Plan: | Buitengebied, SvS Ossendijk 17 en Delenweg 15 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPSVSOSSNDIJK17-VG01 |
Voor de locatie aan de Ossendijk 17 in Geesteren is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen met dit bestemmingsplan een schuur van 271 m² bouwen op het erf aan de Ossendijk 17 in Geesteren door middel van het doorlopen van de zogenoemde Schuur voor Schuur regeling van de gemeente Tubbergen.
Voor het plan wordt op één andere locatie binnen de gemeente Tubbergen landschapontsierende bebouwing gesloopt. Het betreft een schuur van 442 m² aan de Delenweg 15 in Geesteren. Daarnaast zal ook een bestaand bestemd bijgebouw (75 m²) gesloopt worden aan de Ossendijk 17. Er resteert dan nog een bouwmogelijkheid van 346 m² aan de Ossendijk 17 in Geesteren. Deze bouwmogelijkheid wordt meegenomen in de vierkante meters van de nieuw te bouwen schuur.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Ossendijk 17, Geesteren
Het plangebied bestaat uit een woonerf aan de Ossendijk 17 in het buitengebied van Geesteren. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, perceelsnummer 8247. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Delenweg 15, Geesteren
Het plangebied bestaat uit een agrarisch erf aan de Delenweg 15 in het buitengebied van Geesteren. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, perceelsnummer 8469. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Delenweg 15 en Ossendijk 17 Geesteren (bron: PDOK)
Begrenzing
Ossendijk 17, Geesteren
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de Ossendijk 17 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied Ossendijk 17 Geesteren (bron: ruimtelijke plannen)
Delenweg 15, Geesteren
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.3 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een bestemmingskaart weergegeven waarop de Delenweg 15 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.3: begrenzing plangebied Delenweg 15 Geesteren (bron: ruimtelijke plannen)
Voor de Ossendijk 17 en Delenweg 15 in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. Er is tevens een veegplan van kracht, namelijk 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Deze is door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld op 15 december 2020. In figuur 1.4 en 1.5 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Ossendijk 17, Geesteren
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan Delenweg 15 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron:
ruimtelijkeplannen)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch -1' toegekend met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor woonhuizen.
Delenweg 15, Geesteren
Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan Delenweg 15 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron:
ruimtelijkeplannen)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch -1' toegekend met een bouwvlak en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op het perceel liggen tevens twee gebiedsaanduidingen, te weten: 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, SvS Ossendijk 17 en Delenweg 15 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Ossendijk 17, Geesteren
In de huidige situatie is er aan de Ossendijk 17 in Geesteren sprake van een woonerf bestaande uit een woning met meerdere bijgebouwen. Het woonerf wordt ontsloten via de Ossendijk, een rustige 60 km/u weg in het buitengebied van Geesteren. In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk woonbestemmingen en agrarische gronden.
Figuur 2.1: huidige situatie Ossendijk 17 (bron: Google Maps)
Delenweg 15, Geesteren
In de huidige situatie is er aan de Delenweg 15 in Geesteren sprake van een agrarisch erf bestaande uit een woning met meerdere bedrijfsgebouwen. Hiervan wordt één schuur met een oppervlakte van 442 m² gesloopt (rood in figuur 2.2). Het agrarisch erf wordt ontsloten via de Delenweg. In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk woonbestemmingen en agrarische gronden.
Figuur 2.2: huidige situatie Delenweg 15 Geesteren (bron: Google Maps)
Ossendijk 17, Geesteren
Aan de Ossendijk 17 in Geesteren worden extra bijgebouwen mogelijk gemaakt. In totaal gaat het om een bouwmogelijkheid van 346 m². Waarvan 271 m² volgens het schuur voor schuur beleid en 75 m² (vervangende nieuwbouw). Na het doorlopen van Schuur voor Schuur worden de gezamenlijke planologische bouwmogelijkheden voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken vastgelegd op maximaal 471 m², conform het principebesluit van de gemeente Tubbergen (d.d. 22 maart 2021).
Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt op deze locatie een bestaand bijgebouw van 75 m² gesloopt aan de Ossendijk 17. Deze wordt elders op het perceel teruggebouwd. De overige 271 m² aan sloopmeters wordt verkregen door middel van het doorlopen van de Schuur voor Schuur regeling. Hiervoor wordt op één andere locatie binnen de gemeente Tubbergen landschapontsierende bebouwing gesloopt. Het betreft een schuur van 442 m² aan de Delenweg 15 in Geesteren. In Bijlage 1 is de landschappelijke inpassingsschets voor Ossendijk 17 opgenomen.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie Ossendijk 17 (bron: Ad Fontem)
Delenweg 15, Geesteren
Aan de Delenweg 15 in Geesteren wordt een landschapontsierende schuur met asbesthoudende golfplaten van 442 m² gesloopt aan de oostzijde van het erf. De landschappelijke inpassingsschets voor locatie delenweg is tevens opgenomen in Bijlage 2. Na het slopen van de schuur (442 m²) blijven er nog drie bedrijfsgebouwen over op het perceel aan de Delenweg 15. Deze schuren hebben een gezamenlijk oppervlakte van 1.542 m² (conform vergunning). Dit oppervlakte is opgenomen op als maximum oppervlakte op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie Delenweg 15 (bron: Ad Fontem)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Planologisch is er sprake van een toename van de bebouwing op het perceel Ossendijk 17 met in totaal 271 m². Voorts is sprake van een functiewijziging van agrarisch-1 naar wonen ter grootte van 360 m2. Deze ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, omdat er sprake is van kleinschalige bebouwing binnen een woonbestemming en is de wijziging van de bestemming beperkt van omvang met beperkte gebruiksmogelijkheden. Gezien de kleinschaligheid en de aard van de ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:
Hierna worden de artikelen nader getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan betreft het mogelijk maken van een nieuwe, grotere schuur van 271 m2 en een bijgebouw van 75 m2 aan de Ossendijk 17. Hiervoor wordt de huidige woonbestemming vergroot om het bijgebouw op een passende en bruikbare locatie te kunnen situeren. Met een erfinrichtingsplan wordt geborgd dat er sprake blijft van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, zoveel mogelijk in aansluiting op het huidige erf.
Ter compensatie van het voornemen wordt binnen de gemeente Tubbergen landschapontsierende bebouwing gesloopt (in totaal 442 m²). Per saldo neemt de bebouwing dan ook af in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, doordat deze bouwmogelijkheden planologisch worden wegbestemd. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan betreft het slopen van landschapontsierende bebouwing aan de Delenweg 15 in Geesteren. Ter compensatie worden aan de Ossendijk 17 in Geesteren twee bijgebouwen teruggebouwd.
Voor de betrokken locaties is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan voor de Ossendijk 17 is opgenomen in Bijlage 1 en het landschapsplan voor de Delenweg 15 in Bijlage 2. Met de beoogde ontwikkeling neemt de ruimtelijke kwaliteit op de betrokken locaties toe. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen een postieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Initiatiefnemer wil de nieuwe schuur benutten voor bedrijvigheid aan huis. Dit draagt bij aan het leefbaar houden van het platteland en de omvang van de bedrijvigheid is passend geacht in het buitengebied. Tegelijkertijd wordt door initiatiefnemer geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van landschapsontsierende bebouwing elders in de gemeente Tubbergen. Tevens gaan de locaties vergezeld door een erfinrichtingsplan om de ruimtelijke kwaliteit te borgen. Met inachtneming van vorenstaande geeft het voorliggend plan invulling aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is
omcirkeld (bron: provincie Overijssel)
Als gevolg van onderhavig plan worden voormalig agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Het gebruik van de gronden wijzigt niet. De omliggende gronden van het plangebied blijven hun agrarische en landschappelijke functie behouden. Derhalve kan gesteld worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast levert het plan ook geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.
Ossendijk 17, Geesteren:
Delenweg 15, Geesteren:
Het onderhavig plan betreft de sloop van (agrarische) opstallen in de gemeente Tubbergen. Ter compensatie worden extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt aan de Ossendijk 17 in Geesteren. Door het voornemen wordt fors geïnvesteerd in het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Door het saneren van de agrarische opstallen aan de Delenweg 15 in Geesteren ontstaat aldaar weer meer openheid. Aan de Ossendijk is daarentegen reeds sprake van bebouwing en clustering van bebouwing. Het verkrijgen van de extra bouwmogelijkheid op deze locatie is dan ook als acceptabel te beschouwen. De landschappelijke inpassing is daarbij vormgegeven om zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken te behouden dan wel te versterken. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken voor de twee deelgebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Toets
Figuur 3.3: Waardenkaart gemeente Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)
De voorgenomen ontwikkeling betreft, zoals aangegeven, de bouw van een schuur middels het schuur voor schuur beleid van de gemeente Tubbergen. Bij de bouw van deze schuur wordt door middel van een erfinrichtingsplan gezorgd voor landschappelijke inpassing met beplanting wat passend is in de omgeving. Het plangebied ligt binnen de Waardenkaart binnen de gebiedswaarden 'gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. Zoals aangegeven streeft de gemeente Tubbergen naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik en de leefbaarheid. In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Met voorliggend plan worden de mogelijkheden voor bijgebouwen verruimt voor een bestaand woonerf in het buitengebied. het betreft een beperkte ontwikkeling gelieerd aan het buitengebied. Op deze plaats kan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ‘Omgevingsvisie Tubbergen'.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 14 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit betreft de gemeentelijke invulling van het provinciale KGO-beleid. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.
Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een woonbestemming.
Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Toets
In onderhavig plan wordt 75 m² gesloopt op de bouwlocatie aan de Ossendijk 17. Dit is een bestaand vergund bijgebouw en mag dus in volledigheid worden teruggebouwd.
Daarnaast wordt aan de Delenweg 15 nog eens 442 m² voormalige agrarische bebouwing met asbesthoudende golfplaten gesloopt. Er is geen vergunning aanwezig van deze schuur. De schuur is wel aanwezig op luchtfoto's van 1997. Hiermee is aangetoond dat de schuur op 31 december 1997 reeds aanwezig was en wordt ook aan deze regel van de schuur voor schuur regeling voldaan. Voor de eerste 100 m² te bouwen schuren geldt een verhouding van (1:1). Dit betekent dat er nog 342 m² aan sloopmeters beschikbaar is. Hiervoor geldt de verhouding 1:2 (asbesthoudende golfplaten). Dit betekent dat er nog 171 m² gebouwd mag worden. In totaal betekent dat er volgens het schuur voor schuur beleid 271 m² mag worden teruggebouwd. Tezamen met de bestaande bouwmogelijkheid aan de Ossendijk (75 m²) komt dit neer op 346 m². De oppervlakte wordt tezamen met de bestaande planologisch toegelaten oppervlakte als maximale oppervlakte vastgelegd in de bouwregels. Per saldo is voor dit perceel een toename van 271 m2.
Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De sloopschuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde en er is in dit geval sprake van een gedeeltelijke sloop van de opstallen op de betrokken locaties. Het resterende erf wordt door middel van een landschapsplan landschappelijk ingepast. De bestemming aan de Delenweg blijft ongewijzigd ('Agrarisch-1'). De bestemming aan de Ossendijk blijft 'Wonen' en wordt met 360 m2 vergroot.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart Ossendijk 17 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart Delenweg 15 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Voorgenomen ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de casco kaart (zie afbeelding 3.4 en 3.5). In alle gevallen worden bestaande landschapselementen niet aangetast. Gelet op vorenstaande en de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen ten aanzien van de casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.
De erfinrichtingsplannen zijn opgesteld met inachtneming van de landschapskaraktistieken en goedgekeurd door de gemeentelijke landschapsspecialist. Hiermee is de landschappelijke inpassing voldoende geborgd. Het plan doet geen afbreuk aan het landschappelijk casco van de gemeente Tubbergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan extra m2 aan bijgebouwen mogelijk gemaakt op de locatie Ossendijk 17. In totaal gaat het om een bouwmogelijkheid van 346 m². Waarvan 271 m² volgens het schuur voor schuur beleid. Hiervoor wordt op één andere locatie binnen de gemeente Tubbergen landschapontsierende bebouwing gesloopt. Het betreft een schuur van 442 m² aan de Delenweg 15 in Geesteren. De overige 75 m2 betreft vervangende nieuwbouw op de bouwlocatie zelf (bestaand bouwrecht). De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen.
De realisatie van bijgebouwen voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit vindt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage het meeste aansluiting bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Uit voorgaande volgt dat de sloop van 442 m² (voormalig agrarische) opstallen en de bouw van 346 m² (waarvan 75 m² een bestaand recht) aan bijgebouwen op locaties in het buitengebied van Tubbergen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r., zodat er ook geen informele m.e.r. beoordeling heeft plaatsgevonden
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate middels dit bestemmingsplan wordt afgewogen. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
De plangebieden liggen in het buitengebied van gemeente Tubbergen. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen, agrarische percelen en bos- en natuur aanwezig. Aangezien het plangebied een zeer matige functiemenging kent, dient de omgeving aangemerkt te worden als 'rustige woonwijk'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Aan de Ossendijk 17 is reeds sprake van een woonfunctie. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving.
Daarnaast vindt er op de slooplocatie Delenweg juist een verbetering plaats. Op de locatie aan de Delenweg 15 wordt de schuur gesloopt. De milieubelastende functie wordt op deze manier teruggedrongen voor deze omgeving.
Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
Ossendijk 17, Geesteren
De huidige locatie aan de Ossendijk 17 in Geesteren heeft reeds een bestemming 'Wonen'. Deze woonbestemming wordt aan de zuidzijde beperkt vergroot, om zodoende een extra bijgebouw mogelijk te maken. Er wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt. Functies in de omgeving moeten in de huidige situatie dan ook al rekening houden met de woonbestemming aan de Ossendijk 17.
Delenweg 15, Geesteren
In onderhavig plan is er sprake van het slopen van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. De bestemming blijft ongewijzigd, enkel de bebouwingsmogelijkheden worden begrenst. Het voornemen heeft geen negatief effect op omliggende bedrijven of functies. Een nadere toetsing voor milieuzonering is dan ook niet noodzakelijk. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [projectcode: 21031225] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (Bijlage 3). De conclusies van het vooronderzoek luiden als volgt.
Op de locatie bevinden zich een woning, twee schuren en een houten hondenhok. Het erf is grotendeels verhard met klinkers en deels onverhard (gazon).
Al sinds 1933 is ter plekke van de woning bebouwing aanwezig. Ter plekke van de noordelijke schuur is sinds circa 1955 een bijgebouw aanwezig. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) blijkt dat de schuren ten noordwesten van de woning zijn gebouwd in 1980. De huidige woning is in 2014 gebouwd ter plekke van de vroegere woning.
De locatie is altijd in gebruik geweest als woning met bijgebouwen. Er hebben geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden. Voor zover bekend is er op het terrein nooit sprake geweest van opslag in tanks van chemicaliën of brandstoffen, zoals huisbrandolie of diesel. Aan de buitenzijde van de gebouwen zijn voor zover bekend geen asbesthoudende materialen toegepast. De daken zijn voorzien van dakpannen. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Er is geen noodzaak om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De bodem wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).
Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning kan het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek achterwege blijven omdat er geen sprake is van een verblijfsruimte. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw van de twee schuren. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toets
Als gevolg van onderhavig plan wordt een extra vrijstaand bijbehorend bouwwerk mogelijk gemaakt op een bestaand woonerf. Het plangebied voor de bouwlocatie is gelegen aan de Ossendijk. Dit betreft een rustige weg in het buitengebied van Geesteren, vooral gebruikt voor bestemmingsverkeer (60 km/u). Gelet op de functie als erftoegangsweg en de breedte van de weg kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen op deze weg zeer gering is. Derhalve kan gesteld worden dat het wegverkeerslawaai ten gevolge van deze weg zeer gering is. Daarnaast wordt er momenteel reeds gewoond aan de Ossendijk en treed er ten aanzien van de woning geen wijziging op.
Er wordt met het realiseren van een extra bijbehorend bouwwerk geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Tot slot zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig die voor mogelijke belemmeringen kunnen worden. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Het betreft enkel de toevoeging van een extra bijgebouw bij een bestaand woonerf aan de Ossendijk 17 in Geesteren. Het aantal verkeersbewegingen neemt derhalve niet toe. Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,6 kilometer afstand van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 1 juni 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van de watertoets volgt de normale procedure. Hiervoor is contact geweest met het waterschap, waar de plannen nader zijn toegelicht. Het waterschap adviseert om de bovenzijde van de begane grondvloer tenmisnte 30 centimer boven de weg aan te leggen. Dit om wateroverlast te voorkomen. Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Het Waterschap adviseert voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter. Met de plannen zal rekening worden gehouden met het advies van het Waterschap. Het aspect 'water' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [kenmerk: 3341 versie 1.0], zie ook bijlage Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 13 april 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied (beide deelgebieden) niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Verschillende beschermde amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en bezetten er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en mogelijk nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt wordt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Beschermde dieren mogen niet gedood worden, maar voor het beschadigen en vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats geldt een vrijstelling. Door het bebouwen van een deel van het erf in deelgebied Ossendijk, neemt de betekenis van het deelgebied als foerageergebied voor beschermde dieren af, maar dat leidt niet tot wettelijke consequenties.
Wettelijke consequenties samengevat:
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Archeologie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets
In het bestemmingsplan zijn voor beide locaties dubbelbestemmingen met archeologie verwachting opgenomen, namelijk 'Waarde - Archeologie 4'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek verplicht is bij werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Beide planlocaties blijven ruimschoots onder de grenswaarden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van de plangebieden aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied van de bouwlocatie wordt ontsloten via de Ossendijk. Met voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe. Het betreft enkel de realisatie van extra bijgebouwen bij een bestaande woonbestemming. De bijgebouwen zijn voor privé gebruik en zorgen dus niet voor extra verkeersbewegingen van derden. De huidige verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Met voorliggend plan worden extra bijgebouwen mogelijk gemaakt op een bestaand woonerf aan de Ossendijk 17 in Geesteren. De bijgebouwen zijn voor privégebruik en zorgen niet voor een extra parkeerbehoefte. Momenteel vindt het parkeren op eigen terrein plaats, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Ook na het realiseren van de extra bijgebouwen is er voldoende ruimte aanwezig op het perceel om in parkeren te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de locaties aan de Delenweg 15 bestemd als 'Agrarisch -1'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het bouwvlak. In de bouwregels is specifiek bepaald dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen de bestaande oppervlakte bedraagt, dit is vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding.
De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Aan de Ossendijk 17 mag op basis van het schuur voor schuur-beleid een extra bijgebouw gerealiseerd worden deze wordt conform het beleid voorzien van een passende woonbestemming.
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan waarvoor een exploitatieplan moet worden vastgesteld (artikel 6.12 lid 1 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro).
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 1 juni 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 januari 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.