Plan: | Harbrinkhoek, Almeloseweg 99 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPALMELOSEWEG99-VG01 |
Voor de locatie Almeloseweg 99 in Harbrinkhoek is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het huidige woonvlak op de locatie Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek vergroten om hiermee een uitbreiding van de bestaande woning mogelijk te maken. Door middel van de uitbreiding kan een woning met inwoonsituatie gecreërd worden. Deze ontwikkeling past binnen de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente Tubbergen maar niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Almeloseweg 99 in Harbrinkhoek. Het plangebied ligt op ca. 750 meter ten oosten van de kern Harbrinkhoek, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelsnummer 3517. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood omcirkeld) nabij Harbirnkhoek (bron: opentopo.nl)
De begrenzing van het plangebied komt voort uit het bestaande woonerf en de gewenste uitbreiding van het woonerf. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Voor de Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de locatie Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek is de bestemming 'Wonen' toegekend met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken. Initiatiefnemers wensen de bestaande woning uit te breiden. De uitbreiding valt hierbij deels buiten de woonbestemming, in de bestemming 'Agrarisch - 1'. Het realiseren van de uitbreiding op deze gronden is niet bij recht toegestaan.
Het geldende bestemmingsplan voorziet met artikel 4.7.11 in een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan de bestemming 'Agrarisch - 1' gewijzigd kan worden naar 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken. Het voorliggende wijzigingsplan geeft invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen directe mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Harbrinkhoek, Almeloseweg 99' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Almeloseweg 99 in Harbrinkhoek reeds sprake van een woonerf met een vrijstaande woning en een tweetal bijgebouwen. Omliggend aan de woning is op het perceel tuin aanwezig. Tevens zijn diverse bodem en walstructuren zichtbaar. Onderstaand is een recente luchtfoto van de locatie weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek (bron: Atlas van Overijssel)
Het woonerf is nabij de provinciale weg N746 gelegen en ontsluit ook op deze weg. Onderstaand is een aanzicht van 2014 weergegeven. Duidelijk is te zien is dat de woning omgeven wordt door haag- en walstructuren van groen. Omliggend aan het erf zijn agrarische cultuurgronden aanwezig.
Figuur 2.2: streetviewaanzicht uit 2014, Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek (bron: Google Maps)
Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om de bestaande woning op het erf uit te breiden. De huidige woning wordt uitgebreid aan de westzijde met circa 15 m. Met de ontwikkeling ontstaat de mogelijkheid om de woning te gebruken als een woning met inwoning, zodat meerdere generaties aan de Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek woonachtig kunnen zijn. Onderstaand is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven, bezien vanaf de straat zijde.
Figuur 2.3: impressie toekomstige situatie woning Almeloseweg 99 Harbrinkhoek (bron: Linneman bouw en advies)
Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een vergroting van de huidige woonbestemming noodzakelijk. Onderstaand is een bovenaanzicht van de toekomstige situatie te zien. De huidgige woonbestemming is hierin in geel aangegeven. Een uitbreiding van de woonbestemming is zodoende gewenst.
Figuur 2.4: situatieschets Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek (bron: Linneman bouw en advies)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Onderhavig bestemmingsplan houdt in dat circa 600 m2 agrarische grond wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Hierdoor wordt de uitbreiding van de bestaande woning mogelijk gemaakt. De toegestane oppervlakte aan hoofdgebouw en/of bijgebouwen op het perceel wordt daarbij niet vergroot. De overige gronden worden gebruikt als tuin. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In artikel 2.1.3, lid 2 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) is het volgende bepaald:Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toets
In onderhavig plan is sprake van het vergroten van de woonbestemming om de uitbreiding van de bestaande woning mogelijk te maken. Binnen het bestaande erf waarvoor een woonbestemming is opgenomen is er geen ruimte om de gewenste uitbreiding te realiseren. Om die reden wordt aansluitend aan het bestaande erf - aan de westzijde - het erf uitgebreid, waarmee ook de mogelijkheid voor de verbouw van de woning wordt gecreëerd. De ontwikkeling wordt zo geconcentreerd mogelijk gehouden door het nieuwe woongedeelte aan het huidige hoofdgebouw te realiseren. Daarnaast wordt ook een passende bestemming toegekend aan de (reeds bestaande) tuin. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.5 is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het uitbreiden van de woonbestemming. De uitbreiding van het erf is voorzien op een deel dat reeds in gebruik is als tuin en binnen de bestaande omliggende groenstructuren. De bebouwing is hiermee reeds op een landschappelijk passende wijze ingepast. De toets aan de gebiedskenmerken vindt plaats in deze paragraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden worden nadrukkelijk verbonden met het behoud en de versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De ontwikkeling is voorzien op gronden die reeds benut worden ten behoeve van het woonerf en liggen binnen de omliggende landschappelijke structuren. Bovendien levert de ontwikkeling geen extra belemmeringen op voor aanwezige functies in de omgeving. Het voornemen is passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Op de locatie van het plangebied is woonerf aanwezig. De natuurlijke laag is ter plaatse niet meer direct zichtbaar doordat het landschap in cultuur gebracht is. De kenmerkende structuren vanuit het jonge heide- en broekontginningslandschap zijn ter plaatse wel duidelijk zichtbaar. De rechtlijnige verkavelng vanuit het agrarische cultuurlandschap is aanwezig en wordt ook in stand gehouden. De voorgenomen ontwikkeling tast de landschappelijke structuur ter plaatse niet aan en is dan ook passend binnen de gebiedskenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de omzetting van agrarische gronden in een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits:
Toets
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven. Hieruit komt het volgende naar voren:
Vastgesteld wordt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Ten aanzien van de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende onderdelen uit de structuurvisie relevant.
Ten aanzien van wonen is het uitgangspunt dat Tubbergen een aantrekkelijke gemeente wil zijn. Bij ontwikkelingen is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van belang.
Toets
Middels de uitbreiding van het bestemmingvlak met de bestemming 'Wonen' en daarmee het kunnen bouwen van de uit te breiden woning, worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het perceel vergroot. Gezien de landschappelijke structuur die ter plaatse verder ongewijzigd blijft is reeds sprake is van een goed ingepast perceel. De functionele en landschappelijke indeling zal niet/nauwelijks veranderen door onderhavig bestemmingsplan. De ontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten vanuit de structuurvisie Tubbergen.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.
Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd:
1. Aantrekkingskracht kernen versterken:
2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:
3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:
Bestemmingsplannen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij onder meer bepaald is dat er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte. De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen. Het woningbouwprogramma voor de verschillende delen van de gemeente is in de Woonvisie opgenomen. Daarbij is uitgegaan van het voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is in overeenstemming met de regionale afspraken.
Toets
De gemeente Tubbergen stemt de nieuwbouw in de gemeente af op de behoefte. De locatie Almeloseweg 99 te Harbrinhoek betreft een bestaand woonperceel in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Binnen het plangebied wordt het woonvlak uitgebreid om een woning met inwoning te kunnen accommoderen. De inwoonsituatie zorgt niet voor het toevoegen van een extra woning en voor het voornemen hoeft geen woningcontigent ingezet te worden. Het plan voorziet in een concrete behoefte in past daarmee binnen de woonvisie 2016+
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het plangebied wordt grotendeels omgeven door cascoelementen. Het voorliggende plan voor de uitbreiding van de woning heeft echter betrekking op het gazon ten westen van de bestaande woning. Deze gronden zijn niet aangewezen als onderdeel van het casco. Voor het overige worden de bestaande cascoelementen niet aangetast als gevolg van de planvorming. Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van het casco-beleid.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau Buitengebied - Niveau basis toegekend heeft gekregen.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor uitbreiding van de woning.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van het woonvlak aan de Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. De huidige bestemming van het plangebied is wonen en deels agrarisch.
In beginsel wordt woningbouw in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit milieueffectrapportage wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de vergroting van een bestemmingsvlak 'Wonen' in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. Het betreft een bestaande woonfunctie welke uitgebreid wordt. De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. Deze kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt bovendien op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De dichtstbijzijnde milieubelastende activiteit betreft een paardenhouderij aan de westzijde van het plangebied, op het adres Almeloseweg 101. Voor de activiteit 'fokken en houden van overige graasdieren - paardenfokkerijen' geldt een grootste richtafstand van 50 m voor geur. Voor de aspecten stof en geluid geldt een richtafstand van 30 m.
Na uitbreiding van het woonvlak binnen het plangebied is de onderlinge afstand tussen het bedrijfsperceel en het woonvlak meer dan 150 m, waardoor ruimschoots aan de voornoemde richtafstanden wordt voldaan. Het bedrijf wordt niet in de mogelijheden beperkt, andersom blijft ter plaatse van Almeloseweg 99 sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Voor het overige zijn er geen milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig waarvan een nadere beschouwing vereist is.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In paragraaf 4.2 is reeds aangegeven dat de dichtstbijzijnde miliebelastende activiteit een paardenhouderij op meer dan 150 m betreft. Conform de Wet Geurhinder en veehouderij dient vanwege de ligging buiten de bebouwde kom minimaal een afstand 50 m aangehouden te worden. Deze benodigde afstand wordt ruimschoots gehaald en blijft als gevolg van de planvorming gehandhaafd. Het voornemen is in lijn met de wetgeving voor wat betreft geur.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu, projectcode 18056010) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie hiervoor ook Bijlage 2.
In opdracht van Ad Fontem is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1350 m² aan de Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek. De onderzoekslocatie is momenteel onbebouwd. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de geplande nieuwbouw aan de woning.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan één tot 3.4 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn, zwak siltig en plaatselijk zwak humeus en zwak grindig zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.8 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is niet verontreinigd;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium en zink.
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en uitbreiding van de woning.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Door Buijvoets bouw en geluidsadvisering is akoestisch onderzoek (werknummer: 18.171) uitgevoerd om de aanvaarbaarheid van de ontwikkeling in beeld te brengen. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3. In het onderzoek wordt gekeken naar de geluidsbelasting op de woning.
In de onderstaande tabel II is de hoogste geluidbelasting LDEN opgenomen op de maatgevende hoogte van 1.5 en 4.5 m.
Onder de genoemde uitgangspunten wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door wegverkeerslawaai op de Almeloseweg met maximaal 10 en 11 dB overschreden op de bestaande woning respectievelijk uitbreiding. Voor nieuwe situaties in het buitengebied geldt een maximum van 53 dB. voor vervanging geldt een maximum van 58 dB. Het betreft in dit geval een bestaande woning met een uitbreiding. Omdat de bestaande woning en uitbreiding één woning vormen is de aan te vragen hogere waarde 59 dB.
In het ontwerp is rekening gehouden met een luwe achtergevel en de woning beschikt over een geluidsluwe buitenruimte.
De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB. De maatregelen worden in hoofdstuk 3 van de rapportage behandeld. Voor de woning kan een hogere waarde worden vast gesteld van 59 dB. Met inachtneming van vorenstaande kan voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien is de ontwikkeling - inwoning - reeds middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid te creëren. De omvang van de ontwikkeling (creëren van een inwoonsituatie) betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele (en zeer beperkte) extra verkeer draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland).
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Voor het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,7 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 8 augustus 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Watertoets. Op basis van de verrichtte toets is de standaard waterparagraaf van toepassing. Met in achtneming van de algemene uitgangspunten van het waterschap geeft het waterschap Vechtstromen een positief advies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,15 km afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 7 km afstand (Springendal & Dal van de Mosbeek).
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als gazon nabij de bestaande woning. Het terrein wordt hierbij op regelmatige basis onderhouden door bemaaiing. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is het locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet worden zes wetten en regelingen, waaronder de Monumentenwet 1988, gebundeld in één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Sommige onderdelen van de Monumentenwet 1988 over naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 wordt ingevoerd. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gaat om artikelen die betrekking hebben op beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische monumentenzorg en handhaving.
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet regelt deze wet samen met de Erfgoedwet de integrale bescherming van het cultureel erfgoed. Voor het gebouwde erfgoed betekent dit dat de aanwijzing van rijksmonumenten gebeurt op grond van de Erfgoedwet, maar de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld in de Omgevingswet. De aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten geschiedt straks op grond van de Omgevingswet. De wetgeving over archeologie wordt opgesplitst. De verdeling is grofweg: het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet en de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving (de vergunningverlening) in de Omgevingswet.
Archeologie
Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen is het plangebied aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 5000 m2 geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Deze voorwaarden zijn ook vertaald in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Figuur 4.2: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkeling die de genoemde 5.000 m2 zullen overschirjden. Het plangebied is immers kleiner dan de drempelwaarde van 5.000 m2. Het voornemen voldoet voor wat betreft het aspect archeologie.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het bestaande erf aan de Almeloseweg 99 te Harbrinkhoek ontsluit op de Almeloseweg (N746) tussen Harbrinkhoek en Tubbergen. Dit betreft een provinciale weg met een 80 km/u snelheidsregime. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van het creëren van een inwoonsituatie kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan en zodoende wordt aansluiting gezocht bij de bestemmingsregels uit het moederplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. De wijzigingen als gevolg van dit plan zijn zichtbaar op de verbeelding door de wijziging van het aanwezige bestemmingsvlak voor wonen. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Bestemmingen
De wijziging van het bestemmingsvlak 'Wonen' in voorliggend plan betreft de omvang van het bestaande bestemmingsvlak. De digitale verbeelding geeft het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de Almeloseweg 99 te Harbrinhoek weer.
Verspreid in het buitengebied liggen burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen). De maximale inhoud is 1000 m3 door de aanpassing van het bouwbesluit. De netto inhoud blijft hetzelfde en is inclusief aanbouw en aangebouwde bijgebouwen. De verschijningsvorm past binnen de gebiedskenmerken c.q. de omvang van woningen zoals die algemeen binnen de gemeente Tubbergen voorkomt.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 8 augustus 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 6 februari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.