direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Vasserdijk 67 Langeveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vasserdijk 67 in Langeveen bevindt zich het bedrijf Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen. Dit betreft een houthandel en houtbewerkingsbedrijf. Als gevolg van een toenemende vraag naar de producten die het bedrijf verhandelt/produceert is de eigenaar (in het vervolg initiatiefnemer) voornemens het bedrijfsperceel te vergroten en daarop een nieuw bedrijfspand te realiseren.

De gewenste uitbreiding is gesitueerd op de (agrarische) gronden ten oosten van het huidige bedrijfsperceel. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en groenvoorzieningen.

De gemeente Tubbergen heeft in maart 2016 besloten in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Dit besluit is op basis van het gemeentelijk KGO-beleid genomen.

De gewenste ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen 'Kleine Kernen' en 'Tubbergen Buitengebied 2016', waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.

Opgemerkt wordt dat het bestaande bedrijfsperceel tevens onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt het planologisch kader in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Vasserdijk 67 in het oostelijke gedeelte van de kern Langeveen. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van de kern Langeveen weer. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Langeveen en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Vasserdijk 67 Langeveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01);
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Kleine Kernen', (veeg)bestemmingsplan 'kernen gemeente Tubbergen', 'Tubbergen Buitengebied 2016' en 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' is op 14 maart 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. Op 25 mei 2020 is het veegbestemmingsplan 'kernen gemeente Tubbergen' vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. Op 15 december 2020 is het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan vastgesteld.

Op basis van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' is het plangebied bestemd met de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische waarde'. Op basis van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is het plangebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven, waarop het plangebied met de rode contour is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Bedrijf

Gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn met name bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 die zijn genoemd in de als bijlage bij de regels toegevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn niet zelfstandige kantoren, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen, paden, tuinen, erven en terreinen toegestaan. Bedrijfsgebouwen mogen binnen een bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedragen; in dit geval 8 meter. Het bebouwingspercentage mag ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage bedragen; in dit geval 70%.

Groen

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. Daarnaast zijn voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, openbare nutsvoorzieningen, evenementen en verkeersvoorzieningen toegestaan.

Waarde - Archeologie

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische waarde' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Agrarisch - 1

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer en hobbymatig agrarisch gebruik.

Waarde - Archeologie 4

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

1.4.3 Strijdigheid

Het vergroten van het bedrijfsperceel en het realiseren van een nieuw bedrijfspand op de gronden met de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch - 1' is, vanwege het ontbreken van de gebruiks- en bouwmogelijkheden, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het voornemen te kunnen realiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

Opgemerkt wordt dat het bestaande bedrijfsperceel tevens onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt het planologisch kader in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten en de wateraspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Langeveen

Langeveen ligt op de grens van het dekzandgebied naar het jong heide- en veenontginningsgebied. Van oorsprong vormde de Hardenbergerweg een belangrijke doorgaande route vanuit het veengebied naar Twente. De kern is te karakteriseren als een hoogveenrandwegdorp. Veenontginning verliep als volgt: kolonisten namen als ontginningsbasis een natuurlijke waterloop of een rand van een oud ontgonnen gebied. Loodrecht op de ontginningsbasis werden de sloten gegraven, waardoor een kenmerkende slotenverkaveling ontstond. De sloten zorgden voor ontwatering van de strook, zodat het veen droog genoeg werd om in cultuur te brengen. Elke kolonist bouwde een boerderij op de eigen strook en langs de ontginningsbasis. Hierdoor ontstonden langgerekte dorpen.

In het midden van de jaren ‘90 is Langeveen sterk uitgebreid met woningen. Het dorp strekt zich tussen twee doorgaande wegen, de Hardenbergerweg en de Langehaarsweg. Na 1950 is de Langehaarsweg verbreed en is de Hardenbergerweg ontlast met het verkeer dat naar en uit Twente komt.

Langeveen bestaat ruimtelijk gezien uit twee kerngebieden, een noordelijk en zuidelijk deel, met daartussen een groen (bos)gebied en de sportvelden. De in het dorp aanwezige maatschappelijke voorzieningen bevinden zich met name in het noordelijk deel. Daarnaast beschikt Langeveen over een bedrijventerrein, welke is gelegen aan de zuidwestzijde van Langeveen ten zuiden van de Vasserdijk.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Vasserdijk 67 ten oosten van het bedrijventerrein van Langeveen. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving van het plangebied is divers. In de directe omgeving liggen enkele agrarische erven en woonpercelen. Ten westen van het plangebied ligt het bedrijventerrein van Langeveen. Direct ten westen en grenzend aan het bedrijventerrein ligt het zuidelijk deel van de kern Langeveen. Voor het overige bestaat de omgeving uit landbouwgronden en enkele kleine bospercelen. Op de luchtfoto in afbeelding 2.1 is de omgeving van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie omgeving (Bron: provincie Overijssel)  

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Vasserdijk en aan de westzijde door gronden van het bedrijventerrein van Langeveen. De zuidzijde wordt begrensd door bedrijfsgronden en agrarische cultuurgronden. De oostzijde wordt begrensd door agrarische cultuurgronden. Het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt is momenteel hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgrond. Daarnaast bestaat het gebied uit een groenstrook en een watergang. Op de luchtfoto in afbeelding 2.2 is het plangebied weergegeven (met rood omkaderd). In afbeelding 2.3 zijn een aantal foto's van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Beelden huidige situatie plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op het bedrijf Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen en de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen

Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen is een bedrijf dat in 1988 is opgericht en gestart is aan de Veldboersweg in Langeveen. In de jaren daarna is het bedrijf doorgegroeid naar een regionale houthandel, die zich met name specialiseert in de toelevering naar diverse timmerfabrieken, aannemersbedrijven, zzp-ers en ook particulieren. Hierbij is vooral het bewerken en op maat maken van diverse materialen, hout en plaat, één van de kerntaken van het bedrijf, waardoor het bedrijf zich onderscheidt van andere hout- en bouwmaterialen in de regio.

In 1995 heeft het bedrijf grond gekocht aan de Vasserdijk in Langeveen, met het oog op eventuele uitbreiding dan wel nieuwbouw van een bedrijfshal met buiten opslagruimte. Hiervoor diende eerst het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Tubbergen gewijzigd te worden. Gelet op het feit dat deze bestemminswijziging in de jaren hierna nog geen gestalte kreeg, is in 2001 een uitbreiding gerealiseerd bij de loods aan de Veldboersweg.

In 2007 is de bestemming van de grond aan de Vasserdijk gewijzigd, waardoor de nieuwbouw - een bedrijfshal met kantoren en een buitenopslag - gerealiseerd kon worden. Vanaf 1 januari 2008 zijn de werkzaamheden in het nieuwe pand van start gegaan. In de jaren daarna is het bedrijf gegroeid, waardoor in 2010 en 2012 uitbreidingen zijn gerealiseerd en in 2014 elders extra opslagruimte is gehuurd.

Na 2014 is de vraag naar hout sterk gestegen en gelet op de diversiteit van de klanten en de vraag naar verschillende soorten producten is het noodzakelijk om meer voorraad te hebben. Om deze voorraad te kunnen opslaan is meer opslagruimte noodzakelijk.

Voor een nadere toelichting op het bedrijf wordt verwezen naar het in Bijlage 1 opgenomen bedrijfsplan.

3.2 Gewenste ontwikkeling

Zoals reeds beschreven in de aanleiding en in de bovenstaande paragraaf neemt de vraag naar de producten van het bedrijf Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen (houthandel en houtbewerkingsbedrijf) toe. Om de bedrijfsvoering op deze toenemende vraag te kunnen inrichten is een uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte benodigd. Aangezien het bestaande bedrijfsperceel volledig benut is, is initiatiefnemer voornemens het bedrijfsperceel te vergroten. Gewenst is om de uitbreiding te realiseren op de (agrarische) gronden ten oosten van het bestaande bedrijfsperceel, want hierdoor kan de toekomstige bedrijfsvoering efficiënt worden ingericht en kan het bedrijf aan Langeveen gebonden blijven.

Het bestaande bedrijfsperceel zal met nieuwe bedrijfsperceelgronden met een oppervlakte van circa 6.150 m2 worden uitgebreid, waarop circa 4.650 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. In de nieuwe bebouwing zal hout worden opgeslagen. De nieuwe bedrijfsbebouwing zal wat betreft goot- en bouwhoogte verschillend met die van de bestaande bedrijfsbebouwing. De bestaande bedrijfsbebouwing heeft een bouwhoogte van 8 meter. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe bedrijfsbebouwing zal respectievelijk 6 en 7,5 meter bedragen. Door deze hoogten zal er sprake van zijn van een betere overgang naar het buitengebied. De nieuwe bebouwing zal uitgevoerd worden in een gedekte kleurstelling van stalen beplating. Deuren, windveren en regenpijpen worden eveneens in een donkere kleurstelling uitgevoerd. Opvallende kleuren moeten voorkomen worden. De daken moeten eveneens uitgevoerd worden in een donker, niet glimmend, materiaal.

Om het bestaande bedrijfsperceel en de nieuwe bedrijfsperceelgronden te verbinden wordt een brug over de tussenliggende watergang gerealiseerd. Hierdoor hoeft het personeel geen gebruik te maken van de Vasserdijk om de materialen te verplaatsen. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Wel wordt het nieuwe bedrijfsperceel door middel van een nieuwe in- en uitrit op de Vasserdijk ontsloten om de vrachtwagens direct bij het goede bedrijfspand te kunnen ontvangen.

In de volgende paragraaf is de ruimtelijke ontwikkeling verder beschreven en weergegeven. Ook wordt in de volgende paragraaf ingegaan op de landschappelijke inpassing.

3.3 Landschappelijke inpassing

Van belang bij het uitbreiden van een bedrijf aan de rand van een kern is dat de uitbreidingslocatie op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. Daarom is voor dit bestemmingsplan een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarin landschapsmaatregelen zijn opgenomen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In dit geval is door 'de Erfontwikkelaar' een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarin is uitgegaan van het behoud van de al aanwezige landschappelijke elementen en waarin landschapsmaatregelen zijn opgenomen die passen bij de omgeving.

Groenstructuur en inrichting

De erven langs de Vasserdijk zijn over het algemeen vrij besloten en al dan niet voorzien van enkele grote bomen op het voorerf en een groene rand rondom het achtererf. De verschillende bospercelen en houtwallen in het landschap maken de omgeving kleinschalig en aantrekkelijk. Vanuit het landschapsontwikkelingsplan is het gewenst om structuren te herstellen en erven te voorzien van een groene rand. Deze groene elementen passen de erven in en maken dat de verhouding groen met gebouwen beter in balans is. Het terrein is reeds voorzien van een groene rand. Deze kan behouden blijven. Het vormt een groen element op het nieuwe terrein. Langs het nieuwe bedrijfsgebouw zal eveneens een rij zomereiken aangeplant worden. Daarmee wordt het volume verzacht maar niet verstopt.

Ook langs de Vasserdijk worden zomereiken geplant ter hoogte van het gehele eigen perceel. Hiermee wordt de kenmerkende wegbeplanting versterkt en het gebouw ook aan deze zijde goed ingepast. Met de realisatie van een extra bedrijfsgebouw is de buitenopslag (veelal hout in wit folie) niet meer zichtbaar. Dat is een kwaliteitswinst.

Aan de westzijde wordt een brede houtsingel aangeplant en aan de zuidzijde van het terrein een bestaand bos uitgebreid. Vanuit de gebiedskenmerken van het jonge ontginningslandschap (stevig en robuuste elementen) en ecologisch gezien zal een houtsingel en een klein bosje hier daarom het beste passen. Het sortiment is gekozen volgens de fysisch geografische regio’s en sluit daarmee aan op de bestaande natuurdoeltypen. Vanuit ecologisch oogpunt neemt de natuurwaarde van een bos toe als deze groter wordt. Hoe groter het oppervlakte bos, hoe minder de biotopen (met name centraal in het bos) verstoord worden.

De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden. Qua verlichting moet rekening gehouden worden dat het terrein in het zogeheten ‘donkerte’ liggen. Hier kun je de sterren ‘s nachts goed zien. Lichtvervuiling moet tegengegaan worden. Middels gerichte verlichting met bewegingsensoren en of tijdschakelaars is het niet nodig om de gehele nacht verlichting aan te hebben.

Inrichtingsplan

In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste landschappelijke inpassing weergegeven. Het complete ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. De inrichtingstekening, behorende bij het ruimtelijk kwaliteitsplan, is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Landschappelijke inpassing (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente Tubbergen de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Daarom wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW gebruik om de verkeersgeneratie te bepalen.

3.4.2 Verkeersaspecten

Voor wat betreft verkeersaspecten worden in dit geval de verkeersgeneratie en de afwikkeling van het verkeer op de Vasserdijk en Hardenbergerweg beschouwd. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie zijn de uitgangspunten voor wat betreft stedelijkheidsgraad en stedelijke zone van belang. Deze worden toegepast in CROW-publicatie. Voor wat betreft de gemeente Tubbergen wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'.

Op de nieuwe bedrijfsgronden wordt een gebouw voor het opslaan van hout gerealiseerd. Een dergelijke inrichting is op basis van de CROW-publicatie aan te merken als 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)'. Voor 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)' geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,8 per 100 m2 bvo. In dit geval is uitsluitend de nieuwe bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 4.650 m2 van belang. Als de oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de kengetallen uit de CROW-publicatie dan brengt het nieuwe bedrijfsperceel 223 verkeersbewegingen per dag met zich mee.

In de werkelijkheid zal er echter sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door het vergroten van het bedrijfsperceel ontstaat er ruimte voor uitbreiding van de bedrijfsbebouwing aan de Vasserdijk en worden de bedrijfsactiviteiten geconcentreerd op één locatie. Na het realiseren van de nieuwe bedrijfsbebouwing worden de huidige gehuurde locaties afgestoten en hoeft er niet meer gependeld te worden tussen de verschillende bedrijfslocaties. De interne verkeersbewegingen van het bedrijf nemen door de ontwikkeling af. Ook het aantal verkeersbewegingen van derden (klanten en houtleveranciers) zal afnemen, want er hoeft maar één locatie te worden bezocht. Derden hoeven niet meer naar andere locaties van het bedrijf te rijden. Tot slot wordt opgemerkt dat het aantal werknemers niet zal toenemen.

Het verkeer zal zich, net zoals in de huidige situatie, over de Vasserdijk bewegen en voornamelijk via de Hardenbergerweg de Langehaarsweg (N343) bereiken. De Vasserdijk wordt hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer van de woningen aan de Vasserdijk, Witteweg en Dolleweg en de bedrijven op het bedrijventerrein van Langeveen. Hierdoor is de verkeersintensiteit op de Vasserdijk laag. Deze verkeersintensiteit zal laag blijven, want de verkeersgeneratie neemt door deze ontwikkeling niet toe. Daarnaast ligt er langs de Vasserdijk een vrijliggend fietspad, waardoor het (vracht)verkeer niet kruist met het fietsverkeer.

De nieuwe bedrijfsgronden worden via een nieuwe in- en uitrit op de Vasserdijk ontsloten (zie afbeelding 3.1). Deze in- en uitrit zal, vanwege de ligging en de gekozen landschappelijke maatregelen, overzichtelijk zijn. Aangezien de verkeerskundige situatie gelijk blijft, met uitzondering van een extra in- en uitrit, zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt dan ook geen belemmeringen.

3.4.3 Parkeren

Zoals in paragraaf 3.1.1 beschreven hanteert de gemeente Tubbergen de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' om de parkeerbehoefte te berekenen. Net zoals in de CROW-publicatie gaat ook de beleidsnotitie uit van zones (centrum en rest bebouwde kom). In dit geval wordt uitgegaan van 'rest bebouwde kom'.

De beoogde bedrijfsactiviteiten zijn op basis van de gemeentelijke notitie aan te merken als 'loods, opslag, bergplaats'. Voor 'loods, opslag, bergplaats' geldt een parkeerbehoefte van 1,05 per 100 m2 bvo (excl. vrachtwagens). In dit geval is uitsluitend de nieuwe bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 4.650 m2 van belang. Als de oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de kengetallen uit de beleidsnotitie dan brengt de ontwikkeling een extra parkeerbehoefte van circa 49 met zich mee. Er is voldoende ruimte beschikbaar om de parkeerbehoefte op te vangen.

In de werkelijkheid zal de parkeerbehoefte echter niet toenemen. Het aantal parkerende klanten en personeelsleden zal niet toenemen. De nieuwe bedrijfsbebouwing is uitsluitend bedoelt voor het opslaan van hout. Dit zorgt niet voor een toename van de parkeerbehoefte.

Het bestaande aantal parkeerplaatsen blijft intact. Het parkeren vindt plaats aan de westzijde van het bestaande bedrijfsgebouw. Hier zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de huidige en de toekomstige parkeerbehoefte op te vangen. De parkeerplaatsen zijn in de tekening in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.2 Parkeersituatie nieuwe situatie (Bron: Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen)  

In de regels van dit bestemmingsplan is een parkeerregeling opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat de benodigde aantal parkeerplaatsen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Vanwege de bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, wordt deze ontwikkeling gezien als een ‘stedelijke ontwikkeling’. Bij de ladder gaat het primair om het aantonen van de behoefte, hieronder wordt daarop ingegaan.

Beschrijf de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen is al een decennium gevestigd op de locatie aan de Vasserdijk 67. Het bedrijf was daarvoor gevestigd aan de Veldboersweg in Langeveen. Het betreft dan ook een lokaal geworteld bedrijf. Het bedrijf onderscheidt zich van andere hout- en bouwmaterialen handelaren door de volgende zaken/kernwaarden: service, oplossingsgerichtheid, korte lijnen, voorraadhoudend, het kunnen bewerken van nagenoeg alle houtsoorten- en materialen en de concurrerende prijzen. Door deze mix van kernwaarden heeft het bedrijf al jaren een vaste en betrouwbare klantenkring en neemt het aantal en de diversiteit aan klanten toe.

Wat initiatief met de uitbreiding wil bereiken, is dat men straks voldoende productiecapaciteit en voorraadruimte heeft om de concurrentiepositie te behouden om klanten goed te kunnen bedienen. In het kader van efficiëntie wil men alles "onder één dak" hebben, waardoor men minder tijd hoeft te besteden aan het ophalen en wegbrengen van het hout op een andere locatie. De uitbreidingsloctie met een oppervlakte van circa 6.150 m2 met daarop circa 4.650 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing voorziet hierin. Zodra de nieuwbouw gerealiseerd is, wordt het huurpand (ca. 2.000 m2) opgezegd, immers deze ruimte is dan niet meer noodzakelijk.

Voor een verdere toelichting op het bedrijf wordt verwezen naar het bedrijfsplan Bijlage 1 bij deze toelichting.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Als een ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De locatie van de nieuwe bedrijfsperceelgronden is gedeeltelijk gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, maar ook buiten bestaand stedelijk gebied. De gekozen locatie sluit direct aan op het bestaande bedrijfsperceel van Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen en dus ook op het bedrijventerrein van Langeveen. De gekozen locatie is bedrijfseconomisch en planologisch het meest voor de hand liggend. In de directe omgeving (bedrijventerreinen van Langeveen, Geesteren, Tubbergen en Albergen) van het huidige bedrijf in Langeveen is geen bedrijvenlocatie voor handen die van voldoende omvang is en op zodanig korte afstand ligt dat een efficiënte bedrijfsvoering kan worden bereikt. Op de huidige locatie is in 2007/2008 de nieuwbouw van een bedrijfshal gerealiseerd. Verplaatsing zou daarnaast gelet op de reeds bestaande bebouwing onevenredig hoge kosten met zich meebrengen en kapitaalvernietiging. Nu men min of meer uit haar jasje is gegroeid ligt het dan ook voor de hand de uitbreiding in de directe omgeving van het bestaande bedrijf te realiseren. De mogelijkheid doet zich nu voor om de benodigde grond te verwerven. Ook sociaal gezien is het van belang dat men in Langeveen gevestigd is en dat dit het geval blijft. Het merendeel van de werknemers komt uit Langeveen dan wel uit de directe omgeving van Langeveen. Ook sponsort het bedrijf het lokale verenigingsleven. Gelet op het voorgaande is verplaatsing van de onderneming of de realisering van de nieuwbouw op een andere locatie geen optie. Het uitbreiden van het bestaande bedrijfsperceel op de beoogde locatie betreft de enige realistische mogelijkheid voor het bedrijf.

Conclusie

Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld zoals vervat in de Omgevingsvisie Overijssel en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is tevens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood-voor-Rood’, ‘Rood-voor-Groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven. Daarnaast zijn overige ontwikkelingen opgenomen in het KGO.

Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 (Principe van concentratie), 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.3.2 (Realisatie nieuw bedrijventerrein) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Hans Oude Hendriksman Hout en Bouwmaterialen betreft een lokaal geworteld bedrijf die al meer dan een decennium is gevestigd op de locatie aan de Vasserdijk 67. Vanwege de toename van de diversiteit aan klanten en de toename van verschillende soorten producten is er behoefte aan meer bedrijfsruimte. Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om deze bedrijfsruimte te kunnen realiseren. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De locatie van de nieuwe bedrijfsperceelgronden ligt deels binnen bestaand bebouwd gebied en deels binnen de Groene Omgeving. Het extra ruimtebeslag is echter goed te verantwoorden, vanwege het feit dat de locatie direct aansluit op het bestaande bedrijfsperceel. Daarmee is de gekozen locatie het meest logisch. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats in het kader van KGO (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft hier gebruik van gemaakt en de beleidsnota 'Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)' vastgesteld.

In voorliggend geval is een KGO-plan opgesteld waarin het hiervoor genoemde evenwicht is aangetoond en die in overeenstemming is met het KGO-beleid van de gemeente Tubbergen. Onderdeel van dit KGO-plan betreft een ruimtelijk kwaliteitsplan die als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. Geconcludeerd wordt dat er een goede balans is gevonden in de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuw geboden ontwikkelingsruimte en dat voldaan wordt aan de wens van de provincie Overijssel met betrekking tot de impuls aan de groene omgeving.

Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.
  • 4. De behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals bedoeld in lid 1 wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuw bedrijventerrein niet past binnen geldende afspraken bedrijventerreinen of wanneer er voor de gemeente geen afspraken bedrijventerreinen gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'nieuw bedrijventerrein' nader gedefinieerd als: een locatie voor bedrijvigheid en bij die bedrijven behorende kantoorruimte, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met de provincie Overijssel zijn specifieke afspraken gemaakt omtrent de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Deze zijn vastgelegd in het document ‘Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2017-2020’. Binnen de afspraken is er nog ruimte om nieuwe bedrijventerreinen te realiseren. Hierdoor is het mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, te realiseren. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

“Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

De functionele structuur van de omgeving rondom het plangebied is divers, zoals ook beoogd in dit gebied. Met voorliggende ontwikkeling vindt hier geen verandering in plaats. Op basis van dit bestemmingsplan kan een bestaand lokaal geworteld bedrijf uitbreiden. Door de uitbreiding krijgt het bedrijf de mogelijkheid om de bedrijfsvoering in te richten op de toenemende vraag naar de producten die het bedrijf produceert en verhandelt. Hierdoor krijgt het bedrijf een duurzaam toekomstperspectief en wordt de sociale en economische vitaliteit in Langeveen behouden. Daarnaast is het plan op basis van milieu- en omgevingsaspecten toelaatbaar op de betreffende locatie. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Tot slot wordt opgemerkt dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de structuur van de omgeving.

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, want voor het plangebied en de aangrenzende gronden gelden geen specifieke eigenschappen.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Natuurlijke laag’ aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.3 Uitsnede Natuurlijke laag (Bron: provincie Overijssel)  

'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van het plangebied is niet of nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke gebiedskenmerken van de ‘Natuurlijke laag’. Dit komt doordat er veenontginningen hebben plaatsgevonden en de ontwikkeling van de landbouw prioriteit heeft gehad. Uit het archeologisch onderzoek dat als Bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd blijkt dat het plangebied al vanaf begin 20e eeuw veenvrij is. Het open natte karakter wat hoogveenrestanten typeert is in het plangebied en in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Het dichtstbijzijnde hoogveenrestant in de Engbertsdijkvenen ligt op ruime afstand. De gebiedskenmerken van het plangebied sluiten meer aan op de gebiedskenmerken van de zandgronden die ten westen liggen. Op deze gronden is er sprake van lokale inzijging en zomereieken worden beschouwd als onderdeel van het natuurlijke bostype. Bij de zandgronden is het uitgangspunt om de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. In het inrichtingsplan wordt aangesloten op de (strekkings)richting van het landschap en worden er verscheidene zomereiken geplant. Geconcludeerd wordt dan ook dat het plan in overeenstemming is met de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveenontginningen'. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.4 Uitsnede Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: provincie Overijssel)  

'Hoogveenontginningen'

Vanuit linten werd het omliggende hoogveengebied door middel van opstrekkende verkavelingen, vrij kleinschalig, grotendeels ontgonnen. Dit was het gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal. Diepe afwateringskanalen werden niet gegraven zodat veel veen onder het grondwater bleef zitten. Een groot deel van dit landschapstype is dan ook later alsnog afgegraven, verder ontwaterd en weer als landbouwgrond in cultuur gebracht. Het landschapstype is afwisselend meer of minder open. Als ontwikkelingen plaats vinden in de hoogveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en de diverse bebouwingslinten

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De bedrijfsuitbreiding vindt plaats op de gronden ten oosten van het huidige bedrijfsperceel. De gronden ter plaatse zijn in de huidige situatie voor een groot gedeelte ingericht als agrarische cultuurgrond en voor een kleiner gedeelte als groenstrook. Het omliggende landschap wordt getypeerd door bospercelen en houtwallen. Deze maken het landschap kleinschalig.

Voorliggend plan voorziet in een brede houtsingel aan de westzijde en aan de zuidzijde wordt een bestaand bos uitgebreid. De bestaande groene rand, die tussen het bestaande en nieuwe bedrijfsperceel ligt, blijft behouden. Door deze ontwikkelingen wordt bijgedragen aan het kleinschalige karakter van het gebied. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.3. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

3. De 'Laag van de beleving'

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart ‘Laag van de beleving’ aangeduid met het gebiedstype ‘Donkerte’. In afbeelding 4.5 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.5 Uitsnede Laag van de beleving (Bron: provincie Overijssel)  

''Donkerte''

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving' 

Voorliggend initiatief zal voor een toename aan kunstlicht zorgen, maar het plangebied grenst aan het bestaande bedrijventerrein van Langeveen, waar inherent sprake is van kunstmatige verlichting. De toename aan kunstlicht zal daarom niet onevenredig merkbaar zijn. Wel moet zoveel mogelijk lichtvervuiling worden tegengegaan. Middels gerichte verlichting met bewegingsensoren en/of tijdschakelaars is dit mogelijk. Dit brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in strijd is met het gestelde in de ‘Laag van de beleving’.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Mijn Omgevingsvisie Tubbergen
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Tubbergen beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten)
  • 2. hoe men daarop kan inspelen (speerpunten)
  • 3. hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan)
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart)

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen
  • We geven het goed voorbeeld
  • We wentelen niet af op volgende generaties
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt
4.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is het thema 'Ruimte voor ondernemen' van belang.

Ruimte voor ondernemen

Als gemeente zorgt men voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo draagt de gemeente bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. De gemeente streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven wordt maatwerk geleverd. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. Samenvattend gaat de gemeente voor:

  • goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven;
  • het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.

Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:

Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat wordt ingezet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand wil men daarbij zoveel mogelijk voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:

  • Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond aan te laten sluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Of dit lukt is mede afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Als er veel vraag is wordt gekeken of uitbreiding van bedrijfsterreinen nodig is. Hierbij kijkt men ook ook naar vraag en aanbod in de regio.
  • Ook buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente zicg in voor voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. Dit is maatwerk. De gemeente weegt de specifieke behoefte van ondernemers en bedrijven af en adviseerd over de haalbaarheid van initiatieven.
  • Streven naar kwalitatieve verbeteringen. Dit gaat bijvoorbeeld over het voorkomen van leegstand, een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.

Het faciliteren van ondernemerschap

De gemeente geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam (OST) zijn hierbij de spil. Zij verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke structuurvisie

Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een lokaal geworteld bedrijf in Langeveen. Het gaat om een uitbreiding van circa 6.150 m2, waarbij de gekozen locatie vanuit het oogpunt van milieukwaliteit (in relatie tot verkeersbewegingen), (kosten)efficiëntie en een doelmatige bedrijfsvoering het meest logisch is. Zie paragraaf 4.1.2 voor de motivatie waarom er is gekozen voor uitbreiding. Met dit bestemmingsplan wordt het toekomstperspectief van het bedrijf gewaarborgd, wat de werkgelegenheid in de regio ten goede komt. Daarnaast is het plan op basis van milieu- en omgevingsaspecten toelaatbaar op de betreffende locatie. Er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en geen sprake van onevenredig extra overlast. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Tot slot wordt opgemerkt dat als gevolg van de ontwikkeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt in de vorm van landschappelijke inpassing van het geheel. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.

4.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving
4.3.2.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitsimpuls vorm te geven.

4.3.2.2 Basisinspanning en aanvullende kwaliteitsimpuls

Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Bij ontwikkelingen met een grote impact is een extra investering in de groene omgeving noodzakelijk.

Kleinschalige impact

In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.

Grootschalige impact

Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'

In voorliggend geval is een KGO-plan opgesteld waarin het hiervoor genoemde evenwicht is aangetoond. Dit evenwicht is bepaald aan de hand van het beleidskader 'gemeentelijke beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KG)' van de gemeente Tubbergen. Voor het bepalen van de kwaliteitsimpuls wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden. De waardevermeerding bedraagt in dit geval €313.210. Vindt een ontwikkeling plaats in de kernrandzone, waar in dit geval sprake van is, dan kan het percentage van de waardevermeerdering die geïnvesteerd moet worden, worden gehalveerd. De definitieve waardevermeerdering bedraagt na halvering €156.605. Daarnaast vindt er een waardevermindering plaats (agrarisch naar groen) van €9.710,50. Hierdoor blijft een bedrag van €145.525 over. Van dit bedrag mogen kosten voor het landschapswontwerp en het bijeenkomen van het Kwaliteitsteam worden afgetrokken. De verplichte investering komt hiermee op €130.472,50. Een deel van dit bedrag (€9.710,50) wordt geïnvesteerd in het landschap volgens een ruimtelijk kwaliteitsplan. Dit ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij deze toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Het overige bedrag (€120.762,-) wordt voor 20% (€26.094,50) geïnvesteerd in maatschappelijk rood (paardrijvereniging De Molenruiters Langeveen/Tubbergen) en 80% (€94.667,50) wordt in het gemeentelijke KGO fonds gestort. Hierdoor wordt geconcludeerd dat de geboden ontwikkelingsruimte en investering in de ruimtelijke kwaliteit in evenwicht zijn.

4.3.3 Welstandsnota (Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen)
4.3.3.1 Algemeen

In de welstandsnota, vastgesteld op 4 maart 2016, worden de criteria voor de welstandstoets geformuleerd en toegelicht. De nota is daarnaast vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel en niet een instrument om van alles te verbieden. De nota is mede bedoeld om een initiatiefnemer enthousiast te maken voor de kwaliteiten van hun directe omgeving, en om daarmee te bereiken dat zij zorgvuldig nadenken over hun bouwplannen.

De nota omgevingskwaliteit is bedoeld om te kunnen beoordelen of bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Op grond van de kwaliteitsniveaus wordt de beoordeling ambtelijk of door de stadsbouwmeester uitgevoerd. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de tekst in de nota omgevingskwaliteit.

Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving;
  • 2. Midden omgeving;
  • 3. Bijzondere omgeving.

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.
4.3.3.2 Langeveen en buitengebied

Het plangebied ligt op basis van de welstandsnota zowel in Langeveen als in het buitengebied van Tubbergen. Hieronder wordt daarom op beide ingegaan.

In Langeveen worden vanuit welstand zes gebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in een gebied met het niveau 'basis omgeving'. In afbeelding 4.7 is het plangebied met de blauwe cirkel indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.7 Uitsnede welstandsnota voor de kern Langeveen (Bron: gemeente Tubbergen)  

De ambitie voor het niveau 'basis omgeving' in de kern Langeveen is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.8 Welstandsniveau (Bron: Gemeente Tubbergen)  

In het buitengebied van Tubbergen worden een aantal welstandsgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in een gebied met het niveau 'basis omgeving'. In afbeelding 4.9 is het plangebied met de blauwe cirkel indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.9 Toetsing aan de welstand (Bron: Noaberkracht Dinkelland-Tubbergen)  

De ambitie voor het niveau 'basis omgeving' in het buitengebied is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.10 Toetsing aan de welstand (Bron: Noaberkracht Dinkelland-Tubbergen)  

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Bij het indienen van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het ontwerp van de nieuwe bebouwing getoetst aan de Welstandsnota.

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie.

Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van NoordoostTwente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.

Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Zoals ook blijkt uit de in afbeelding 4.11 opgenomen uitsnede van de casco-kaart zijn er Casco onderdelen aanwezig in of direct aangrenzend aan het plangebied. Het plangebied is aangegeven met de rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.11 Uitsnede casco-kaart (Bron: gemeente Tubbergen)  
4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'

In en grenzend aan het plangebied komen casco onderdelen voor. Het initiatief brengt geen aantasting van de casco onderdelen met zich mee. De landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijke kwaliteitsplan voorzien juist in versterking van de casco onderdelen in de directe omgeving. Voorliggend plan voorziet in een brede houtsingel aan de westzijde en aan de zuidzijde wordt een bestaand bos uitgebreid. Voor een omschrijving van de investeringen in het landschap wordt verwezen naar paragraaf 3.2 en het ruimtelijk kwaliteitsplan als opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting en bij de regels van dit bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de casco-benadering.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het besluit milieueffectrapportage en water.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval zijn de aspecten railverkeers,- wegverkeers-, en industrielawaai niet van belang, want er wordt geen geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Voor wat betreft het aspect industrielawaai wordt opgemerkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van de ontwikkeling op omliggende woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek welke is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Grond

De bovengrondmengmonsters bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

De ondergrondmengmonsters bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van de peilbuis bevat barium (zware metalen) verhoogd ten opzichte van de streefwaarde.

Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van de peilbuis overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater ter plaatse van de peilbuis bevat barium (zware metalen) verhoogd ten opzichte van de streefwaarde, maar het gemeten gehalte geeft geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet milieubeheer zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Zoals in paragraaf 3.4.2. reeds is gemotiveerd neemt het aantal verkeersbewegingen per saldo naar verwachting niet toe door het vervallen van interne verkeersbewegingen binnen het bedrijf. Volledigheidshalve is via de NIBM-tool van het ministerie van Intrastructuur en Waterstaat een worstcase berekening gemaakt op basis van de 223 verkeersbewefingen per weekdagetmaal die gelet op de kencijfers van het CROW en het toenemende bedrijfsoppervlak te verwachten zijn. Hierbij is het aandeel vrachtverkeer op 50% gezet. Hieronder is de berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0018.png"  
Afbeelding 5.1 Berekening RIBM-Tool (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)  

Uit de berekening komt naar voren dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode belijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Langeveen en ook in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0020.png"  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Op basis van dit bestemmingsplan zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en tevens een houthandel en houtbewerkingsbedrijf toegestaan. Het houtbewerkingsbedrijf betreft in dit geval de zwaarste activiteit die op basis van dit bestemmingsplan wordt toegestaan. Een houtbewerkingsbedrijf wordt op basis van de VNG-uitgave maximaal aangemerkt als een 3.2-inrichting met een grootste richtafstand (rustige woonwijk) van 100 meter. De dichtstbijzijnde (bedrijfs)woningen (Vasserdijk 62, 65 en Witteweg 1) liggen op meer dan 100 meter afstand van de nieuwe bedrijfsperceelgronden. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden en is ter plaatse van de omliggende (bedrijfs)woningen dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook tast de nieuwe functie de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet aan (zie paragrafen 5.5.3.3 en 5.6).

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe milieugevoelige objecten. Van enige vorm van hinder van de in de omgeving aanwezige functies is dan ook geen sprake.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.2 Situatie plangebied

In voorliggende geval kunnen de bedrijfsgebouwen die binnen het plangebied worden gerealiseerd worden aangemerkt als geurgevoelige objecten in het kader van Wgv, want er is sprake van bebouwing die geschikt is voor menselijk verblijf gedurende de dag periode. Er is namelijk sprake van een ‘gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt’ (artikel 1 Wgv).

In de directe omgeving van het plangebied zijn drie agrarische bedrijfspercelen aanwezig (Vasserdijk 60, Vasserdijk 70, Witteweg 1). Ter plaatse van de Witteweg 1 is enkel een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Ter plaatse van de Vasserdijk 60 en Vasserdijk 70 zijn tevens intensieve veehouderijen toegestaan. Hierbij is de Vasserdijk 60 aangemerkt als kleinschalig agrarisch bedrijf met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak aan de Witteweg 1 en de nieuwe bedrijfsperceelgronden in het plangebied bedraagt meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstand. De agrarische bouwvlakken aan de Vasserdijk 60 en Vasserdijk 70 zijn beide op een afstand van circa 160 meter gelegen. Gezien deze afstand wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbebouwing sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

De veehouderijen worden als gevolg van de ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering belemmerd, want er wordt voldaan aan de vaste afstand en woningen van derden en bestaande geurgevoelige objecten zijn op kortere afstand gelegen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.1 Gebiedsbescherming

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd.

Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’ principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0021.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en de NNN (Bron: provincie Overijssel)  

In afbeelding 5.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuur Netwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPVASSERDIJK67-VG01_0022.png"  
Afbeelding 5.4 Ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN (Bron: provincie Overijssel)  

Het plangebied behoort niet tot de Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot de Natura 2000 (Engbertsdijksvenen) behoren liggen op minimaal 2,6 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstand tot de Natura 2000 en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan worden gesteld dat er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 aan de orde zijn. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren liggen op minimaal 1150 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal. Hierdoor hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gronden die tot het NNN behoren.

5.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek voor de locatie uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4.

5.7.3 Onderzoeksresultaten

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rust- en voortplantingslocatie.

Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied duiden. Potentieel geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden moeten daarom afgestemd worden op de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de grondgebonden zoogdier- en/of amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren, niet aangetast.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. In verband met de zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb) dient bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de functie van het plangebied als functioneel leefgebied van verschillende amfibieënsoorten. Voorkomen moet worden dat amfibieën in winterrust verstoord, verwond of gedood worden en dat eieren en/of larven beschadigd of vernield worden.

5.7.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Vaststelling van dit bestemmingsplan heeft tevens geen negatieve effecten op Natura-2000 gebieden of het NNN.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Tubbergen heeft de archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in de bestemmingsplannen middels dubbelbestemmingen. Op basis van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' is het plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'specifieke vorm van waarde - archeologische waarde'. Op basis van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is het plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Vanwege deze dubbelbestemming heeft Laagland Archeologie een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in het plangebied uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Resultaten archeologisch onderzoek

Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Op basis van het bureauonderzoek geldt een middelhoge verwachting op resten uit het mesolithicum en vroeg/middenneolithicum. Resten uit andere perioden worden niet verwacht.

Het verkennende booronderzoek had tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. Er zijn geen archeologische indicatoren of resten van een podzolbodem aangetroffen.

De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek heeft Laagland Archeologie geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren. Dit advies is overgenomen door de regio-archeoloog van de gemeente Tubbergen en de dubbelbestemming is ter plaatse van het onderzoeksgebied verwijderd.

Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of haar regio-archeoloog.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in en rondom het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat archeologisch vervolgonderzoek niet benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is er na een bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit meer nodig, dan is er sprake van een bestemmingsplan in kolom 4 (besluit).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' ligt op minimaal 2,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het plangebied tot bedrijfslocatie en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 200.000 m2 bvo of meer.

Wel is voor dit bestemmingsplan een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling en het bijbehorende besluit zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7 bij deze toelichting.

5.9.3 Conclusie

Er zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Vigerend beleid
5.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.10.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.10.2 Waterparagraaf
5.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.10.2.2 Watertoetsproces

Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘normale procedure’ van toepassing is. Het waterschap heeft in voorliggend geval onderstaand advies uitgebracht.

Advies waterschap

Het verhard oppervlak neemt toe met meer dan 6100 m2. Hiervoor dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Compenserende maatregelen zijn bijvoorbeeld de aanleg van een zaksloot, vijver, wadi’s, bodempassage etc.. Het waterschap hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55mm x de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dit dat circa 335 kubieke meter water geborgen moet worden. Dit water kan worden geborgen in bijvoorbeeld een zaksloot, wadi’s, bodempassage, (vis)vijver, infiltratiekratten etc.

In voorliggend vindt er geen compensatie plaats, want in de huidige situatie moet er al water in de naastgelegen watergang worden gepompt om het waterniveau op peil te houden. De desbetreffende wadi heeft al die jaren nog nooit vol gestaan, ook niet bij extreme regenval. De omgeving is droog en gelegen op hogere zandgrond. De wadi bevat dikwijls te weinig water daarom is er op het talud een waterbron met pomp geinstalleerd om het waterniveau in de wadi op peil te houden. Dit wordt gedaan ter voorkoming van beschadiging van het talud en de beschoeiing en de wadi dient tevens als opslag voor bluswater, bij een eventuele brand dient er altijd een bepaalde hoeveelheid water aanwezig te zijn.

De huidige dakoppervlakte is circa 6000 m2, de wadi heeft een inhoud van 1850 m3. Zoals hierboven aangeven hanteert het waterschap de 55 mm vuistregel (55 mm x toename verhard oppervlak, uitgedrukt in kubieke meters. De huidige bebouwing vult de wadi in theorie met 330 m3 (55 mm x 6.000 m2). De nieuwe locatie heeft een omvang van circa 6.100 m2. Dit resulteerd, zoals hierboven reeds aangegeven in 335,5 m3 (55 mm x 6.100 m2). De totale waterbergende opgave is daarmee 765 m3 hiermee is de maximale capaciteit van de wadi (1.850 m3) nog lang niet bereikt. Mocht er door zeer extreme regenval de wadi toch helemaal vol raken, beschikt deze over een overstort en wordt er automatisch geloosd op het oppervlaktewater.

Conclusie is dat de wadi beschikt over ruim voldoende opslagcapaciteit, ook bij extreme regenval en mogelijke klimaatverandering in de nabije toekomst waarbij de verwachting is dat weersomstandigheden steeds extremer zullen zijn.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (artikel 7): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (artikel 8): in deze regels is opgenomen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken is toegstaan.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 9): in deze regel is aangegeven wat er in elk geval onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (artikel 11); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Agrarisch - 1

De gronden die voor agrarisch gebruik bestemd blijven zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch - 1'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ook zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting bestaat uit inheemse soorten conform het in de regels opgenomen Inrichtingsplan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijf

De nieuwe bedrijfsperceelgronden zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijf'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is opgenomen. Tevens is een houthandel en houtbewerkingsbedrijf toegestaan. Ondergeschikt zijn onder andere niet-zelfstandige kantoren (behorende bij het bedrijf), groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen (watergang), parkeervoorzieningen en kunstwerken toegestaan.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen. In dit geval bedraagt de bouwhoogte maximaal 8 meter. Het bebouwingspercentage mag ten hoogte de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 2 meter bedraagt, voor de voorgevel bedraagt dit 1 meter. De bouwhoogte van bedrijfsinstallaties mag ten hoogste 8 meter bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 5 meter bedragen.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorziet in een borging van de uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een adequate landschappelijke inpassing. Tenslotte zijn er afwijkingen van de gebruiksregels opgenomen welke er in voorzien dat op ondergeschikte punten, door middel van een omgevingsvergunning, van deze regels kan worden afgeweken.

Artikel 5 Groen

De gronden die bedoeld zijn voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe bedrijfsperceelgronden zijn bestemd met 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor afschermende beplanting en bebossing, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting bestaat uit inheemse soorten conform het in de regels opgenomen Inrichtingsplan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor wegen en kunstwerken ter plaatse van de aanduiding 'weg'. Deze aanduiding is opgenomen om een brug te kunnen realiseren over de watergang die de twee bedrijfspercelen verbindt. Verder zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin zijn de gemeentelijke planbegeleidingskosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. Daarnaast wordt tevens een KGO-overeenkomst gesloten waarmee de KGO-investering geregeld wordt.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft hier gebruik van gemaakt en de beleidsnota "Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)" vastgesteld. Deze beleidsnota is in lijn met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie, de provincie heeft dit bevestigd. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van dit beleid. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat de ‘normale procedure’ van toepassing is. Zie paragraaf 5.10.2.2 voor de watertoetsprocedure.

8.2 Inspraak

In voorliggend geval is geen voorontwerpplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 juli 2021 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.