behoort het plangebied tot een donkergroen gebied. Hier geldt dat het landschap sowieso behouden moet blijven en het versterken ervan wenselijk is. In afbeelding 4.5 is een uitsnede opgenomen van de betreffende waardenkaart, het plangebied is weergegeven met een rode ster.
![]() |
Afbeelding 4.5: Uitsnede waardenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
Naar aanleiding van het voorliggende wijzigingsplan wordt op het perceel aan de Vinckenweg 35-35a in Geesteren (gemeente Tubbergen) de sloop van de te slopen schuur geborgd. Zoals reeds beschreven is voor de ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, waarmee de ontwikkeling goed en zorgvuldig in het landschap wordt ingepast.
De planlocatie ligt op de Waardekaart Tubbergen (zie afbeelding 4.5) binnen het landschapstype 'Gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. Binnen dit landschapstype zijn veel verschillende functies en variatie in beplanting van waarde. Het voornemen vormt dan ook geen belemmering.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een kleinschalige ontwikkeling. Er wordt een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gesloopt op basis van het beleidsstuk Buitengebied met kwaliteit van de gemeente Tubbergen. Tevens wordt het erf landschappelijk ingepast. Al met al is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waarbij de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd. Tevens draagt het initiatief bij aan het streven om het buitengebied in balans te houden en daar de ruimtelijke kwaliteit te vergroten. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen'.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
In afbeelding 4.7 is een fragment van de cascokaart behorende bij de casco benadering opgenomen, met daarbij in met een rode cirkel het plangebied. Het voornemen voorziet niet in de wijziging van een onderdeel van het casco, waardoor geen sprake is van aantasting van casco onderdelen.
![]() |
Afbeelding 4.7 Fragment Cascokaart (Bron: provincie Overijssel) |
Zoals te zien op de afbeelding bevindt zich een casco element zich langs het plangebied. Dit betreft een bomenrij welke gedeeltelijk door het plangebied loopt. De te slopen schuur zit niet in de casco onderdelen of elementen. Zoals blijkt uit het erfinrichtingsplan worden de bestaande houtopstanden behouden. Dit is weergegeven in het erfinrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze toelichting. De uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen uit het landschappelijk inpassingsplan zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de casco-benadering in Noordoost-Twente.
In het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" is in de algemene wijzigingsregels in artikel 54 onder h een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de oppervlaktemaat van vrijstaande bijbehorende bouwwerken te wijzigen. Burgemeesters en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
h. in enige bestemming de oppervlaktemaat van vrijstaande bijbehorende bouwwerken kan worden gewijzigd, mits:
Toetsing van de wijzigingsbevoegdheid
h. het voornemen voorziet enkel in de wijziging van de in de bestemming staande oppervlaktemaat van bijstaande bijbehorende bouwwerken.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Het perceel aan de Vinckenweg 35 wordt een schuur gesloopt. Het erf heeft reeds al een woonbestemming. Er zal ten gevolge van deze ontwikkeling geen sprake zijn van het bouwen van gebouwen op deze locatie. Ook is er geen sprake van een wijziging van de woonbestemming qua functie.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Het voorliggende plan voorziet in de sloop van een bijgebouw en de mogelijkheden de oppervlakte terug te bouwen. Er worden geen niewe bouwwerken gerealiseerd en de huidige bestaande bestemming blijft behouden. Op basis van voornoemde kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast. Derhalve geldt dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling (de sloop van een landschapsontsierende schuur) in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Verder wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In voorliggend geval wordt enkel een schuur gesloopt aan de Vinckenweg 35-35a. Op deze locatie worden dan ook geen (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd of nieuwe functies toegestaan waarbij sprake is van gebruik van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Oud Ootmarsum, waar nauwelijks sprake is van functiemenging. Het plangebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden bij de omgevingstypen weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Ter plaatse wordt een landschapsontsierende agrarische schuur gesloopt. Aangezien geen nieuwe bebouwing wordt opgericht worden geen milieubelastende functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Voorliggend initiatief voorziet niet in de toevoeging van nieuwe milieugevoelige objecten, aangezien hier slechts sprake is van de sloop van een landschapsontsierende schuur.
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.
Zoals reeds benoemd in paragraaf 5.5 wordt in voorliggend geval geen milieugevoelig object toegevoegd. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van een geurgevoelig object als bedoeld in de Wgv, aangezien er enkel een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gesloopt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling. Omgekeerd worden agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd als gevolg van de ontwikkeling.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' bevindt zich op een afstand van circa 2,4 kilometer tot aan het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling, de sloop van één landschapsontsierende schuur aan de Vinckenweg 35-35a, betreft een zeer kleinschalige ontwikkeling, waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt, zoals aangetoond in paragraaf 3.2. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden te verwachten. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een stikstofonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied tot het plangebied ligt op circa 2,4 kilometer afstand. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal waardoor deze geen significant negatieve effecten op gebieden buiten het plangebied heeft.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft BJZ.nu een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van de slooplocatie aan de Vinckenweg 35-35a. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.
Er worden geen jaarrond beschermde vogels in de te slopen bebouwing verwacht. Van jaarrond beschermde soorten zijn geen sporen en/of nesten gevonden. In de kapschuur bevinden zich enkele nesten van duiven. Er dient met de sloop van de bebouwing rekening gehouden te worden met mogelijk nestelende niet-jaarrond beschermde soorten. De voorgenomen ingrepen moeten uitgevoerd worden tussen augustus en februari, om rekening te houden met broedende vogels, welke niet verstoord mogen worden.
Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied, maar gebruiken het wel mogelijk als niet essentieel foerageergebied. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Er worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied verwacht, het naleven van de zorgplicht wordt hierbij als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Voor de beschermde amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Er worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied verwacht, het naleven van de zorgplicht wordt hierbij als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij plannen waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. In afbeelding 5.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied aan de Vinckenweg 35-35a te zien. Het plangebied is indicatief aangeduid met een blauwe cirkel.
![]() |
Afbeelding 5.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: gemeente Tubbergen) |
Het plangebied ligt, op basis van de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen in een gebied dat gedeeltelijk is aangemerkt als 'dekzandwelvingen- en vlakten' en gedeeltelijk als 'beekdalen en overige laagten'. Voor dergelijke gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² waarbij de bij bodemingrepen dieper dan 40 cm rijken. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. In voorliggend geval wordt slechts één vrijstaand bouwwerk gesloopt. Er vinden dan ook geen bodemingrepen plaats groter dan 5.000 m², waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd wordt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De geldende archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen in dit bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich daarnaast geen cultuurhistorische waarden die negatief beïnvloed zouden kunnen worden door voorliggend plan.
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het Waterschap heeft de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In voorliggend geval is er slecht sprake van de sloop van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op de locatie Vinckenweg 35-35a. Er is sprake van een afname van bebouwing en er worden geen wijzigingen aan bebouwde bebouwing aangebracht. Er zijn geen wijzigingen die het afvalwater beïnvloeden. Het hemelwater heeft door de afname van bebouwing meer opties op een natuurlijke manier in de bodem te infiltreren. Gezien het vorenstaande wordt het uitvoeren van een watertoets ter plaatse van het plangebied niet noodzakelijk geacht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Aan de gronden ter plaatse van het bestaande woonerf aan de Vinckenweg 35-35a in Geesteren is de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen.
Voor wat betreft de bouwregels is, voor zover relevant, aangesloten bij de regels uit de geldende bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". In de specifieke gebruiksregels is door middel van een voorwaardelijke verplichting de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen vastgelegd. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de sloop van de landschapsontsierende schuur aan de Vinckenweg 35-35a.
Waarde - Archeologie 3 Artikel 4
Voor het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Waarde - Archeologie 4 Artikel 5
Voor het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het voorliggende geval is sprake van een wijzigingsplan waarmee de sloopoppervlakte van een bijbehorend bouwwerk wordt geborgd. De ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken en versterkt de ruimtelijke kwaliteit. Tevens vindt de ontwikkeling plaats op een bestaande woonperceel en wijzigt de functie niet. Het plan staat daarnaast op de uitzonderingslijst voorlijst van de provincie Overijssel. Op grond van vorenstaande is geen vooroverleg vereist.
Met het voornemen wordt enkel een bijbehorend bouwwerk gesloopt. Het aspect water vormt geen belemmering voor het voornemen. Het waterschap geeft geen verder belang met de het voornemen.
Het plan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijze binnen gekomen. Dit bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.