Plan: | Buitengebied, Vriezenveenseweg 76 en Vikkersweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPVRIEZENVW76-VG01 |
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Vriezenveenseweg 76 te Geesteren, gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Al sinds 1912 is Weerink Beton B.V. gevestigd op het betreffende perceel. Op dit moment bestaat de productie van Weerink Beton B.V. vrijwel geheel uit prefab betonroosters voor stallen, speciaal voor de agrarische sector.
Het bedrijf heeft een sterke positie op de markt, maar dreigt deze gedeeltelijk te verliezen indien het bedrijf niet anders ingericht wordt. Het productieproces in combinatie met de huidige marktvraag brengt de nodige ruimtevraag met zich mee. De individuele order is namelijk groter qua aantal en product omdat de omvang van de gemiddelde veestal toeneemt. Grotere orders heeft tot gevolg dat de fluctuatie in de productielijn toeneemt. Door de grotere aantallen en grotere producten is het huidige bedrijfsperceel van onvoldoende omvang, wat ondermeer ten koste gaat van de veiligheid. Dit geldt voor zowel de bedrijfspanden als het buitenterrein.
Een belangrijk deel van het productieproces is het drogen van de producten. Dit duurt doorgaans circa 1 maand en neemt hierdoor veel ruimte in beslag alvorens de producten getransporteerd kunnen worden.
Om vanuit de ruimtelijke kwaliteit en de bedrijfsvoering de gewenste verbeteringen door te kunnen voeren, is een uitbreiding van het bedrijfsperceel in oppervlakte vereist. Het voornemen is om de bestaande bedrijfshal ter plaatse met circa 2.000 m2 uit te breiden. Deze uitbreiding van de bedrijfshal is primair bedoeld voor overdekte opslag. Daarnaast wordt het bedrijfsperceel vergroot waardoor het oppervlak aan buitenopslag kan worden uitgebreid.
De uitbreiding van het bedrijf kan tot stand worden gebracht door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). Via deze regeling kan een bedrijf in de groene omgeving uitbreiden indien het qua aard en omvang passend is in de omgeving. Als tegenprestatie voor de uitbreiding dient geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit. De uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan.
De extra investering in de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats ten noorden van het bedrijfsperceel aan de Vriezenveenseweg 76 en aan de Vikkersweg ongenummerd. Hier zal worden geïnvesteerd in de aanleg van bos en natuurontwikkeling.
Voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Daarbij wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten westen van de kern Geesteren. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Geesteren en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Zoals aangegeven wordt de uitbreiding van het bedrijf mogelijk gemaakt door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). In het kader van de aanvullende inspanning inzake de ruimtelijke kwaliteit wordt er geïnvesteerd in natuurontwikkeling ten noorden van de Vriezenveenseweg 76 (zie afbeelding 1.1) en aan de Vikkersweg ongenummerd (zie afbeelding 1.2). In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de betreffende ontwikkelingen. In afbeelding 1.2 is de begrenzing van de locatie Vikkersweg ongenummerd indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeeldng 1.2 Ligging van plandeel Vikkersweg ongenummerd (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Vriezenveenseweg 76 en Vikkersweg ong." bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 13 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Afbeelding 1.3 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan, hierin zijn beide plandelen indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' - links Vriezenveenseweg 76 en rechts Vikkersweg ongenummerd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het geldende bestemmingsplan is het deelgebied aan de Vriezenveenseweg 76 bestemd als 'Bedrijf' en 'Agrarisch 1'. Verder gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Tot slot gelden hier de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
Het deelgebied aan de Vikkersweg ongenummerd is bestemd als 'Agrarisch - 1'. Verder gelden hier de dubbelbestemmingen 'Ecologie' en 'Waarde - Archeologie 4'. Tot slot gelden hier de gebiedsaanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Hierna worden de verschillende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen nader toegelicht:
Bestemming 'Agrarisch - 1'
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Binnen een bouwvlak is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van gebouwen en overkappingen uitsluitend is toegestaan binnen een bouwvlak.
De tot 'Agrarisch - 1' bestemde gronden binnen het plangebied zijn niet voorzien van een bouwvlak waardoor ter plaatse geen agrarisch bedrijf uitgeoefend mag worden. Tevens is door het ontbreken van een bouwvlak het bouwen van gebouwen en overkappingen niet toegestaan.
Bestemming 'Bedrijf'
Daar waar de gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf' geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een betonfabriek.
In de bouwregels is onder andere bepaald dat per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd ten behoeve van één bedrijf. Daarnaast is onder andere bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' aangegeven oppervlakte bedragen. Ter plaatse van het plangebied geldt hier een maximum oppervlakte van 2.410 m2. Verder is per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Dubbelbestemming 'Ecologie'
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland.
Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere door voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
In de bouwregels is bepaald dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over respectievelijke een oppervlakte groter dan 2.500 m² of 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
Gebiedsaanduiding 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt'
De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'
De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen.
Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'
De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
De voor 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik bovengeschikt is aan andere belangen. De intensieve veehouderij wordt beëindigd en/of verplaatst. Overige functies kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldend bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”. Het voornemen bestaat om de bestaande bedrijfshal met 2.000 m2 uit te breiden en het buitenterrein te vergroten. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken dient het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf' uitgebreid te worden. Daarnaast dient de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen ter plaatse verhoogd te worden.
Tevens dient aan passende bestemming toegekend te worden aan de Vikkersweg ongenummerd om de beoogde natuurontwikkeling mogelijk te maken en van een juist beschermingsregime te voorzien.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkelingen mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en vervolgens de huidige situatie binnen het plangebied.
Het erf aan de Vriezenveenseweg 76 en de Vikkersweg ongenummerd liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Plandeel Vriezenveenseweg 76
Het plandeel Vriezenveenseweg 76 ligt ten westen van de kern Geesteren. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en agrarische bedrijvigheid. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van dit plandeel is de Vriezenveenseweg (N748).
Vikkersweg ongenummerd
Het plandeel Vikkersweg ongenummerd ligt ten zuiden van de kern Tubbergen en ten westen van de kern Tubbergen. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit bospercelen, agrarische gronden en verspreid liggende woonpercelen. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van dit plandeel zijn de waterloop Markgraven en het aangrenzende bosperceel (onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland).
Het plandeel Vriezenveenseweg 76 betreft gedeeltelijk een bedrijfsperceel. Daarnaast is er sprake van agrarisch gronden en een bosperceel. Het bedrijfsperceel Vriezenveenseweg 76 wordt aan de zuidzijde begrenst door de Vriezenveenseweg (N748), aan de oostzijde is een agrarisch bedrijf aanwezig. Aan de overige zijden is voornamelijk sprake van agrarische gronden, met aan de westzijde een woonperceel. De bebouwing op het bedrijfsperceel bestaat uit een bedrijfswoning met bijhorende bebouwing en bedrijfsbebouwing. Tevens is een groot deel verhard ten behoeve van buitenopslag. Het bedrijfsperceel wordt door een verhardde in- en uitrit ontsloten op de Vriezenveenseweg. Binnen het plangebied, ten noorden van het bedrijfsperceel, is een bosperceel aanwezig. Zoals reeds aangegeven vindt er in het kader van de KGO-regeling natuurontwikkeling plaats ten oosten van dit bosperceel. Het betreffende perceel is geheel onbebouwd en in agrarisch gebruik.
Het plandeel Vikkersweg ongenummerd is op dit moment nog agrarisch in gebruik. Echter zijn deze gronden dusdanig geïsoleerd dat het agrarisch gebruik niet meer optimaal is. Dit plandeel is gelegen aan de Markgraven. Dit plandeel is geheel onverhard en binnen het plandeel is onder andere een houtwal en een poel aanwezig.
In afbeelding 2.1 en 2.2 is de huidige situatie van de plandelen op luchtfoto's weergegeven. In afbeelding 2.3 is de ligging van de plandelen onderling weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plandeel Vriezenveenseweg 76 (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie plandeel Vikkersweg (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.3 Ligging van de plandelen onderling (Bron: PDOK) |
In 1912 is het bedrijf Weerink Beton B.V. op de huidige locatie aan de weg van Geesteren naar Vriezenveen opgestart. Aanvankelijk bestond de productie uit cementen dakpannen en in de loop van de tijd werd de productie uitgebreid tot systeembouwelementen, betonnen schuttingen en garages. Zoon van de oprichter van het bedrijf volgde later diens vader op, en in de opvolgende jaren kwam het accent te liggen op fabricage van veeroosters en platen voor agrarisch gebruik. Sinds 1977 wordt het bedrijf gerund door de huidige ondernemer. De productie bestaat vrijwel geheel uit prefab betonroosters voor stallen, speciaal voor de agrarische sector. Door de schaalvergroting in de agrarische sector en dierwelzijnseisen zijn de roosters steeds groter geworden.
Het productieproces op zich is echter ongewijzigd gebleven. In mallen wordt beton in vorm gegoten onder bijvoeging van wapening, deze bestaat uit betonijzer. Het in de roosters op de juiste plaats verwerken van deze bewapening is één van de deskundigheden van Weerink Beton. Niet ieder bedrijf is hier dusdanig in gespecialiseerd dat bij deze grote roosters de benodigde kwaliteit is gewaarborgd. In het productieproces spelen een tweetal machines een grote rol. Ten eerste is er de betonproductiemolen gevoed vanuit de zand en grind bunkers en de cementsilo's. Hiervandaan wordt het beton in kubels naar de vulmachine getransporteerd. In deze machine, de tweede belangrijke machine, is de losse mal gemonteerd. Hierin wordt het beton gegoten voorzien van de bewapening en wordt het beton verdicht middels trilling. Na het opstijven van het beton in de mal wordt deze middels kanteling uit de mal genomen en wordt in de hal bij het uitnemen gestapeld. Na enige tijd uitharden in de hal wordt het rooster naar de buitenopslag getransporteerd om volledig uitgehard te zijn na 28 dagen, waarna uitlevering kan plaatsvinden.
Ten aanzien van de noodzaak wordt opgemerkt dat het huidige perceel op dit moment voor een groot deel volgebouwd is. De minimale resterende ruimte is in gebruik voor buitenopslag. Binnen het huidige terrein zijn zodoende absoluut geen mogelijkheden om te voorzien in de benodigde extra ruimte. Vanwege het productieproces, verbetering van de (verkeers)veiligheid en ontwikkelingen in de markt is het een absolute noodzaak om uit te breiden op de huidige locatie, waar het bedrijf al meer dan 100 jaar gevestigd is.
In de loop van het bestaan van het bedrijf is het accent steeds meer komen te liggen op de productie van roosters voor stallen. Waren deze in de beginperiode slechts ongeveer een meter lang, is tegenwoordig de lengte van deze roosters tot inmiddels vier meter lengte gegroeid. Dit bij een eveneens gegroeide breedtemaat en dito gewicht. Deze groei heeft uiteraard geleidelijk plaatsgevonden en vindt zijn oorsprong in de economische ontwikkeling van de veehouderij (schaalvergroting) en met name aan de stringentere eisen ten aanzien van dierwelzijn en -huisvesting. Weerink Beton wordt gedwongen om de bedrijfsvoering en het productieproces aan te passen op deze ontwikkelingen en veranderende vraag vanuit de markt. Voor deze steeds doorontwikkelde producten, zowel qua afmeting als kwaliteit, werd in 1993 een hypermoderne computergestuurde betonmenginstallatie gebouwd. Een investering van 1,5 miljoen euro. Deze installatie bestaat uit een betonnen stortput met elevator, 4 overdekte grondstoffensilo's en 2 cementsilo's. Door een computergestuurd systeem worden cement, grind en zand gemengd in de betonmolen die zich hoog in het gebouw bevindt. Deze installatie functioneert nog steeds naar behoren en vormt het hart van het bedrijf. Deze installatie is overigens niet verplaatsbaar. Ook dit gegeven brengt met zich mee dat verplaatsing van de bedrijfsvoering naar een andere locatie absoluut niet haalbaar is.
Door de steeds grotere formaten is de mogelijkheid van het gebruik van de huidige vulmachine aan de grens gekomen. Ook is door deze grotere maten de productiecapaciteit van de huidige hal teruggelopen. De grotere roosters gebruiken zoveel ruimte dat niet meer voldoende ruimte beschikbaar is om de benodigde productie op te slaan. Hierdoor vindt onwenselijke buitenopslag plaats, wat leidt tot een zeer rommelig straatbeeld. Uitbreiding van het bedrijfsperceel ter plaatse kan deze onwenselijke situatie oplossen.
Weerink Betonindustrie heeft zich gespecialiseerd in de betonindustrie en heeft daarbij een zeer goede (regionale) naam opgebouwd. Daarom is er in de wijde omgeving veel vraag naar de roosters van dit bedrijf. Het bedrijf vervult in die zin een belangrijke regionale functie voor de agrarische sector in de gemeente Tubbergen en naburige gemeenten. Verplaatsing van het bedrijf is, gelet op de vereiste investeringen niet reëel, aangezien nooit voldoende omzet gerealiseerd kan worden om de hiervoor benodigde investering terug te kunnen verdienen. Het bestaande bedrijfsperceel met de opslagsilo's en stortput zal - gezien de specifieke bestemming en bijbehorende bebouwing - onverkoopbaar zijn. Het bedrijf zou daarnaast moeten uitwijken naar een veel verder weg gelegen XL-park bij Bornerbroek. Conclusie is dat verplaatsen van het bedrijf geen financieel haalbare optie is. Uitbreiding van het bestaande terrein en de bebouwing in westelijke richting in combinatie met investering in de ruimtelijke kwaliteit is de meest wenselijke optie.
Zoals reeds beschreven kampt het bedrijf met een fors ruimtegebrek, door een veranderende marktvraag. Het voornemen is om de bestaande bedrijfshal met 2.000 m2 uit te breiden en het terrein rondom het bedrijf met circa 6.040 m2 te vergroten. Voor wat betreft de bouwhoogte van de beoogde uitbreiding van de bedrijfshal wordt aangesloten op de bestaande bedrijfshal.
Als gevolg van de noodzakelijke uitbreiding kan de continuïteit van Weerink Beton B.V. gewaarborgd worden. In onderstaande afbeelding is het vorenstaande weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Vriezenveenseweg 76 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In voorliggend geval is de KGO van toepassing, omdat sprake is van uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied. Hannink Landschapsvormgeving heeft in dat kader een ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO-plan) opgesteld. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna zijn enkele onderdelen uit het plan opgenomen.
In het KGO-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
Basisinspanning
Bij het beschrijven van de basisinspanning wordt, daar waar nodig, verwezen naar de in afbeelding 3.1 opgenomen kaart met bijhorende legenda.
Door de voorgenomen ontwikkeling kan Weerink Beton B.V. zichzelf ontdoen van de problematiek rondom de logistiek en het ruimtegebrek. Met de totale uitbreiding van 2.000 m2 bedrijfshal (P) en circa 6040 m2 extra bedrijfsterrein (Q) kan aan de hedendaagse wensen en eisen voor de veiligheid en logistiek op het bedrijf worden voldaan. De uitbreiding vind plaats in het heideontginningslandschap. Het gebied behoort tot de zogeheten matig dynamische heideontginning met kavelgroottes van 5 tot 10 hectare. Elke uitbreiding in het ontginningslandschap dient passend te zijn door het robuuste karakter van de omgeving te volgen. Het gaat daarbij om robuuste (bos)singels langs (water)wegen. Hoewel er met name aandacht is voor de landbouw is er ook aandacht voor herstel van kleine heide en bosrestanten.
Om de ontwikkeling passend in dit landschapstype te krijgen wordt het bedrijf aan de noord- en westzijde ingepast met een houtsingel (D). Een deel van deze houtsingel is al aangeplant. Aan de oostzijde wordt een houtsingel aangebracht waar dit nog mogelijk is (T/U). Een deel van de bestaande verharding zal daarvoor verwijderd moeten worden. Langs het bedrijf is na onderzoek gebleken dat er geen ruimte is voor (een robuuste) beplanting. De aanplant bestaat uit een 4 rijige beplanting bestaande uit inheems assortiment met berk, grove den, eik, els, hazelaar, lijsterbes en inlandse vogelkers. De plantafstand bedraagt 1 meter tussen de rijen en 1,5 meter in de rijen. De maatvoering bedraagt 60-100 (hoogte in centimeters), totaal maximaal 1.400 stuks beplanting. Doordat een deel reeds aangeplant is, zullen minder stuks beplanting noodzakelijk zijn. Een volledige inpassing aan de oostzijde is niet mogelijk, wel is er een mogelijk om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Direct achter de bedrijfswoning worden 3 zomereiken aangeplant. De maatvoering van de eiken is 16-18 (stamomtrek in centimeters). De bomen worden voorzien van twee boompalen per boom. De bomen vormen in de toekomst massa om het bedrijf vanuit de Vriezenveenseweg enigszins in te kunnen passen. Aan de voorzijde heeft de initiatiefnemer eerder al een landschappelijke beplanting aangebracht (C). Met voorgenoemde zijn alle mogelijkheden benut om het bedrijf landschappelijk in te passen.
Alle voorgenoemde zaken worden gerekend als basisinspanning om het bedrijf landschappelijk in te kunnen passen. Aan de Vriezenveenseweg 76 vindt een deel van de benodigde kwaliteitsimpuls in het kader van de KGO-regeling plaats. Aan de noordzijde van het bedrijf wordt een bestaande bosperceel versterkt. Het bestaande bos (H) is circa 3.320 m2 groot en zal worden aangevuld met een oppervlakte van 3.035 m2 (O). De bosstrook wordt voor inplant bewerkt en vervolgens aangeplant met een inheems assortiment. Er zal daarom wat grond afgevoerd moeten worden. Het is een hogere kop in het landschap waardoor een droger assortiment geschikt is. De aanplant bestaat uit grove den, zomereik, berk, hazelaar, inlandse vogelkers en vuilboom. De kwaliteit van de beplanting is 80-100 (hoogte in centimeters) met een plantafstand van 1,5 x 1,5 in een driehoeksverband, totaal 1.300 stuks. Om boomvormers meer kans te geven worden er willekeurig 35 bomen (grove den en zomereik) aangeplant in de maatvoering 8-10 (stamomtrek in centimeters) voorzien van twee boompalen.
Met voorgenoemde voldoet de locatie Vriezenveenseweg 76 aan de gestelde voorwaarden, maar nog niet aan de KGO regeling. Om volledig aan de voorwaarden van KGO te kunnen voldoen is een perceel gekocht aan de Vikkersweg in Tubbergen.
Kwaliteitsimpuls
Bij het beschrijven van de kwaliteitsimpuls wordt, daar waar nodig, verwezen naar de in afbeelding 3.2 opgenomen kaart met bijhorende legenda.
Aan de Vikkersweg is door de initiatiefnemer een perceel gekocht dat in eigendom was van de provincie Overijssel. Het perceel is thans nog agrarisch in gebruik, maar is zodanig geïsoleerd dat er weinig mogelijkheden zijn. Logischerwijs zou het perceel goed aan kunnen sluiten bij de reeds gereedgekomen herinrichting van de Markgraven. Het vormt de overgang van het bestaande landgoed Schultenwolde naar de herinrichting. Aanvankelijk had de provincie het in bezit om het NNN rondom Schultenwolde duurzaam af te ronden. Door beleidskeuzes is hier vervolgens niets meer mee gedaan. Voorwaarde voor de gebiedsontwikkeling moet zijn dat er géén nadelige gevolgen ontstaan voor landgoed Schultenwolde. De belangrijkste bedreiging vormt dan verdroging.
Door Natuurbank Overijssel is het gebied bekeken. Aan de hand van veldboringen is onder meer bepaald waar de gemiddelde hoogste grondwaterstand (winter/voorjaar) kan worden aangetroffen. Dit blijkt op zo’n 40 centimeter te zijn. In eerste instantie lijkt dit veel hoger te zijn door het natte uiterlijk van het perceel. Dit heeft echter te maken met vertreding en verdichting door paarden die er grazen. Om te voorkomen dat er verdroging op kan treden mag de gemiddelde afgraving niet meer dan 30 centimeter bedragen. Pleksgewijs kan het voorkomen dat er 40 centimeter wordt afgegraven. Dat geldt voor de gebieden die aangeduid zijn met “I”. In deze zones wordt reliëfvorming aangebracht en zijn aan te duiden als plas/dras gebieden. Om te voorkomen dat er ‘pitrusvelden’ ontstaan wordt voor afgraven nog eens extra aandacht geschonken door een fosfaatonderzoek.
De gebieden aangeduid met “F” worden minimaal ontgraven. Alleen de sterk verdichte bovenlaag met zode wordt geroerd. In deze gebieden is er ruimte voor de ontwikkeling van spontane opslag. Boomvormers worden echter tijdig met het juiste (maai) beheer verwijdert. Het is geenszins de bedoeling om een bos te creëren.
De bestaande sloot wordt circa 30 cm ondieper gemaakt (ten opzichte van huidig profiel) waardoor een ondiepe slenk (H) ontstaat. Het water kan vervolgens zijn eigen weg zoeken naar de Markgraven. Elders is in het plan is er ruimte voor een nieuwe poel (G). De ligging is uiterst gunstig voor de werking ervan. De poel ligt niet in verbinding met ander oppervlaktewater en dit zal ook voorkomen moeten worden. Een andere bestaande poel (C) blijft behouden. Ter volledigheid wordt een bestaande houtwal afgezet. De houtwal dient periodiek gesnoeid te worden om optimaal te kunnen functioneren.
Het is belangrijk om de voorgenomen kwaliteitsimpuls te (blijven) beheren. Een deel van het jaar zal er rundvee grazen om het terrein te onderhouden. Het terrein wordt (bij)gemaaid, met name ook om de spontane ontwikkeling beheersbaar te houden. Het maaisel zal worden afgevoerd om het terrein verder te kunnen verschralen. Spontane groei is toegestaan in het gebied, maar 2 tot 3 keer per jaar zal het terrein handmatig na worden gelopen om boomvormers te kunnen beheersen. De spontane opslag (voornamelijk wilg, els en berk) zal na circa 5 tot 6 jaar afgezet worden.
Met voorgenoemde ontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling aan de Vriezenveenseweg voldoet de initiatiefnemer aan het gestelde KGO-beleid.
![]() |
Afbeelding 3.2 Ruimtelijk kwaliteitsplan Vikkersweg ongenummerd (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.
Bij het motiveren van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
In dit geval wordt uitgegaan van de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Qua functie, verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en verkeersgeneratie de volgende uitgangspunten gehanteerd moeten worden:
In de huidige planologische situatie wordt 2.410 m2 aan bebouwd oppervlak toegestaan. In de gewenste situatie wordt planologisch 4.410 m2 aan bebouwd oppervlak toegestaan, een toename van 2.000 m2. Deze toename brengt een extra verkeersgeneratie van (10*20=) 200 extra vervoersbewegingen per dag met zich mee.
Opgemerkt wordt dat de uitbreiding met name noodzakelijk is vanwege ruimtegebrek door veranderende marktvraag (grotere betonproducten) en niet zozeer een grote uitbreiding van arbeidskrachten. Het werkelijke aantal vervoersbewegingen als gevolg van de uitbreiding zal in de toekomst aanzienlijk lager liggen dan het voorgenoemde aantal.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een voornemen die de capaciteit van de aansluitende wegen (in het bijzonder de Vriezenveenseweg), de omliggende wegenstructuur en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantast. De omliggende wegenstructuur is berekend op het afwikkelen van de huidige en toekomstige verkeersbewegingen. Het initiatief vormt geen aanleiding tot infrastructurele wijzigingen. Het bedrijfsperceel blijft middels de bestaande in- en uitrit ontsloten op de Vriezenveenseweg.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat. De gemeente Tubbergen beschikt over een eigen parkeernota, de beleidsnotitie 'Bouwen & parkeren'. In deze beleidsnotitie wordt onderscheid gemaakt in drie zones: centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Voor de zones centrum en rest bebouwde kom zijn voor verschillende functies parkeernormen opgenomen. Voor het buitengebied dient te worden aangesloten op de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
Qua uitgangpunten wordt aangeloten op de uitgangspunten zoals opgenomen in paragraaf 3.2.2.2:
Uitgaande van bovenstaande uitgangspunten geldt er een parkeernorm van gemiddeld 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Opgemerkt wordt dat in voorliggend geval de bedrijfswoning ter plaatse buiten beschouwing wordt gelaten. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er sprake van één bedrijfswoning en wordt er op eigen terrein geparkeerd.
In de huidige planologische situatie wordt 2.410 m2 aan bebouwd oppervlak toegestaan. In de gewenste situatie wordt planologisch 4.410 m2 aan bebouwd oppervlak toegestaan, een toename van 2.000 m2. Deze toename resulteert in een extra parkeerbehoefte van (2,35*20=) 47 parkeerplaatsen.
In voorliggend geval kan gemotiveerd worden afgeweken van de parkeernorm. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet zozeer in de uitbreiding van de bedrijfsvoering maar komt voort uit ruimtegebrek. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 waar de noodzaak voor de uitbreiding is beschreven. Er zal feitelijk dan ook geen sprake zijn van een significante toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het parkeren geschiedt in de huidige en toekomstige situatie op het bedrijfsperceel (eigen terrein). Gezien de omvang van het bedrijfsperceel is er meer dan voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Ten aanzien van het plandeel ten noorden van het bedrijfsperceel Vriezenveenseweg 76 en de Vikkersweg wordt opgemerkt dat deze alleen aan bod komt bij het van belang zijnde beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie.
Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Concreet gaat het om de uitbreiding van het bedrijfsperceel met circa 6.040 m2. Daarbij zal de bestaande bedrijfshal uitgebreid worden met 2.000 m2. Geconcludeerd wordt dat er in geval van voorgenomen ontwikkeling sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
In voorliggend geval is sprake van een uitbreiding van bouwmogelijkheden en het bedrijfsperceel van een bestaand bedrijfsperceel om de continuïteit van Weerink Beton B.V. ter plaatse te kunnen waarborgen. Door toenemende verkoop en het groter worden van de betonproducten (als gevolg van marktvraag) is deze uitbreiding noodzakelijk. Door voorgenomen ontwikkeling ontstaat er meer ruimte om zowel inpandig als op het buitenterrein producten op te slaan, hetgeen noodzakelijk is voor Weerink Beton om concurrerend te kunnen zijn.
Het betreft een lokaal geworteld bedrijf. De uitbreiding is noodzakelijk om de continuïteit van het betonbedijf ter plaatse te waarborgen. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de uitbreiding van bouwmogelijkheden.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Het betreft een uitbreiding van een bestaand en lokaal geworteld bedrijf buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. In paragraaf 3.1.2 is de noodzaak voor de beoogde uitbreiding beschreven. Het bedrijf is van oudsher gevestigd op deze locatie en het bedrijf heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in deze locatie. Het is financieel en bedrijfstechnisch niet mogelijk de locatie te verplaatsen naar het bedrijventerrein in bestaand stedelijk gebied. Dit heeft onder andere te maken met de aanwezigheid van de computergestuurde betonmenginstallatie die niet verplaatsbaar / demontabel is. Daarbij komt dat de ruimtevraag door het productieproces en marktontwikkelingen dusdanig fors is, dat veel binnenstedelijke locaties qua ruimteaanbod absoluut niet voldoen. Voor een duurzaam toekomstperspectief is het daarom gewenst om het bestaande bedrijfsperceel uit te breiden in combinatie met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.
Het zou leiden tot kapitaalvernietiging als de bedrijflocatie aan de Vriezenveenseweg 76 moet worden opgeheven en elders opnieuw moet worden geïnvesteerd. Dit zou leiden tot onevenredige bedrijfseconomische gevolgen voor het bedrijf. Verder is van belang dat het perceel landschappelijk goed wordt ingepast, zodat er geen onevenredige inbreuk van het landschap plaatsvindt. Er moet dan ook een zwaarder gewicht worden toegekend aan het belang van de uitbreiding van het bedrijf op de reeds bestaande locatie, dan een eventuele benutting van beschikbare gronden elders in de regio door herstructurering, transformatie of anderszins.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 1), 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) en 2.1.6 van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Ten aanzien van de natuurontwikkeling aan de Vikkersweg ongenummerd wordt opgemerkt dat deze locatie op basis van de Omgevingsverordening Overijssel is aangemerkt als 'Nationale Landschappen' en 'Natuurnetwerk Nederland'. In voorliggend geval bestaat het voornemen uitsluitend uit het versterken van de landschappelijke waarden door middel van natuurontwikkeling. Er wordt ter plaatse geen bebouwing opgericht. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om uitgebreid stil te staan bij de van toepassing zijnde bepalingen zoals opgemnomen in de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van een bestaand niet-agrarische bedrijf waarbij het bedrijfsperceel met 6.045 m2 wordt uitgebreid. De bestaande bouwmogelijkheden worden uitgebreid met 2.000 m2. Zoals reeds in paragraaf 4.1.2 aangegeven is het om bedrijfstechnische en financiële redenen simpelweg niet haalbaar om het bedrijf te verplaatsen. Daarnaast bieden de meesten bedrijfspercelen in bestaand bebouwd gebied geen of onvoldoende ruimte om een dergelijk bedrijf te kunnen vestigen.
Het nieuwe bedrijfsperceel wordt op verantwoorde wijze ingepast is het landschap en de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 worden diverse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht. Naast de basisinspanning vindt er tevens een extra kwaliteitsimpuls in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaats (KGO-fonds). De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening
De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het ‘Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’, welke geaccordeerd is door de provincie. Opgemerkt wordt dat de uitvoering van het gemeentelijke KGO-beleid in lijn is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 4.3.2 wordt ingegaan op dit beleid. Kortheidshalve wordt verwezen naar de betreffende paragraaf waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan het gemeentelijk KGO-beleid. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het het gemeentelijke KGO-beleid.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Afbeelding 4.2 is een uitsnede van de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven met daarbij het plangebied omcirkeld met de rode belijning.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'
Het gebied rondom het plangebied kenmerkt zich door een menging van meerdere functies (wonen, agrarische bedrijvigheid en niet-agrarisch bedrijvigheid). In voorliggend geval is sprake van een uitbreiding van een bestaand lokaal geworteld niet-agrarisch bedrijf. Het bedrijf zorgt voor de nodige werkgelegenheid in Geesteren en omstreken en draagt bij aan de sociale vitaliteit van het buitengebied. Daarnaast wordt opgemerkt dat het bedrijf (Weerink Beton) betonproducten produceert ten behoeve van de agrarische sector (o.a. prefab betonroosters voor stallen). Zoals uit hoofdstuk 5 blijkt is er geen sprake van beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de structuur van de omgeving en in totaliteit (incl. aanvullende investering in het kader van de KGO-regeling) zorgt voor een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in lijn is met het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De ligging van het deelgebied Vriezenveenseweg 76 (daar waar de feitelijke ontwikkeling plaatsvindt) is indicatief weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Binnen het deelgebied aan de Vriezenveenseweg 76 zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat gronden in en rondom het plangebied in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. Daar waar de ontwikkelingen plaatsvinden zijn de gronden voor het grootste deel reeds in gebruik ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf (Weerink Beton). Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De ligging van het deelgebied Vriezenveenseweg 76 is indicatief weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jong heide- en broekontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De voorgenomen ontwikkeling wordt voor zover landschappelijk verantwoord, ingepast in de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.
Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
Het streven naar een vitale, duurzame economie staat centraal in het gemeentelijke beleid. Behoud, (kwaliteits) versterking en verbreding van lokale bedrijvigheid is daarbij van groot belang. Daarom wil de gemeente waar mogelijk ruimte bieden voor dynamiek. Niet alleen op de bedrijventerreinen, maar ook in de kernen en het buitengebied. Er is echter geen sprake van een ‘grenzeloze groei’: de (doorgroei)mogelijkheden van activiteiten zijn per gebied verschillend. Initiatieven die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de lokale economie en de werkgelegenheid, wil de gemeente zoveel mogelijk faciliteren. Voor alle ontwikkelingen geldt, dat een goede landschappelijke / stedenbouwkundige inpassing van groot belang is. Ieder gebied stelt hieraan weer andere eisen.
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van het bedrijfsperceel en de geldende bouwmogelijkheden aan de Vriezenveenseweg 76. De betreffende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de gemeentelijke KGO-instrumentarium, dit is een uitwerking van de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Kortheidshalve wordt voor de toetsing van voorliggende ontwikkeling aan het gemeentelijk KGO-beleid verwezen naar paragraaf 4.3.2. Voorgenomen ontwikkeling is hiermee in lijn met de structuurvisie Tubbergen.
In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitimpuls vorm te geven.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Bij ontwikkelingen met een grote impact is een extra investering in de groene omgeving noodzakelijk.
Kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige impact
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Voor de in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt een uitzondering. In sommige gevallen is de impact zo kleinschalig dat er geen sprake is van een noodzaak voor een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving.
Bijvoorbeeld
In deze gevallen is KGO niet van toepassing, maar moet er wel sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en situering van de gebouwen.
In geval er sprake is van een locatie waar een ontwikkeling wordt voorgestaan welke als passend in het buitengebied kan worden beschouwd en waarbij een uitbreiding van de bebouwing is toegestaan, dan dient de waardevermeerdering bepaald te worden aan de hand van de bouwkosten van die uitbreiding. In deze gevallen moet 25% van de bouwkosten opgevoerd worden als investering in ruimtelijke kwaliteit.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied. Dit betekend dat het KGO beleid van toepassing is. In voorliggend geval is dus naast de basisinspanning een aanvullende investering in de groene omgeving noodzakelijk. Voor de uitwerking van de waardevermeerdering en de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijke KGO-beleid.
Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen.
Het deelgebied Vriezenveenseweg 76 is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen in het deelgebied 'Huyerensche veld'. Het deelgebied Vikkersweg ongenummerd is gelegen in het deelgebied 'Assinkshoek'. In afbeelding 4.5 is een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.5 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het Huyerensche veld heeft een zeer open karakter en rationele structuur van sloten en wegen. De landschappelijke karakteristieken van het gebied wordt versterkt als ontwikkelingen plaatsvinden in de vorm van lijnen of vlakken passend binnen de verkaveling. Het Huyerensche veld is volgens het Reconstructieplan deels een landbouwontwikkelingsgebied, hier krijgt de intensieve veehouderij met voorrang kansen voor ontwikkeling; alleen hier is naast hervestiging en uitbreiding ook nieuwvestiging mogelijk. Hierbij moet worden rekening gehouden met de kenmerken van het jonge ontginningslandschap.
Landschappelijke investeringen dienen te worden geconcentreerd in één groenstructuur. Het LOP stelt voor deze groenstructuur voornamelijk te realiseren rond de beken.
De ontwikkelingsrichting is gericht op omvorming naar agrarisch landschap en deels zoekgebied beheersgebied. Als aandachtspunten en kansen worden voor dit deelgebied genoemd:
Ten zuid westen van het Tubbergen lagen vroeger de heidegronden. De heidevelden werden ontgonnen tot landbouwgronden. Assinkshoek ligt op dit jonge ontginningslandschap. Karakteristiek voor dit landschap is het grootschalige open landschap.
In het Reconstructieplan staat Assinkshoek als een verwevingsgebied. Uitzonderingen hierop zijn de extensiviseringsgebieden het Tubbergerveld en Monikenbraak. Hier krijgen natuur, wonen en recreatie voorrang; voor intensieve veehouderij zijn hier geen ontwikkelingsmogelijkheden. Uitbreiding en hervestiging zijn ongewenst. Prioriteit heeft het om natuurontwikkeling en landschapsversterking in te zetten in en rond de beekdalen.
De totaalvisie spreekt van halfopen grootschalig landschap waarin hoogteverschillen geaccentueerd dienen te worden. Beekherstel rond de Markgraven is hierin ook van belang. Hiermee sluit het LOP aan op KRW en beleid van Waterschap Regge en Dinkel. Dit beekherstel kan vorm worden gegeven door stimulatie van retentie van oppervlaktewater rond de de loop van de Markgraven.
De ontwikkelingsrichting is gericht op het behouden van het grootschalig landschap en het herstel en accentuering van het hoogteverschil in ontginningslandschap. Als aandachtspunten en kansen worden voor dit deelgebied genoemd:
Met de landschapschappelijke inpassing en de extra kwaliteitsinspanning in het kader van de KGO-regeling is rekening gehouden met de landschapskenmerken behorend bij het aanwezige landschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3 en het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart zijn er ter plaatse van het deelgebied aan de Vriezenveenseweg 76 groenstructuren aanwezig die tot het Casco behoren. Het deel dat behoort tot het Casco worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet aangetast. In het kader van de KGO-regeling wordt het betreffende Casco-element versterkt door het aanleggen van bebossing ten oosten van dit Casco-element. Verwezen wordt naar 3.1.3.
Ter plaatse van het deelgebied Vikkersweg ongenummerd wordt opgemerkt dat er wel enkele groenstructuren aanwezig zijn die behoren tot het Casco. Hiervoor geldt dat ter plaatse uitsluitend natuurontwikkeling plaatsvindt in het kader van de KGO-regeling. De bestaande groenstructuren worden niet aangetast en daar waar mogelijk versterkt. In paragraaf 3.1.3 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
![]() |
Afbeelding 4.6 Uitsnede Casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel) |
De aanwezige groenstructuren blijven behouden met dit plan, ook de onderdelen die niet onder het Casco-beleid vallen. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 wordt het nieuwe bedrijfsperceel landschappelijk ingepast waarmee de ruimtelijke kwaliteit verder wordt versterkt. Daarnaast wordt er ten noorden van het bedrijfsperceel en aan de Vikkersweg ongenummerd fors geïnvesteerd in bos- en natuurontwikkeling, wat ten goede komt van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
Ten aanzien van het plandeel ten noorden van het bedrijfsperceel Vriezenveenseweg 76 en het plandeel aan de Vikkersweg wordt opgemerkt dat deze alleen aan bod komt wanneer dit relevant is.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en het bedrijfsperceel wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het bedrijf op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Kruse Milieu BV heeft ter plaatse van het deelgebied Vriezenveenseweg 76 (specifiek de beoogde locatie voor de uitbreiding van de bedrijfshal) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies worden hierna behandeld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek wat is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek (zie bijlage 2). De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein. De vastgestelde verontreinigingen vormen geen risico’s voor de volksgezondheid. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (betonfabriek).
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
In afbeelding 5.1 is te zien dat er een LPG-vulpunt aanwezig is in de kern Geesteren. De afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico bedraagt 150 meter. Voor het LPG-vulpunt geldt een plaatsgebonden risicocontour van 15 meter. Het plangebied is gelegen op ruim 850 meter waardoor ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde afstanden. Een nadere verantwoording voor wat betreft de externe veiligheid wordt niet noodzakelijk geacht.
Verder is nabij het LPG-vulpunt een bewaarplaats voor vuurwerk aanwezig, waarvoor een grootste veiligheidsafstand van 33 meter geldt. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen waar geen sprake is van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk" (ofwel "rustig buitengebied").
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van de bestaande betonfabriek aan de Vriezenveenseweg 76. De betreffende inrichting wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering aangemerkt als 'Betonwarenfabriek - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d' (SBI-2008: 23611/2, milieucategorie 4.2). Voor dergelijke bedrijven gelden de volgende richtafstanden:
Afstand (m) | |
Geur | 10 |
Stof | 100 |
Geluid | 300 |
Gevaar | 30 |
Hierna wordt nader ingegaan op de voorgenoemde aspecten.
Geur
Op 10 meter rondom het beoogde bedrijfsperceel zijn geen gevoelige objecten van derden aanwezig. Het aspect geur behoeft daarom geen nadere onderbouwing.
Stof
Voor het aspect stof geldt een richtafstand van 100 meter. In het kader daarvan worden de volgende gevoelige objecten nader beoordeeld; Vriezenveenseweg 74, Vriezenveenseweg 78 en Vriezenveenseweg 80.
Vriezenveenseweg 74 en Vriezenveenseweg 78:
In geval van voorgenomen ontwikkeling is door Windmill Milieu een stofhinderonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek zijn hierna opgenomen. In het onderzoek wordt ingegaan op de milieugevoelige objecten aan de Vriezenveenseweg 74 en 78. Ten aanzien van de Vriezenveenseweg 78 wordt opgemerkt dat deze woning wordt gesloopt en er een vervangende woning wordt gerealiseerd aan de Wolfshaarweg 2, deze vergunning is reeds verleend. In het onderzoek is hier rekening mee gehouden. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete stofhinderonderzoek wat is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.
Ten behoeve van de huidige bedrijfsactiviteit is in 2014 een stofhinder onderzoek uitgevoerd (Milieuzonering Stofhinder Uitbreiding Weerink Beton Geesteren, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, 4 december 2014). Zoals reeds in het uitgevoerde onderzoek beschouwd vindt binnen de inrichting geen opslag van toeslagmaterialen in de buitenlucht plaats, dit vindt enkel plaats in silo’s. Zand en grind wordt in een stortput geleegd en via een transportband naar inpandige silo’s vervoerd en vindt plaats onder gecontroleerde omstandigheden waardoor nauwelijks stofhinder te wachten is. De locaties van de stortput en cementsilo’s zijn rood omcirkeld in afbeelding 5.2 en zullen niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie waardoor dit geen aanvullende stofhinder veroorzaakt en nauwelijks sprake zal zijn van stofemissies.
![]() |
Afbeelding 5.2 Stortput en cementsilo's Weerink Beton B.V. (Bron ondergrond: PDOK) |
De nieuwe situatie heeft betrekking op de uitbreiding van de westelijke loods en het opslagterrein. De activiteiten in de loods veroorzaken geen relevante stofemissies. Daarnaast kan een buitenopslag gevoelig zijn voor ‘verwaaien’ ofwel stofhinder. Ter plaatse van de buitenopslag van Weerink Beton worden echter geen stuifgevoelige materialen, zoals cement, opgeslagen waardoor er geen aanvullende relevante stofemissies zullen plaatsvinden.
Vriezenveenseweg 80:
De gronden behorend bij het woonperceel Vriezenveenseweg 80 hebben, op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" een woonbestemming. Wanneer wordt gemeten tussen de bestemmingvlak behorend bij de bestemming 'Wonen' en het beoogde bedrijfsperceel bedraagt de afstand circa 87 meter.
Ingevolge de bouwregels behorend bij de betreffende woonbestemming is een bepaling opgenomen voor wat betreft de situering van de woning. De woning mag uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de situering van de bestaande woning. Wanneer wordt gemeten tussen de uiterste gevel van de woning tot het beoogde bedrijfsperceel bedraagt de afstand ruim 100 meter. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de richtafstand inzake het aspect stof voor wat betreft de woning aan de Vriezenveenseweg 80.
Geluid
Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft in voorliggend geval een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidseffecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving. Een samenvatting van de resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete onderzoeksrapport wat is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT
Planologische situatie:
Wanneer zou worden gerekend met een theoretische worst-case invulling van de maximale planologische mogelijkheden voor een milieucategorie 4.2 bedrijf kan zowel in de bestaande situatie als met uitbreiding niet aan de vergunningvoorschriften en ambitiewaarde van het geluidbeleid worden voldaan omdat woningen van derden ruim binnen de richtafstand van 300 meter liggen.
Het betreft hier een bestaand relatief kleinschalig bedrijf van prefab betonnen elementen waar van het opslagterrein van elementen moet worden uitgebreid samen met een nieuwe hal voor productie/opslag. De productiecapaciteit wordt niet vergroot, alleen de opslagcapaciteit. De geluidemissie zal ook niet significant wijzigen, alleen kan langer geproduceerd worden (voorraadvorming) en kunnen dagen voorkomen met meer afvoer van elementen. In de feitelijke situatie is daar rekening mee gehouden.
Feitelijke situatie:
In de gewijzigde situatie kan onder de gestelde uitgangspunten aan de ambitiewaarde van het geluidbeleid en de voorschriften van de vergunning worden voldaan. Uitgaande van betonproductie in de uitbreiding met een hoog niveau van 85.5 dBA is de uitstraling via de gevels/dak dominant. Oorzaak is de geringe isolatie van sandwichpanelen. Voor een lagere uitstraling kan worden overwogen beter geluidisolerende binnen-buitendoos met minerale wol toe te passen.
Om het binnenniveau in de uitbreiding te beperken (ook in het kader van de ARBO-wet, 80 dBA) tijdens productie wordt geadviseerd in de hal een perfo-staaldak toe te passen met steenwol (Taurox) isolatie. Wanneer de uitbreiding niet wordt gebruikt voor betonproductie zijn sandwichelementen voor de gevels/dak toepasbaar.
Maximale geluidsniveaus LAmax
Met de uitbreiding van het terrein en hal met circa 25 meter naar het westen kunnen vrachtwagens en de heftruck tijdens laden ook circa 25 meter dichter bij de maatgevende woningen komen, de kortste afstand wordt dan circa 70 meter in plaats van 95 meter. De piekgeluiden nemen daardoor hooguit met 3 dBA toe maar blijven ruimschoots binnen de grenswaarden.
Indirect lawaai
Toetsing van het indirecte lawaai is niet aan de orde omdat het indirecte verkeer op de Vriezenveenseweg direct wordt opgenomen in het heersende verkeersbeeld van deze drukke weg (weekdagintensiteit van 3764 motorvoertuigen/etmaal).
Maatregelen en het BBT-principe
Conform de Wet milieubeheer mag van een bedrijf worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen en de stand der techniek zo veel mogelijk moet worden geminimaliseerd (het BBT-principe). Bij Weerink Beton is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodige hoge geluidemissie. Het aanmaken van de mortel en de productie van elementen (storten, trillen etc.) gebeurd binnen. Wanneer betonproductie met triltafels wordt overwogen in de uitbreiding wordt geadviseerd geen sandwichelementen toe te passen.
Conclusie
Indien de uitbreiding wordt gebruikt voor betonproductie wordt geadviseerd om de uitbreiding te voorzien van meer geluidsisolerende materialen (bijv. perfo-staaldak met steenwol isolatie). Wanneer de uitbreiding niet wordt gebruikt voor betonproductie, maar uitsluitend voor opslag van bijvoorbeeld betonelementen, dan zijn geluidsisolerende maatregelen niet noodzakelijk.
In het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd dat de uitbreiding van de bedrijfshal uitsluitend mag worden gebruikt als opslag, waardoor (extra) geluidsisolerende maatregelen niet noodzakelijk zijn.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen optreden ten aanzien van het aspect geluid. Voor wat betreft de omliggende milieugevoelige functies blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gevaar
Op 30 meter rondom het beoogde bedrijfsperceel zijn geen gevoelige objecten van derden aanwezig. Het aspect gevaar behoeft daarom geen nadere onderbouwing.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning aan de Vriezenveenseweg 76 blijft behouden en wordt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan niet verplaatst. De bestaande bedrijfswoning komt niet dichter op omliggende milieubelastende bedrijven te liggen. Ter plaatse van de bedrijfswoning Vriezenveenseweg 76 is nu en in de toekomst sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende (agrarische) bedrijven als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In de nabije omgeving van het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat hier om het agrarische bedrijfsperceel aan de Vriezenveenseweg 74. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is ter plaatse een intensieve veehouderij toegestaan.
De bedrijfsbebouwing die gebruikt worden voor productiewerkzaamheden zijn reeds aanwezig en aan te merken als geurgevoelig, aangezien er sprake is van een 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt' (artikel 1 Wgv). De bebouwing die gebruik gaat worden voor opslagdoeleinden is op basis van voorgenoemde definitie niet aan te merken als geurgevoelig, aangezien hier niet langdurig wordt verbleven.
Opgemerkt wordt dat het bedrijfsperceel niet dichter bij het agrarische bedrijfsperceel aan de Vriezenveenseweg 74 komt te liggen. De planologische mogelijkheid tot het oprichten van bebouwing, zijnde geurgevoelige objecten, komt dus ook niet dichter bij de omliggende agrarische bedrijven te liggen waardoor het bedrijf door dit plan niet extra belemmerd wordt.
De beoogde uitbreiding van de bestaande bedrijfshal zal gebruikt gaan worden als overdekte opslag en wordt daarom niet aangemerkt als een geurgevoelig object in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van (verdere) beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het nabij gelegen agrarisch bedrijf. Daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de bestaande bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 3 kilometer afstand van het deelgebied Vriezenveenseweg 74 en ruim 6 kilometer van het deelgebied aan de Vikkersweg.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is er een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Hierna worden de rekenresultaten besproken.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten daarom worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het deelgebied Vriezenveenseweg 76 ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de onderlinge afstand (ruim 2 kilometer) en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Aan de Vikkersweg ongenummerd wordt in het kader van de KGO-regeling natuurontwikkeling gerealiseerd. Zoals aangegeven in paragraaf 3.1.3 is de beoogde natuurontwikkeling tot stand gekomen in samenspraak met Natuurbank Overijssel. Er vinden ter plaatse geen ontwikkelingen plaats waarbij sprake is van een (negatieve) aantasting van het landschap en de omgeving. Gelet op het vorenstaade wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In de huidige situatie is ter plaatse van de uitbreidingslocatie sprake van onbebouwde agrarische cultuurgronden en deels verhard terrein in gebruik als buitenopslag ten behoeve van Weerink Beton. De huidige inrichting en het beheer maken de uitbreidingslocatie tot een volledig ongeschikt leefgebied van beschermde soorten. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit worden geen beschermde soorten verstoord, beschadigd of gedood en er wordt geen beschermd functioneel leefgebied van bepaalde soorten zoals bijvoorbeeld vleermuizen, hun foerageergebieden en migratieroutes aangetast. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen is zeer beperkt. Geschikte foerageerplekken zoals luwe bosranden, kronen van loofbomen, bloemrijke hooilanden en vochtige oevers ontbreken volledig. Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat de voorgenomen uitbreiding van het bedrijfsperceel op deze locatie negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen.
De aanplant van veel groen rondom de uitbreidingslocatie en aanvullende kwaliteitsprestaties leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling. De werkzaamheden zullen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden, hierdoor worden eventuele negatieve effecten op vogels worden voorkomen en is een ontheffing niet noodzakelijk.
Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 5.3. Het deelgebied aan de Vriezenveenseweg 76 is weergegeven met de rode omlijning. Hierbij wordt alleen ingegaan op de locatie waar de beoogde bedrijfsuitbreiding plaatsvindt. De overige gronden onderdeel uitmakend van het plangebied zijn in het kader van archeologie niet relevant omdat daar geen bouwwerken zullen worden opgericht.
![]() |
Afbeelding 5.3 Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied ligt in de gebiedstypen “Beekdalen en overige laagten” en “Dekzandwelvingen en -vlakten”. Bij deze gebiedstypen geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 5000 m2 bij bodem ingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Aangezien de voorgenoemde oppervlaktes niet worden overschreden, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming voor het behoud van archeologische waarden overgenomen zoals vervat in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het realiseren van de voorgenomen uitbreiding van het betonbedrijf is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de volgende activiteit opgenomen: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het realiseren van woningen is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:
In voorliggend geval blijft de ontwikkeling ruimschoots onder de drempelwaarden. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van een bestaande bedrijfshal met 2.000 m2. Daarnaast wordt het terrein rondom het bedrijf met circa 6.040 m2 vergroot. Van een directe m.e.r.-plicht is in dit geval geen sprake.
Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
Op 19 juni 2019 heeft de gemeente besloten dat in het kader van voorliggende bestemmingsplan geen milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer opgesteld hoeft te worden. Het besluit is opgenomen in Bijlage 7 behorend bij deze toelichting.
Zoals in het besluit (Bijlage 7) staat opgenomen wordt in de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 6) voor wat betreft stikstof nog gesproken op het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het PAS niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot stikstoftoename ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Daarom is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan een stikstofonderzoek uitgevoerd. In het stikstofonderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van stikstofdepositie en dat daarom significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.7.2.1 en Bijlage 5 van deze toelichting.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. In het kader van de 'normale procedure' is advies ingewonnen van het waterschap Vechtstromen. Het volledige advies is opgenomen in bijlage 8. Hierna wordt ingegaan op de relevante water aspecten.
Het verhard oppervlak (gebouwen en bestrating) neemt als gevolg van voorgenomen ontwikkeling toe met circa 8.040 m2. Het regenwater kan hierdoor niet meer infiltreren in de bodem maar zal versneld tot afstroming komen. Hiervoor zijn compenserende maatregelen nodig. Waterschap Vechtstromen hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55 keer de toename van het verhard oppervlak, uitgedrukt in m3, ingericht dient te worden voor waterberging. In voorliggend geval zou dan circa 445 m3 water geborgen moeten worden. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zal er een zaksloot worden aangelegd over een lengte van circa 210 meter, met een breedte van 1,5 meter en een diepte van 1,5 meter. Het voorliggende plan voorziet hiermee in circa 473 m3 aan waterberging.
Verder ligt in de nabijheid van het plangebied langs de Vriezenveenseweg waterloop WL 01368: WLWTB 1-066 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.
Met inachtneming van het vorenstaande is de invloed van het plan op de waterhuishouding gering. In voorliggend geval kan het water afkomstig van het plangebied eenvoudig worden opgevangen in de aan te leggen zaksloot en worden geïnfiltreerd in de bodem.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft, met inachtneming van de benodigde compenserende maatregelen voor de toename van het verhard oppervlak, een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven ter plaatse van het plangebied liggen de aanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan', 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de parkeerregels beschreven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch – 1' (Artikel 3)
De bestemming ‘Agrarisch – 1’ omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn. De gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De bestemming 'Agrarisch - 1' is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. Voor andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, is een maximale bouwhoogte vastgesteld. In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels en afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Tevens is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden.
'Bedrijf' (Artikel 4)
Het bedrijfsperceel aan de Vriezenveenseweg 76 is, overeenkomstig het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016", voorzien van de bestemming 'Bedrijf'.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een betonfabriek, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek". De gehele bedrijfsbestemming is voorzien van deze aanduiding. Daarnaast is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "opslag" uitsluitend opslag is toegestaan ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf.
Per bestemmingsvlak zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van één bedrijf. Daarnaast mag ten hoogste één bedrijfswoning per bestemmingsvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen is in het kader van voorgenomen ontwikkeling verhoogt van 2.410 m2 naar 4.410 m2 teneinde de beoogde bedrijfshal te kunnen realiseren. Het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen en overkappingen is vastgelegd op de verbeelding met de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)".
Voor het overige is aangesloten op de bepalingen van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Daar waar bepalingen niet relevant of van toepassing zijn op het plangebied, zijn deze buiten beschouwing gelaten.
'Bos - Natuur' (Artikel 5)
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Bos - Natuur' is het niet toegestaan om gebouwen en overkappingen te bouwen. Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Verder is in artikel 5.4.1 bepaald dat voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Het gaat hierbij om:
In artikel 5.4.2 zijn uitzondering opgenomen met betrekking tot het bovenstaande. Voor de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen Landschapsplan Vriezenveenseweg 76, dan wel een goedgekeurd landschapsplan als bedoeld in 4.5.3 onder a, is geen omgevingsvergunning vereist.
Gelet op de aard en omvang van de treffen landschapsmaatregelen aan de Vikkersweg (Bijlage 2 Landschapsplan Vikkersweg), is hier wel een omgevingsvergunning vereist.
'Groen' (Artikel 6)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor afschermende beplanting en bebossing. Binnen deze bestemming zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2,50 mag bedragen.
'Waarde - Archeologie 3 (Artikel 7)
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 8)
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
'Waarde - Ecologie' (Artikel 9)
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde ‘Vooroverleglijst ruimtelijke plannen’ opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/ buitengebied is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:
4. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO
Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:
De goede werking van dit beleidskader moet zich bewezen hebben bij een aantal casussen waarover de provincie positief advies heeft uitgebracht.
Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals NNN, waterveiligheid en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van de gemeente Tubbergen. Dit betreft een gemeentelijke beleidsinvulling van het provinciale KGO-beleid. Zoals uit paragraaf 4.3.2 blijkt is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijke KGO-beleid. Gedurende het KGO-proces heeft er afstemming met de provincie plaatsgevonden. Op 15 januari 2019 heeft de provincie akkoord gegeven op de KGO plannen. Gelet op vorenstaande is vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Hiertoe heeft vooroverleg met het waterschap Vechtstromen plaatsgevonden. De reactie van het waterschap is opgenomen in subparagraaf 5.10.2.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het plan ingediend.