Plan: | Buitengebied, Ootmarsumseweg 187, Albergen en 303, Reutum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPOOTMARSUMW303-VG01 |
Aan de Ootmarsumseweg 303 te Reutum ligt de speeltuin Morskieft. Ter plaatse is een binnen- en buitenspeeltuin gevestigd, met bijbehorend restaurant en café. Door de combinatie van binnen- en buitenspeeltuin kan de speeltuin jaarrond gebruikt worden. Om met name het aanbod in de wintermaanden te vergroten is initiatiefnemer voornemens de binnenspeeltuin uit te breiden. Tevens bestaat de wens om een opslaggebouw te bouwen. Tot slot ligt een deel van het parkeerterrein buiten de bestemming 'Horeca'.
De ontwikkeling is op meerdere punten strijdig met het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen, Buitengebied 2016'. Allereerst ligt de beoogde uitbreiding van de speelhal deels op gronden waar geen bebouwing is toegestaan. Bovendien wordt met de uitbreiding binnen het gebied waar bebouwing wel is toegestaan de maximum oppervlakte aan bebouwd oppervlakte overschreden.
Het is daarom wenselijk om de maximum toegestane oppervlakte aan bebouwing te vergroten van 3.965 m2 naar 4.684 m2 en tevens de locatie waar bebouwing is toegestaan te vergroten. Daarnaast dient het parkeerterrein planologisch te worden ingepast en dient tot slot de landschappelijke inpassing te worden geborgd.
De gemeente Tubbergen heeft aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan de ontwikkeling. Op de ontwikkeling is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing. Het gaat namelijk om de uitbreiding van een stedelijke functie in het buitengebied. Hiertoe dient door initiatiefnemer ter compensatie geïnvesteerd te worden in maatregelen ten aanzien van KGO. De locatie waar deze investeringen gaat plaatsvinden, is gevonden aan de Ootmarsumseweg 187 in Albergen. Ter plaatse is initiatiefnemer voornemens een houtwal aan te leggen. Samengevat bestaat de ontwikkeling hiermee uit het volgende:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en bestaat uit een tweetal locaties. In de afbeeldingen 1.1 en 1.2 is de ligging van deze locaties indicatief weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en de dichtstbijzijnde kernen.
Afbeelding 1.1 Ligging locaties plangebied in de ruimere omgeving (Bron: PDOK)
Afbeelding 1.2 Ligging locaties plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Ootmarsumseweg 187, Albergen en 303, Reutum" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Ter plaatse van beide locaties gelden de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" (vastgesteld op 23 mei 2016) en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" (vastgesteld op 15 december 2020). In dit geval is met name het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" relevant.
Ter plaatse van deze locatie geldt de bestemming 'Agrarisch - 1'. Tevens geldt voor de gehele locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Tot slot geldt de vrijwaringszone 'radarverstoringsgebied'.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn met name bestemd voor het agrarische gebruik. In dit geval is er geen bouwvlak aanwezig, waardoor gebouwen niet zijn toegestaan.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
Ter plaatse van deze locatie geldt grotendeels de bestemming 'Horeca'. Voor deze gehele bestemming is de aanduiding 'maximum oppervlakte: 3965 m2' opgenomen. Voor een deel van de bestemming is de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' opgenomen.
Tevens gelden voor een (klein) deel de bestemmingen 'Agrarisch 1' en 'Verkeer'. Tot slot geldt voor de gehele locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de gebiedsaanduiding 'radarverstoringsgebied' en voor een deel de gebiedsaanduiding 'reconstructietwetzone - extensiveringsgebied'
In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming Horeca zijn met name bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van horecabedrijven, waaronder wordt verstaan:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt
en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een
vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, een bar-dancing /
nachtclub of een discotheek;
De maximum oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan in de maatvoeringsaanduiding is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' gebouwen niet zijn toegestaan.
Gronden met een agrarische bestemming zijn met name bestemd voor het agrarische grondgebruik. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Gronden met de bestemming Verkeer zijn met name bestemd voor verharde (ontsluitings)wegen en paden, met daaraan ondergeschikt onder andere sloten, bermen en beplanting.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
De voor 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik bovengeschikt is aan andere belangen.
Ter plaatse van deze locatie is het wenselijk om in het kader van de KGO middels landschapsmaatregelen te investeren in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
De realisatie hiervan is niet strijdig met de bestemming, maar dient wel middels een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd te worden. Dit dient gekoppeld te worden aan een aanduiding op de verbeelding. Daarom is deze locatie meegenomen in het bestemmingsplan.
Het initiatief is ter plaatse van deze locatie op meerdere plaatsen strijdig met het bestemmingsplan.
Tot slot wordt opgemerkt dat de bouw van het gebouw voor opslag reeds planologisch mogelijk is.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat Hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Zoals reeds vermeld bestaat het plangebied uit een tweetal locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Eén van deze locaties betreft een locatie waar uitsluitend een landschapsmaatregel wordt uitgevoerd in het kader van de KGO. In dit geval is het perceel in gebruik als grasland. Het is daarom niet nodig om uitgebreid op deze locatie in te gaan. Hierna wordt hoofdzakelijk ingegaan op de locatie van Morskieft, aan de Ootmarsumseweg 303 te Reutum.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar beekdalen en dekzandvlakten elkaar afwisselen. Er is sprake van een minimaal reliëf. Rondom is er nauwelijks sprake van zichtbare hoogteverschillen. Hoogteverschillen zijn ontstaan in de laatste ijstijd waar zandruggen en beekdalen na verloop van tijd veelal zijn geërodeerd. De grotere aanwezige dekzandruggen werden in gebruik genomen als gezamenlijke essen en de kleinere zandkopjes werden gebruikt als de eenmansesjes. De lagere gronden werden juist in gebruik genomen als hooilanden.
Het plangebied ligt in de heideontginning, op topografische kaarten onder meer te herkennen als de “Fleringer Heide”. Het gebied is rond de jaren ‘30 ontgonnen. In die jaren waren er meer technieken bekend voor het ontwateren van percelen en daarnaast kon men inmiddels gebruik maken van kunstmest. Daardoor kon men de aanvankelijk onbruikbare natte heidevelden agrarisch in gebruik nemen. Erven zijn relatief nieuw en liggen veelal kort aan de (hoofd) wegen en/of sporadisch verdeeld door het landschap op een hogere kop.
Het is van oorsprong een open tot zeer open landschap. Direct na de ontginning zijn op enkele perceelsranden beplantingen aangebracht waarvan nu nog altijd enkele structuren zichtbaar zijn zoals aan de achterzijde van het plangebied. De veelal robuuste elementen of lijnelementen bepalen voor een belangrijk deel het landschap dat daardoor nu een open tot half open landschap is geworden.
De omgeving van het plangebied is met name in gebruik als agrarisch gebied, met verspreid liggende agrarische bedrijven en woningen.
Het plangebied zelf betreft het terrein van speeltuin Morskieft. Morskieft is sinds jaar en dag een begrip in de regio. Aanvankelijk begonnen met een café, restaurant en buitenspeeltuin, maar later ook met een binnenspeeltuin. Het bedrijf biedt een breed scala aan speelvoorzieningen. Naast een indoor en outdoor speelterrein zin er tevens een midgetgolfbaan (glow in the dark) en enkele escaperooms aanwezig.
Op het terrein staan verschillende gebouwen, bestaande uit enkele speelhallen en een café/restaurantfunctie met bijbehorende (opslag)gebouwen en één inpandige bedrijfswoning. Rondom de gebouwen ligt een groot speelterrein waar verscheidene speeltoestellen staan. Aan de oostzijde van het perceel ligt een groen ingericht parkeerterrein met aangrenzend een dierenweide. Het noordelijk deel van het terrein is in gebruik als grasland. Door de combinatie van binnen en buiten kan er jaarrond gebruik worden gemaakt van de speelaccommodatie.
In de volgende afbeeldingen zijn een luchtfoto en een vogelvluchtimpressie weergegeven.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied Morskieft (Bron: PDOK)
Afbeelding 2.2 Vogelvluchtimpressie plangebied Morskieft (Bron: Google)
Zoals reeds omschreven is het wenselijk om op het speelterrein enkele ontwikkelingen uit te voeren. Om met name het aanbod in de wintermaanden te vergroten zijn de eigenaren voornemens om de binnenspeeltuin uit te breiden. Het gaat om een uitbreiding van een bestaande hal. De oppervlakte van de uitbreiding bedraagt 1.125 m2 aan bebouwing.
De beoogde uitbreiding bevindt zich op een locatie waar dit nu niet mogelijk is, aangezien daar geen bebouwing is toegestaan. Daarnaast wordt met de uitbreiding de oppervlakte aan bebouwing (maximaal 3.965 m2) overschreden. De benodigde nieuwe oppervlakte bedraagt 4.684 m2.
Daarnaast ligt het parkeerterrein op gronden met een agrarische bestemming. Aangezien de parkeerplaatsen bij het horecabedrijf horen, dienen deze te worden bestemd naar 'Horeca'. Tot slot dient de landschappelijke inpassing van het gehele terrein inclusief de locatie waar KGO-investeringen worden gedaan te worden geborgd. Hierbij krijgen de gronden die groen worden ingericht een passende bestemming 'Bos-Natuur'. Hierna wordt nader op het plan ingegaan.
De uitbreiding van de hal sluit qua bouwstijl en uitstraling naadloos aan bij de bestaande speelhal. Ook de dakvorm en bouwvorm van de huidige speelhal past binnen de regels, hier wordt op aangesloten. Hiermee past het ook binnen de 'standaard' bouwregels van dit bestemmingsplan. Hierna is een impressie van het gewenste gebouw opgenomen.
Afbeelding 3.1 Impressie gewenste situatie (Bron: Bouwkundig buro Meinders)
Daarnaast is met de groei in de afgelopen jaren ook het parkeerterrein steeds met kleinere delen uitgebreid. Inmiddels ligt een deel van dit terrein niet binnen de horecabestemming. Het is wenselijk dit planologisch in te passen.
Tot slot is het wenselijk om een gebouw voor opslag te bouwen. Het gaat om een gebouw van 180 m2. Dit is reeds passend binnen de huidige planologische kaders.
In de volgende afbeelding is een uitsnede van het beoogde plan weergegeven. Daarna wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van het geheel.
Afbeelding 3.2 Impressie landschappelijk inpassingsplan Ootmarsumseweg 303 inclusief legenda (Bron: N+L Landschapsontwerpers)
Met uitzondering van de uitbreiding van het gebouw voor binnenspelen en opslag vindt er geen grootschalige ontwikkeling plaats. De impact in/op de omgeving is daarom relatief laag. Wel worden er een aantal wijzigingen doorgevoerd. Onder meer is de wens om de (hoofd)ingang te verplaatsen naar de achterzijde van het perceel.
Met het verplaatsen worden ook de parkeerplaatsen opnieuw ingericht. Meer structuur om duidelijkheid te geven aan de bezoeker en om meer auto's te kunnen herbergen. Totaal worden er 172 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er moet een duidelijke entree ontstaan waarmee dus ook de huidige entree moet worden afgeschaald. Ter plaatse wordt er daarom verharding verwijderd en wordt groen doorgezet (I/M). In combinatie worden er enkele (invalide) parkeerplaatsen aangelegd met grasbetonstenen voor bezoek van het café/ restaurant.
Aan de voorzijde komen niet alle parkeerplaatsen te vervallen, maar het aantal zal minder worden en er worden grasbetonstenen gebruikt in plaats van elementverharding. Er komt een kiss & ride zone (Q) onder meer voor grote bussen. De parkeerplaatsen zijn daar ook niet langer haaks, maar er kan in de lengte worden geparkeerd. Het parkeren wordt ingepast met de aanplant van een gemengde haag. Gebleken is dat beukenhaag op het menu staat van de engerling en dus geen geschikte soort is.
De oostzijde van de accommodatie wordt beter landschappelijk ingepast. Er wordt een houtsingel langs en achter de parkeerplaatsen aangebracht (H) en de hoofdentree langs het parkeren wordt begeleid met de aanplant van nieuwe hagen (N). De bestaande houtsingel (G) wordt versterkt.
Aan de westzijde van de accommodatie worden op informele wijze bomen aangeplant (J). De bomen moeten geen strak geheel vormen waarbij het moet lijken of zij daar enigszins op toevallige wijze groeien. Het is ook niet de bedoeling om het pand volledig in te passen. De plantafstand is wisselend en het soortgebruik is gemengd waardoor ook diversiteit in groeiwijze ontstaat.
Maatregelen voor de ruimtelijke kwaliteit:
In het kader van de KGO regeling moet worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Op de locatie is daar wel sprake van (onder andere afwaarderen horeca naar bos/natuur en agrarisch, zie Bijlage 1), maar de diverse vormen van aanplant vallen onder het begrip basisinspanning. Deze inspanning is op voorhand reeds noodzakelijk om de uitbreiding ingepast te krijgen. Het kan derhalve geen onderdeel uitmaken van de aanvullende investering die geleverd moet worden. De initiatiefnemer is voornemens om een houtwal aan de Ootmarsumseweg 187 in Albergen aan te leggen. Deze kosten kunnen wel tot de KGO opgave worden gerekend.
Ter versterking van de landschappelijke structuur wordt een houtwal aangelegd langs de grens van het kadastrale eigendom. Hoewel ter plaatse sprake is van een open landschap draagt de aanplant bij aan de inpassing van de aanwezige erven. Er worden in totaal 225 stuks beplanting aangeplant in een aarden wallichaam. De hoogte van het wallichaam is maximaal 1 meter. De hoogte van de aanplant bedraagt 80-100 (hoogte in centimeters). Langs de houtwal wordt een veekerend raster aangebracht. In afbeelding 3.3 is een impressie van de gewenste situering van deze houtwal weergegeven.
Afbeelding 3.3 Impressie landschappelijk inpassingsplan Ootmarsumseweg 187 inclusief legenda (Bron: N+L Landschapsontwerpers)
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
In dit geval is door Meinders bouwkundig buro een parkeerkundige onderbouwing gemaakt. Hieruit blijkt dat er in de huidige situatie sprake is van een parkeerbehoefte van 129 parkeerplaatsen en in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte van 166 parkeerplaatsen.
Momenteel zijn er 163 parkeerplaatsen aanwezig. In de nieuwe situatie zijn dit er 172. Hiermee wordt voorzien in de parkeerbehoefte van 166 parkeerplaatsen. De volledige berekening is opgenomen als Bijlage 2 van deze toelichting.
Opgemerkt wordt dat de functie in dit bestemingsplan niet één te vergelijken is met een sportzaal. Bij een sportzaal is namelijk vaak sprake van eigen vervoer. Bij de speelhal zal het juist veel gaan om ouders met kinderen. De daadwerkelijke parkeerdruk is dan waarschijnlijk ook lager dan in Bijlage 2 is weergegeven, temeer omdat ouders waarschijnlijk in het bijbehorende restaurant zullen vertoeven en de kinderen in de speelhal. Opgemerkt wordt dat in bijlage 2 alleen de bebouwing is meegenomen die een parkeerbehoefte met zich meebrengt. In totaal is dit 4.309 m2 van de bebouwing. De woning (nummer 4) is buiten beschouwing gelaten. Ten aanzien van deze woning geldt dat de parkeerbehoefte confomr huidige situatie op het eigen perceel opgevangen wordt.
De gemeentelijke parkeernota noemt geen cijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie. Voor deze berekening is daarom aansluiting gezocht bij de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren'. In deze nota wordt uitgegaan van een minimum en maximum norm. Dat is de bandbreedte. In dit geval wordt van een gemiddelde uitgegaan. Uitgegaan wordt van dezelfde functies die in de parkeerberekening zijn gehanteerd:
Opgemerkt wordt dat de loods voor opslag geen zelfstandige verkeersgeneratie oplevert. In het kader van een goede ruimtelijk ordening is deze loods toch meegenomen. Het valt het beste te vergelijken met een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief, aangezien daar ook een loods onder valt. De functie sportzaal uit de gemeentelijke parkeernota wordt vergeleken met de functie sporthal.
Het restaurant en de woning blijven onveranderd. Deze zijn dan ook niet meegenomen in de berekening. Vorenstaande uitgangspunten zorgen voor de volgende berekening:
Functie | Aantal m2 uitbreiding | norm (per 100 m2 bvo) | totaal |
Loods/opslag/bergplaats | 180 | 4,8 | 8,64 |
Sportzaal | 1.125 | 16,65 | 187,3125 |
Totaal | 195,95 |
In totaal bedraagt de extra verkeersgeneratie afgerond 196 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Deze verkeersgeneratie kan goed worden afgewikkeld via de Ootmarsumseweg in beide richtingen. Dit betreft een brede weg met een hoge capaciteit. Ook zal er worden voorzien in veilige en overzichtelijke ontsluitingen op de Ootmarsumseweg. In afbeelding 3.1 is dit visueel weergegeven.
Opgemerkt wordt dat de functie in dit bestemingsplan niet één te vergelijken is met een sportzaal. Bij een sportzaal is namelijk vaak sprake van eigen vervoer. Bij de speelhal zal het juist veel gaan om ouders met kinderen. De daadwerkelijke verkeersgeneratie is dan waarschijnlijk ook lager dan is weergegeven, temeer omdat ouders waarschijnlijk in het bijbehorende restaurant zullen vertoeven en de kinderen in de speelhal.
Geconcludeerd wordt dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling:´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang .Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord.
In dit geval gaat het om de uitbreiding van de toegestane oppervlakte aan bebouwing met meer dan 500 m2 op een locatie waar nu geen bebouwing is toegestaan. Hiermee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt aan de ladder getoetst.
Is er een behoefte aan de ontwikkeling?
De beoogde uitbreiding is ingegeven door de wens om meer bezoekers te trekken in de dalmomenten/-periode. Dit wil men creëren door meer weeronafhankelijke functies te realiseren, waarvoor de beoogde speelhal bedoeld is. Morskieft betreft een gerenommeerd bedrijf die door de jaren heen steeds meer bekendheid heeft verworven. Het bedrijf heeft in 2021 een bronzen medaille gewonnen bij de verkiezing 'leukste uitje van Overijssel' van de ANWB. Daarbij groeit het bezoekersaantal al jaren.
Morskieft betreft een lokaal geworteld bedrijf, die gelet op de activiteiten (speeltuin) als passend kan worden beschouwd in het buitengebied. Vanwege haar agrarisch verleden (het is een voormalig agrarisch bedrijf) heeft het bedrijf een sterke binding met het buitengebied. Voor dergelijke functies geldt dat het functies betreffen die in het buitengebied horen, aangezien de ligging op een voormalige boerderijlocatie in een natuurrijke omgeving onderdeel uitmaakt van de beleving en uitstraling van het bedrijf.
Bovendien is gelet op de reeds aanwezige horeca en speelvoorzieningen een verplaatsing van het bedrijf financieel niet haalbaar en wenselijk, ondermeer gezien de investeringen die ter plaatse reeds gedaan zijn. Daarnaast is er binnen bestaand stedelijk gebied in de omgeving geen grond beschikbaar voor een dergelijk bedrijf met deze omvang. Splitsing van het bedrijf op meerdere locatie is gelet op het type bedrijf geen haalbare en geen logische optie.
Hiermee kan worden gesteld dat er behoefte is aan de uitbreiding van het bedrijf, waarmee het bedrijf meer bezoekers kan trekken in de dalmomenten, wat de toekomstbestendigheid ten goede komt. De parkeerplaatsen zijn benodigd om te voorzien in voldoende parkeerruimte in de nieuwe situatie. Hiertoe is het nodig het bestemmingsvlak voor horeca te vergroten, gezien binnen het huidige perceel geen ruimte is om in deze aanvullende parkeerruimte te voorzien. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de ontwikkeling.
Ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied ligt, gelet op de hiervoor beschreven definitie, niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaande horecabedrijf ligt wel binnen het stedelijk gebied, want deze is reeds bestemd met een stedelijke functie en ook als zodanig in gebruik. Voor de uitbreiding ter plaatse van de parkeerplaatsen geldt dit niet. Gelet op de indeling van het perceel is het ruimte maken voor parkeerplaatsen binnen het bestaande terrein, in combinatie met het realiseren van de gewenste kwaliteit, geen optie. De parkeerplaatsen liggen direct aansluitend op het horecaterrein en worden met deze ontwikkeling tevens landschappelijk ingepast, zodat het ruimtelijk gezien passend is. Gelet hierop wordt gesteld dat de voorgenomen uitbreiding voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid Bro.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. De omgevingsvisie is in mei 2017 vastgesteld en inmiddels meermaals geactualiseerd.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is gericht op alle (stedelijke) ontwikkelingen, die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden. Zoals in de ladder voor duurzame verstedelijking reeds omschreven (zie paragraaf 4.1.2) is het niet wenselijk om de uitbreiding (de parkeerplaatsen) binnen het bestaande horecaterrein op te vangen. De parkeerplaatsen liggen direct aansluitend op het bestaande terrein en worden met dit plan landschappelijk ingepast. De uitbreiding van de speelhal bevindt zich direct aansluitend op de bestaande speelhal en er wordt qua vormgeving tevens aangesloten op de bestaande hal. Hiermee is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 , 4 en 5)
Toetsing van het initiatief aan de artikelen 2.1.5 van de Omgevingsverordening
De ontwikkeling voorziet in een toename van de ruimtelijke kwaliteit, door de landschappelijke inpassing van het geheel en de investeringen die in het kader van de KGO (zie ook volgende lid) worden gedaan.
Tevens wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, voldoet aan het uitvoeringsmodel en aan de provinciale vier-lagen benadering. Aangezien voldaan wordt aan het ontwikkelingsperspectief is lid 4 niet relevant. In de komende subparagrafen wordt daar nader op ingegaan. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1, 2 en 3)
Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening
Op dit bestemmingsplan is de KGO van toepassing. De gemeente Tubbergen heeft een eigen KGO-beleid opgesteld. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan. Ter compensatie van de geboden ontwikkelingsruimte moet er een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvinden. Het gaat immers om een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied.
In dit geval is in het door N+L opgestelde landschapsontwerp de KGO-investering uitgewerkt. De extra investering betreft de aanleg van een houtwal aan de Ootmarsumseweg 187 in Albergen. Zie ook paragraaf 3.1.4 en Bijlage 1. Lid 2 en 3 van artikel 2.1.6 zijn niet relevant aangezien het in dit geval niet gaat om bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven of zonnepanelen. Ook is er geen sprake van een ontwikkeling die zich bevindt in de zone 'ondernemen met Natuur en Water' en ook niet ligt binnen NNN of Natura 2000-gebied.
Op deze plaats wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.
Hierna wordt op het ontwikkelingsperspectief ingegaan. Opgemerkt wordt dat uitsluitend de locatie van Morskieft is meegenomen. De aanleg van een houtwal is immers van kleine omvang en te allen tijde passend in het ontwikkelingsperspectief.
Afbeelding 4.2 Uitsnede overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel)
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
De recreatieve functie is passend binnen het mixlandschap, waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies. Met het voornemen wordt bijgedragen aan de ambities in het kader van een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap en de sterke ruimtelijke identiteiten, zo blijkt onder meer uit paragraaf 3.1 en bijlage 1 bij deze toelichting. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief van de gemeente Tubbergen.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In dit geval wordt enkel ingegaan op de situatie ter plaatse van de bouwlocatie.
De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien hiervoor geen specifieke eigenschappen gelden.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Beide locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie afbeelding 4.3).
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De locatie van Morskieft is gelegen in een dekzandgebied met de overgang naar beekdalgebied. De locatie en omgeving kennen een minimaal reliëf. In de jaren zijn, als er al sprake van was, hoogteverschillen gedeeltelijk geërodeerd door de wind, weer versterkt door de wijze van agrarisch gebruik (essen en eenmansesjes) en weer verminderd door de schaalvergroting in de landbouw. Het is daarom niet nodig om een beschermde bestemmingsregeling op te nemen.
De nog aanwezige kenmerken van het oorspronkelijk landschap ter plaatse van Morskieft worden met het voornemen niet aangetast, maar juist versterkt door de landschappelijke inpassing. Ter plaatse van de KGO-investering aan de Ootmarsumseweg 187 wordt gesteld dat door de maatregelen juist wordt bijgedragen aan het versterken van de kenmerkende landschapselementen behorend bij de natuurlijke laag. Hiermee past het initiatief in de richting die voor dit gebied is opgesteld.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Beide locaties zijn gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap (zie afbeelding 4.4).
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
“Jong heide- en broekontginningslandschap”
De grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Richting: Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het ruimtelijk kwaliteitsplan is rekening gehouden met de gebiedskenmerken ter plaatse van de Morskieft (zie hiervoor bijlage 1 bij deze toelichting). Er is sprake van een zorgvuldige inbedding van de (nieuwe) bebouwing en de parkeerplaatsen in de omgeving. Daarnaast wordt onder andere groen aangeplant en worden de kenmerkende structuren ter plaatse behouden en/of versterkt. Ook de zichtlijnen op het landschap blijven zoveel mogelijk gewaarborgd.
Ten aanzien van de Ootmarsumseweg 187 wordt gesteld dat de houtwal passend is in de landschappelijke kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt voldaan aan de richting om met ontwikkelingen bij te dragen aan het beboud en versterking van de kenmerkende structuren van het jong heide- en broekontginningslandschap.
Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het ‘belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen.
Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe ‘erfgoed’ van de provincie. De locatie van Morskieft is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van de beleving’ aangeduid met ‘Donkerte’. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven. De locatie aan de Ootmarsumseweg 187 is buiten beschouwing gelaten, aangezien de aanleg van een houtwal niet zorgt voor lichtuitstraling.
Afbeelding 4.5 Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
De locatie is omschreven als donkerte. De donkere gebieden zijn veelal de buitengebieden van Overijssel. Waar elders dorpen, autowegen, kassengebieden en attractieparken zorgen voor licht, is het buitengebied een plek waar men nog de sterrenhemel kan waarnemen. De ambitie is om donkere plekken te behouden en waar mogelijk nog donkerder te maken. De ontwikkeling houdt rekening met deze ambitie. Er zal geen onnodig licht worden toegevoegd. Aangezien het met name om een dagactiviteit gaat kan er nauwelijks sprake zijn van lichtoverlast.
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.
De gemeente Tubbergen beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!
MijnOmgevingsvisie gaat in op:
Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling zijn met name de thema's 'Buitengebied in balans' en 'Ruimte voor ondernemen' van belang.
Buitengebied in balans
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen.
Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. De gemeente ziet landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit doet de gemeente samen met de inwoners, de partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Ruimte voor ondernemen
Als gemeente zorgt men voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo draagt de gemeente bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. De gemeente streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven wordt maatwerk geleverd. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. Samenvattend gaat de gemeente voor:
Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:
Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat wordt ingezet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand wil men daarbij zoveel mogelijk voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:
Het faciliteren van ondernemerschap
De gemeente geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam (OST) zijn hierbij de spil. Zij verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.
Waardenkaart
De visie is voorzien van een waardenkaart. De kleur op de waardenkaart geeft een indicatie van de ontwikkelruimte weer. Het laat zien met welke waarden initiatiefnemers rekening mee moeten houden en op in kunnen spelen. Het zorgt ervoor dat er een goed gesprek op gang komt over het initiatief. Of een initiatief daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, is afhankelijk van de invulling van het initiatief, de samenhang met de omgeving en de geldende kaders.
Het plangebied ligt in een lichtgroen gebied. Dit zijn landschappen waar in de afgelopen 80 tot 100 jaar veel veranderd is en waar de lagere landschapswaarde ruimte voor ontwikkeling biedt. Dit zijn bijvoorbeeld de heide- of veenontginningen met een hoge dynamiek. Deze gebieden zijn gericht op ontwikkeling.
Afbeelding 4.6 Uitsnede waardenkaart (Bron: Gemeente Tubbergen)
De uitbreiding van het horeca/recreatiebedrijf past bij het streven om in het buitengebied de goede functie op de goede plek te realiseren. Het gaat immers om een bestaand bedrijf dat ontwikkelingsruimte, en daarmee toekomstbestendigheid krijgt. Verplaatsing is zoals eerder aangegeven niet realistisch. Ook past het initiatief naadloos bij het streven om in het buitengebied een kwalitatief hoogwaardig toerisme te realiseren waar ruimte is voor groei.
Ten aanzien van ruimte voor ondernemen draagt de ontwikkeling bij aan het faciliteren van ondernemerschap buiten de bedrijventerreinen. Het gaat in dit geval om het voorzien in de specifieke behoefte van een ondernemer (maatwerk).
Tot slot past de ontwikkeling binnen de waardenkaart, aangezien het in een gebied ligt dat is gericht op ontwikkeling. Daar is hier sprake van. Middels de goede landschappelijke inpassing worden de waarden versterkt.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke omgevingsvisie.
De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben op basis van het provinciale beleid een eigen gezamenlijk KGO-beleid opgesteld. Op basis van dit beleid kan er ruimte worden geboden voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende basisprincipes gelden voor elke ontwikkeling:
Het generieke beleid voorziet in een zuinig gebruik van ruimte. Dit heeft zich vertaald in beleid en regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. De regels die zijn opgenomen betreffen in het algemeen maatvoeringen (afstand, hoogte, oppervlakte en inhoud) en randvoorwaarden voor het functionele gebruik van locaties. Uitgangspunt voor onderhavig beleid blijft hetgeen op basis van het bestemmingsplan cq. het bestaande beleid mogelijk is. Elke ontwikkeling die past binnen de regels van het bestemmingsplan is toegestaan.
Uitgangspunt van het gemeentelijk KGO-beleid is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit.
Het proces is meer gericht op kwaliteit en minder op kwantitatieve normen. Deze benaderingswijze zorgt voor meer flexibiliteit en mogelijkheden bij het zoeken naar nieuwe economische dragers.
In het gemeentelijk KGO-beleid is aangegeven, dat medewerking kan worden verleend aan alle economische ontwikkelingen die passend zijn binnen het gemeentelijk beleid en /of visie.
Het begrip “aard en omvang” is bewust gekozen. Hiermee is aangegeven dat er sprake dient te zijn van maatwerk. Niet alle ontwikkelingen kunnen per definitie. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:
Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Van het voorgenoemde percentage van 100% kan in bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit is de maatwerkclausule. Als er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen, dan kan het college hiertoe een besluit nemen. Als dan gelden aspecten als sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%).
Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds. De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient er een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit.
Kernrandzone
Is er sprake van een niet aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dan dient niet 100% maar 50% van de waardevermeerdering geïnvesteerd te worden. Gaat het om een aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dan dient niet 25% maar 12,5% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd. De kernrandzone is niet een vast afgebakend gebied (in bijvoorbeeld het bestemmingsplan), maar zal van geval tot geval gemotiveerd moeten worden. Een kernrandzone is een gebied aansluitend aan de kern waar sprake is van een menging van functies; waar “de kern het buitengebied treft”. Vindt een ontwikkeling plaats in de kernrandzone, dan kan dus het percentage van de waardevermeerdering die geïnvesteerd moet worden, worden gehalveerd.
Waardevermeerdering
Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Er wordt uitgegaan van basisbedragen. Dit zijn in overleg met erkende taxateurs bepaalde waarden. Het gemeentelijk KGO-beleid bevat een tabel waarin deze bedragen zijn opgenomen. Daar waar dat lastiger is vanwege de invloed van de mogelijkheden binnen een specifieke bestemming (bijvoorbeeld indien veel meer bouwmogelijkheden worden geboden binnen een bestemming), zal een taxatie nodig zijn. Opgemerkt wordt hier dat bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een negatieve waardeontwikkeling, geen verrekening plaats vindt.
Waardevermindering
Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap dan wel van bedrijfsterreingrond naar bos en natuur of landschap, mogen worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning. Ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10% van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen, in die zin, dat deze mogen worden toegerekend aan de investering in ruimtelijke kwaliteit (voorwaarde is hierbij wel dat niet op een andere wijze een bijdrage mag zijn ontvangen voor het opstellen van het landschapsplan). Ook de kosten voor de inzet van de kwaliteitsgroep landelijk gebied kunnen hierbij worden betrokken.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het provinciale beleid gaat er vanuit dat er ter compensatie van ontwikkelingen in de kwaliteit van het buitengebied wordt geïnvesteerd. In dit geval is door N+L Landschapsontwerpers een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarbij uitgebreid in is gegaan op de investeringen die in het kader van de KGO gedaan moeten worden. Voor een nadere toetsing wordt verwezen naar Bijlage 1, specifiek naar hoofdstuk 3.2 (tekstuele motivatie KGO) en hoofdstuk 6 (financiële onderbouwing) van deze bijlage. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk KGO-beleid.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
In afbeelding 4.5 is een fragment van de Cascokaart behorende bij de Casco benadering opgenomen, met daarbij met in zwarte omlijning het plangebied.
Afbeelding 4.5 Fragment Cascokaart (Bron: Atlas Overijssel)
De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de bestaande casco elementen. Er staan enkele rode lijnen. Dat betekent dat deze elementen geen onderdeel zijn van het cascobeleid en verplaatst kunnen worden, mits voldaan wordt aan de kapverordening. In dit geval is er in zijn geheel geen sprake van verwijdering van bestaande landschapselementen, maar enkel van versterking en aanvulling door nieuw aan te planten elementen. De ontwikkeling heeft daarom geen consequenties voor het cascobeleid en/of het cascobeleid heeft geen consequenties voor de ontwikkeling.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
Opgemerkt wordt dat in dit hoofdstuk ingegaan wordt op het binnen voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe milieugevoelige/belastende object, namelijk de uitbreiding van speeltuin Morskieft Ter plaatse van de locatie aan de Ootmarsumseweg 187 is namelijk uitsluitend sprake van de aanleg van een houtwal. Dit zorgt niet voor milieueffecten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval gaat het om de uitbreiding van een horecabedrijf/speelvoorziening. Dit betreffen geen nieuwe geluidsgevoelige functies. De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn daarom niet relevant. De invloed van de ontwikkeling op omliggende functies en andersom wordt in paragraaf 5.5 van deze toelichting behandeld.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. Door Kruse Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de uitbreiding van de speelhal. Dit rapport is als Bijlage 3 opgenomen. In de volgende subparagraaf wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
In het grondwater (PB 21) is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (speeltuin).
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Verkeersbewegingen kunnen van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Binnen het voornemen wordt een horecabedrijf uitgebreid. Dit zorgt, zoals beschreven in paragraaf 3.2 van deze toelichting, slechts voor een beperkte toename van verkeersbewegingen. Hierna is met de NIBM-tool uitgewerkt wat de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit is. Uitgegaan is van een percentage van 5% voor vrachtverkeer. Dit betreffen de vrachtbewegingen voor de bevoorrading en bussen die het park bezoeken (denk aan schoolreisjes etc.).
Uit de NBIM-tool blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de nieuwe functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de bouwlocatie (zwarte cirkel) weergeven.
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat de locatie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
De locatie ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van een verscheidenheid aan functies. De omgeving wordt daarom aangemerkt als een rustige woonwijk. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In voorliggend geval gaat het om de uitbreiding van een speelhal en de planologische inpassing van een parkeerterrein. Het gebouw voor opslag is niet relevant, aangezien deze planologisch reeds mogelijk is. Bovenstaande functies kunnen het beste vergeleken worden met de functies:
Voor een sporthal geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. Voor de andere aspecten gelden geen richtafstanden. Voor een parkeerterrein geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid en een richtafstand van 10 meter voor gevaar.
In dit geval wordt er gemeten vanaf de uitbreiding van de speelhal en de planologische inpassing van het parkeerterrein tot de omliggende gevoelige functies. Op het overige, bestaande deel van het terrein is er immers geen sprake van een planologische wijziging. Daar mogen reeds milieubelastende functies worden gerealiseerd, zoals een parkeerterrein of een speelhal (sporthal). Bovendien worden de locatie van de uitbreiding van de speelhal en de vergroting van de bestemming voor het parkeerterrein in dit bestemmingsplan specifiek vastgelegd.
In dit geval ligt er een woonperceel direct grenzend aan het plangebied (Ootmarsumseweg 299). De afstand tot de speelhal en het parkeerterrein betreft respectievelijk 68 en 135 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.
De afstand tot het woonperceel aan de Ootmarsumseweg 297 bedraagt respectievelijk 120 (speelhal) en 210 meter (parkeerterrein). Ook voor deze woning worden aan de richtafstanden voldaan.
De afstand tussen het agrarisch bouwvlak aan de Weustboerweg 5 (waar een bedrijfswoning staat) bedraagt respectievelijk 115 (speelhal) en 95 meter (parkeerterrein). Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. Ter plaatse van de genoemde milieugevoelige functies is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In dit geval liggen er in de directe omgeving enkele veehouderijen. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.
Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid. Het gaat echter niet om de realisatie van een gevoelige functie in het kader van stof, geluid of gevaar. Omliggende (agrarische) functies vormen dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkelingen.
Gelet op vorenstaande ondervindt de nieuwe functie geen hinder van bestaande functies en wordt omliggende functies niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast als gevolg van de ontwikkeling, temeer aangezien er aan deze zijde van het sportcomplex reeds andere, maatgevende woningen gelegen zijn.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
In het kader van de toetsing aan de Wgv dient beoordeeld te worden of er sprake is van de realisatie van een 'geurgevoelig object'. Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Met voorliggend initiatief wordt voorzien in het uitbreiden van een speelhal en een parkeerterrein. De speelhal wordt gezien als een geurgevoelige functie. Het betreft immers een gebouw bedoeld voor menselijk verblijf. In de directe omgeving van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf aan de Weustboerweg 5. Het betreft een melkveehouderij (grondgebonden agrarisch bedrijf).
Voor runderen gelden geen geuremissiefactoren, maar vaste richtafstanden. De afstand voor dieren zonder geuremissiefactor (artikel 4 lid 1 wgv) bedraagt 50 meter indien het geurbelastend object buiten de bebouwde kom is gelegen. Daar is in dit geval sprake van. Het agrarisch bouwvlak ligt op een afstand van 115 meter tot de beoogde uitbreiding van de speelhal.
De vaste afstand van 50 meter wordt ten aanzien van de melkveehouderij ruimschoots gehaald. Ter plaatse van de bouwlocatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt de melkveehouderij niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De locatie ligt op minimaal 2,4 kilometer afstand van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Springendal en dal van de Mosbeek'.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase van de ontwikkeling. Het volledige rapport is als Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Uit de rekenresultaten blijkt dat er in de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Geconcludeerd wordt dat het voornemen geen stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in het NNN. De afstand van het plangebied tot NNN bedraagt circa 200 meter. Gezien de locatie buiten het NNN ligt (het NNN kent geen schaduwwerking, wat betekent dat ontwikkelingen buiten het NNN per definitie niet zogen voor een negatief effect) wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In dit geval wordt een gevel van een bestaande hal verwijderd om de hal uit te kunnen breiden. Op basis van foto’s blijkt het dat het gaat om een hal zonder spouw, waardoor het voor beschermde soorten niet mogelijk is om nestplaatsen/verblijfsplaatsen te maken. Bovendien wordt de hal intensief gebruikt als speelhal. Beschermde soorten zijn daarom niet te verwachten. De locatie van de uitbreiding wordt intensief gebruikt als grasveld. Ook daar zijn geen beschermde soorten te verwachten. Een quickscan natuurwaarden wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Overigens zal bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden met de zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen heeft de archeologische verwachtingswaarde van gronden doorvertaald in dubbelbestemmingen in haar bestemmingsplannen. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Op gronden met deze bestemming geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 5.000 m2. Deze oppervlakte wordt niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel bevinden zich ter plaatse van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid hiervan is eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
In het kader van deze ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Er is voorde gebruiksfase geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Er is dan ook geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van een speelhal op een speelterrein. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.
In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het voornemen door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de normale procedure. Hierna wordt op de van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten en de reactie van het waterschap ingegaan.
Het afvalwater wordt afgevoerd via de gemeentelijke riolering. Het hemelwater wordt niet aangesloten op de riolering maar afgekoppeld, dit is conform de huidige situatie. Op eigen terrein is voldoende groen, waardoor het hemelwater op eigen terrein zal infiltreren.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Hierin wordt in het algemeen ingegaan op het strijdige gebruik en eventuele afwijkingen hiervan.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Daar waar deze zijn opgenomen kunnen extra voorwaarden ten aanzien van bepaalde aspecten gelden.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de overige regels beschreven. Hier staan regels ten aanzien van parkeren beschreven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
De gronden aan de Ootmarsumseweg 303, die buiten het horecabedrijf vallen, zijn bestemd met deze bestemming. Aan de Ootmarsumseweg 303 is deze bestemming opgenomen op een perceel dat feitelijk niet in gebruik is voor het horecabedrijf. Het opnemen van de agrarische bestemming maakt onderdeel uit van de KGO-berekening.
Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik. Tevens is het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en/of landschapsplannen toegestaan.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen, waarin vormen van strijdig gebruik opgenomen zijn. Van deze regels kan op ondergeschikte punten af worden geweken. Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden. Specifiek is voor maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van het ruimtelijk kwaliteitsplan een uitzondering opgenomen. Op deze manier is het uitvoeren van het landschapsplan behorend bij dit bestemmingsplan zonder vergunning mogelijk.
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de groene omzoming van het parkeerterrein en ter plaatse van de KGO-maatregel aan de Ootmarsumseweg 187 te Albergen. Door het opnemen wordt de groene invulling geborgd en wordt tevens voldaan aan de KGO-berekening. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor natuur en bos en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen. Er mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Specifiek is bepaald dat maatregelen in het kader van de landschappelijke inpassing niet vergunningsplichting zijn.
De gronden van het bestaande horecabedrijf zijn met deze bestemming bestemd, conform de huidige situatie. De regels zijn grotendeels conform geldend bestemmingsplan overgenomen. Wel is specifiek bepaald dat ook speelvoorzieningen zijn toegestaan, gezien dit bij de feitelijke situatie aansluit.
In de bouwregels is de maximum toegestane bebouwde oppervlakte (middels een aanduiding op de verbeelding) aangepast, teneinde de uitbreiding mogelijk te maken. Ook is om dezelfde reden de aanduiding waar geen bebouwing toe is gestaan aangepast op de verbeelding en verwijderd ter plaatse van de beoogde uitbreiding. In de specifieke gebruiksregels is een verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen voor zowel de locatie van Morskieft (Ootmarsumseweg 303) als de locatie van de KGO investering aan de Ootmarsumseweg 187. Van deze verplichting kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken, wanneer aangetoond kan worden dat met deze maatregelen een vergelijkbaar beschermingsniveau wordt geborgd.
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de parkeerplaatsen vooraan het horecabedrijf, conform huidige situatie. De gronden zijn meegenomen in het plangebied omdat er ter plaatse landschapsmaatregelen uit worden gevoerd en parkeerplaatsen qua situering worden gewijzigd. De bestemmingsomschrijving is overgenomen conform de standaard. Wel is specifiek opgenomen dat ook parkeerplaatsen toegestaan zijn.
Waarde - Archeologie 4' (en Artikel 7)
Met het oog op het behoud van de archeologische waarden van de gronden is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig, wanneer de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Vooroverleg met de provincie is niet nodig, op grond van onderdeel B.4 van de Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen artikel 3.1.1.2.
In het kader van de watertoets heeft een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Het waterschap geeft in een reactie een positief wateradvies (zie paragraaf 6.2).
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.