Plan: | Buitengebied, Hamweg 4 Albergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPHAMWEG4-VG01 |
Het perceel Hamweg 4 in Albergen betreft een voormalig agrarisch bedrijf. Op dit perceel was tot voor kort een agrarisch bedrijf aanwezig met melkkoeien en varkens. Onlangs zijn alle agrarische activiteiten op dit perceel gestaakt en is de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing leeg komen te staan. De eigenaar van het perceel is voornemens de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en deze in te zetten ten behoeve van Rood voor Rood teneinde een compensatiewoning te kunnen realiseren. Deze woning wordt gerealiseerd aan de Laagsestraat 10 in Ootmarsum (gemeente Dinkelland). Omdat de agrarische activiteiten aan de Hamweg 4 niet meer aanwezig zijn wordt op dit perceel de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming.
Het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee de agrarische bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming. Het voorliggende plan is opgesteld om het plan in planologisch-juridisch opzicht mogelijk te maken. Nagenoeg gelijktijdig met dit wijzigingsplan wordt voor de Laagsestraat 10 in Ootmarsum een apart bestemmingsplan in procedure gebracht.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Hamweg 4 in Albergen. Het plangebied ligt ca. 1,2 kilometer ten noorden van Albergen en 2 kilometer ten zuiden van Tubbergen. De Hamweg is een zijweg van de Kloosteresweg die de genoemde dorpen met elkaar verbindt. Het plangebied beslaat de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelsnummers 3170 en 3812 (ged.). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
Het oorspronkelijke perceel aan de Hamweg 4 in Albergen wordt doorsneden door de Hamweg. Het grootste gedeelte van het erf bevindt zich ten noorden van de weg. Aan de zuidzijde bevindt zich nog een werktuigenberging. De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het huidige agrarische bouwvlak met een rode lijn wordt weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas Overijssel)
Voor de Hamweg 4 in Albergen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld en op 2 augustus 2017 onherroepelijk is geworden. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch 1' toegekend waarbij het gehele perceel is aangeduid als bouwvlak. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. Het erf wordt doorsneden door de Hamweg met de bestemming 'Verkeer'. Door middel van een relatiefiguur worden beide delen van het erf op basis van het bestemmingsplan als één bouw- en bestemmingsvlak gezien.
Naast de agrarische bestemming geldt voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op een zeer kleine strook aan de westzijde geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemmingen geven aan dat ter plekke mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn (zie paragraaf 4.9)
Daarnaast geldt voor het erf ten zuiden van de Hamweg een dubbelbestemming 'Waarde - Essen'. Deze dubbelbestemming beschermt de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.
Artikel 4.7.10 van het geldende bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid. Aangetoond zal worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Hamweg 4 Albergen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Hamweg 4 in Albergen sprake van een voormalig agrarisch bedrijf. Zoals aangegeven ligt de Hamweg dwars over het perceel. De Hamweg is vanaf de Kloosteresweg tot aan dit perceel verhard. Vanaf dit perceel is de Hamweg onverhard. Haaks op de Hamweg ligt momenteel op het erf een zandweg richting het noordoosten. Dit betreft een eigen weg die de landbouwgronden behorend bij het agrarisch bedrijf ontsluit. Op het perceel staat een bedrijfswoning. Daarnaast staan er vier voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, enkele silo's en een kuilvoerplaat. De bedrijfsbebouwing bestaat uit de volgende bebouwing:
In totaal bedraagt de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing 913 m². De aanwezige bedrijfsbebouwing is niet aan te merken als karakteristiek, beeldbepalend of cultuurhistorisch. In figuur 2.1 is de huidige erf op een luchtfoto te zien. In figuur 2.2 zijn foto's opgenomen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
Figuur 2.1: de huidige situatie van het perceel Hamweg 4 te Albergen (bron: Atlas Overijssel)
Figuur 2.2: foto's van de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hamweg 4
Naast de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing bevindt zich op het erf een bedrijfswoning en een vrijstaand tuinhuisje met een oppervlakte van 27 m².
De eigenaar van het perceel Hamweg 4 is gestopt met de agrarische activiteiten. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden daarom allemaal gesloopt. Aan de zuidoost zijde van de Hamweg worden daarnaast de twee kuilvoerplaten verwijderd waarbij de grond bij het weiland wordt aangetrokken. Daarmee verdwijnt de situatie dat het erf aan twee zijden van de Hamweg ligt. De sloot ter hoogte van de kuilvoerplaten en de te slopen schuur aan de zuidzijde van de Hamweg wordt doorgetrokken, onderbroken door een inrit om het weiland te bereiken.
Bij recht wordt op basis van de bestemming 'wonen' een oppervlakte van 100 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan. De wens bestaat om ten noorden van de Hamweg een nieuw bijgebouw te realiseren van circa 170 m². De initiatiefnemer wil hiervoor gebruik maken van een afwijkingsregeling waarbij de totale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken kan worden vergroot tot 200 m². De nieuwe schuur zal onder andere worden gebruikt ten behoeve van opslag en de stalling van landbouwvoertuigen. Het nieuwe gebouw is beoogd ter hoogte van het huidige zandpad en de twee schuren gelegen het dichtst bij de woning. Het zandpad wordt daarom richting het noorden verplaatst. Om het woonerf te scheiden van het agrarische gebied wordt de sloot aan de oostzijde verlegd/doorgetrokken tot het zandpad. Op het erf wordt aan de voorzijde bij de kruising van de Hamweg en het zandpad een boomgaard aangelegd. Aan de achterzijde worden twee solitaire bomen gepland waarbij de gewenste zichtlijnen vanuit de woning worden gecreëerd. Het nieuwe erf krijgt een oppervlakte van circa 1.900 m². In figuur 2.3 is de nieuwe invulling van het perceel weergegeven in een inrichtingsplan. Deze is tevens opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.
Figuur 2.3: toekomstige situatie (bron: Borgerink Groendesign)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan of wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het wijzigingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
Onderhavig plan
Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming conform het huidige gebruik waarbij de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling. De te slopen schuren worden ingezet om een nieuwe (bedrijfs)woning aan de Laagsestraat in Ootmarsum mogelijk te maken. Voor die woning wordt in een apart bestemmingsplan getoetst aan het rijksbeleid en de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In het onderhavig geval is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de groene omgeving. Een toets op basis van het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening) is derhalve niet nodig. Wel is ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5) van belang. In de toelichting op bestemmingsplannen of wijzigingsplannen dient te worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Het onderhavig plan betreft de sloop van enkele landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Voor het plan is een landschapsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de geldende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf behandeld. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het erf in het buitengebied.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied aan de Hamweg 4 valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Hierin wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Met dit plan wordt een agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming conform het huidige gebruik. Dit doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In de gebieden aangeduid als 'dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Het plan betreft transformeren van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming. De voormalige agrarische gebouwen worden gesloopt en het erf wordt compacter van opzet. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats. Door sloop van de gebouwen en de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt fors geïnvesteerd op het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken worden behouden. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.
De kleinschalige ontwikkeling in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen de ter plaatse geldende gebiedskenmerken op basis van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Stedelijke laag en Laag van de beleving
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende plan besloten wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven bevat de nu geldende bestemming 'Agrarisch 1' in artikel 4.7.10 een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Van deze bevoegdheid kan worden gebruik gemaakt mits:
Toets
Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch 1' verwijderd. Het nieuwe woonerf krijgt de bestemming 'Wonen' waarvoor artikel 37 gaat gelden.
Er is daarnaast geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven en er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit wordt in hoofdstuk 4 nader onderbouwd.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de voorwaarden om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid.
De gemeente Tubbergen heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie "Op en top Tubbergen" is op 14 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie is een actueel strategisch beleidsdocument waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt.
Eén van de drie hoofdkeuzen uit de structuurvisie waar de gemeente op inzet is 'Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, de natuur en cultuurhistorie is daarin erg belangrijk. Het landschap wordt beschreven als de schatkist van de gemeente. De huidige identiteit moet behouden, hersteld en/of versterkt worden. Voorkomen moet worden dat landschapsstructuren en -verschillen vervagen en generaliseren. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande landschapsstructuur. De gemeente wil bij nieuwe initiatieven sturen op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
Toetsing
In de structuurvisie worden de diverse landschapstypen met bijbehorende gebiedskenmerken beschreven. Deze sluiten aan bij de landschapstypen en -kenmerken uit de laag van het agrarische cultuurlandschap uit de provinciale Omgevingsvisie. Zoals in paragraaf 3.2.3 beschreven ligt het perceel Hamweg 4 in het 'Jong heideontginningslandschap'. De kleinschalige ontwikkeling, bestaande uit het sloop van 913 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing, doet geen afbreuk aan de gebiedskenmerken. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Toetsing aan het cascobeleid volgt in paragraaf 3.3.4.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Tubbergen.
Met het plan wordt een rood voor rood woning binnen de gemeente Dinkelland gerealiseerd. Het Rood voor Rood beleid van de gemeente Dinkelland is het uitgangspunt voor het project. Dit beleid wordt in het bestemmingsplan dat is opgesteld voor de compensatiewoning behandeld. Hier wordt niet nader ingegaan op dit beleid omdat dit beleid niet van toepassing is op deze gemeente.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het perceel aan de Hamweg 4 wordt landschappelijk ingepast. Daarbij worden op en om het erf enkele landschappelijke elementen toegevoegd. Het plan raakt geen landschapselementen die tot het casco behoren.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op een wijzigingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer en water.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. De dichtst bij het plangebied gelegen milieubelastende functie is het agrarisch bedrijf aan de Kloosteresweg 15. Dit grondgebonden bedrijf (grens bouwvlak) ligt op circa 260 meter van nieuwe woonbestemming aan de Hamweg 4. Voor dergelijke veehouderijen gelden richtafstanden van 100 m voor geur (in de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheid gemaakt voor gevoelige bestemmingen binnen en buiten bebouwde kom; zie paragraaf 4.2), 30 m voor stof en 30 m voor geluid. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. In de omgeving zijn geen andere bedrijven die invloed hebben op de woning aan de Hamweg 4.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt op basis van artikel 3 voor voormalige agrarische bedrijfswoningen buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter ten opzichte van veehouderijen. Zoals aangegeven in paragraaf 4.1 bedraagt de afstand tussen de woonbestemming (rand nieuw bestemmingsvlak) en het grondgebonden bedrijf aan de Kloosteresweg 15 circa 260 meter. Daarmee wordt dus ook ruimschoots voldaan aan de aan te houden afstand van 50 meter. Geur vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het wijzigingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (projectcode 18019718, d.d. 3 mei 2018). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat zich binnen de onderzoekslocatie een bovengrondse dieseltank bevond. Tevens is sprake van drie asbestverdachte druppelzones.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 21 inspectiegaten (waarvan 12 ten behoeve van het nader asbestonderzoek) gegraven en 3 boringen verricht, waarvan één tot 2.5 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand en leem. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Ter plekke van de voormalige dieseltank zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op een verontreiniging met minerale olie. Het freatische grondwater is (in peilbuis A1) aangetroffen op 0.3 meter onder het maaiveld.
Conclusies en aanbevelingen
De voormalige bovengrondse dieseltank heeft geen significante invloed gehad op de bodemkwaliteit. Twee van de drie druppelzones zijn sterk asbesthoudend. Er heeft derhalve een nader asbestonderzoek plaatsgevonden om de omvang van beide asbestverontreinigingen te bepalen (zie hoofdstuk 5 van Bijlage 1).
De omvang van de asbestverontreinigingen in een gehalte hoger dan de interventiewaarde wordt als volgt geschat:
Deellocatie C: oppervlakte circa 13 m2 x 0.5 = 6.5 m3;
Deellocatie D: oppervlakte circa 19 m2 x 0.5 = 9.5 m3.
De verwachte omvang van de sterk verontreinigde druppelzones is rood gemarkeerd in het boorplan (zie detailtekening in Bijlage 1).
Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (voor asbestverontreiniging geldt geen omvangscriterium). Om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik is sanering van beide druppelzones noodzakelijk. De sanering van beide druppelzones is niet urgent, aangezien de druppelzones blijvend begroeid zijn met gras en deze niet worden betreden. Er zijn in dat geval geen onaanvaardbare risico's volgens stap 2 van de standaard risicobeoordeling uit Circulaire Bodemsanering, 2013. Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. De extra kosten voor de sanering van beide asbestverontreinigingen worden geschat op circa € 6.000,-. De kosten zijn voor rekening van de eigenaar. Met deze kosten is rekening gehouden bij de uitvoering van het plan.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er na sanering van beide asbestverontreinigingen, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een wijzigingsplan een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Met dit wijzigingsplan wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Er worden slechts bestaande schuren gesloopt en een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Het aspect 'geluid' vormt daarom ook geen belemmering voor het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Dit wijzigingsplan ziet slechts op de aanpassing van een agrarische bestemming in een woonbestemming en de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor alleen maar af. Er is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook is er geen sprake van een nieuwe gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland). Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Voor het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk. Het plan ziet slechts op een aanpassing van een agrarische bestemming in een woonbestemming en de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Overigens blijkt dat er ook geen risicobronnen aanwezig zijn in de wijde omtrek van het plangebied. Derhalve geldt dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 16 april 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op basis van de watertoets is de standaard waterparagraaf van toepassing. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Om de gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden te inventariseren is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 25 april 2018, project 1471, versie 1.0). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
In figuur 4.2 is de begrenzing van de NNN weergegeven. Het plangebied ligt op minimaal 685 meter afstand van het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Figuur 4.2: ligging van het plangebied t.o.v. het Natuurnetwerk Nederland (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal en dal van de mosbeek, ligt circa 5,8 kilometer ten noordoosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Door het beëindigen van het agrarisch bedrijf en het wegbestemmen van de planologische mogelijkheden tot uitoefening van een agrarische bedrijf is er sprake van een afname van de stikstofdepostie. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen omgevingsvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de gebouwen.
Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels is niet beschermd.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soorten zijn niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten is niet beschermd. De bebouwing in het plangebied wordt als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. Door het slopen van de bebouwing en het weghalen van de erfverharding neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied van vleermuizen niet af.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te mogen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd de gebouwen te slopen buiten de voortplantingsperiode van grondgebonden zoogdieren en de gebouwen te slopen en de erfverharding te verwijderen buiten de winterrustperiode van amfibieën.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief zwart omcirkeld.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008)
Toets
Het perceel Hamweg 4, waar de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en een nieuwe schuur wordt gerealiseerd, is aangemerkt als 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems'. Binnen dit gebied is onderzoek noodzakelijk indien het plangebied groter is dan 5000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor kleinere gebieden geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Aangezien het plangebied voor de nieuwbouw van de schuur kleiner is (schuur met een oppervlakte van 170 m2 en landschappelijke inpassing) is archeologisch onderzoek niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
De Hamweg gaat ter hoogte van het plangebied over van een verharde weg in een onverharde weg. Onverharde wegen maken deel uit van het landschap en zijn het bewaren waard. Om deze onverharde wegen te behouden zijn deze beschermd in het bestemmingsplan. Het plan om de bestaande voormalige agrarische bebouwing te slopen heeft geen negatieve invloed op de landschappelijke waarde van de onverharde weg.
Daarnaast bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen monumenten. Het plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Hamweg. De Hamweg betreft een rustige weg in het buitengebied. Het plan heeft geen toename van verkeersbewegingen tot gevolg. Het verkeer kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in het parkeren ten behoeve van de woning te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan “Tubbergen Buitengebied 2016”.
De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. De begrippen van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn van toepassing verklaard.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. De wijze van meten van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn van toepassing verklaard.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen artikelen ‘Agrarisch - 1', ‘Wonen’, 'Waarde - Archeologie 3 en 4' en 'Waarde - Essen' worden de bestemmingsregels van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van toepassing verklaard. In de regels worden enkele wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen worden in paragraaf 5.2.2 toegelicht.
Algemene regels
In dit hoofdstuk worden de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” onverkort van toepassing verklaard. Met de vaststelling van het 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' op 28 mei 2018 zijn de regels uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" die betrekking hebben op parkeren gewijzigd. In de algemene regels zijn de regels uit het facetbestemmingsplan opgenomen.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” onverkort van toepassing verklaard. De slotregel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
Wonen
Het huidige agrarisch erf aan de Hamweg wordt verkleind en krijgt een woonbestemming. De bestemmingsregels voor 'Wonen' uit het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn onverkort van toepassing verklaard met dien verstande dat er een voorwaardelijke verplichting is toegevoegd. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals beschreven in het landschapsplan. Ten behoeve van de landschapsmaatregelen is tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om andere landschapsmaatregelen te treffen indien deze minimaal vergelijkbaar zijn.
Agrarisch-1
De bestaande agrarische bestemming dat buiten de nieuwe woonbestemming komt te liggen krijgt/behoudt de bestemming 'Agarisch-1'. Het huidige bouwvlak wordt verwijderd.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4
Deze bestaande bestemmingen zijn gehandhaafd zonder wijzigingen ten opzichte van bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Deze dienen voor het behoud van eventuele archeologische waarden ter plaatse.
Waarde - Essen
De bestaande bestemming wordt gehandhaafd zonder wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. De escomplexen zijn specifiek bestemd ten behoeve van het behoud van het karakter van deze gronden: openheid, bolle ligging, houtwallen aan de rand, microreliëf en steilranden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B lid 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 16 april 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Met het plan worden geen waterschapsbelangen geraakt. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 november 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.