direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgeving Reutum - Landbouw en Natuur
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In juli 2013 heeft Provinciale Staten van Overijssel de herbegrenzing van de (toenmalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Als aanvulling daarop heeft Staatsbosbeheer een verbetervoorstel gedaan dat door Samen Werkt Beter (een samenwerkingsverband van veertien Overijsselse organisaties die zich inzetten om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing) en Provinciale Staten geaccordeerd is.

Dit verbetervoorstel houdt in dat Staatsbosbeheer een aantal percelen (totaal circa 13 ha) ruilt met BBL-percelen grenzend aan het natuurgebied in Reutum ('Weuste'). Afgesproken is dat de percelen die Staatsbosbeheer krijgt ook de EHS-status houden. Daar staat tegenover dat de percelen die Staatsbosbeheer inbrengt (ook circa 13 ha) uit de EHS worden gehaald.

In 2015 is in Reutum op initiatief van LTO Noord en onder de vlag van de Stichting Coördinatie Kavelruil Overijssel (CKO) een kavelruilproject gestart. In het kader van dit project zijn Staatsbosbeheer, de Provincie Overijssel, een aantal agrariërs en het Waterschap Vechtstromen tot een concrete invulling van de genoemde afspraken gekomen. Enerzijds wordt hiermee een verbinding tussen twee natuurgebieden gerealiseerd, anderzijds blijven geschikte gronden voor de landbouw beschikbaar.

Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming van de percelen met de bestemming "Bos-Natuur" omgezet in de bestemming "Agrarisch-1 of Agrarisch-2". Andersom wordt de ingebrachte landbouwgrond grenzend aan de Weuste omgezet in de bestemming “Bos - Natuur”.

In totaal gaat het om circa 26 ha aan grond waarvan de bestemming wijzigt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit 27 (kadastrale) percelen die verspreid in het buitengebied van Tubbergen liggen. De percelen liggen aan en nabij de Kapsweg, de Zandweg, de Snoeymansweg, de Reutummerweg, de Loomsweg, de Weustendijk, de Stroveldsweg en de Lintertsdijk/Kanaal ZZ. De gezamenlijke oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 27 hectare. Als bijlage 1 is een overzicht van de percelen toegevoegd met hun kadastrale aanduiding en oppervlakte.

In figuur 1 zijn de percelen weergegeven waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Alle percelen tezamen vormen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0001.png"

Figuur 1: Globale begrenzing percelen binnen het plangebied

Voor de exacte begrenzing van de percelen binnen het plangebied wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De percelen liggen allen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 van de gemeente Tubbergen. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De percelen zijn bestemd als 'Agrarisch' of 'Bos-Natuur'.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Ruimtelijke plannen worden door de gemeenteraad op digitale wijze vastgesteld. Dit plan voldoet daarom aan de wettelijke eisen voor digitalisering en uitwisseling van bestanden. De regels en de verbeelding zijn gebaseerd op de RO Standaarden 2012.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) bestaat uit de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 komen de financiële aspecten aan de orde en in hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan en het overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is te verdelen in twee deelgebieden. De percelen ten zuiden van Reutum hebben in de huidige situatie een agrarisch bestemming. Deze percelen liggen aangrenzend aan het natuurgebied van Reutum. Hierop zijn twee uitzonderingen:

  • 1. Het meest zuidelijke perceel (R129) ligt meer solitair in het agrarisch gebied;
  • 2. Eén perceel aan de Stroveldsweg oost (Q1451 ged.) heeft in de huidige situatie de bestemming Bos - Natuur

Op de navolgende afbeelding zijn de percelen met de agrarische bestemming licht groen ingekleurd. Het perceel met de bestemming Bos - Natuur heeft een donkergroene kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0002.png"

Figuur 2: percelen binnen het zuidelijk deel van het plangebied (globaal begrensd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0003.png"

Figuur 2a: meest zuidelijk perceel R129 (globaal begrensd)

De percelen in het noordelijk deel van het plangebied zijn allen bestemd als Bos- Natuur. Zie hiervoor de navolgende afbeelding,

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0004.png"

Figuur 3: percelen binnen het noordelijk deel van het plangebied (globaal begrensd)

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Bestemming Bos -Natuur

Het natuurgebied de Reutumer Weuste is onderdeel van het Reutum-complex. Het Reutum-complex bestaat uit een drietal natuurgebieden en ligt aan de westkant van de stuwwal van Ootmarsum. Het is een kwelgebied. Het Reutum-complex bestaat uit een drietal reservaten van Staatsbosbeheer: de Weuste Maten, het Reutumerveen en de Reutumer Weuste. Het zijn verspreid liggende terreintjes met natte broekbossen, veenputten, vochtige schraalgraslanden en houtwallen.

De kern van de Reutumer Weuste is altijd al bebost geweest. De zwarte els overheerst maar ook komen er de zomereik en de berk voor.

Op de navolgende afbeelding zijn de natte broekbossen te zien (kijkend op de Haarlefertsweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0005.png"

Figuur 4: Foto van de natte broekbossen


Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de atlas van de provincie Overijssel waarin de begrenzing van het NNN is aangegeven. De met rode lijnen aangegeven percelen worden toegevoegd aan het natuurgebied en bestemd als 'Bos - Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0006.png"

Figuur 5: te wijzigen bestemming van rood omlijnde percelen in 'Bos - Natuur'

Een deel van de percelen ligt binnen de huidige begrenzing van het NNN en is aangewezen als 'overig te realiseren natuur' (licht groen). De groen gearceerde percelen liggen buiten de huidige begrenzing, binnen de zone 'ondernemen met natuur en water buiten' (ONW). In deze ONW-gebieden buiten het NNN is ruimte voor economische ontwikkeling, in combinatie met versterking van natuur, landschap en water.

Naar aanleiding van kavelruilproject gaat de provincie de begrenzing van het NNN aanpassen zodat alle percelen binnen de begrenzing komen te liggen.

In totaal wordt 13,72 ha grond met een agrarische bestemming omgezet in de bestemming 'Bos - Natuur'.'

Verleggen onverhard wandelpad

Op het perceel Q549 wordt de functieaanduiding 'pad' gelegd. Dit om de verplaatsing / aanleg van een onverhard wandelpad mogelijk te maken. Het perceel waarop de aanduiding wordt gelegd is in de navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0007.png"

Figuur 6: functieaanduiding 'Pad'

Bestemming 'Agrarisch' ten zuiden van Reutum

Aan de zuidzijde van Reutum wordt een perceel, die binnen de begrenzing van het NNN ligt en in het bestemmingsplan de bestemming 'Bos - Natuur' heeft, bestemd als 'Agrarisch -2 '. Dit sluit aan bij de omliggende agrarische gronden.

De waterloop aan de zuidzijde houdt de bestemming "Bos - Natuur".

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0008.png"
Figuur 7: te wijzigen bestemming van rood omlijnde perceel in 'Agrarisch -2 '
Dit perceel heeft een oppervlakte van 0,29 ha.

Bestemming 'Agrarich' ten noorden van Reutum

Op de navolgende afbeelding zijn de percelen globaal ingetekend waarop de bestemming 'Bos - Natuur ' rust. Deze percelen liggen allen binnen de zone 'ondernemen met natuur en water buiten het NNN' conform de Atlas van de provincie Overijssel.

Ter compensatie van de percelen die worden toegevoegd aan het natuurgebied , worden deze percelen bestemd als 'Agrarisch - 1'. Dit sluit aan bij de bestemmingen van de aansluitende agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0009.png"

Figuur 8 : te wijzigen bestemming van rood omlijnde percelen in 'Agrarisch -1'

Deze percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 11,26 ha.

Dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'

Net ten zuiden van het kanaal Almelo - Nordhorn ligt een perceel dat in het bestemmingsplan Buitengebied is bestemd als 'Agrarisch -1'. Dit perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' en ligt binnen de grenzen van het NNN. Hierin is het aangewezen als 'bestaande natuur".

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0010.png"

Figuur 9: wegbestemming dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'

In het kader van de kavelruil is afgesproken dat de begrenzing van het perceel binnen het NNN wordt opgeheven en dat de dubbelbestemming wordt wegbestemd.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau is vooral de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang.

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld 13 maart 2012) kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen onder andere op het gebied van ruimtelijk beleid en natuur. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Een ander belang is ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en faunasoorten. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn hierbij twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de verplaatsing tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een NatuurNetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur. Inmiddels is de naam veranderd in het Nationaal NatuurNetwerk Voor het Overijselse deel wordt de naam NatuurNetwerk Overijssel (NNO) gehanteerd.

In 2013 is als gevolg van het 'Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur' (2011) tussen het Rijk en het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het 'Natuurpact' de realisatie van de ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland gedecentraliseerd naar de provincies.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 10 is het uitvoeringsmodel weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0011.png"

Figuur 10: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of - Generieke beleidskeuzes

Voor de voorgenomen kavelruil is in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' het volgende artikel relevant.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS)

De kavelruil in de omgeving van Reutum heeft mede als doel om het bestaande NNN te versterken door percelen aangrenzend aan bestaande natuur overeenkomstig te bestemmen met als doel deze als zodanig in te richten. Hiermee wordt een verbinding tussen twee natuurgebieden gerealiseerd.

Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud en de ontwikkeling van plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het provinciaal ruimtelijk beleid is dan ook gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Tegenover de natuurrealisatie staat dat geschikte landbouwgronden, die voor een klein deel binnen de begrenzing van de NNN liggen en deels binnen de zone ONW, voor de landbouw beschikbaar blijven. Met deze kavelruil is een belangrijk openbaar belang gemoeid.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

In de Groene Omgeving gaat het de provincie vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. De ondergrond speelt hierbij een belangrijke rol; bijvoorbeeld bij de voedselproductie in de landbouw, de (drink)watervoorziening of als mogelijke bron of buffer voor duurzame energie.

Alle percelen bevinden zich binnen de grenzen van het NNN of de zone ONW. Als gevolg van de kavelruil zal de begrenzing van de NNN worden aangepast zodanig dat de percelen die de agrarische bestemming krijgen buiten de NNN en de ONW komen te liggen.

Hoe – gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Het gaat hierbij om:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • 1. natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • 2. een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel.

De kavelruil draagt bij aan de ambitie van de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap. Door het toevoegen van de percelen aan het NNN worden gebieden met elkaar verbonden. Het voorstel voor de compensatie van de te verplaatsen elementen is opgenomen in Bijlage 2 . De bijbehorende casco-adviezen zijn bijgevoegd als Bijlage 3.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.

Een belangerijk onderdeel van de kavelruil is dat geschikte gronden voor de landbouw beschikbaar blijven. Hiermee wordt het agrarisch cultuurlandschap versterkt.

De laatste kwaliteitsambities betreffen die van de laag van de beleving. Deze kwaliteitsambities zijn:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken van Overijssel.

Het landschap in de omgeving van Reutum is veelzijdig. Het wordt gekenmerkt door rust, ruimte en groen. Het huidige cultuurlandschap is in belangrijke mate ontstaan door het uitoefenen van de landbouw.

Landbouw is voor het buitengebied van de gemeente Tubbergen een belangrijke economische pijler. Naast dit economisch belang, speelt de landbouwsector ook een belangrijke rol bij het onderhoud van het landschap. Een zich goed ontwikkelende landbouwsector is, binnen randvoorwaarden, daarom mede belangrijk voor het behoud van karakteristieke landschappen.

De kavelruil heeft onder andere als doel om de geschikte gronden te behouden voor de agrarische sector. Door tegelijkertijd ruimte te maken voor de ontwikkeling van natuur en landschap wordt het agrarische cultuurlandschap versterkt

Dit effect alsmede de toevoeging van de percelen aan het NNN levert een bijdrage aan de versterking van het zichtbaar en beleefbaar mooi lanschap in de omgeving van Reutum.

Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

De casco benadering in Noordoost-Twente" (Alterra, 2012)

Het landschap in noordoost Twente heeft als kernkwaliteit het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Bij schaalvergroting is de kans groot dat, zonder randvoorwaarden, dat het kleinschalige groene karakter wordt beschadigd (zoals landschapselementen op perceelsgrenzen).

Vanuit deze gedachte heeft gemeente Tubbergen met de provincie Overijssel en de gemeenten Losser, Dinkelland en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de landbouw vorm te geven op een manier dat dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Hiervoor is de casco benadering ontwikkeld welke als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap gebruikt kan worden.

De casco-benadering is een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering te geven aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst.

De casco-benadering kan ook de vorm krijgen van lokale gebiedsontwikkeling waarbij partijen die elementen willen verwijderen in contact komen met partijen die landschapselementen willen ‘ontvangen’ op hun grond. Zowel particulieren, bedrijven en overheden als waterschappen en gemeenten kunnen deelnemen aan deze lokale gebiedsontwikkeling.

Voor een optimale uitvoering van het kavelruilproject is verplaatsing van enkele landschapselementen aan de orde. De te verplaatsen elementen en het voorstel voor de compensatie is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Uitgangspunt voor de te verplaatsen landschapselementen is geweest dat de oppervlakte met de factoren 1,5 en 1,3 worden gecompenseerd en de lengte van de landschapselementen met een factor 1,5. Compensatie vindt grotendeels plaats in het Maten en Flierenlandschap. De te verwijderen landschapselementen liggen in het Maten en Flierenlandschap en in het Kampenlandschap.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning (landschappelijke inpassing) en de kwaliteitsimpuls (KGO). Bij uitbreiding van het bouwvlak of toevoeging van meer oppervlakte bebouwing dan de uitbreidingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan, is KGO van toepassing. Bij KGO moet er én landschappelijk worden ingepast én dient een KGO-investering in de groene omgeving plaats te vinden.

Het KGO-beleid is niet van toepassing op het voorliggende plan omdat het plan geen (bouw) ontwikkelingen mogelijk maakt.

Structuurvisie Tubbergen, maart 2016

De structuurvisie is een belangrijk instrument om breed gedragen doelstellingen en ambities dichterbij te brengen. Tubbergen wil meer ruimte bieden voor ontwikkelingen. Het beleid gericht op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied.

De hoofdkeuzes van de visie ten aanzien van het buitengebied zijn:

  • 1. De kenmerkende landschapsstructuur versterken;
  • 2. Ruimte bieden aan duurzame landbouw;
  • 3. De sociaal-economische positie van het buitengebied versterken;
  • 4. Behoud en ontwikkelen van natuurwaarden;
  • 5. Recreatieve mogelijkheden benutten;
  • 6. Geen ‘verstedelijking’ van het landelijk gebied.

Ten aanzien van het eerste punt is aangegeven dat het landschap de schatkist van het buitengebied van Tubbergen vormt. De huidige identiteit moet behouden, hersteld en/of versterkt worden. Voorkomen moet worden dat landschapsstructuren en -verschillen vervagen en generaliseren. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande landschapsstructuur. Hiervoor bieden zowel de casco-benadering als de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving goede handvatten.

Landbouw is naast natuur de grootste grondgebruiker in het buitengebied. Hoofddoel is een sterk, gezond en vitaal platteland. Om te overleven zullen de agrarische bedrijven moeten kunnen groeien of hun economische basis moeten kunnen verbreden. Bedrijven die door willen gaan in de landbouw, zullen hiervoor onder voorwaarden de ruimte krijgen.

Het voorliggende plan is primair opgesteld om zowel de natuur als de landbouw te versterken. Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de 6 hoofdkeuzes die in de structuurvisie Tubbergen zijn gefomuleerd. Het plan sluit hiermee aan bij de doelstellingen van de structuurvisie.

3.5 Bestemmingsplan Buitengebied

In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat het buitengebied van de gemeente Tubbergen een belangrijke economische pijler is. Naast dit economisch belang, speelt de landbouwsector ook een belangrijke rol bij het onderhoud van het landschap. Een zich goed ontwikkelende landbouwsector is, binnen randvoorwaarden, daarom mede belangrijk voor het behoud van karakteristieke landschappen. Ook doordat de toeristisch-recreatieve sector een groeiende economische waarde vertegenwoordigt, is de kwaliteit van het landschap van belang voor de gemeente Tubbergen.

De contrasten tussen grootschalige open ontginningslandschappen en het kleinschaliger, groene kampenlandschap maken Tubbergen bovendien tot een gemeente met een aantrekkelijke en veelzijdige woonomgeving. Behoud van de landschapskarakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit vormt daarom een belangrijk uitgangspunt voor het bestemmingsplan.

Het belang van het landschap blijkt ook uit de verschillende beleidssporen die zijn ingezet. Naast beleid voor de sanering van verouderde (agrarische) opstallen (Rood voor Rood), is er beleid ontwikkeld dat moet leiden tot een impuls voor het landschappelijke raamwerk (kwaliteitsimpuls groene omgeving via partiële herziening en de casco-benadering).

Het voorliggende plan draagt bij aan de structuurverbetering van de landbouw. Ten tweede vindt een versterking plaats van het natuurgebied de Weuste. Het plan draagt hierdoor bij aan het uitgangspunt van de gemeente zoals verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevinsgaspecten.

4.1 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Daarnaast kan het aspect 'geluid' relevant zijn bij de realisatie van nieuwe functies als bedrijvigheid/industrie.

Bij dit plan worden geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) en/of geluidsbelastende functies (zoals wegverkeerslawaai of industrielawaai) mogelijk gemaakt. Het gaat bij dit plan om de functiewijziging van percelen van agrarisch naar natuur en andersom. Nader toetsing aan dit aspect is daarom niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Geur

Er worden geen geurgevoelige of geurveroorzakende functies gerealiseerd waardoor geur niet relevant is.

4.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe natuur en landbouwgrond mogelijk gemaakt. Het gebruik van de gronden voor natuurdoeleinden brengt geen gezondheidsrisico's met zich mee. Gezien het historisch functioneel gebruik van de gronden als agrarische gronden is het niet aannemelijk dat er sprake is van een bodemverontreiniging. Ook het toekomstige gebruik van de gronden voor natuurdoeleinden leidt naar verwachting niet tot bodemverontreiniging.

Deze conclusie kan ook worden getrokken voor de gronden met de bestemming Bos-Natuur die de functie landbouwgrond krijgen. Ook hier is het niet aannemelijk dat er sprake is van een bodemverontreiniging op grond van het historisch funcioneel gebruik van de percelen.

De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik. De uitvoering van een indicatief bodemonderzoek is niet vereist. Bij de uitvoering moet eventueel grondverzet wel voldoen aan de bepalingen uit het Besluit bodemkwaliteit.

4.4 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (verder: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2en PM10(= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Het NIBM betrekking heeft op een bedrijfslocatie, inrichting, infrastructuur, kantoorlocatie, woningbouwlocatie dan wel andere locatie, handeling of activiteit die nieuw is dan wel voor zover daarbij een uitbreiding of wijziging wordt gerealiseerd.

De voorgenomen functiewijziging van de percelen is een handeling of activiteit volgens het NIBM. De ontwikkeling zorgt door de ruiling van eigendommen, die onlosmakelijk met dit plan zijn verbonden, voor een verkeersafname op de omliggende wegen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Om een indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0012.png"

Figuur 11: risicokaart

Uit de inventarisatie blijkt dat de percelen binnen het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligeheid zijn gronden met de natuurbestemming en de agrarische bestemming bovendien geen gevoelige functies.

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoer van het plan niet in de weg.

4.6 Kabels en leidingen

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4 inch en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

In paragraaf 4.5 , figuur 11 is door middel van een rode stippellijn de ligging van een NAM gasleiding aangegeven. Deze leiding heeft een diameter van 203 mm en een druk van 0,66 bar. De leiding is derhalve planologisch niet relevant.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterschap Vechtstromen: Waterbeheerplan

De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015.

Zowel in stedelijk als in landelijk gebied krijgt water steeds meer ruimte. Dat kan door de instrumenten van de ruimtelijke ordening op een juiste manier toe te passen. Kansen om de wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie worden zoveel mogelijk benut. Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen worden gebiedsgerichte maatregelen getroffen en wordt retentiecompensatie gerealiseerd. Bij een toename van het verharde oppervlak is het vasthouden, bergen en infiltreren van water van belang. Hiermee kan bij harde buien overtollig regenwater worden opgeslagen.

Situatie plangebied

Het waterschap Vechstromen (voorheen Regge en Dinkel) participeert samen met Staatsbosbeheer, de Provincie Overijssel, een aantal agrariërs in het kavelruilproject. Het waterschap is vanaf de start van de planvorming betrokken geweest bij het project.

In het kader van de kavelruil vervallen een aantal waterlopen en worden een aantal waterlopen gerealiseerd. Op de onderstaande afbeelding is een overzicht gegeven van de vervallen (rood) en de nieuwe (lichtblauw) waterlopen. Voor een deel gaat het om waterlopen in percelen die buiten de scope van dit bestemmingsplan vallen.

De lichtblauw omlijnde gebieden zijn zoekgebieden voor retentie. De donkerblauw ingekleurde waterlopen blijven ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMEO-VG01_0013.png"

Figuur 12: aanpassingen waterlopen en zoekgebied voor retentie

Gevolgen van het plan voor de waterhuishouding

De herinrichting van bestaande waterlopen, de nieuw aan te leggen waterlopen en de mogelijkheid om periodiek water op maaiveld te bergen zijn maatregelen die bijdragen aan het streven van het waterschap naar veerkrachtige en meer robuuste watersystemen. Systemen die beter bestand zijn tegen lange perioden van droogte enerzijds en vaker voorkomende hevige buien anderzijds. Dit wordt bereikt door water langer vast te houden in de bovenlopen, overtollig water te bergen en in laatste instantie pas af te voeren (kwantiteit). Bovendien worden de beken zodanig ingericht dat gunstige stromingscondities ontstaan voor het ecologisch functioneren van het watersysteem (kwaliteit; Kaderrichtlijn Water).

4.8 Verkeer / parkeren

Met voorliggend plan vindt geen wijziging van bestaande wegen plaats. Wél wordt de mogelijkheid opgenomen om een bestaand onverhard wandelpad te verleggen.

Het plan heeft geen gevolgen voor het verkeer en het parkeren. Bestaande voorzieningen zijn berekend op de parkeerbehoefte en het verkeersaanbod.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Landschap

De gemeente Tubbergen heeft geen specifiek beleid ten aanzien van de instandhouding van cultuurhistorische waarden. Wel worden via provinciaal beleid (Omgevingsvisie en -verordening) en gemeentelijke beleidsnota's (o.a. VAB+ 2011, Rood voor Rood 2014, de Cascobenadering, de Kwaliteitsimpuls Groende Omgeving, de Beleidsnota Verblijfsrecreatie Noord-Oost Twente 2014 en de Woonvisie) het behoud en de verbetering van cultuurhistorische waarden en het behoud van het cultuurhistorische landschap als belangrijke voorwaarden gesteld.

Op grond van de eisen in het Bro artikel 3.1.6 zal bij ruimtelijke initiatieven waarvoor een herziening van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning nodig is mede getoetst worden aan de bovengenoemde beleidsnota's en de Omgevingsverordening van de provincie. In ruimtelijke onderbouwingen dient een inventarisatie van aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen te worden en moet worden aangegeven hoe zo goed mogelijk eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden worden behouden en ingepast.

Het gebied waarin de percelen liggen valt binnen het ruilverkavelingslandschap '1924-1953’. Dit is de tijd van de eerste ruilverkavelingwet, waarin landschappen vaak volledig op de schop gingen voor een optimale agrarische benutting. Bij deze kavelruilingen werd in mindere mate naar het oorspronkelijke cultuurlandschap gekeken.

Het gros van de percelen liggen in het Beekdallandschap. De meest noord- westelijke percelen liggen in het stuwwallen landschap.

4.9.2 Archeologie

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden.

Volgens de archeologische verwachtingskaart van de provincie liggend de percelen in het gebied met een lage verwachting. In het bestemmingsplan Buitengebied is deze verwachting vertaald in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". Bij bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, aangetoond worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad en/of dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

De aanwezige dubbelbestemming "Waarde-archeologie" op de percelen van het bestemmingsplan Buitengebied wordt in het voorliggende plan 1 op 1 overgenomen.

Conclusie

Het bestemmingplan voorziet slechts in een functiewijziging van de betrokken percelen. Het bestemmingsplan maakt geen bouwactiviteiten mogelijk. Verstoring van de bodem is daarom niet aan de orde.

In het kader van de (her) inrichting van het gebied wordt mogelijk een sloot verlegd en een houtsingel gekapt. Indien de verstoring als gevolg van deze activiteiten groter is dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm, dan dient in het kader van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De bescherming van mogelijke archeologische waarden in de bodem is gewaarborgd doordat de dubbelbestemming "Waarde-archeologie" gehandhaafd blijft.

4.10 Flora en fauna

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nedwerland (NNN).

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Het nieuwe wettelijke stelsel heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving vervangen. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermingsbepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Natuurwetwerk Nederland (NNN)

De percelen in het plangebied liggen deels binnen de grenzen van het NNN. Zie hiervoor ook de figuren 3 tot en met 7. De beoogde plannen hebben als doel het versterken van het bestaande natuurgebied nabij Reutum. Hiertoe worden enkele percelen met een agrarisch gebruik aansluitend aan het gebied omgevormd tot bos - natuur. Ter compensatie hiervan worden enkele percelen die binnen de begrenzing van het NNN liggen omgevormd tot landbouwgrond met een overeenkomstige bestemming. Per saldo tasten de plannen de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN en de huidige natuurdoelen niet aan, maar zullen de (potentieel) aanwezige natuurwaarden verbeteren.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan een positief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

Beschermde gebieden

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Springendal & Dal van de Mosbeek;
  • Engbertsdijksvenen;
  • Wierdense Veld;
  • Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek;
  • Lemselermaten;
  • Bergvennen & Brecklenkampse veld;
  • Dinkelland;
  • Landgoederen Oldenzaal;
  • Lonnekermeer;
  • Hübelgräberheide Halle-Hesingen (Duitsland);
  • Itterbecker Heide (Duitsland).

Het dichtstbijzijnde gebied is Springendal & Dal van de Mosbeek op een afstand van circa 1,2 kilometer ten noordoosten van de meest noordelijke percelen binnen het plangebied. Gezien de aard van de ingreep en de afstand tussen het plangebied en het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten op dit gebied.

Door middel van het voorliggende plan wordt de agrarische functie omgezet naar een natuurfunctie en vice versa. De functiewijziging op zich zal geen toename van de stikstofemissie te zien geven. Daarnaast zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting niet significant toenemen, maar juist afnemen. De nieuwe natuur sluit voor wat betreft inrichting en recreatief medegebruik aan bij het bestaande natuurgebied. Er is geen sprake van nieuwe elementen die zouden kunnen leiden tot extra verkeerbewegingen.

Soortenbescherming

Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van de betrokken percelen van agrarisch naar natuur en andersom. Directe (grootschalige) ingrepen op de percelen zal niet plaatsvinden. De regels bieden wel mogelijkheden voor een zekere ontwikkeling / structuurverbetering van de agrarische percelen. Wanneer uit nader onderzoek blijkt, dat als gevolg daarvan beschermde soorten bedreigd zullen worden, er geen alternatieven zijn en er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn, kan een ontheffingsprocedure op grond van de Flora- en faunawet actueel worden. Ontheffing kan alleen worden verkregen wanneer compenserende maatregelen worden getroffen (als mitigerende -verzachtende- maatregelen niet afdoende blijken).

Voor wat betreft de soortenbescherming wordt derhalve gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Dit betekent dat een beoordeling op grond van de Flora- en faunawet plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk wordt mogelijk gemaakt (dat wil zeggen: bij het aanvragen van een omgevingsvergunning). Ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt via flexibiliteitsbepalingen, kunnen op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid worden getoetst aan de Flora- en faunawet.

Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Gelet op het feit dat het voorliggend bestemmingsplan in beginsel slechts voorziet in de wijziging van de functies van de percelen en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van de soortenbescherming uitvoerbaar geacht.

4.11 Milieuzonering

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (Vereniging Nederlandse Gemeenten, herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

Door middel van het voorliggende bestemmingsplan worden geen hindergevoelige en/of hinderveroorzakende bestemmingen mogelijk gemaakt.

Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt onder D9 als mer-beoordelingsplichtige activiteit genoemd: “Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.”

In kolom 4 bij onderdeel D9 wordt het vaststellen van een bestemmingsplan aangewezen als besluit bij de voorbereiding waarvan in bepaalde gevallen een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een functiewijziging van circa 26 hectare mogelijk (waarvan 13 ha naar natuur en 13 ha naar landbouw). Het oppervlak van de in het plan opgenomen functiewijziging ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde van 125 hectare. In dat geval moet op grond van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit milieueffectrapportage door het bevoegd gezag worden beoordeeld of vanwege mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Deze (vormvrije) mer-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III van de mer-richtlijn. In de bijlage III van de mer-richtlijn staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In deze toelichting op het bestemmingsplan is reeds ingegaan op de kenmerken en plaats van het project. Het gaat om de realisatie van nieuwe natuur en landbouwgrond. In hoofdstuk 4 is bovendien uitgebreid ingegaan op potentiële effecten van het plan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Voor het plan hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan hoeft daarom geen milieueffectrapport te worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

  • 1. Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

  • 2. Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

  • 3. Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

  • 4. Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Bij de bestemmingen voor het bestemmingsplan 'Omgeving Reutum - Landbouw en Natuur' is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Tubbergen. De vigerende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn 1 op 1 overgenomen in het onderhavige bestemmigsplan.

Hieronder staan de in dit plan betrokken bestemmingen beschreven.

Agrarisch -1

De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.

De gronden die zijn bestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”.

Agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en in de LOG-gebieden. Sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijven zijn eveneens aangeduid (de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”).

De bestemming "Agrarisch 1" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.

Agrarisch - 2

De gebiedsbestemming Agrarisch - 2 omvat de agrarische gebieden, die naast een landschappelijke waarde ook een natuurlijke waarde bezitten. Het gaat hierbij voornamelijk om brongebieden van beken en/of beekdalen (geheel of gedeeltelijk) en kwelgebieden.

De gronden die zijn bestemd als "Agrarisch 2" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak". Agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijven zijn eveneens aangeduid. De kleinschalige agrarische bedrijven binnen 'Agrarisch 2' (bedrijven tussen 4 en 15 NGE) hebben de aanduiding 'bestaand erf' gekregen.

De bestemming "Agrarisch 2" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch 2' eveneens van belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.

Bos - Natuur

De percelen die aan het natuurgebied worden toegevoegd krijgen de bestemming 'Bos - Natuur'. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop. De gronden zijn naast natuur en bosbouw ook bedoeld voor houtproductie en voor de compensatie van landschapselementen. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden is tevens opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Extensief agrarisch medegebruik, en educatief medegebruik alsmede wegen en paden behoren ook tot de bestemmingsomschrijving.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 4

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Algemene aanduidingsregels

overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan

De aanduiding overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan, binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', deze aanduiding onder voorwaarden worden aangebracht. Bijvoorbeeld in het geval een intensief veehouderijbedrijf komt te vervallen en zich daar een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf vestigt.

vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

De voor ' vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Binnen de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat belanghebbenden, burgers en de wettelijke overlegpartners gedurende een periode van zes weken de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan heeft 6 weken in ontwerp ter inzage gelegen. Het was voor een ieder mogelijk om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal beleid.

Het waterschap is door middel van de watertoets geïnformeerd over het plan. Het waterschap heeft een positief advies afgegeven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedragen door Coördinatiepunt Kavelruil Overijssel (CKO). De inrichting van de percelen die worden toegevoegd aan het NNN worden bekostigd door de toekomstige eigenaren en het waterschap in combinatie met de provincie. De eventuele verbeteringen aan de landbouwpercelen komen voor rekening van de agrariërs die de percelen toegedeeld krijgen.

De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. In het plan is geen bebouwing voorzien. Dat betekent dat kostenverhaal niet aan de orde is en dat het vaststellen van een exploitatieplan door de gemeenteraad niet aan de orde is. Eventuele planschade komt te laste van initiatiefnemer. Dit wordt vastgelegd via een anterieure overeenkomst.