Plan: | Buitengebied, Oldenzaalseweg 181 Reutum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPOLDENZAWEG181-VG01 |
Voor de locatie Oldenzaalsweg 181 in Reutum is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om de woning en een groot deel van de bestaande voormalig agrarische bebouwing te slopen, om vervolgens een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. Een bestaande voormalig agrarische schuur blijft behouden en wordt uitgebreid.
Het bouwplan ten behoeve van de functie wonen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat de agrarische bedrijfsvoering reeds is gestaakt, wordt er namelijk niet meer ten dienste van de agrarische functie gebouwd, maar ten dienste van een woonfunctie. Een wijzigingsbevoegdheid biedt echter mogelijkheden om het huidige agrarisch bestemde bouwvlak te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', waardoor gebouwd kan worden ten dienste van de functie 'Wonen'. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan vervolgens medewerking worden verleend om het hoofdgebouw c.q. de nieuwe woning in afwijking van de bestaande woning te situeren, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast kunnen conform de saneringsregeling de bijgebouwen herbouwd worden. Hiervoor dient ter zijne tijd een omgevingsvergunning aangevraagd te worden.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Oldenzaalseweg 181 te Reutum. Het plangebied ligt op ca. 1,1 km ten noorden van Weerselo en circa 2,7 km ten zuiden van Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Gemeente Tubbergen, sectie R, perceelsnummer 74 en heeft een totaaloppervlakte van 16.859 m². In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied kent een oppervlakte van circa 3.400 m² en wordt begrensd door de grenzen van het agrarisch bouwvlak. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Stouwebeek en aan de oost- zuid- en westzijde door agrarische (weide) gronden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Voor de locatie Oldenzaalseweg 181 te Reutum gelden de bestemmingsplannen 'Tubbergen Buitengebied 2016', 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' en 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Deze bestemmingplannen zijn respectievelijk vastgesteld op 23 mei 2016, 28 mei 2018 en 15 december 2020. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch-1' met bouwvlak en functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf'. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch - 1' bestemde gronden zijn in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Tevens is de bestemming 'Agrarisch - 1' gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang.
Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders het agrarisch bouwvlak onder voorwaarden kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Voorliggend plan beoogd invulling te geven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Oldenzaalseweg 181 Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel aan de Oldenzaalseweg 181. In de huidige situatie is op deze locatie thans sprake van een voormalig agrarisch erf met een vrijstaande woning en reeds aanwezige bijgebouwen en agrarische opstallen. De (bedrijfsmatige) agrarische activiteiten zijn inmiddels gestaakt. Het perceel ontsluit via een oprijlaan op de Oldenzaalseweg. Het plangebied wordt omgeven door landbouwgrond. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Stouwebeek.
Figuur 2.1: Huidige situatie Oldenzaalseweg 181 (bron: Atlas van Overijssel)
Op het erf staan diverse opstallen en bijgebouwen welke in het verleden in gebruik zijn geweest ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Enkele van deze schuren zijn inmiddels ernstig in verval getreden, waardoor verommeling ontstaat. Achter tegen de vrijstaande woning aan grenst een bijgebouw. Het erf wordt omringd door diverse houtopstanden.
Aangezien de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig gestaakt zijn, is initiatiefnemer voornemens het agrarisch erf aan de Oldenzaalseweg 181 te wijzigen naar een woonerf met bijpassende woonbestemming. Op het erf wordt vervolgens de voormalige bedrijfswoning gesaneerd, evenals een groot deel van de voormalig agrarische opstallen en andere bijgebouwen. In de toekomstige situatie wordt een nieuwe vrijstaande woning gebouwd. Daarbij wordt een nieuw bijgebouw opgericht en wordt de bestaande voormalig agrarische schuur gerestaureerd en uitgebreid. De oprichting van het nieuwe bijgebouw en uitbreiding van de bestaande schuur gaat conform de saneringsregeling uit de regels van het geldende bestemmingsplan. De bouwplannen dienen ter zijne tijd nog getoetst en vergund te worden op basis van een aanvraag om omgevingsvergunning.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de (landschappelijke) indeling van de toekomstige situatie weer. Voor de gehele erfinrichting wordt verwezen naar Bijlage 1.
Figuur 2.3: Uitsnede erfinrichting toekomstige situatie Oldenzaalseweg 181 (bron: N+L landschapsontwerpers)
De nieuwe woning wordt gerealiseerd op locatie A in de tekening, meer richting het noordwesten ten opzichte van de situering van de huidige bestaande woning. In beginsel dient een hoofdgebouw volgens het bestemmingsplan ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw teruggebouwd te worden. Middels een omgevingsvergunning kan hier echter van afgeweken worden.
De toekomstige situering van de woning zal ten goede komen van het bebouwingsbeeld en de inpassing in de omgeving, aangezien er in de nieuwe situatie een compact knooperf gerealiseerd wordt, kenmerkend voor de omgeving en de geldende gebiedskenmerken. Bovendien komt deze situering ten goede van de woonsituatie van de bewoners, aangezien op deze manier de kijklijnen richting de omgeving vanuit de woning optimaal worden.
Naast een dat een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd, wordt op het zuidwestelijk gedeelte van het perceel een nieuw bijgebouw gerealiseerd (O). De bestaande schuur wordt aan de noord- en oostzijde uitgebreid (B & C). Tevens worden oude, vervallen schuren/opstallen gesloopt (1 tot en met 10).
Middels het landschapsplan wordt een goede landschappelijke inpassing van het toekomstige erf beoogd. Het erfinrichtingsplan geeft de gewenste inpassing weer. De locatie kenmerkt zich met bestaande erfbeplanting op en rond het erf (E). Een tweetal bomen wordt ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning gekapt. (F) Hiervoor worden zeven linden en/of eiken terug aangeplant (G). Deze bomen dragen bij aan de versterking van de herkenning van het voormalig kleinschalige landschap.
Naast de aanplant van voorgenoemde bomengroep worden een haag (N), houtsingel (P) en worden diverse andere bomen (I, H) aangeplant.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar de bestemming 'Wonen' aan de Oldenzaalseweg 181 om de sloop en bouw van een nieuwe woning met bijgebouwen mogelijk te maken. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat als enkel sprake is van een planologische functiewijziging, dan in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft. Daarbij is bepaald dat als een bestemmingsplan ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen in een planologische functiewijziging voorziet, het plan in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling in onderhavig plan betreft een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied van de gemeeente Tubbergen en legt geen nieuw ruimtebeslag op de ruimte. Per saldo zal het ruimtebeslag bovendien afnemen, aangezien het bebouwde oppervlakte verlaagd wordt.
Derhalve kan gesteld worden dat het plan geen betrekking heeft op een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend plan voorziet hierin.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen of wijzigingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Middels dit plan wordt een wijziging van een agrarische bestemming met bouwvlak naar woonbestemming mogelijk gemaakt. Als gevolg van de wijziging wordt alle landschapsontsierende bebouwing op het erf gesloopt en wordt één compact erf ten behoeve van de herbouw van een woning met enkele bijgebouwen gerealiseerd. Gelet op het feit dat er geen sprake meer is van agrarische bedrijvigheid is het wenselijk om het voormalig agrarisch erf te herbenutten als woonfunctie. Er wordt een passende bestemming toegekend aan het plangebied. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.5 is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen of wijzigingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Voorliggend plan heeft betrekking op een wijziging van een agrarische bestemming met bouwvlak naar woonbestemming. De ontwikkeling voorziet in de sloop van vervallen opstallen en de herbouw van de woning. Het plan gaat vergezeld met een landschappelijk inpassingsplan en wordt hierdoor op een landschappelijk passende wijze ingepast. De ontwikkeling voorziet dus in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De toets aan de gebiedskenmerken die op de planlocatie gelden vindt plaats in het vervolg van deze paragraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende agrarische bedrijven in de omgeving. Bovendien wordt met het erfinrichtingsplan een goede landschappelijke inpassing beoogd, waardoor de zichtbaar- en beleefbaarheid van het landschap gewaarborgd blijft.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de natuurlijke laag met kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het water-systeem Beiden zijn tevens uitgangspunten bij (her)inrichting. De strekking van het landschap is tevens het uitgangspunt.
Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkd door de verspreide erven in het landschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie voor het oude hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Bij voorliggende ontwikkeling is rekening gehouden met de karakteristiek van de omgeving. Als gevolg van onderhavig plan wordt een karakteristiek erf herontwikkeld naar een compact en binnen de omgeving passend en kenmerkend erf. De bebouwingselementen zijn in een knooperf vooral rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van onderhavig plan ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen en de cultuurhistorie. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het oude hoevenlandschap.
Laag van de beleving
Op grond van de laag van de beleving geldt voor het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.
Bij de ontwikkeling in onderhavig plan wordt geen verlichting aangebracht die dermate sterk is dat het afbreuk doet aan het kenmerk 'donkerte'. Dit kenmerk ter plaatse blijft gewaarborgd.
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Ten aanzien van wonen is het uitgangspunt dat de gemeente Tubbergen een aantrekkelijke gemeente wil zijn. De ambitie is onder andere om optijd oog te hebben voor herstructureringsopgaven voor de bestaande voorraad, zodat de woonvoorraad aantrekkelijk blijft. Het is van belang dat de juiste woning op de juiste locatie gerealiseerd wordt.
De structuurvisie geeft ook hoofdlijnen voor het buitengebied, gericht op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied. De visie is bedoeld als uitnodiging voor nieuwe initiatieven. De hoofdlijnen zijn als volgt:
Toets
De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk gemaakt wordt betreft een functiewijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt per saldo geen woning toegevoegd. Er worden bovendien (voormalig) agrarische opstallen gesloopt, waardoor het bebouwde oppervlakte (verstedelijking) zal afnemen. Met de herontwikkeling van het erf wordt rekening gehouden met het versterken van de kenmerkende landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteiten ter plaatse. Bovendien Het plan is hiermee in lijn met de structuurvisie van de gemeente Tubbergen.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het plangebied wordt deels omgeven door cascoelementen. Bij het voorliggende plan waar een agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd naar een woonbestemming worden geen cascoelementen verwijderd dan wel aangetast. Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van het casco-beleid.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'buitengebied midden' en kent een aantal criteria bij de oprichting van nieuwe bouwwerken.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning en bijgebouwen.
In artikel 4.7.10 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de wijziging van een agrarisch bouwvlak naar de bestemming 'Wonen'. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1', uitsluitend voorzover voorzien van een bouwvlak, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van een functieverandering van een bouwvlak, mits:
Toets
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven. Hieruit komt het volgende naar voren:
Vastgesteld wordt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan en wijzigingsplannen een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan of wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit wijzigingsplan een herbouw van een woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.
In beginsel wordt woningbouw op de D-lijst van het besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit milieueffectrapportage wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de wijziging van een agrarisch bouwvlak naar 'Wonen' in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied wordt overwegend omgeven voor agrarische gronden en waterpartijen en kent geen verscheidenheid van diverse functies. Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig gebied'.
Externe werking
Bij externe werking gaat het erom of de beoogde nieuwe functie in de omgeving past.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie mogelijk gemaakt. Onderhavig plan maakt wel een bestemmingswijziging mogelijk, van agrarische bestemming met bouwvlak naar een woonbestemming. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Derhalve wordt het woon- en leefklimaat van omwonenden niet aangetast.
Interne werking
Bij interne werking gaat het erom of de omgeving de beoogde funcie toelaat.
Het dichtstbijzijnde milieubelastende bedrijf is gelegen aan de Abdijweg 66 te Weerselo, op circa 190 meter vanaf het plangebied. Dit betreft een dierenpension. Voor een dierenpension geldt volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering voor het aspect 'geur' een richtafstand tot een gevoelig object van 100 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Op circa 250 meter van het plangebied, aan de Boerkampsmorsweg 2 te Weerselo is een grondgebonden agrarisch bedrijf gelegen. Voor een grondgebonden agrarisch bedrijf (fokken van rundvee) geldt voor het aspect 'geur' volgens de VNG uitgave een richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Op circa 340 meter van het plangebied, aan de Oude Almelosedijk 6, is een gemengd agrarisch bedrijf gelegen. Een gemengd agrarisch bedrijf valt volgens de VNG-uitgave binnen milieucategorie 4.1, waarbij voor het aspect 'geur' een richtafstand van 200 meter tot een gevoelig object geldt. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Aan de hand van dit plan kan middels een omgevingsvergunning de herbouw van een nieuwe geurgevoelig object (woning) mogelijk gemaakt worden . Derhalve wordt getoetst in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat. Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven, is op circa 250 meter vanaf het plangebied een grondgebonden agrarisch bedrijf (melkveehouderij) gelegen. Aan de afstand van 50 meter wordt dus ruimschoots voldaan. Op circa 340 meter van het plangebied is een gemengd agrarisch bedrijf gelegen. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van dit bedrijf.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan of wijzigingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek met kenmerk 20201461/REST om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2). Naar aanleiding van de uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek is een nader asbestbodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).
De aanleiding voor het laten uitvoeren van het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen nieuwbouw op de locatie en in samenhang hiermee de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het onderzoek heeft tot doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen en deze te toetsen aan het voorgenomen gebruik.
De bodemonderzoeken (Geofoxx , kenmerk 20201461_a1RAP, d.d. 23 december 2020 en Kruse Milieu BV, Projectcode: 21041790, d.d. 27 juli 2021) zijn getoetst aan het beleid dat door de gemeente Tubbergen nog niet is vastgelegd, maar waarvan is aangegeven dat de Omgevingsdienst daar al wel aan moet toetsen. Het beleid staat in de nota: "De bodemkwaliteit onderzocht: Ga tot de bodem!. Er zit meer in dan je denkt".
Het gehele plangebied is historisch onderzocht. De onderzoeken voldoen aan de geldende normen en richtlijnen, en geven samen voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen
de onderzoekslocatie, c.q. het plangebied. In het verkennend bodem- en asbestonderzoek (1) zijn over het algemeen maximaal licht verhoogde gehaltes lood, zink of PAK aangetoond in de bovengrond (0,0-0,5 m-mv). Ter plaatse van de druppelzones 1 en 5 is asbest sterk verhoogd aangetoond, ter plaatse van druppelzone 2 matig verhoogd. Bij druppelzone 3 ligt het asbestgehalte net onder de tussenwaarde, bij druppelzone 4 is geen asbest aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties gemeten voor barium, kwik of zink. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond.
Om de ernst en/of omvang van de asbestverontreiniging te bepalen is nader onderzoek verricht ter plaatse van deellocatie A (druppelzones 5), deellocatie B (druppelzone 2) en deellocatie C (druppelzone 1). In het asbestbodemonderzoek (2) is aangetoond dat:
In het kader van de bestemmingswijziging, de herinrichting en de aanvraag van de omgevingsvergunning dient de sterke asbestverontreiniging ter plaatse van deellocatie C te worden gesaneerd. De sanering kan worden uitgevoerd op basis van een BUS-melding.
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt na sanering geen belemmering voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Na indienen van de BUS-melding kan conform artikel 6.2C lid 1 onder c Wabo de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in werking treden.
Toekomstig grondverzet (op of van de locatie) dient te worden gemeld via het meldpunt Bodemkwaliteit. De gemeente Tubbergen heeft op 7 juli 2020 de Bodembeheernota en Bodemkwaliteitskaart Twente vastgesteld. De aanvulling ten aanzien van PFAS is echter nog niet vastgesteld. Bij afvoer van overtollige grond dient deze aanvullend te worden onderzocht op PFAS.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de 250 meter geluidszone van de Bisschopstraat (N343), een weg met twee rijstroken. De situering van de nieuw te realiseren woning valt echter buiten deze geluidszone, waardoor op voorhand gesteld kan worden dat geluidsbelasting van deze weg niet boven de grenswaarde uitkomt en dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet gehinderd wordt door wegverkeerslawaai.
Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen het invloedsgebied van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Als gevolg van voorliggend plan zal het aantal verkeersbewegingen niet verhogen. Planologisch gezien verdwijnt de mogelijkheid tot het uitvoeren van een agrarisch bedrijf, waardoor de verkeersbewegingen zelfs af zullen nemen. Er zal geen bijdrage van extra verkeer aan de luchtkwaliteit zijn. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Er wordt daarnaast geen gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen opgericht. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Op circa 600 meter ten zuiden van het plangebied is een tankstation met LPG-vulpunt gelegen. Voor dit vulpunt geldt een risicocontour van 35 meter. Het plangebied is niet gelgen binnen deze risicocontour. Ten noorden van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gelegen. Het plangebied valt ruim buiten het invloedsgebied van dit tracé.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 600 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 20 januari 2021 is via dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd en deze resultaten zijn te vinden in Bijlage 4. De toetsresultaten adviseren om het plan te voorzien van een standaard waterparagraaf. Het waterschap Vechtstromen adviseert onderstaande.
Het betreft een niet nader genoemde wijziging op het adres Oldenzaalseweg 181 te Reutum gemeente Tubbergen. In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:
In de nabijheid van het plangebied ligt aan de noordzijde waterloop WL 01117:WL-LLE4-007 van waterschap Vechtstromen. Ook ligt in deze waterloop een duiker. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterloop is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.
Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.
Niet aangegeven is of het hier wellicht gaat om een agrarisch bedrijf. Zo ja dan is voor dit plan het Activiteitenbesluit van toepassing. Vrij vertaald zegt het Activiteitenbesluit dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (regen)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden. Bij het inrichten van het erf wordt geadviseerd om de waterstromen van elkaar te scheiden. Water wat schoon is dient schoon te blijven. Aangezien binnen het plan waterberging dient te worden aangelegd, adviseren wij om het verontreinigd (regen)water aan te sluiten op de nieuw aan te leggen waterberging.
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken- en lozen van grond- en oppervlaktewater verstaan.
Het voorliggende plan voorziet wellicht in de bouw van enkele obstakels in de beschermingszone. Hiervoor dient ruim van te voren in kader van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd.
Met de planuitvoering wordt indien nodig een watervergunning aangevraagd. Voor al het overige wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Bij dit wijzigingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk 2968 ), zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 3 november 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.
Het is niet uit te sluiten dat de voorgenomen activiteiten leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebieden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten met zekerheid vast te kunnen stellen, is een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS calculator 2020. De resultaten van deze berekening zijn te vinden in Bijlage 6. De conclusies van dit rapport zeggen het volgende: als gevolg van de realisatie en het gebruik van de nieuwe woning komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In de aanlegfase en gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanlegfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren.
Mogelijk benutten verschillende vleermuis-, amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de gebouwen gesloopt worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën, die vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, wordt niet aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Onderstaand een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tubbergen.
Figuur 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied is grotendeels gelegen in het geomorfologisch gebiedstype 'dekzandwelvingen en -vlakten' en voor en klein gedeelte in het gebiedstype 'beekdalen en overige laagten'. Voor deze gebieden geldt een middelmatig tot lage archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Het plangebied bedraagt circa 3.400 m² en is derhalve vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Ten opzichte van de reeds bestaande planologisch situatie neemt door het verdwijnen van een agrarisch bedrijf de verkeersgeneratie af. Met het voorliggende plan wordt geen nieuwe planologische functie mogelijk. Er wordt derhalve geen toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht. Hierdoor levert het aspect verkeer geen belemmering op om de voorgenomen plan mogelijk te maken.
Daarnaast is er op het bestaande erf voldoende gelegenheid om te parkeren. Het parkeren vindt plaats op eigen erf, waar voldoende ruimte wordt gerealiseerd om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gronden waar in de huidige situatie het agrarisch bouwvlak is gelegen, worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De digitale verbeelding van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is gewijzigd en geeft het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de Oldenzaalseweg 181 in Reutum weer. De regels behorende bij de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' zijn onverkort overgenomen.
De gronden zijn bestemd voor woonhuizen met bijbehorende bouwwerken. In combinatie hiermee is een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel vrij beroep toegestaan. Daarnaast is een kleinschalige bed and breakfast mogelijk.
Voor vrijstaande bijgebouwen geldt bij recht een maximale oppervlakte van 100 m2. Conform de saneringsregeling uit het geldende bestemmingsplan kan een groter oppervlakte aan bijgebouwen worden (terug)gebouwd.
De gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. De regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' zijn onverkort overgenomen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan c.q. ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan of wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan of wijzigingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B (plannen in het buitengebied) onder 1 (woningbouw), waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 21 januari 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 3 november 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.