direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reutum en Tubbergen, Oldenzaalseweg 148 en Elsweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locaties aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum en de Elsweg 4 in Reutum is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op basis van het Schuur voor Schuur-beleid van de gemeente Tubbergen extra oppervlakte aan bijgebouwen realiseren.

Bij het erf Elsweg 4 in Tubbergen wordt hiermee 200 m² aan extra oppervlakte toegevoegd en aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum is dit 347 m² extra oppervlakte. De uitbreiding van de oppervlakte aan bijgebouwen wordt benut ten behoeve van opslag voor de bedrijven-aan-huis van initiatiefnemers. Om deze extra oppervlakte te mogen realiseren op de erven wordt in de gemeente Dinkelland een veelvoud aan landschapsontsierende opstallen gesloopt, een en ander conform het gemeentelijke Schuur voor Schuur-beleid.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebieden

Het planlocaties bestaan uit de erven aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum en aan de Elsweg 4 in Tubbergen. Onderstaand wordt per deelgebied kort ingegaan op de ligging en begrenzing.

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Het perceel Oldenzaalseweg 148 in Reutum is gelegen in het buitengebied, ten zuidwesten van het dorp Reutum. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelnummer 2046. De Oldenzaalseweg 148 is op circa 100 meter van de Jan van Arkelweg (N343) gelegen. Het perceel wordt begrensd door agrarische gronden. In de nabijheid is een ander woonperceel aanwezig en in de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven. De afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is minimaal 120 meter. Ook is het perceel dichtbij het kanaal Almelo-Nordhorn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging Oldenzaalseweg 148 ten opzichte van Fleringen en Reutum (bron: Atlas van Overijssel)

Elsweg 4, Tubbergen

Het perceel Elsweg 4 in Tubbergen is gelegen in het buitengebied, ten noorden van het dorp Tubbergen. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, Sectie E, perceelnummers 2681 en deels 2680. De Elsweg 4 is op circa 100 meter van de Denekamperweg gelegen. Het perceel wordt begrensd door agrarische gronden. In de nabijheid zijn andere woonpercelen aanwezig en in de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven. De afstand hiertoe is minimaal 250 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: ligging Elsweg 4 ten opzichte van Tubbergen (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldend bestemmingsplan voor de plangebieden is het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 mei 2016. Hieronder wordt ingegaan op de regels die in het vigerende bestemmingsplan gelden voor de plangebieden.

Elsweg 4, Tubbergen

Het perceel Elsweg 4 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen en heeft daarin de bestemming 'Wonen'. Het erf is daarmee bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep.

In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede verbeelding 'Tubbergen Buitengebied 2016' Elsweg 4 (bron: ruimtelijkeplannen)

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Evenals de locatie aan de Elseweg is het perceel aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum gelegen binnen het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Aan de locatie is de bestemming 'Wonen' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarbij zijn ook de gebiedsaanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'vrijwaringszone - raderverstoringsgebied' op de locatie geprojecteerd.

In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0004.png"

Figuur 1.3: uitsnede verbeelding 'Tubbergen Buitengebied 2016' Oldenzaalseweg 148 (bron: ruimtelijkeplannen)

Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan

Het plan om naast de bestaande bijgebouwen op beide percelen nog een nieuw vrijstaand bijgebouw te realiseren past daarmee niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Op basis van dit plan geldt namelijk een maximale oppervlakte van 100 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken, dan wel de bestaande oppervlakte. Hiermee is uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie strijdig met de bestemmingsplanregels. Het bestemmingsplan zelf kent geen afwijkingsmogelijkheden om de toename aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Om het plan te kunnen realiseren is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Reutum en Tubbergen, Oldenzaalseweg 148 en Elsweg 4' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

De twee deellocaties binnen dit plan bevinden zich in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en vervullen in de huidige situatie een woonfunctie met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Onderstaand zal locatiegewijs een nadere toelichting verschaft worden op de huidige situatie

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Op het perceel is de woning en het bedrijf aan huis van de familie Kamphuis, Jos Kamphuis Timmerwerken, gevestigd. Het is een kleinschalig aannemersbedrijf. Op het perceel aan de Oldenzaalseweg 148 vindt de stalling van machines en opslag van materiaal plaats. De werkzaamheden van het aannemersbedrijf vinden voornamelijk elders op locatie plaats.

Op onderstaande luchtfoto is te zien dat er naast de bestaande woning, een tweetal bijgebouwen aanwezig is. In de huidige situatie is circa 188 m² aan vrijstaande bijgebouwen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0005.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Oldenzaalseweg 148 in Reutum (bron: Atlas van Overijssel)

Elsweg 4, Tubbergen

Op het perceel is het bedrijf van de heer Kuipers, EKU, gevestigd. Het is een hoveniersbedrijf, gespecialiseerd in onkruidbestrijding en machinaal vegen. Op het perceel vindt de stalling van machines en materieel plaats. Het erf bestaat in de huidige situatie uit de woning en een drietal vrijstaande bijgebouwen. Omliggend zijn diverse groenstructuren zichtbaar. Op dit moment is circa 272 m2 aan vrijstaande bijgebouwen aanwezig. Onderstaande luchtfoto biedt een overzicht van het huidige erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0006.png"

Figuur 2.2: huidige situatie Elsweg 4 in Tubbergen (bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

De opzet van voorliggend plan is om op beide erven in het buitengebied van de gemeente Tubbergen door middel van het schuur voor schuur beleid van de gemeente een vergroting van de oppervlakte vrijstaande bijgebouwen te realiseren. Onderstaand wordt de slooplocatie in de gemeente Dinkelland, aan de Hoofdstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp besproken, daarnaast zijn de toekomstige situaties op beide erven in de gemeente Tubbergen nader toegelicht.

Slooplocatie Hoofdstraat 12, Lattrop-Breklenkamp

Aan de Elsweg 4 in Tubbergen en Oldenzaalseweg 148 in Reutum is men voornemens om extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen te realiseren op basis van het schuur voor schuur beleid van de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. In ruil hiervoor moet elders een veelvoud aan oppervlakte gesloopt worden. Op het woonerf aan de Hoofdstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp zijn hiervoor geschikte sloopopstallen gevonden.

Het gaat hierbij om een viertal vrijstaande schuren, deze schuren hebben een totale oppervlakte van 1.305 m². Deze schuren zijn in het verleden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf welke heden ten dage niet meer aanwezig is; daarmee zijn ze voor verval vatbaar. Omdat de eigenaar niet langer noodzaak ziet voor behoud van deze voormalig agrarische schuren, is besloten de schuren in te brengen voor de schuur voor schuur regeling. Hiermee wordt het realiseren van 200 m² extra oppervlakte bijgebouwen aan de Elsweg 4 in Tubbergen en 347 m² aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum mogelijk gemaakt. Zie voor een uitgebreidere toelichting op het schuur voor schuur beleid paragraaf 3.3.2.

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Aan de Oldenzaalseweg 148 is Kamphuis Timmerwerken gevestigd. Voor het perceel aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum is een situatieschets opgesteld, deze is onderstaand weergegeven. Op het perceel aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum zal een extra bijgebouw en overkapping (A) gerealiseerd worden. De situering zal plaatsvinden ten oosten van het bestaande woonhuis en vrijstaande bijgebouw (B) en het nieuwe bijgebouw zal een oppervlakte krijgen van circa 347 m². Deze oppervlakte komt geheel voort uit de sloopoppervlakte die op de locatie Hoofdstraat 12 in Lattrop wordt gesloopt in het kader van de Schuur voor Schuur regeling.

De nieuwe bebouwing zal gebruikt worden ten behoeve van opslag en stalling voor Kamphuis Timmerwerken. Op die manier kunnen materieel en de benodigde materialen overdekt worden opgeslagen, wat zorgt voor een langere levensduur van materieel en beter behoud van materialen. Bovendien oogt dit landschappelijk gezien beter. Onderstaand is door Hannink Landschapsvormgeving schetsmatig de gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0007.png" Figuur 2.3: toekomstige situatie aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Elsweg 4, Tubbergen

In ruil voor de sloop aan de Hoofdstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp wensen initiatiefnemers op het erf aan de Elsweg 4 in Tubbergen een extra bijgebouw te realiseren. Op het erf aan de Elsweg 4 in Tubbergen is EKU voornemens om een bestaand bijgebouw (ca. 30 m²) te saneren en op deze locatie het nieuwe bijgebouw op te richten. Deze oppervlakte van 30 m² wordt ingezet in het nieuwe bijgebouw, waar dan ook 200 m² oppervlakte vanuit schuur voor schuur wordt ingebracht. Onderstaand is indicatief een aanzet gemaakt voor de toekomstige erfsituatie, waarin met (E) en nabij (G) de bestaande bijgebouwen zijn weergegeven. De locatie van het te slopen bijgebouw en het te realiseren nieuwe bijgebouw (A) is gesitueerd ten noorden van de bestaande bebouwing op het erf. De gewenste oppervlakte is daarbij 230 m², dat dus deels voort komt uit het slopen van de 30 m² bestaand bijgebouw en de 200 m² die op basis van de Schuur voor Schuur regeling extra bijgebouwd mag worden. Om het bijgebouw te kunnen realiseren is een aanpassing c.q. vergroting van het woonvlak noodzakelijk.

De schuur zal worden gebruikt voor opslag en stalling van materieel van EKU. Het geheel wordt ingepast zodat recht gedaan wordt aan de landschappelijke kenmerken ter plaatse. Onderstaand is de toekomstige situatie met landschappelijke inpassing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0008.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie aan de Elsweg 4 in Tubbergen (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

  • Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:
  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

In het onderhavige plan is sprake van een vergroting van de toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen aan de Elsweg 4 in Tubbergen en Oldenzaalseweg 148 in Reutum. Deze vergroting wordt gerealiseerd door een veelvoud aan landschapsontsierende schuren te saneren aan de Hoofdstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp, gemeente Dinkelland. Hierdoor neemt, ondanks de verruimde oppervlakte aan de Elsweg en Oldenzaalseweg, in totaliteit de oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied af.

Toetsing

Elsweg 4, Tubbergen

Aan de Elsweg 4 in Tubbergen wordt de bestemmingsvlak voor 'Wonen' met circa 600 m² vergroot om de 200 m² extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen voor kleinschalige bedrijvigheid te kunnen accomoderen. Het woonperceel heeft in de huidige situatie een oppervlakte van 3.600 m². De uitbreiding is daarmee aan te merken als kleinschalig. Op basis van jurispudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1442) wordt een kleinschalige ontwikkeling met beperkte omvang niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het voornemen voorziet daarmee niet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Het voornemen aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum ziet toe op een vergroting van de toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen met 347 m² voor kleinschalige bedrijvigheid. Deze ontwikkeling vindt plaats op een woonperceel met een oppervlakte van circa 2.600 m². Het voornemen is qua omvang vergelijkbaar aan de ontwikkeling aan de Elsweg 4 in Tubbergen, waardoor geconcludeerd wordt dat ook voor dit voornemen geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere onderbouwing op basis van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro kan zodoende achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0009.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, het toepassen van het schuur voor schuur beleid op twee erven, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Het voorliggende plan ziet toe op het uitbreiden van de bijgebouwen op de woonpercelen aan de Elsweg 4 en de Oldenzaalseweg 148. Voor de locatie aan de Oldenzaalseweg 148 in Reutum geldt dat dit plaats kan vinden binnen de huidige erfopzet. Voor de Elsweg 4 in Tubbergen is een kleinschalige uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Wonen' noodzakelijk. De opzet van het erf zorgt ervoor dat het nieuwe bijgebouw niet binnen het bestaande erf gesitueerd kan worden. Wel wordt gebruik gemaakt van de locatie waar in de huidige situatie een kleiner bijgebouw reeds aanwezig is. De vergroting dient daarbij richting het noorden plaats te vinden, omdat anders de ruimte tussen de bijgebouwen te klein wordt om met machines en auto's te manoeuvreren. Dit is evenens niet bevordelijk voor de uitstraling van het erf en is voor de beoogde functie van de schuren niet gewenst. Zodoende is de noodzaak voor uitbreiding aanwezig, maar wordt er toch zorgvuldig met de aanwezige ruimte omgegaan.

Door middel van het onderhavig plan wordt landschapsontsierende bebouwing aan de Hoofstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp gesaneerd. Gezien de ligging van deze slooplocatie in de gemeente Dinkelland wordt hiervoor een separaat bestemmingsplan opgesteld. In ruil voor het slopen aan de Hoofdstraat in Lattrop-Breklenkamp wordt aan de Elsweg 4 en Oldenzaalseweg 148 de mogelijkheid geboden om de totale oppervlakte aan bijgebouwen in beperkte mate te vergroten. In totaliteit neemt de oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied af. Daarnaast wordt de landschapsontsierende bebouwing gesloopt en wordt het geheel, zowel op de slooplocatie als de bouwlocaties, landschappelijk ingepast. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5).

Het schuur voor schuur beleid binnen de gemeente Tubbergen is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. De gemeentelijke versie van het KGO-beleid ziet niet toe op de uitbreiding van woonfuncties en de Schuur voor Schuur regeling is zodoende opgesteld om mogelijkheden bij deze woonfuncties te bieden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De beide plangebieden vallen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.

De plannen van initiatiefnemers aan de Elsweg 4 en Oldenzaalseweg 148 doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en in beperkte mate wordt hiervoor bebouwing op de woonpercelen teruggebouwd, waardoor de mogelijkheid ontstaat voor het benutten van de schuren voor kleinschalige bedrijvigheid. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.

Gebeidskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan de gebieden het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Het onderhavig plan betreft de bouw van een extra vrijstaande bijgebouwen op basis van Schuur voor Schuur. Hoewel er in dit geval sprake is van het toevoegen van bebouwing, vindt dit plaats op reeds bestaande erven, waar de zichtbaarheid van de natuurlijke laag reeds minder zichtbaar is. De beplanting rondom deze erven wordt waar mogelijk versterkt met 'natuurlijke' soorten. Om zodoende de kenmerken van de natuurlijke laag zoveel mogelijk in stand te houden. Verder worden de beleefbaarheid van hoogteverschillen en/of het watersysteem niet aangetast door het voornemen. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent verschillende kenmerken. Voor de Elsweg geldt het kenmerk 'maten en flierenlandschap' en 'jonge heide en broekontginningenlandschap', voor de Oldenzaalseweg het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het oude hoevenlandschap (Oldenzaalseweg 148) staat bekend om de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voort gebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap (Elsweg 4) waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.

Het maten en flierenlandschap (Elsweg 4) is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem.Het maten en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden

De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap, maten- en flierenlandschap en oude hoevenlandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen de ter plaatse geldende gebiedskenmerken op basis van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

Stedelijke laag

De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Laag van de beleving

De 'Laag van de beleving' geeft aan dat ter plaatse van de Oldenzaalseweg 148 in Reutum sprake is van het gebiedskenmerk 'Donkerte'. Dit kenmerk geeft aan dat de donkerte als kwaliteit gezien wordt binnnen het gebied. Het onderhavig voornemen doet geen afbreuk aan het gebiedskenmerk. Het realiseren van extra oppervlakte aan bijgebouwen zorgt niet voor onevenredige toename van de hoeveelheid verlichting van het erf.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Tubbergen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

Economie en werken in het buitengebied

De gemeente Tubbergen heeft van oorsprong een sterk agrarisch karakter. Veel Tubbergse agrarische ondernemers richten zich als gevolg van economische trends op andere (aanvullende) bronnen van inkomsten, zoals recreatie en toerisme. Hiervoor wil de gemeente Tubbergen nadrukkelijk de mogelijkheden bieden. De landbouw is een belangrijke economische sector en kan een rol spelen bij de omschakeling naar een zogenaamde ‘biobased economy’ als alternatief voor fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van de multifunctionele landbouw ondersteunen we actief. De gemeente ziet een belangrijke kans voor de (economische en sociale) vitaliteit in het versterken van de sector toerisme en recreatie. Hierbij is de gemeente met name ondersteunend en faciliterend aan particuliere initiatieven. Nieuwe economische dragers in het buitengebied zouden ook moeten zorgen voor duurzaam behoud van de gebiedseigen kwaliteiten. Initiatieven worden proactief opgepakt en in gezamenlijk overleg wordt de toekomstbestendigheid en kwaliteit ervan bekeken. Hiervoor is ook het KGO-beleid en de cascobenadering van belang.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In het verlengde van het vereiste van een goede landschappelijke inpassing (de basisinspanning) geldt voor een aantal type situaties de noodzaak voor een extra kwaliteitsversterking. Dit vloeit voort uit de beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel. De gemeente Tubbergen heeft een gemeentelijke uitwerking van het KGO-beleid opgesteld. Dit beleid is echter niet van toepassing op locaties met een woonbestemming en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Ontwikkelingsmogelijkheden voor deze locaties kunnen worden geboden op basis van de Schuur voor Schuur regeling. Voor iedere ontwikkeling op basis van het Schuur voor Schuur beleid geldt overigens wel de inspanningsverplichting tot een goede landschappelijke inpassing.

Toetsing

Op basis van de Structuurvisie Tubbergen is voor wat betreft economische ontwikkelingen in het buitengebied een aantal randvoorwaarden gesteld. Het onderhavige plan dat voorziet in een uitbreiding van de maximum oppervlakte bijgebouwen op twee verschillende erven.

Het voornemen is passend in de visie zoals geschetst in de structuurvisie Tubbergen. Er wordt een compensatie geleverd in de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende opstallen. De nieuwe erfsituaties worden landschappelijk gezien verantwoord ingepast. Hiermee wordt met de ontwikkeling in ruimtelijk opzicht een kwaliteitslag beoogd, blijft de economische vitaliteit van het buitengebied behouden en versterkt en vindt een extra investering in de omgeving plaats. Het voornemen voldoet daarmee aan de uitgangspunten.

3.3.2 Beleid schuur voor schuur gemeente Tubbergen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 14 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.

Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor de plangebieden geldt dat sprake is van een woonbestemming.

Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.

In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0013.png"

Tabel 3.1: verhoudingen sloop o.b.v. het schuur voor schuur beleid

Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:

  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen, in het buitengebied.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de schuur voor schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • Schuren met een cultuurhistorische waarde komen niet in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+ beleid geldt de voorwaarde dat bebouwing minimaal 3 jaar moet zijn opgericht en zoals vergund in gebruik zijn, niet voor schuren die middels de schuur voor schuur-regeling worden opgericht.
  • In afwijking van het VAB+ beleid geldt het VAB+ beleid ook voor locaties (onder andere met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd is met het VAB+ beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het schuur voor schuur-beleid.

Toets

In relatie tot het onderhavige plan gaat het om een totaal oppervlak van 1.305 m² aan te slopen schuren op een woonerf in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, namelijk Hoofdstraat 12 in Lattrop-Breklenkamp. In voorliggend geval gaat het om een sloop van een geruime hoeveelheid schuren. De extra te bouwen oppervlakte aan bijgebouwen wordt verdeeld over twee erven in de gemeente Tubbergen. Op beide erven wordt niet meer dan 500 m² aan extra oppervlakte bijgebouwen gerealiseerd, waardoor op basis van tabel 3.1 uitgegaan mag worden van een verhouding van respectievelijk 1:2 met asbest en 1:4 zonder asbest.

In totaliteit (de erven gecombineerd) wordt er meer dan 500 m² oppervlakte aan bijgebouwen toegevoegd waarvoor een sloopverhouding van respectievelijk 1:3 en 1:5 zou gelden. Toch is het hanteren van de sloopverhoudingen 1:2 en 1:4 in dit geval gerechtvaardigd. Dit komt voort uit het feit dat de beide erven ook afzonderlijk van elkaar zouden kunnen deelnemen aan schuur voor schuur en deze sloopverhoudingen (1:2 en '1:4) in dat geval ook van toepassing zijn.

De schuren aan de Hoofdstraat 12 zijn deels asbesthoudend (1:2= 881,7 m²) en deels asbestvrij (1:4= 423,7 m²). Op basis van de sloopverhouding zoals in tabel 3.1 weergegeven, mag hierdoor een oppervlakte van in totaliteit 547 m² terug gebouwd worden. Deze oppervlakte wordt verdeeld onder de beide herbouwlocaties in de gemeente Tubbergen, waardoor 200 m² toegevoegd is aan het erf Elsweg 4 in Tubbergen en 347 m² aan het erf Oldenzaalseweg 148 in Reutum. Voor de slooplocatie wordt overigens een separate procedure doorlopen, omdat deze is gelegen in de gemeente Dinkelland.

Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde. De toekomstige erven zijn door middel van een landschapsplan (zie figuren 2.3 en 2.4) landschappelijk ingepast. De bestemming 'Wonen' wordt in stand gehouden, wel is het woonerf aan de Elsweg 4 in Tubbergen enigszins vergroot om het bijgebouw binnen de bestemming 'Wonen' te brengen. Bovendien wordt middels dit bestemmingsplan de nieuwe oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen voor de Elsweg 4 (472 m², ten opzichte van 272 m² bestaand) en voor de Oldenzaalseweg 148 (535 m², ten opzichte van 188 m² bestaand) vastgelegd als maximum oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0014.png"

Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Beide planlocaties liggen nabij casco-elementen. Deze elementen worden met het onderhavig voornemen niet aangetast. De aanwezige elementen nabij de locaties worden in stand gehouden en omliggend aan de erven vindt landschappelijke inpassing plaats. Van aantasting van waardevolle landschapselementen is derhalve geen sprake. Het voornemen is passend binnen de casco benadering.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft de bouw extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen binnen twee woonbestemmingen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling van 100 hectare of meer, 2000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting (zie dit hoofdstuk).

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r-beoordelingsplichtig is.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0015.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Voor het aspect milieuzonering wordt onderstaand afzonderlijk op beide planlocaties ingegaan:

Oldenzaalseweg 148, Reutum

De locatie aan de Oldenzaalseweg 148 doet dienst als bedrijfslocatie voor Kamphuis Timmerwerken. De activiteit in de VNG-uitgave die met de werkzaamheden van dit bedrijf het meest overeenkomt is 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²'. Voor dergelijke activiteiten geldt een richtafstand van 30 m voor het aspect geluid en 10 m voor de aspecten stof en gevaar.

In onderhavig geval betreft de locatie aan de Oldenzaalseweg 148 voornamelijk een opslaglocatie. De werkzaamheden vinden - conform de gangbare omschrijving van een aannemersbedrijf - grotendeels op locatie van opdrachtgevers plaats. Het erf aan de Oldenzaalseweg fungeert als opslaglocatie voor materieel en materiaal en heeft een kleinschalige werkplaats. Het onderhavig plan zorgt ervoor dat deze opslag volledig inpandig plaats kan vinden.

Op basis van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' dient een hoofdgebouw conform de woonbestemming te worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw. De afstand tussen het woonperceel aan de Oldenzaalseweg 148 en de gevel van de woning aan de Oldenzaalseweg 150 is circa 35 m. Hierdoor wordt voldaan aan de grootste richtafstand van 30 m voor het aspect geluid. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Op 105 m van het woonerf Oldenzaalseweg 148 is het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Kanaal Zuidzijde 80 in Reutum gesitueerd. Voor het bedrijf is de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' aangehouden. Op basis van deze activiteit gelden richtafstanden van 30 m voor stof en geluid. Aan de Oldenzaalseweg 145 is een intensief agrarisch bedrijf gevestigd. Hiervoor geldt de activiteit 'Fokken en houden van varkens' en daarmee een richtafstand van 30 m voor stof en 50 m voor geluid. Met betrekking tot het aspect geur gelden wettelijk aan te houden afstanden dan wel berekende geuremmisiecontrouren. Voor wat betreft het aspect 'Geur wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.3.

De afstanden ten opzichte van dit bedrijf wordt als gevolg van het onderhavig plan niet kleiner, waardoor ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand. Bovendien wordt een bijgebouw bij de woning, in dit geval de nieuwe schuur aan de Oldenzaalseweg 148, niet aangemerkt als een milieugevoelig object. Van eventuele belermming van omliggende functies en bedrijven door de ontwikkeling is dan ook geen sprake.

Elsweg 4, Tubbergen

De afstand van het dichtstbijzijnde omliggende grondgebonden agrarische bedrijf ten opzichte van het plangebied aan de Elsweg 4 in circa 260 m. Voor het bedrijf is de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' aangehouden. Op basis van deze activiteit gelden richtafstanden van 30 m voor stof en geluid. Met betrekking tot het aspect geur gelden wettelijk aan te houden afstanden dan wel berekende geuremmisiecontrouren. Voor wat betreft het aspect 'Geur wordt daarom verwerzen naar paragraaf 4.3. De onderlinge afstand is ruim voldoende.

Ter plaatse van het perceel aan de Elsweg heeft initiatiefnemer het bedrijf EKU, dat zich bezig houdt met machinaal vegen en onkruidbestrijding. Deze activiteit wordt aangemerkt als '- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²' (SBI 016), waarvoor richtafstanden van 30 m voor geur en geluid en 10 m voor stof en gevaar geldt. De dichtstbijzijnde woonbestemming ligt ten zuiden van het plangebied op circa 45 m. Deze bestaande afstand wordt in de toekomstige situatie gehandhaafd, bovendien is de ontwikkeling voorzien aan de noordzijde van het plangebied, waardoor de onderlinge afstand tussen het naburige woonperceel en de ontwikkeling nog groter is. Er is voor wat betreft bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het voornemen.

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat voor wat betreft het aspect bedrijven en miliezonering met het onderhavig plan sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Bij de toetsing van bedrijven en milieuzonering is geconstateerd dat aan de Elsweg 4 ca. 260 meter en aan de Oldenzaalseweg 148 ca. 105 m afstand tussen het woonvlak en het bouwvlak van het meest nabijgelegen (grondgebonden) agrarische bedrijf aanwezig is. De geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor ruim voldaan wordt aan de benodigde afstand van ten minste 50 m. Bovendien wordt de bestaande onderlinge afstand als gevolg van het voornemen niet kleiner.

Voor wat betreft de intensieve veehouderij aan de Oldenzaalseweg 145 in Reutum geldt dat door middel van onderhavig plan geen sprake is van een kleinere afstand tussen het bedrijf en het plangebied aan de Oldenzaalseweg 148. De onderlinge afstand blijft gelijk en bovendien is de bestaande woning hierin maatgevend, aangezien deze dichterbij het intensieve agrarische bedrijf gesitueerd is.

In het bijgebouw vindt bovendien hoofdzakelijk opslag plaats en hiermee is geen srpake van permanent of een vergelijkbare wijze van verblijf. Vanuit het aspect geur is geen sprake van belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Bodem

Volgens Artikel 3.1.6 van het Bro wordt bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en / of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking..

Toets

In het onderhavig plan is gebruik gemaakt van twee standaard vooronderzoeken van Kruse Milieu BV (kenmerk: 17043625 en 17043725, juli 2017). Volledigheidshalve zijn de rapporatges bijgevoegd in Bijlage 1 en Bijlage 2. Het vooronderzoek is uitgevoerd op basis van norm NEN 5725 op de locaties Elsweg 4 en Oldenzaalseweg 148. Onderhavig vooronderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in hoeverre verontreinigingen kunnen zijn ontstaan door huidige en/of voormalige (bedrijfs)activiteiten of dat er sprake is van een (historische) verontreiniging.

De onderzoekslocatie aam de Elsweg 4 is sinds jaren in gebruik als erf en de onderzoekslocatie aan de Oldenzaalseweg 148 is jaren in gebruik als weiland. Hiervoor zijn beide locaties in gebruik geweest als agrarische grond. Er is geen informatie beschikbaar waaruit blijkt dat de bodem verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als onverdacht.

Er zijn op basis van de gegevens uit dit vooronderzoek geen bezwaren uit milieukundig oogpunt tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen.

Er is geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren. Het aspect bodem levert dan ook geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

In dit voorliggende plan gaat het enkel om het realiseren van extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen. Er wordt door middel van dit plan geen geluidsgevoelig object aan het gebied toegevoegd. Op basis van het aspect geluid wordt daarom geconcludeerd dat sprake blijft van een aanvaardbare situatie.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Voor beide planlocaties geldt dat in de bestaande situatie reeds sprake is van een kleinschalig bedrijfsmatig gebruik. Met het onderhavig plan vinden hierin geen wijziigingen plaats. Er wordt enkel beoogd de bestaande toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen uit te breiden. De omvang van de bedrijvenactiviteiten en/of personeel wijzigt naar huidig inzicht niet, de extra ruimte die ontstaat wordt hoofdzakelijk gebruikt ten behoeve van opslag. Als gevolg van het voornemen treden dan ook niet structureel extra verkeersbewegingen op.

Het realiseren van extra oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning wordt niet gezien als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen. Zodoende is een toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk.

Bovendien blijven de voornemens ruimschoots beneden de drempelwaarden voor de lijst uit de Regeling NIBM. De bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit is niet in betekende mate. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Elsweg 4, Tubbergen

Voor de locatie aan de Elsweg 4 in Tubbergen geldt dat de dichtstbijzijnde risicobron op meer dan 1,8 km van de planlocatie is gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het voonemen.

Oldenzaalseweg 148, Reutum

Nabij de locatie aan de Oldenzaalseweg 148 is een buisleiding gelegen. Het betreft een leiding van de Gasunie met een uitwendige diameter van 212 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor een dergelijke buisleiding geldt een belemmeringsstrook van 5 m. De buisleiding is circa 45 m van het plangebied gelegen, waardoor ruimschoots aan deze afstand voldaan wordt. Voor wat betreft het groepsrisco valt de locatie wel binnen de 100%-letaliteitscontour van de buisleiding. Zie onderstaand een afbeelding van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0016.png"

Figuur 4.2: uitsnede risicokaart nabij Oldenzaalseweg 148 in Reutum (bron: risicokaart.nl)

Als gevolg van de ligging binnen deze 100%-letaliteitsgrens geldt een verantwoordingsplicht voor de gevolgen op het groepsriscio. In onderhavig plan is er sprake van het toevoegen van extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen. Deze vergroting van de oppervlakte brengt geen extra aanwezigheid van mensen met zich mee. De populatie en/of persoonsdichtheid (en daarmee het groepsrisco) ter plaatse neemt zodoende niet toe. Er is geen sprake van een verhoogd groepsrisco als gevolg van het plan.

Een en ander brengt met zich mee dat de planvorming in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water

De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water

De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen

Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Op 11 mei 2017 is via www.dewatertoets.nl voor beide locaties de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3 en Bijlage 4. Voor de locatie Oldenzaalseweg 148 in Reutum geldt de korte procedure. Het waterschap geeft rekening houdende met het geldende beleid een positief advies.

Voor de Elsweg 4 in Tubbergen geldt dat deze een beperkingszone is geraakt (i.v.m wijzigen klimaat) Het plangebied aan de Elsweg 4 is echter voor een groot deel reeds bebouwd. Het nieuwe bijgebouw wordt gerealiseerd op de plaats van een bestaand bijgebouw. Hierbij vindt wel een vergroting plaats van ca. 200 m² aan verharding. Bij e-mailbericht van 12 juni 2017 heeft het waterschap Vechtstromen laten weten dat de invloed van het plan op de waterhuishouding gering is. Voor het bijgebouw geldt dat er voldoende hoog gebouwd moet worden.

Verder is er in de nabijheid van het plangebied waterloop 09020303 van waterschap Vechtstromen aanwezig. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd. Deze obstakelvrij zone is gelegen op voldoende afstand van het plangebied en wordt zodoende niet geraakt.

Wanneer voornoemde opmerkingen in het plan meegenomen worden heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar. Voor het aspect water is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Natura 2000-gebieden

Het plangebieden behoren niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt voor de Oldenzaalseweg 148 in Reutum op 3,9 km (Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek) en voor de Elsweg 4 in Tubbergen op minimaal 2.2 km afstand (Springendal en Dal van de Mosbeek). De invloedsfeer van het onderhavig plan is beperkt en blijft lokaal, zodoende is er geen sprake van significante negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen voor de Elsweg 4 in Tubbergen op minimaal 500 meter afstand van het plangebied. Voor de Oldenzaalseweg 148 in Reutum is dit circa 65 m. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden.

Voor wat betreft de sloop van de schuur aan de Elsweg 4 in Tubbergen is door Natuurbank Overijssel (kenmerk: 1723, d.d. 05-07-2017) een briefrapport opgesteld. Zie hiervoor Bijlage 5. Onderstaand worden de bevindingen uit dit rapport kort besproken.

Op 3 juli 2017 is het gebouw onderzocht. Er is onder andere gekeken naar de aanwezigheid van vogelnesten en verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw. Er is gekeken naar invliegopeningen van vogels en vleermuizen, zoals openingen in het dakvlak en in de muur (open stootvoegen en ventilatieopeningen).

Er zijn in het gebouw geen vogelnesten of vleermuizen waargenomen. Het gebouw vormt geen rust- of verblijfplaats van beschermde diersoorten. De ventilatieopeningen in de buitenmuur worden niet benut door vleermuizen om de spouw te bereiken. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat het slopen van het gebouw niet leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. Door het uitgevoerde natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan artikel 1.11 van de Wnb (zorgplicht).

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb aangevraagd te worden om het gebouw te mogen slopen.

De gronden in de plangebieden betreffen voor het overige gronden die reeds bij het woonerf gelegen zijn. Aan de Oldenzaalseweg 148 is reeds sprake van opslag en verharding. Gelet op de terreingesteldheid en het regelmatige onderhoud van de gronden biedt de locatie geen geschikt habitat voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt aantasting van het een leefgebied van beschermde soorten niet aan de orde. Nader onderzoek naar de natuurwaarden wordt niet noodzakelijk geacht.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen liggen de plangebieden in verschillende gebiedskenmerken. Een uitsnede van beide locaties is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOldenzwg148-VG01_0017.png" Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Tubbergen

Toets

Oldenzaalseweg 148, Reutum

De locatie aan de Oldenzaalseweg is voor het overgrote deel gelegen in het gebiedkenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten en deels in 'beekdalen en overige laagten'. In figuur 4.3 is de uitsnede voor de Oldenzaalseweg 148 links weergegeven. Gezien deze kenmerken geldt ter plaatse een onderzoekplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm. De ontwikkeling waarin dit plan voorziet blijven ruim onder deze norm. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Elsweg 4, Tubbergen

Voor de locatie aan de Elsweg 4 geldt het kenmerk 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' (rechter uitsnede in figuur 4.3). Op basis van dit gebiedkenmerk geldt door deze gebieden een onderzoekplicht bij plangebieden met bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm. Deze norm wordt met door onderhavig plan ruimschoots onderschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving van de plangebieden geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

De plangebieden worden ontsloten via enerzijds de Elsweg en anderszijds de Oldenzaalseweg. Beide wegen betreffen 60 km/u wegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De ontwikkelingen brengen geen structurele toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Zodoende kunnen de verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op het eigen erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. De benodigde ruimte voor parkeren neemt bovendien niet toe. De ontwikkelingen voorzien niet in uitbreiding het personeelsbestand of in het toevoegen van een verkeersaantrekkende functie, maar met name in de opslagmogelijkheden op beide percelen. De bestaande parkeergelegenheden op het eigen erf zijn daarom ook in de toekomstige situatie toereikend. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen van geluidgevoelige functies langs wegen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone – geen boom- en sierteelt toegestaan’, 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en ‘vrijwaringszone – radarverstoringsgebied’;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren en laden/lossen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • 'Agrarisch - 2'

De gebiedsbestemming Agrarisch - 2 omvat de agrarische gebieden, die naast een landschappelijke waarde ook een natuurlijke waarde bezitten. Het gaat hierbij voornamelijk om brongebieden van beken en/of beekdalen (geheel of gedeeltelijk) en kwelgebieden. De gronden die zijn bestemd als "Agrarisch 2" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. In onderhavig plan zijn de gronden daarnaast bestemd voor de landschappelijke inpassing.

  • 'Wonen'

Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen dit plan geldt voor beide percelen dat er sprake is van dergelijke activiteiten. Zodoende worden beide locaties voorzien van een passende aanduiding om de bedrijfsactiviteiten kenbaar te maken.

Voor de locatie Elsweg 4'geldt dat daarom de specfieke aanduding 'hovenier' is opgenomen. Alhoewel het bedrijf EKU geen standaard hoveniersbedrijf betreft (activiteiten bestaan onder meer uit machinaal vegen en onkruidbestrijding en aanleg van bijvoorbeeld speeltoestellen en/of riolering), is gekozen voor deze aanduiding om de activiteiten te kunnen groeperen.

Voor de locatie Oldenzaalseweg 148 geldt een specifieke aanduiding 'aannemersbedrijf' voor het bestemmingsvlak. De werkzaamheden van Kamphuis Timmerwerken zijn passend bij een kleinschalig aannemersbedrijf, waarbij op de locatie Oldenzaalseweg 148 een kleinschalige werkplaats en opslag aanwezig is.

Binnen het onderhavige plan is daarnaast de toegestane hoeveelheid vrijstaande bijgebouwen vergroot. Deze maximum oppervlakte is vastgelegd door het aanbrengen van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'. Daarnaast is het bestemmingsvlak voor de Elsweg 4 in Tubbergen aangepast, zodat het beoogde bijgebouw passend is binnen het woonvlak.

  • 'Waarde - Archeologie 3'

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier in dat geval bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt. Met de andere initiatiefnemer wordt eveneens een planschadeovereenkomst afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

De gemeente heeft uitvoering gegeven aan de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te geven aan het KGO-beleid. Dit is vormgegeven in het ‘Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’, welke geaccordeerd is door de provincie. De gemeente Tubbergen heeft nu een Schuur voor schuur-regeling vastgesteld welke een aanvulling vormt op het gemeentelijk KGO-beleid. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze regeling. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

Waterschap Vechtstromen
Op 11 mei 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen - rekening houdende met het geldende waterschapsbeleid - een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 september voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.