Plan: | Buitengebied, Breemhaarsweg 13 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPBREEMHRSWEG13-VG01 |
Op de locatie Breemhaarsweg 13 in Geesteren is sprake van een woonerf. De huidige woning aan de Breemhaarsweg 13 voldoet niet aan de hedendaagse wensen en eisen. De woning wordt gesloopt voor de bouw van een nieuwe woning. Voor de positionering van de nieuwe woning is goed naar de situatie gekeken. Het is de bedoeling van de eigenaren om de bestaande bebouwing op het erf te saneren en het erf opnieuw vorm te geven in een gewijzigde opzet. Het huidige woonvlak voor het perceel van initiatiefnemers voorziet niet in de benodigde ruimte hiervoor. Een vergroting van de woonbestemming is daarom gewenst.
Deze ontwikkeling past binnen de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente Tubbergen maar niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en zorgt dat dit bestuursrechtelijk correct vastgelegd wordt.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Geesteren aan de Breemhaarsweg 13. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, nummer 8108. Een topografische kaart met daarop het plangebied rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het woonerf, de gewenste vergroting hiervan en de landschappelijke investeringen.
Afbeelding 1.1: topografische kaart omgeving Geesteren, plangebied in rood (bron: Map5kaarten)
De locatie Breemhaarsweg 13 in Geesteren ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het geldend bestemmingsplan ter plaatse is daarmee 'Tubbergen Buitengebied 2016' en het daaropvolgende veegplan.
Binnen het plan 'Tubbergen Buitengebied 2016' kent de locatie de bestemming 'Wonen' met daarbij een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Ten slotte geldt tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - landbouwontwikkelingsgebied'. Een weergave van de geldende verbeelding zie je onderstaand.
Afbeelding 1.2: weergave huidige verbeelding, Breemhaarsweg 13 bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het nieuwe bouwplan voor de locatie niet binnen de geldende bestemming. Binnen het bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 4.7.11. Een wijziging van het bestemmingsplan is daarmee noodzakelijk om de plannen mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Breemhaarsweg 13 Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Aan de Breemhaarsweg 13 is sprake van een bestaand woonerf. Het erf verscheen pas laat na de ontginning in de jaren ’50. Het erf was georiënteerd op de weg en de woning lag in dit geval met de nokrichting parallel aan de weg. Dat was in dit gebied niet vreemd en geldt voor meer erven. De Breemhaarsweg 13 was het eerste erf aan de Breemhaarsweg. Later volgde een tweede erf aan dezelfde weg eveneens parallel aan de weg en een derde erf dat niet de weg, maar de verkavelingsrichting volgt. Pas eind jaren ’80, begin jaren ’90 wordt er ook een erf aan de Vermolenweg (ten noorden) gerealiseerd.
De huidige woning aan de Breemhaarsweg 13 voldoet niet aan de hedendaagse wensen en eisen. De woning wordt gesloopt voor de bouw van een nieuwe woning. Voor de positionering van de nieuwe woning is goed naar de situatie gekeken. Zoals aangegeven is er ná het ontstaan van het erf het e.e.a. veranderd in de directe omgeving. Veranderingen die meegenomen moeten worden in een nieuwe afweging en ontwikkeling.
Het erf heeft een herkenbare opzet, met het woonhuis georienteerd op de Breemhaarsweg. Vooraan staat het woonhuis met daarachter de opstallen. De gebouwen staan in een rechtlijnige structuur die karakteristiek is voor de ontginningsgebieden, alwaar de planlocatie in de overgang mee ligt. Voor beelden van de huidige situatie zie afbeelding 2.1 en 2.2.
Afbeelding 2.1: luchtfoto huidige erfsituatie Breemhaarsweg 13 Geesteren (bron: kadastralekaart.com)
Afbeelding 2.2: straataanzicht vanaf zuidzijde, Breemhaarsweg 13 in Geesteren (bron: Google Maps)
De woning aan de Breemhaarsweg 13 is altijd georiënteerd geweest op de Breemhaarsweg. Dat geldt niet alleen voor de woning, dat geldt ook voor de verkavelingsrichting. De woning aan de noordzijde kent een andere nokrichting, maar deze is dan ook georiënteerd op de Vermolenweg. Er is dus geen aanleiding om de nieuwe woning anders op te zetten dan de huidige situatie. De nokrichting blijft ook parallel aan de Breemhaarsweg. Hetgeen enigszins kenmerkend is in de direct omgeving.
De Breemhaarsweg 13 was in de directe omgeving het eerste erf dat op kaartbeeld is verschenen. Het heeft daarom geen rekening hoeven houden met de omgeving. In de huidige situatie is een wezenlijk onderdeel toegevoegd en wel de woning aan de noordzijde. Er is daarmee een aanleiding ontstaan om de rooilijn te herzien. De wens bestaat om de nieuwe woning verder naar achteren op het woonperceel te verplaatsen. Er ontstaat daarmee een betere, rustigere en passende uitstraling doordat de afstand tot de Breemhaarsweg voor beide erven groter is.
In navolging van het voorgenoemde is een bijgebouw aan de noordzijde voorgesteld en niet aan de zuidzijde zoals in de huidige situatie. De zuidelijke kant van het erf blijft daarmee schoon, wat een betere overgang naar het landschap tot gevolg heeft. Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.3 en opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Afbeelding 2.3: nieuwe situatie Breemhaarsweg 13, niet op schaal (bron: N+L Landschapsontwerpers)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling van het plan:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat het om een recreatieve functie.
Beoordeling van de plannen:
Wat betreft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij "nieuwe stedelijke ontwikkelingen" (3.1.6 Bro).
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als zijnde een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:
In voorliggend geval wordt een bestaande woning herbouwd op een regulier woonerf. Hiermee is er geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Doorwerking plan:
Generieke beleidskeuzes
In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:
Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.
Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Beoordeling van het plan:
De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. In onderhavig plan is sprake van het vergroten van de woonbestemming om de herbouw van de woning mogelijk te maken. Binnen het bestaande erf waarvoor een woonbestemming is opgenomen is er geen ruimte om de gewenste uitbreiding te realiseren.
Om die reden wordt aansluitend aan het bestaande erf - aan de westzijde - het erf uitgebreid, waarmee ook de mogelijkheid voor de herbouw van de woning en bijgebouw wordt gecreëerd. De ontwikkeling wordt zo geconcentreerd mogelijk gehouden door de bebouwing in directe nabijheid van elkaar te bouwen. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaiteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).
Beoordeling van het plan:
Voorliggend plan heeft betrekking op het uitbreiden van de woonbestemming. De uitbreiding van het erf is voorzien op een deel dat direct aansluit op het huidig erf. Omliggend aan het erf liggen bestaande landschapsstructuren en als gevolg van het plan wordt ook een nieuw element toegevoegd. De bebouwing is hiermee reeds op een landschappelijk passende wijze ingepast. De toets aan de gebiedskenmerken vindt plaats verderop in deze paragraaf.
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Beoordeling van het plan:
Het voorliggende plan leidt betreft geen nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding. Het gaat om de (beperkte) vergroting van een bestaande woonfunctie. Het plan is getoetst aan het gemeentelijk kader 'Buitengebied met kwaliteit' waarin de provinciale regels voor o.a. de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zijn vertaald. De voorliggende ontwikkeling wordt vergezeld van een inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.
Artikel 2.6.3 lid 2: Nationaal landschap Noordoost-Twente
De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit gebied worden verregaand bepaald door het zoeken naar en oplossingen ten aanzien van natuur, water en toerisme en vrije tijd. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:
Beoordeling van het plan:
De plannen van de eigenaren van Breemhaarsweg 13 brengen geen onaanvaardbare effecten voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente met zich mee. Juist kan het voor een versterking zorgen van de beleefbaarheid van Noordoost-Twente. Er wordt op de locatie gezorgd voor een (behoud van) diversiteit aan landschapstypen in een kleinschalige setting.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.
Afbeelding 3.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart, planlocatie met rood aangekruist (bron: provincie Overijssel)
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:
De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De ontwikkeling is voorzien op gronden die reeds benut worden door initiatiefnemers, aansluitend aan het huidig woonerf en liggen binnen de omliggende landschappelijke structuren. Bovendien levert de ontwikkeling geen extra belemmeringen op voor aanwezige functies in de omgeving. Het voornemen is passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Natuurlijke laag, dekzandvlakte
De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als de ijstijden, de wind en water. De locatie is gelegen in een dekzandgebied dat door beekdalen wordt doorsneden. Het dekzand is in het verleden aangevoerd door de wind, in de tijd dat Nederland weinig begroeiing kende door een droger en kouder klimaat. De wind had toen vrij spel en bedekte de hogere delen van Nederland met dekzand. Door de stuwwallen in de omgeving van het plangebied is ook de planlocatie bedekt met dekzand. Dit proces heeft 120.000 tot 12.000 jaar geleden plaatsgevonden.
Afbeelding 3.2: uitsnede kaart natuurlijke laag, plangebied rood aangegeven (bron: provincie Overijssel)
Laag van cultuurlandschap, oude hoevenlandschap
Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en/of dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem.
De open essen en kampen kwamen door het potstalsysteem hoger in het landschap te liggen met veelal scherpe randen. Al dan niet werden randen van de es beplant met houtsingels (steilrand beplanting) of houtwallen met een - langs de randen van de es - kleinschaliger landschap tot gevolg. Afhankelijk van de grootte van de es werden meerdere boerderijen rondom een es gebouwd.
In latere instantie ontstonden de eenmansesjes in het kampenlandschap. Bij de essen- en kampenlandschap is er vaak sprake van grillige wegenpatronen met een aaneenschakeling van landschapselementen rondom de kampen of essen en verspreid liggende erven.
Rond de jaren '30 van de vorige eeuw werden ook de heidegebieden ontgonnen en bruikbaar gemaakt als landbouwgrond. Dit was in die tijd mogelijk, omdat toen kunstmest werd uitgevonden die de grond vruchtbaarder kon maken. Het plangebied is gelegen op de rand met een heideontginningsgebied en heeft ook de kenmerken van dit landschap overgenomen. Er is sprake van een rechtlijnige verkaveling en een open karakter. De begroeiing zie je vaak terug in de vorm van lanen en kleine bosjes.
Afbeelding 3.3: uitsnede kaart laag van cultuurlandschap, plangebied rood aangegeven (bron: provincie Overijssel)
In de laag van de beleving en de stedelijke laag zijn aan het plangebied geen kenmerken toegekend. Een verdere beschouwing van deze lagen is daarmee niet zinvol.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de omzetting van agrarische gronden in een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits:
Beoordeling van de plannen:
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven. Hieruit komt het volgende naar voren:
Vastgesteld wordt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft in 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen ' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving voor het grondgebied van de gemeente Tubbergen , waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is de thema 'Buitengebied in balans' van belang.
Buitengebied in balans
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.
Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het 'Buitengebied in balans' zijn dat:
Beoordeling van de plannen:
In afbeelding 3.4 is een fragment van de waardenkaart opgenomen.
Afbeelding 3.4: fragment waardenkaart, plangebied aangepijld (bron: gemeente Tubbergen)
Op grond van MijnOmgevingsvisie Tubbergen valt het plangebied onder de aanduiding 'gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap, afwisseling, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is, behoud van waarden, geclusterde bebouwing en heldere structuren.
Voorliggend plan betreft een bestaand woonerf dat wordt vormgegeven voor een toekomstbestendige ontwikkeling van de locatie, waarmee een beperkt extra ruimtebeslag op het buitengebied wordt gelegd. Hierbij wordt de locatie ingepast met een een erfinrichtingsplan dat gebaseerd is op de van toepassing zijnde gebiedskenmerken. De inrichting voegt zich naar de schaal van het landschap, behoud een clustering van bebouwing en draagt bij aan kenmerkende landschapsstructuren. De plannen passen binnen de doelstellingen van de omgevingsvisie Tubbergen.
De gemeente Tubbergen hanteert, vooral ter bescherming van het bestaande landschap, het casco beleid. Door het casco beleid is het mogelijk om via een kaart te achterhalen of een ontwikkeling wel of niet in strijd is met elementen welke tot de casco behoren. Elementen als onderdeel uitmakend van de Casco zijn in principe niet te verwijderen (groen lijnen/vlakken op de kaart).
Afbeelding 3.4: fragment van de cascokaart ter plaatse van plangebied (bron: geo.overijssel.nl)
Beoordeling van de plannen:
De ontwikkeling op de planlocatie heeft geen gevolgen voor de bestaande casco elementen. Aan de zuidkant van de planlocatie zijn bestaande houtopstanden aangegeven als casco element. Er wordt één boom ter plaatse geveld, aangezien deze een zogenoemde 'plakoksel' heeft. De toekomstverwachting voor deze boom is daarom minimaal. Het vellen voorkomt eventuele toekomstige incidenten. De aldaar aanwezige bomen zullen verder blijven bestaan in de nieuwe situatie en worden aangevuld met passende onderbeplanting. De ontwikkeling heeft daarom geen negatieve consequenties voor het cascobeleid en/of het cascobeleid heeft geen consequenties voor de ontwikkeling.
De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. Vervolgens is beleid voor het buitengebied van de gemeenten opgesteld ter vervanging van vele andere ruimtelijke regelingen (met verscheidende toetsingskaders). Volgens de gemeenten werd dit onnodig ingewikkeld.
De absolute doelstelling van het beleid is om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Er zijn algemene randvoorwaarden opgesteld:
Beoordeling van de plannen:
De aanvraag betreft een functiewijziging waarbij de bestemming "Wonen" wordt uitgebreid. Hierop is paragraaf 3.3 van het beleid van toepassing.
3.3 Uitbreiden woonperceel
Voor het uitbreiden van een woonperceel met de functie ‘Wonen’, gelden de volgende voorwaarden:
In onderhavig geval is er sprake van een woonerf dat getransformeerd gaat worden. De bestaande bebouwing wordt gesaneerd en initiatiefnemer wil de locatie opnieuw invullen. Vanuit deze ontwikkeling komt naar voren dat het naar achter plaatsen van de woning daarbij gewenst is. Ook wordt de locatie van het bijgebouw gewijzigd. Hiermee ontstaat een voor initiatiefnemer verbeterde erfopzet en een gunstig uitgangspunt voor eventuele zonnepanelen op het dak van het bijgebouw (zuidgericht en niet onder bomen).
Voor deze wijzgigingen is een aanpassing en vergroting van de woonbestemming noodzakelijk. Alleen de noodzakelijke uitbreidingsruimte wordt toegestaan en dat is maximaal 2.000 m2. De nieuwe bebouwing komt namelijk buiten de huidige contouren voor wonen te liggen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het erf aan de Breemhaarsweg 13 in Geesteren en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het is de bedoeling om de woning en bijgebouw verplaatst te herbouwen en hiervoor het woonvlak aan te passen. Deze gronden op de herbouwlocatie zijn echter bestemd voor agrarische doeleinden op dit moment.
Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel vindt het plan mogelijk aansluiting bij een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 200.000 m2 bvo, 2000 woningen of meer.
Er is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. De aard en omvang van de ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat van relevante milieugevolgen geen sprake is. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r. De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Beoordeling van de plannen:
Het plangebied is gelegen aan de Breemhaarsweg 13 in Geesteren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden.
Externe werking
Onderhavig bestemmingsplan maakt de vergroting van het woonerf Breemhaarsweg 13 in Geesteren mogelijk met als doel de herontwikkeling van bebouwing op het woonerf. Een woning (en bijgebouwen) zijn geen milieubelastende functies. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Wonen wordt echter wel gekenmerkt als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat
de woningen last kunnen ondervinden van mogelijke milieubelastende bestemmingen in de directe
omgeving van het plangebied. Bovendien kunnen de woningen een belemmering vormen voor in de
omgeving liggende bedrijvigheid in het kader van hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.
Nabij het plangebied, in de directe nabijheid zijn milieubelastende functies aanwezig. De dichtstbijzijnde betreft een agrarisch bedrijfsperceel voor intensieve veehouderij aan de Vermolenweg 10 in Geesteren. In de VNG-lijst sluit dit het best aan bij "fokken en houden van pluimee - opfokkippen en mestkuikens'. Voor deze activiteit geldt een milieucategorie 4.1 met een grootste richtafstand van 200 meter voor geur.
De onderlinge afstand tussen het bouwvlak van dit agrarisch bedrijf en het plangebied bedraagt minimaal 140 meter. Opgemerkt wordt echter dat dit ook de bestaande afstand betreft; deze afstand wordt niet kleiner als gevolg van de plannen. In tegenstelling hiertoe zal de nieuwe woning juist op grotere afstand worden gerealiseerd ten opzichte van het bedrijf Vermolenweg 10 in Geesteren. De bestaande afstand ten opzichte van het bedrijf is acceptabel geacht, waardoor de nieuwe - nog ruimere - afstand ook geen onoverkomelijkheden op zal leveren. Hiermee is sprake van een verbetering van het aspect milieuzonering.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Beoordeling van de plannen:
Zoals onder de paragraaf milieuzonering al aangehaald. Nabij het plangebied is een intensief agrarisch bedrijfsperceel aanwezig aan de Vermolenweg 10 in Geesteren. Het gaat hier om een een pluimveebedrijf, meer specifiek ' Opfokken en/of houden van ouderdieren van leghennen en vleeskuikens'. In de VNG-lijst sluit dit het best aan bij "fokken en houden van pluimee - opfokkippen en mestkuikens'. Voor deze activiteit geldt een milieucategorie 4.1 met een grootste richtafstand van 200 meter voor geur.
De onderlinge afstand tussen het bouwvlak van dit agrarisch bedrijf en het plangebied bedraagt minimaal 140 meter. Opgemerkt wordt echter dat dit ook de bestaande afstand betreft; deze afstand wordt niet kleiner als gevolg van de plannen. In tegenstelling hiertoe zal de nieuwe woning juist op grotere afstand worden gerealiseerd ten opzichte van het bedrijf Vermolenweg 10 in Geesteren. De bedrijfsvoering van het bedrijf wordt niet belemmerd doordat er niet op kortere afstand dan de huidige afstand een geurgevoelig object kan worden gerealiseerd. Binnen het plangebied is daarnaast reeds sprake van een woonbestemming, waarvan enkel de situering wordt gewijzigd. Voor dit woonerf is sprake van een goed woon- en leefklimaat en dat wijzigt niet als gevolg van voorliggende plannen.
Op basis van vorenstaande is geen sprake van extra belemmeringen voor het betreffende bedrijf en anderzijds is sprake van een verbetering van woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Beoordeling van de plannen:
Op de locatie gelegen aan de Braamhaarsweg is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 2.
In opdracht heeft Kruse Milieu in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 735 m² aan de Breemhaarsweg 13 in Geesteren. De onderzoekslocatie is minimaal bebouwd en minimaal verhard. De aanleiding van dit onderzoek is de uitbreiding van het bouwblok en de nieuwbouw van een woning met schuur.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie kan worden beschouwd als onverdacht voor chemische componenten uit het NEN-5740 standaardpakket.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan 2 boringen zijn verdiept, waarvan 1 boring is afgewerkt met een peilbuis (PB 1). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig grof, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op 1.70 meter min maaiveld.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en
mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de planwijziging en de
uitbreiding van het bouwblok en de nieuwbouw van een woning met schuur, aangezien de
vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem
wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
Beoordeling van de plannen:
De huidige woning ligt op ongeveer 8 meter uit de Breemhaarsweg. De Breemhaarsweg is ter plaatse niet doorlopend. De weggebruikers buigen ten zuiden van het plangebied af naar de Vermolenweg. Er is sprake van lage intensiteiten en de geluidskaart in de Atlas Leefomgeving laat zien dat er geen waarden boven de 48 dB zijn te verwachten ter hoogte van het plangebied. Voor de beoogde locatie van de woning bedraagt de geluidsbelasting 46 dB, daarmee beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Zie onderstaande fragment uit de geluidskaart.
Figuur 4.2: uitsnede kaart wegverkeerslawaai, planlocatie blauw aangeduid (bron: Atlas Leefomgeving)
Een goede ruimtelijke ordening wordt hierbij gegarandeerd doordat er geen metingen boven de voorkeurgrenswaarde gedaan zijn volgens de geluidskaarten uit de Atlas leefomgeving. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Beoordeling van de plannen:
Voorliggend wijzigingsplan voorziet niet in de toename van verkeersbewegingen ter plaatse. Derhalve draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland).
Conclusie
Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beoordeling van de plannen:
Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)
Onderstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 760 meter van het plangebied de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een tankstation met LPG-installatie en -opslag. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van extra kwetsbare objecten. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Beleid waterschap Vechtstromen
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan een Watervisie en een waterbeheerprogramma.
De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg).
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.
Watertoetsproces
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 3 Digitale watertoets.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.
Beoordeling van de plannen:
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 4. In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.
Er zijn concrete plannen voor de bouw van een woning met bijgebouw aan de Breemhaarsweg 13 te Geesteren, gemeente Tubbergen. Om dit mogelijk te maken wordt alle aanwezige bebouwing gesloopt en wordt beplanting gerooid. Nadien wordt het plangebied landschappelijk ingepast met diverse beplanting. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In het bijgevoegde rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 11 september 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 3 km afstand en het dichtstbijzijnde N2000-gebied op minimaal 3,48 km. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand worden uitgesloten, er is geen nader onderzoek vereist. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden eveneens uitgesloten.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar er nestelen ook vogels en mogelijk bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Nesten van gekraagde roodstaarten vallen onder ‘categorie 5 jaarrond beschermde nesten’. Er zijn echter geen ecologisch zwaarwegende redenen om te veronderstellen dat deze soort geen alternatieve nestlocatie kan vinden. Deze soort beschikt over voldoende flexibiliteit en in de omgeving van het plangebied zijn voldoende alternatieve nestlocaties aanwezig waar gekraagde roodstaarten kunnen nestelen. De staat van instandhouding van deze soort komt niet in het geding door uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende soorten tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Beoordeling van de plannen:
Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de "Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Tubbergen geraadpleegd. Onderstaande afbeelding 4.4 toont een uitsnede van de kaart, het plangebied bevindt zich op overgangen van dekzandhoogten en - ruggen met een plaggendek naar dekzandwelvingen en -vlakten.
Afbeelding 4.4: uitsnede archeologische verwachtingskaart Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)
Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden.
De bodemingrepen als gevolg van voorliggende plannen zijn zeer beperkt en blijven ruim beneden de 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van een vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Beoordeling van de plannen:
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van een bestaande woning. Het aantal verkeersbewegingen neemt zodoende als gevolg van de plannen niet toe. Het bestaande wegennet is voldoende toegerust op de ontsluiting van het plangebied ten behoeve van één woning.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Tubbergen . In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW. Een vrijstaande woning heeft een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen volgens de notitie.
Het plan voorziet in de herbouw van één woning. Op het erf is ook in de toekomstige situatie voldoende ruimte aanwezig om 2,3, afgerond 3 parkeerplaatsen te realiseren.
Het plan voorziet in de eigen gegenereerde parkeerbehoefte, het bestaande wegennet is geschikt voor de ontsluiting van het gegenereerde verkeer. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen oplevert voor het onderhavige plan.
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Opzet planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De gronden binnen het plangebied die reeds onderdeel uitmaken van het woonerf en de gronden die hier in de nieuwe situatie deel van gaan uitmaken krijgen de bestemming 'Wonen'. De regels behorende bij de bestemming Wonen, zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Veegplan Buitengebied 2016" zijn onverkort van toepassing verklaard.
De gronden zijn bestemd voor woonhuizen met bijbehorende bouwwerken. In combinatie hiermee is een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel vrij beroep toegestaan. Daarnaast is een kleinschalige bed and breakfast mogelijk.
Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Hoofstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Algemene gebruiksregels
Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plannen aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.
Algemene aanduidingsregels
reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
De als reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw. In deze gebieden is het belang van de landbouw bovengeschikt aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van bestaande-, of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Overige regels
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een woonerf. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder hoofdstuk 3, kopje woningbouw, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft vanaf 13 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.