direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oldenzaalseweg 177 Reutum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Oldenzaalseweg 177 in Reutum is een plan ontwikkeld. De zuidzijde van dit perceel is momenteel in gebruik door een garagebedrijf gespecialiseerd in trucks en vrachtwagens. De noordkant van het perceel heeft een agrarische functie (weiland). Vooral de bedrijfslocatie maakt momenteel een rommelige uitstraling en is niet passend in het gebied dat veel recreatieve functies kent. De eigenaren van het perceel zijn daarom voornemens om de huidige bedrijfsactiviteiten te staken en te verplaatsen naar een andere locatie. Hierdoor kan het perceel herontwikkeld worden naar een nieuwe passende en duurzame functie.

Het beoogde plan betreft de ontwikkeling van een hoogwaardig en kleinschalig recreatiepark met 15 recreatiewoningen. Het park richt zich specifiek op mensen met een functiebeperking. Daarbij worden 15 recreatieve (zorg)verblijven gebouwd van circa 80 m² groot. De woningen zijn volledige gelijkvloers (één laag met plat dak), met een moderne eigentijdse uitstraling.

Het huidig bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid voor deze ontwikkeling. Een herziening van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk. Het onderhavig bestemmingsplan schept een passend planologisch-juridisch kader voor deze ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied ligt aan de Oldenzaalseweg 177 in het buitengebied van Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie R, nummer 70. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de locatie aan de Oldenzaalseweg 177 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied is het kadastrale perceel TBG02-R-70 aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0002.png" Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: KadastraleKaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen binnen grenzen van het bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’. Dit onherroepelijke bestemmingsplan is vastgesteld op 23 mei 2016. Het perceel kent de enkelbestemming ‘Bedrijf’ en ‘Agrarisch – 1’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 4’. Daarnaast liggen er een tweetal gebiedsaanduidingen op het perceel, te weten: ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ en ‘vrijwaringszone radarverstoringsgebied’.

Op de gronden met de enkelbestemming ‘Bedrijf’ liggen daarnaast meerdere functieaanduidingen, te weten: ‘bedrijfswoning uitgesloten’, ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’ en een maatvoering van een maximum oppervlakte van 520 m². In figuur 1.3 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om het recreatieterrein te herontwikkelen en daarbij 15 recreatiebungalows voor zorgbehoevenden te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk ten behoeve van de realisatie van de ontwikkeling.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Oldenzaalseweg 177 Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel aan de Oldenzaalseweg 177 is gelegen in het buitengebied van Reutum, tussen de kernen Fleringen en Weerselo. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie R, perceelnummer 70. Het perceel wordt via een eigen inrit ontsloten via de Oldenzaalseweg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur.

Het zuidelijk deel van het perceel is momenteel in gebruik voor de bedrijfsvoering van Kleijsen Trucks. Het terrein is verhard waarop trucks en opleggers staan geparkeerd. Op het terrein staat tevens een bedrijfsgebouw van circa 520 m². Het bedrijfsgebouw wordt gebruikt voor de handel van trucks, kleine reparatiewerkzaamheden en voor de opslag van diverse (truck)onderdelen. Het noordelijk deel van het perceel is momenteel voor agrarische doeleinden (weiland) in gebruik.

Het perceel ligt in de nabijheid van verschillende recreatieve- en horecafuncties. Ten noorden van het plangebied ligt Camping- en Bungalowpark de Molenhof. Dit is een 5 sterren ANWB familiecamping met volop voorzieningen. De camping beschikt over ruime kampeerplaatsen, lodges en tentlodges. De camping beschikt over een buiten- en binnenzwembad, een zwemplas, sport- en speelveldjes, theater en een eetcafé. Ten noordwesten bevindt zich nog een tweede camping, te weten: Camping en Recreatiepark de Weuste. Dit park bestaat vooral uit stacaravans, chalets en kampeerplaatsen voor vrij kamperen. De faciliteiten bestaan uit een buitenzwembad, bowlingbaan en een eetcafé met snackbar.

Tot slot ligt ten westen van het plangebied Eetcafé Antje & Billie. Dit eetcafé is al jaren een begrip in de regio en bestaat uit een bruincafé, restaurant met verwarmd terras en meerdere feestzalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0004.png" Figuur 2.1: omgeving Oldenzaalseweg 177 (bron: Cyclomedia; bewerking Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0005.png" Figuur 2.2: huidige situatie Oldenzaalseweg 177 (bron: Cyclomedia; bewerking Ad Fontem)

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaren van het perceel zijn voornemens om de bedrijfsactiviteiten op de locatie aan de Oldenzaalweg 177 te staken. Het idee is om de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar een nog nader te bepalen bestaande bedrijfslocatie (bedrijventerrein) of naar Duitsland.

Op de vrijkomende locatie wenst de initiatiefnemer een recreatiepark te ontwikkelen die geschikt is voor mensen met een functiebeperking (zogenaamd NBAV geschikt 1). Het idee is om een recreatiepark te ontwikkelen die aanvullend is op de bestaande aanbieders in de omgeving (de Molenhof en de Weuste). Het park richt zich specifiek op mensen met een functiebeperking. Daarbij worden 15 recreatieve (zorg)verblijven gebouwd van circa 80 m² groot. De woningen zijn volledige gelijkvloers (één laag met plat dak), met een moderne eigentijdse uitstraling. In figuur 2.4 zijn enkele referentiebeelden opgenomen. Het park wordt aangesloten/verbonden met camping de Molenhof. Hiervoor wordt een wandelpad aangelegd in de noordwestelijke hoek van het plangebied. Vakantiegangers kunnen op deze manier gebruik maken van de faciliteiten van de naastgelegen camping, zoals het overdekte- en buitenzwembad, speel- en sportvoorzieningen, zwemvijver, theater en het eetcafé.

Het recreatiepark is volledig ingericht en aangepast voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent dat alle recreatiewoningen volledig drempelvrij worden gebouwd. Ook zijn de woningen zoveel mogelijk gelijkvloers, met brede deuren, hoog/laag bedden, aangepast sanitair, draadloos alarmeringssysteem. Daarnaast kunnen mogelijkheden voor dagbesteding en maaltijdservice aangeboden worden in samenwerking met de omliggende horeca- en recreatiebedrijven. Voor het verlenen van zorg wordt samengewerkt met een lokale zorgpartij, die hulp biedt met persoonlijke verzorging, verpleging, eerstelijnszorg en diverse vormen van begeleiding. Op deze manier kunnen vakantiegangers onbezorgd genieten van hun vakantie.

De recreatiewoningen worden ruim opgezet met voldoende ruimte voor groen. Tussen de woningen worden bomen geplant, die ook moeten zorgen voor schaduwplekken in de zomer. Ook worden er geasfalteerde rolstoelvriendelijke wandelpaden aangelegd die de verschillende recreatiewoningen met elkaar verbinden. Bij elke vakantiewoning wordt voldoende ruimte gereserveerd om te parkeren (2 parkeerplaatsen per woning). De gehele ontwikkeling zal leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de omgeving en zal een positieve bijdrage leveren aan het toeristische profiel van de grote recreatiedriehoek van de gemeente Tubbergen. In onderstaande figuur is een inrichtingsschets van de beoogde toekomstige situatie weergegeven. De schetsen zijn tevens als groot formaat in Bijlage 2 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0006.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0007.png" Figuur 2.4: Impressies beoogde vakantiehuisjes (bron: Ad Fontem)

Landschappelijke inpassing

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het landschapstype 'oude hoevelandschap' op de zandgronden van Overijssel. De bebouwing wordt geclusterd rondom organische wegvormen. Het terrein is grotendeels reeds groen omzoomd met houtwallen aan de noord en oostzijde. In de zuidelijke punt van het plangebied is een bos aanwezig. De westzijde zal voorzien worden van een houtsingel. Tussen de recreatiewoningen wordt bosplantsoen gebruikt om de recreatiewoningen visueel van elkaar af te schermen. De specifieke maatregelen die worden genomen in het kader van de landschappelijke inpassing zijn opgenomen in Bijlage 2.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Er worden 15 recreatiewoningen ontwikkeld op een huidige bedrijfs- en agrarische bestemming in het buitengebied van Reutum. Er is door de jaren heen verschillende jurisprudentie ontstaan omtrent de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo is door de Afdeling geoordeeld dat er bij 11 woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) geen sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar bij 12 woningen wel (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Ook voor ontwikkelingen op recreatieterreinen (ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3931) is vast komen te staan dat sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het gaat om een planologische vergelijking om te beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hoe groot is de functiewijziging per bestemming en hoe groot is de wijziging in de bouwmogelijkheden. De huidige bedrijfsbestemming met bouwmogelijkheden van 520 m² en erfverharding én agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden wordt omgevormd tot een kleinschalig recreatiepark met maximaal 15 recreatiewoningen. Uitgaande dat de recreatiewoningen maximaal 80 m² groot worden komt dat neer op 1.200 m². Daarbij wordt er één gezamenlijk gebouw mogelijk gemaakt van 150 m². Dat betekent een bouwmogelijkheid van 1.350 m². Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwde oppervlakte toe met 830 m². Er is derhalve sprake van een stedelijke ontwikkeling. De laddertoets volgt daarom onderstaand.

Behoefte

Ten eerste dient te worden beoordeeld of er behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de regionale ruimtevraag in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien.

Ruimtelijk verzorgingsgebied

De beoogde ontwikkeling zorgt voor de omzetting naar een nieuw en kleinschalig recreatiepark met 15 duurzame recreatiebungalows voor mensen met een zorgbehoefte. Het ruimtelijk verzorgingsgebied van een dergelijk recreatiepark is niet concreet vast te leggen, maar lijkt zich voornamelijk toe te splitsen op Nederland. Het is echter niet ondenkbaar dat ook buitenlandse toeristen (uit bijvoorbeeld Duitsland en/of België) het recreatiepark komen bezoeken.

In tegenstelling tot (vrijwel) alle andere stedelijke voorzieningen is het verzorgingsgebied van een recreatiepark juist (vaak) niet het direct omliggende gebied. Gasten komen immers (doorgaans) van grote afstand. Voor de (plan)capaciteit is de regio tot 20 autominuten relevant. De gemeente Tubbergen is het primaire onderzoeksgebied. Tot het secundair gebied behoren omliggende gemeenten die geheel of grotendeels binnen 20 autominuten gelegen zijn met dezelfde kwaliteiten (rustig en landelijk). Voor het plangebied betreft dat de regio Noordoost Twente, te weten: gemeente Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal.

Behoefte

Bij de Ladderonderbouwing wordt niet enkel kwantitatief getoetst maar ook kwalitatief. Dat betekent dat de bestaande behoefte wordt afgewogen tegen het bestaande aanbod (kwantitatief) en dat de behoefte aan zorgrecreatiewoningen (kwalitatief) wordt aangetoond. Voor het aantonen van de behoefte is gebruik gemaakt van het document van Marketing Oost 'Zorgrecreatieconcept Twente'. Deze is eveneens opgenomen in Bijlage 1. De conclusies van dit onderzoek zijn onderstaand opgenomen.

Kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte

Het beoogde recreatiepark richt zich specifiek op twee doelgroepen: senioren met een lichte zorgvraag en de prikkelarme doelgroep.

Senioren met lichte zorgvraag

Senioren met een lichte zorgvraag zijn senioren die niet medisch-specialistische zorg nodig hebben, maar vaak wel hulp met bepaalde kleine activiteiten. Men kan hier dan denken aan het helpen met het opstaan, aantrekken van steunkousen etc. In tegenstelling tot de ‘echte’ zorgdoelgroep is deze doelgroep zeker interessant. Met een aantal ‘eenvoudige’ aanpassingen, zoals een brede doorgang en grote badkamer, wat extra aandacht en een goed doordacht marketingplan kan deze doelgroep relatief eenvoudig bediend worden.

De bevolking in Nederland vergrijst. Het aandeel 65-plussers in de totale bevolking nam toe van 6% in 1900 naar 19,5% in 2020. Deze ouderen gaan steeds meer, maar ook vaker op vakantie. 18% van de 65+ers gaat minimaal een keer per jaar op vakantie en deze groep is groeiende. Hiernaast reizen senioren steeds meer en vaker met het de hele familie. Doordat deze ouderen steeds meer en vaker reizen, stijgt ook de vraag naar (kleine) aanpassingen bij verblijfsaccommodaties. Ouderen zijn namelijk vaak minder mobiel en hebben soms ook niet-zichtbare beperkingen.

Er is een toename van het aantal mensen met een zorgvraag. Deze groep heeft ook behoefte aan vakantie, waardoor het een interessante doelgroep is. Daarnaast is er een stijgende druk op mantelzorgers. Een toeristisch zorgconcept kan tijdelijk de rol van mantelzorger overnemen.

Deze groep heeft behoefte aan het letterlijk drempelvrij maken van de accommodatie, zodat ze grotendeels zelf hun zaken kunnen regelen op vakantie. Hiernaast gaan ze graag naar culturele plekken, de natuur of musea. De wens is ook om deze drempelvrij te maken. De kwaliteit, de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de ruimte voor vrijetijdsbesteding en van de vrijetijdsvoorzieningen zijn belangrijke factoren in de uithuizige vrijetijdsbesteding van ouderen. Deze doelgroep wil vooral onbekommerd van hun vakantie genieten. Wanneer ze hulp nodig hebben wensen ze dit te ontvangen, dit kan gaan om kleine hulpvragen, maar ook bijvoorbeeld het drempelvrij maken van de appartementen. Hiernaast is thuiszorg en andere hulp ook wenselijk bij het concept, omdat de doelgroep een zorgvraag heeft.

Het nieuwe concept kan met lichte aanpassingen in het ontwerp deze markt bedienen, hierbij zijn vooral de mogelijkheid voor multigeneratiereizen een aanvullende optie. Om deze doelgroep aan zich te binden moet de nieuwe verblijfsrecreatieve locatie ingericht worden aan de wensen van de doelgroep. Een interessant voorbeeld hier is het aanbieden van chalets die geschikt zijn voor meerdere generaties. Kijkend naar het verblijfsaanbod an-sich gaat het om het (rolstoel)toegankelijk maken van de accommodaties, hiernaast zijn hulpmiddelen in de douche noodzakelijk, alsmede hulpmiddelen voor dagelijkse activiteiten. Voor sommige hulpvragen is een helpende, IG’er of verpleegkundige noodzakelijk.

Daarbij is er in regio Noordoost Twente relatief weinig aanbod voor kleine groepen waarbij een reisgenoot een zorgvraag heeft. Deze markt is nog relatief onbetreden in Twente.

Prikkelarme doelgroep

De prikkelarme doelgroep zijn individuen die prikkels slecht verdragen (mensen met een autismespectrum stoornis, NAH, Epilepsie en/of stress-gerelateerde ziektebeelden). Ze wensen graag rust- en ruimte op hun vakantieadres waarbij ze volledig ontzorgd kunnen worden. Men kan hierbij denken aan het bezorgen van eten en de mogelijkheid om terug te trekken. Deze doelgroep krijgt een apart gedeelte op het vakantiepark, zodat ze niet de prikkels ervaren van de andere doelgroepen. Op deze plek staat rust, ruimte & privacy centraal.

De Prikkelarme doelgroep is een doelgroep van formaat. Rond de 170.000 personen hebben een autismespectrumstoornis, rond de 650.000 personen hebben een NAH (inclusief epilepsie) en bijna 250.000 personen hebben een stress-gerelateerd ziektebeeld. Dit maakt dat de totale doelgroep bestaat uit bijna 1 miljoen personen. Een deel van deze personen kan momenteel niet op vakantie dankzij zijn/haar beperking, maar wil dit wel graag. Dit is een niche waar men op kan inspringen. Hierbij is het advies dit eerst op een kleinschalige manier te doen om het concept te toetsen in de markt.

Het is hierbij van belang dat elk individu apart wordt benaderd waarbij het prikkelarme centraal staat. Randvoorwaarde blijft natuurlijk dat alles toegankelijk is voor elke doelgroep. Deze groep is kansrijk naast de doelgroep senioren met een lichte zorgvraag. Hierbij is het van belang dat men aparte vakantiemogelijkheden voor de prikkelarme doelgroep ontwikkelt.

In Nederland zijn er relatief weinig vakantiemogelijkheden specifiek voor de Prikkelarme doelgroep. De Prikkelarme doelgroep kan in Noordoost Twente enkel terecht bij Villapark Eureka. Voor deze doelgroep zijn de overige parken al snel te druk. Bij Eureka staan de huisjes tenminste 20 meter uit elkaar. Ze zijn echter niet volledig afgescheiden. Voor het nieuwe concept is dit een mogelijke kans. Ze kunnen actief inspelen op deze, zoals in de doelgroepen analyse beschreven, groeiende markt.

Toets Oldenzaalseweg 177 Reutum

De onderscheidende kwaliteiten van het plan door de kleinschaligheid van het plan in combinatie met ligging/locatie (binnen de recreatie-driehoek van de gemeente Tubbergen), belevingswaarde (beleving landschap Noordoost Twente, luxe, maar toch in een natuurlijke setting) maken ook dat dit plan zich onderscheidt van andere vakantieparken binnen de regio.

Daarbij blijkt uit onderzoek dat er in Nederland en regio Twente nog weinig aanbieders zijn voor een dergelijk vakantiepark. De zorgaanbieders die in Twente actief zijn, zijn vooral ingericht op grote groepen. Dit is mogelijk attractief voor multigeneratievakantie, maar voor mensen die in een klein gezelschap reizen is dit minder aantrekkelijk. Dit biedt kansen voor het nieuwe zorgconcept, door te focussen op de kleinere groepen.

Dit maakt ook dat de voorliggende ontwikkeling niet zonder meer op een andere locatie binnen de regio Twente te realiseren is waarbij een gelijkwaardige meerwaarde ontstaat om invulling te geven aan de kwalitatieve behoefte. Al met al wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de regionale behoefte aan mogelijkheden voor verblijfsrecreatie.

Mogelijkheden realisatie in bestaand stedelijk gebied

Daarna dient te worden beoordeeld of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Onderhavig plan behelst recreëren op het platteland van Twente. Het plangebied is daarbij al geruime tijd in gebruik geweest als bedrijfsbestemming ten behoeve van een garagebedrijf. Deze bedrijfsbestemming maakt plaats voor een recreatiebestemming, wat beter passend in de omgeving. Daarmee wordt de de recreatie-driehoek van de gemeente Tubbergen immers versterkt met een aanvullend en onderscheidend recreatieconcept gericht op een specifieke doelgroep. Daarbij kan het beoogde recreatiepark gebruik maken van reeds aanwezige voorzieningen en functies in de buurt. Wat het duurzaam ruimtegebruik ook versterkt.

Tot slot kan het beoogde concept niet in bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het recreatiepark richt zich specifiek op twee doelgroepen die behoefte hebben aan rust en ruimte. Dergelijke locaties zijn niet aanwezig in bestaand stedelijk gebied.

Het plan geeft invulling aan de doelstellingen van de ladder van duurzame verstedelijking en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan maakt de transformatie van een bedrijfsbestemming naar een recreatieve bestemming mogelijk in het buitengebied van Reutum. Er worden 15 recreatiewoningen toegevoegd die zich specifiek richten op mensen met een zorgvraag. Met de voorliggende plannen wordt voorzien in een (lokale) recreatieve behoefte waarbij tevens het recreatief product van de gemeente wordt versterkt. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In voorliggend geval wordt (beperkt) extra ruimtebeslag gelegd op de groene omgeving, aangezien het niet mogelijk is om ter plaatse van alleen de bestaande bedrijfsbestemming te voorzien. Ook kan binnen bestaand stedelijke gebied niet voorzien worden in de regionale behoefte, aangezien het concept (recreatiepark met oog voor rust, natuur en ruimte) gelieerd is aan het buitengebied. Transformatie naar een recreatieve bestemming op de planlocatie behoort tot een logische en realistische mogelijkheid, waarbij de bedrijfsomvang - vanwege het feit dat een optimale invulling gerealiseerd kan worden - zo beperkt mogelijk blijft.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catologus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Lid 6: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken.

Lid 7: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Ook wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en wordt duidelijk op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Voor voorliggend plan is een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2. De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats in 3.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Lid 1:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In het kader van de KGO wordt opgemerkt dat de provincie Overijssel gemeenten de gelegenheid biedt om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving', welke geaccordeerd is door de provincie. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar 3.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving, waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de beleidslijn. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.12.2 Nieuwe recreatiewoningen

Lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen als:

  • a. er sprake is van een innovatief concept;
  • b. verzekerd is dat recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden en
  • c. de recreatiewoningen in de vorm van een complex van recreatiewoningen worden gerealiseerd.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Met voorliggend plan worden 15 recreatiewoningen gerealiseerd specifiek voor mensen met een zorgbehoefte. De reactiewoningen worden in een complex geplaatst en krijgen een relatie met het naastgelegen recreatiepark. De provincie Overijssel werkt alleen mee aan het realiseren van nieuwe recreatiewoningen zodra het gaat om een innovatief concept. Onder innovatieve concepten verstaat de provincie Overijssel verblijfsrecreatieve voorzieningen die voorzien in een nieuw aanbod waarin de markt tot dusver nog niet voorziet en die een meerwaarde bieden voor het toeristisch-recreatieve product van Overijssel. De provincie vindt dat het aanbieden van recreatievoorzieningen specifiek voor mensen met een fysieke beperking hieronder valt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0009.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Met betrekking tot de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving is het plangebied gelegen in het gebied dat behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dat betekent dat diverse functies verweven kunnen worden. Het belangrijkste landgebruik blijft melkveehouderij en akkerbouw, maar aan de andere kant is er ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In elk geval staat de ambitie, 'voortbouwen op kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambitie.

Het plan van initiatiefnemer doet geen afbreuk aan het karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor (agrarische) bedrijven in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0010.png" Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

In combinatie met de uitbreiding wordt ook aan een deel van de gronden de natuurbestemming toegekend. Deze 'groene' investering komt overeen met de uitgangspunten van de provincie ten aanzien van uitbreiding van bedrijven in het buitengebied. De gewenste uitbreiding van de recreatiewoningen vormt derhalve geen knelpunt. Het initiatief doet geen onaanvaardbare afbreuk aan de hier beschreven kenmerken, aangezien het plan zorgvuldig in de omgeving ingepast wordt.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0011.png" Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het Oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de beleving van het afwisselende kleinschalige landschap door de herontwikkeling naar verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig recreatiepark met veel erfbeplanting en groene omzooming.

Stedelijke laag

Niet van toepassing

Laag van de beleving

Binnen de laag van de beleving gelden de kenmerken 'Donkerte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0012.png" Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het gebied behoort tot donker gebied waarbinnen donkerte als een kwaliteit wordt beschouwd. De vraag is in hoeverre in het plangebied nog sprake is een donker gebied. In de buurt zijn veel (recreatieve)functies aanwezig die licht veroorzaken. De nu beoogde ontwikkeling houdt rekening met het zo min mogelijk zorgen voor lichtvervuiling. De donkerte is juist een element c.q. kwaliteit dat benadrukt en versterkt wordt met het voorliggend plan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen;
  • 2. We geven het goed voorbeeld;
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.

Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.

De speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.

Specifiek voor toerisme heeft gemeente Tubbergen de volgende speerpunten geformuleerd.

Kwalitatief toerisme

De gemeente wil werken aan kwalitatief toerisme door middel van toerismespreiding en het behouden van een vitaal verblijfsaanbod. Dit doet de gemeente door:

  • een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van ons gebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
  • mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
  • projecten en ideeën te verwelkomen gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
  • toeristisch interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.

Toerisme betekent het elders overnachten met een recreatief of zakelijk doel. Denk hierbij aan een weekendje weg, een vakantie of het bezoek aan een beurs of conferentie. Toerisme zorgt voor bezoekers aan een dorp, stad, gemeente of regio. De toestroom van deze bezoekers heeft gevolgen voor de economie, de leefomgeving van inwoners en het landschap. Wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet teveel belast, dan spreken wij over kwalitatief toerisme. Kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor de leefomgeving van inwoners, landschap en natuur wordt ook wel duurzaam toerisme genoemd.

De gemeente wil werken aan een goede balans tussen de hoeveelheid toeristen en dagbezoekers, de economische voordelen, de druk op het landschap en het woonplezier voor inwoners.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0013.png" Figuur 3.5: gemeentelijke waardenkaart (bron: gemeente Tubbergen)

Met voorliggende ontwikkeling wordt het toeristisch-recreatief product in de recreatie-driehoek van de gemeente Tubbergen versterkt. Daarvoor wordt een bedrijfsbestemming (garagebedrijf) en agrarische bestemming herbestemd naar een recreatie bestemming. Het beoogde recreatiepark richt zich specifiek op mensen met een zorgvraag. Daarmee wordt een aanvullende doelgroep bediend. Op deze manier kan het beoogde recreatiepark een bijdrage leveren aan het kwalitatief toerisme in de gemeente Tubbergen. Middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt het gehele plan landschappelijk inpast, wat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede komt (basisinspanning). Ook wordt er een KGO-inspanning gelevert. Dit is nader toegelicht in onderstaande paragraaf 3.3.2. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ‘Omgevingsvisie Tubbergen' en de gemeentelijke waardenkaart.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. De gemeente hanteert voor ontwikkelingen in het buitengebied het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bij elke ontwikkeling dient geïnvesteerd te worden in de omgevingskwaliteit. Bij een grootschalige ontwikkeling dient men naast een basisinspanning een extra investering aan te bieden ten behoeve van de omgevingskwaliteit. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen of gecompenseerd.

Men onderscheidt een aantal stappen:

  • De waarde; Wat is de omvang van de ontwikkeling en de kwaliteitsimpuls;
  • Casco; De locatie in het ‘casco’ en de voorgestelde locatie voor de landschapselementen;
  • ONW; Zijn er natuurdoelstellingen van toepassing;
  • KGO en Analyse; Welk landschapstype en welke bouwstenen zijn van toepassing;
  • Streefbeeld; Welke ambities en welk streefbeeld dient nagestreefd te worden;
  • Bouwsteen; Waar en hoe kan daar aan voldaan worden?

In het proces van het stappenplan wordt er, net als bij de omgevingsvisie gebruik gemaakt van de vier lagen benadering; de natuurlijke, de agrarische, de stedelijke en de lust en leisure laag. De voorgenomen kwaliteitsimpuls zal een bijdrage leveren aan een stevig en robuust landschappelijk raamwerk. Onder andere kunnen verdwenen landschapselementen, kenmerkend voor het gebied teruggebracht worden. Het plangebied ligt, evenals het overgrote gedeelte van de gemeente Tubbergen, in het jong heideontginningslandschap. Er wordt gestreefd naar het versterken en ontwikkelen van robuuste en heldere landschappelijke structuren.

Bepaling investering

  • Waardevermeerdering en waardevermindering: Bij de berekening van de waardevermeerdering, de toename van de waarde van de gronden, die ingezet moet worden als kwaliteitsimpuls van de groene omgeving wordt uitgegaan van de tabel (en de genoemde afwijkende normeringen) uit het beleid. Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan mogen worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning. Eventuele waardevermindering vanwege verandering van de bestemming mag eveneens worden meegerekend.
  • Percentage: Als sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Wanneer sprake is van een niet aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dient niet 100% maar 50% van de waardevermeerdering geïnvesteerd te worden. De kernrandzone is niet een vast afgebakend gebied dat van geval tot geval gemotiveerd moet worden. Een kernrandzone is een gebied aansluitend aan de kern waar sprake is van een menging van functies; waar “de kern het buitengebied treft”.
  • Aftrekposten: Ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan en de kosten voor de inzet van de kwaliteitsgroep landelijk gebied tot een percentage van 10 % van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen. Deze mogen worden toegerekend aan de investering in ruimtelijke kwaliteit, onder voorwaarde dat niet op een andere wijze een bijdrage is ontvangen voor het opstellen van het landschapsplan.
  • Investering: De voorkeur gaat hierbij uit naar een investering in de directe omgeving van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaats gevonden. In een aantal gevallen zal dit niet mogelijk blijken. Dan zijn een investering elders in de groene omgeving of een bijdrage leveren aan het Ruimtelijk kwaliteitsfonds ook mogelijk.

Toets

Er worden diverse maatregelen uitgevoerd om het plan landschappelijk in te passen in het kader van de basisinspanning voor de KGO. De concrete maatregelen en benodigde werkzaamheden worden uiteengezet in de Ruimtelijk kwaliteitsplan inclusief landschappelijke inpassingsschets, opgenomen in Bijlage 2.

Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Normaliter wordt uitgegaan van basisbedragen conform de standaardtabel als opgenomen in het KGO beleid van de gemeente, echter vanwege de vergroting van het bestemmingsvlak, een wijziging van de bestemming en een toename van de bouw, dan wel gebruiksmogelijheden, wordt middels een taxatie de toegenomen waarde bepaald.

Er is een taxatierapport opgesteld om de waardesprong te kunnen bepalen. Dhr. Weusthuis (taxatie- en makelaarskantoor) heeft een taxatie uitgevoerd. De waardevermeerdering betreft € 70.000.

De voorgenomen ontwikkeling is functioneel aan het buitengebied verbonden. 25% van de waardevermeerdering zal ingezet worden voor de compensatie ten goede van de ruimtelijke kwaliteit. Dit geeft een te investeren bedrag van 17.500,-. Daarnaast kunnen de kosten voor het KGO plan á € 1.750,- (met een maximum van 10%) worden afgetrokken, evenals de kosten voor het kwaliteitsteam. Omdat het 2 bezoekmomenten betreft is dat € 500,-. De bijdrage voor een investering in de ruimtelijke kwaliteit bedraagt daardoor € 15.250,- ex BTW.

Er is nadrukkelijk gezocht naar mogelijkheden voor een investering in de ruimtelijke kwaliteit nabij het plangebied. Overleg heeft niet geleid tot passende investeringsmogelijkheden en derhalve maakt de initiatiefnemer gebruik van de mogelijkheid om het (rest)bedrag in het groenfonds van de gemeente Tubbergen te storten voor investeringen in het landschap en/of de ruimtelijke kwaliteit in zijn algemeenheid.

Met deze bedragen wordt de verkregen ontwikkelinsgruimte voldoende gecompenseerd. Voor meer informatie over de projecten en de wijze van het investeren van deze bedragen wordt verwezen naar Bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan het gemeentelijke KGO-beleid.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0014.png"

Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Voorgenomen ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de casco kaart (zie figuur 3.5). In alle gevallen worden bestaande landschapselementen niet aangetast. Gelet op vorenstaande en de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen ten aanzien van de casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.

Het ruimtelijk kwaliteitsplan met bijbehorend landschapsplan is opgesteld met inachtneming van de landschapskaraktistieken en goedgekeurd door het gemeentelijk kwaliteitsteam. Hiermee is de landschappelijke inpassing voldoende geborgd. Het plan doet geen afbreuk aan het landschappelijk casco van de gemeente Tubbergen.

3.3.4 Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018

Doel van de nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente is om kaders weer te geven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen. In de analyse van deze nota kunnen aantal conclusies worden getrokken die van belang zijn voor het formuleren van de visie:

  • De vrijetijdssector – in dit geval specifiek verblijfsrecreatie – is van groot economisch belang voor de regio Noordoost Twente. Een breed scala aan functies profiteert mee van een gezond, divers en onderscheidend, toekomst- en vraaggericht (verblijfs)recreatief product.
  • In Noordoost Twente is sprake van de ‘verblijfsrecreatieparadox’. Er is een overaanbodsituatie ontstaan, waardoor de markt verzadigd is. Dit is met name het geval in de kampeersector. Het aanbod is in het laatste decennium sterker gegroeid dan de vraag. Met als resultaat teruglopende bezettingen, marges die onder druk staan en wisselend toekomstperspectief. Om de sector vitaal te houden is vernieuwing en innovatie nodig binnen de sector.
  • In een relatief verzadigde markt is het daarom van belang om te kijken naar de toegevoegde waarde van een initiatief; het moet niet ‘meer van hetzelfde’ zijn, bijdragen aan diversificatie van het aanbod en/of beter inspringen op de wensen vanuit de markt. De markt vraagt om vernieuwend en luxe aanbod, waarbij beleving en authenticiteit centraal staan.

De visie voor verblijfsrecreatie luidt dan ook als volgt:

"Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod"

Voor recreatiewoningen op recreatieterreinen zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

  • De provincie geeft in haar omgevingsverordening Titel 2.12 de kaders aan. In de verordening is beperkt ruimte voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen, te weten als er sprake is van:
    • 1. een innovatief concept dan wel
    • 2. een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterrein waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt en
    • 3. als verzekerd is dat de vakantiebungalows voor de verhuur beschikbaar zijn en bedrijfsmatig en centraal geëxploiteerd zullen worden. Geen permanente bewoning.
  • Inzet op het versterken van het aanbod aan vakantiebungalows op vakantieparken, in eerste instantie op bestaande vakantieparken. De mogelijkheid moet behouden blijven voor nieuwvestiging van een bungalowpark als dit een duidelijke meerwaarde oplevert en een versterking en verbreding van het recreatief-toeristisch product Noordoost Twente. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de toetsingscriteria zoals omschreven in hoofdstuk 5.
  • Gezien de vraag naar grotere vakantiebungalows waar meerdere families in kunnen worden ondergebracht, wordt de mogelijkheid tot de bouw van een aantal grotere vakantiebungalows op vakantieparken toegestaan cq. gestimuleerd, mits dit leidt tot een duidelijke kwaliteitsverbetering. Door bestaande woningen aan elkaar te koppelen, kunnen ook grotere vakantiewoningen gerealiseerd worden.

Toets

Onderliggend plan maakt de ontwikkeling van 15 recreatiewoningen voor mensen met een zorgvraag. De recreatiewoningen worden gerealiseerd in aansluiting op diverse (verblijfs)recreatieve activiteiten in de buurt. De recreatiewoningen zorgen voor een aanvulling op het aanbod aan verblijfsrecreatieve mogelijkheden en betreft een uniek concept, waaraan ook behoefte is (zie ook de uitleg onder hoofdstuk 2 en paragraaf 3.1.2).

De recreatiewoningen zullen centraal worden geexploiteerd en alleen voor de recreatieve verhuur beschikbaar zijn. Permanente bewoning is in de regels van het bestemmingsplan ook specifiek uitgesloten, evenals het gebruik voor de huisvesting van elders werkzaam (tijdelijke) werknemers en het gebruik anders dan ten behoeve van een bedrijfsmatige exploitatie. Het plan voldoet aan de uitgangspunten en geeft invulling aan de doelstellingen uit de beleidsnota verblijfsrecreatie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het plan betreft de transformatie van een bedrijfs- en agrarische bestemming naar een recreatiebestemming aan de Oldenzaalseweg 177 in Reutum. Op het perceel mag momenteel 520 m² aan bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van een garagebedrijf. Met voorliggende ontwikkeling wordt alle bebouwing van het garagebedrijf gesloopt. Hiervoor worden 15 recreatiewoningen gerealiseerd. De recreatiewoningen krijgen een oppervlakte van circa 80 m² per recreatiewoning. Dat betekent een totale bebouwing van circa 1.200 m². Daarbij wordt een gemeenschappelijk gebouw gerealiseerd van 150 m². Dit is een toename van 830 m². Ter compensatie wordt het gehele plangebied landschappelijke ingepast en wordt er een bedrag gestort middels het gemeentelijke KGO beleid. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2.

In lijst D van het Besluit millieueffectrapportage is onder nummer 10.1 (uitbreiding recreatieve of toeristische voorzieningen) aangegeven dat bij een bezoekersaantal van 250.000 bezoekers of meer per jaar of een oppervlakte van 25 ha of meer, dan wel 10 ha of meer in een gevoelig gebied een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Van een dergelijk grootschalige ontwikkeling is geen sprake.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Wel is een aanmeldnotitie m.e.r. vereist. Dit document is opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0015.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt in het buitengebied van Reutum. In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse functies, zoals verschillende recreatieve functies, een horecagelegenheid, burgerwoningen en agrarische functies. Daarmee behoort het plangebied tot omgevingstype 'gemengd gebied'.

Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Het beoogde plan betreft de herontwikkeling van een bedrijfs- en agrarische bestemming naar een recreatieve bestemming. Op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor de functie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' milieucategorie 3.1 met een minimale afstandnorm van 30 meter in verband met aspect geluid (uitgaande van 'gemengd gebied'). Omdat deze kleinschalige verblijfsrecreatie niet direct te vergelijken is met de bovenstaande functie, kan eigenlijk van een lagere afstand uitgegaan worden. Volledigheidshalve is dit niet gedaan. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 20 meter afstand aan de Kleijsenweg 6-6a in Reutum.

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Uit berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de woning maximaal 26, 26 en 17 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode bedraagt, als gevolg van het stemgeluid. De grenswaarden van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode, ten aanzien van het stemgeluid, wordt ter plaatse van de gevels van de Kleijsenweg 6 niet overschreden;
  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de woning in de dag en avondperiode maximaal respectievelijk 21 en 27 dB(A) bedraagt. Het geluid afkomstig van de rijbewegingen op het beoogde recreatieterrein overschrijdt de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet ter plaatse van de gevels van de Kleijsenweg 6;
  • Het maximale geluidniveau ter plaatse van de woning bedraagt maximaal 54 dB(A) in de dag- en avondperiode ten gevolge van dichtslaande portieren. Daarmee wordt voldaan aan de richtwaarden voor het maximaal geluidniveau ten gevolge van dichtslaande portieren;
  • In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting in de tuin beoordeeld. Daaruit volgt dat er voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het piekniveau geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit;
  • Uit de berekende gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van de rijbewegingen op het terrein en het stemgeluid op de terrassen volgt dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

De recreatieverblijven zelf worden niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. Wel worden de objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij aangemerkt als geurgevoelige objecten. Bij de omliggende veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen bepalend. Hier wordt in de paragraaf voor geur (4.3) in dit hoofdstuk nader op ingegaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt derhalve dat voldaan wordt aan een zorgvuldige ruimtelijke ordening en het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de plannen.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De dichtstbijzijnde agrarische percelen liggen aan de Oude Almelosedijk 8 en de Oude Almelosedijk 6-6a. Beide percelen liggen op circa 250 meter afstand. Het perceel aan de Oude Almelosedijk 8 heeft momenteel geen agrarische functie meer. Het perceel aan de Oude Almeloseweg 6-6a is een melkveebedrijf gevestigd. De locaties voldoen ruimschoots aan de vaste afstanden van 50 m, waardoor voor geur sprake is van een aanvaardbare situatie.

Bovendien geldt in alle gevallen dat er tussengelegen woningen aanwezig zijn, waardoor enerzijds geen sprake is van belemmeringen voor de betreffende bedrijfslocaties en anderzijds een bescherming van goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse Groep [kenmerk: 22057216] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen [zie ook Bijlage 4 Verkennend (asbest)bodemonderzoek]. De conclusies zijn als volgt:

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de weilanden en het bos (deellocatie A) als onverdacht voor chemische componenten en asbest kunnen worden beschouwd. De bovengrond van het onbebouwd bedrijfsterrein (deellocatie B) is als gevolg van het industriële gebruik verdacht voor zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ongeroerde ondergrond en het grondwater van deellocatie B worden beschouwd als onverdacht voor chemische componenten. Verder zijn een aantal verdachte deellocaties aanwezig: een werkplaats (deellocatie C), een wasplaats met SP+OBAS (deellocatie D), een voormalige bovengrondse dieseltanklocatie, met mogelijk een olieverontreiniging (deellocatie E) en 2 asbestverdachte druppelzones (deellocaties F en G).

Resultaten veldwerk

In totaal zijn 32 grondboringen verricht en 24 inspectiegaten gegraven met behulp van een schep, Edelmanboor en zuigerboor. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn zand en leem. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld, in de verhardingslaag of in de bodem. De bovengrond op het bedrijfsterrein is plaatselijk puinhoudend. Alleen in de ondergrond van boring E3 is een zwakke dieselgeur vastgesteld. Het freatische grondwater is in de peilbuizen gemiddeld aangetroffen op 2.28 meter min maaiveld.

Resultaten chemische en asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Deellocatie A - weiland en bos

  • de bovengrond (A - BG I, A - BG II A - BG III) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (A - OG I en A - OG II) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB A1) is licht verontreinigd met barium en zink;
  • het grondwater (PB A2) is licht verontreinigd met barium.

Deellocatie B - onbebouwd bedrijfsterrein

  • de bovengrond B - BG I is niet verontreinigd;
  • de bovengrond B - BG II is licht verontreinigd met minerale olie en PCB;
  • de bovengrond B - BG III is licht verontreinigd met minerale olie en PAK;
  • de ondergrond B - OG I is niet verontreinigd;
  • de mengmonsters van de fijne fractie B - MM FF - 01, B - MM FF - 02 en B - MM FF - 03 zijn niet asbesthoudend;
  • het grondwater (PB B1) is licht verontreinigd met barium.

Deellocatie C - werkplaats

  • C - BG I is matig verontreinigd met kobalt;

Uitsplitsing C - BG I (kobalt):

  • Boring C1.1 is niet verontreinigd met kobalt;
  • Boring C2.1 is niet verontreinigd met kobalt;
  • Boring C3.1 is niet verontreinigd met kobalt;
  • Boring C4.1 is niet verontreinigd met kobalt;
  • het grondwater (PB C1) is licht verontreinigd met barium

Deellocatie D - wasplaats en SP + OBAS

  • de bovengrond D - BG I is licht verontreinigd met zink, minerale olie en PCB;
  • de ondergrond D - OG I is licht verontreinigd met lood, minerale olie en PCB;
  • het grondwater (PB D1) is licht verontreinigd met barium.

Deellocatie E - voormalige bovengrondse dieseltank/actualisatie olieverontreiniging

  • de bovengrond E - BG I is niet verontreinigd met minerale olie;
  • Boring E3.6 (1.7-2.0 m-mv) is licht verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater (PB E1) is (zeer) niet verontreinigd met minerale oliecomponenten.

Deellocaties F en G - asbestverdachte druppelzones

  • F - MM FF is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Uit de SEM-analyse blijkt dat het gewogen asbestgehalte aan losse vezels lager is dan de risico-norm van 10 mg/kg d.s;
  • G - MM FF is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Uit de SEM-analyse blijkt dat het gewogen asbestgehalte aan losse vezels hoger is dan de risico-norm van 10 mg/kg d.s.

Hypothese 

De hypothese "onverdacht" voor het bos en het weiland (deellocatie A) dient te worden verworpen, aangezien er plaatselijk overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond in het grondwater. De vaste bodem is niet verontreinigd; de hypothese onverdacht kan met betrekking tot de vaste bodem worden geaccepteerd.

De hypothese "verdacht" voor de deellocaties B, C, D en E kunnen worden aangenomen, aangezien overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese “asbestverdacht” voor de druppelzones F en G dient te worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond. Voor deellocatie B dient de hypothese “asbestverdacht” te worden verworpen, aangezien geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen 

Deellocatie A

De vaste bodem is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en/of zink. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Deellocatie B

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehalten aangetoond, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek.

Deellocatie C

De bodem onder de betonvloer is licht (> tussenwaarde) verontreinigd met kobalt. Omdat het kobaltgehalte de toetsingswaarde voor nader bodemonderzoek overschrijdt, zijn de 4 deelmonster separaat geanalyseerd. Uit de resultaten van de separate analyses blijkt dat de 4 deelmonsters geen verhoogde kobaltgehalten bevatten. Mogelijk is er sprake van een piekmeting of een toevalstreffer. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Deellocatie D

De bovengrond (wasplaats), de ondergrond (SP+OBAS) en het grondwater zijn licht verontreinigd. De licht verhoogde gehalten houden mogelijk (deels) verband met de (voormalige) bedrijfsactiviteiten.

Omdat er geen resultaten voorhanden zijn van eerder bodemonderzoek (Witteveen+Bos, 1995), kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een verslechtering van de bodemkwaliteit.

Deellocatie E

De voormalige bovengrondse dieselopslag heeft een aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit; in de ondergrond van Boring E3 is een lichte olieverontreiniging aangetoond, die mogelijk een restant is van de olieverontreiniging, die in het verleden is ontstaan als gevolg van een calamiteit waarbij dieselolie is weggelekt. De bovengrond rondom de voormalige dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is niet verontreinigd met minerale oliecomponenten. De nabij verrichte grondboringen B7 en C4 zijn zintuiglijk olievrij.

Deellocaties F en G

De druppelzones zijn beide asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Omdat in beide gevallen in de fijne fractie <0.5 mm enkele losse vezels zijn aangetroffen, zijn aanvullend een asbestanalyses verricht met behulp van een elektronenmicroscoop (SEM). Hieruit blijkt dat ter plekke van deellocatie F de hoeveelheid respirabele vezels (7.0 mg/kg d.s.) lager is dan de risico-norm van maximaal 10 mg/kg d.s. Ter plekke van deellocatie G is het gewogen asbestgehalte aan respirabele vezels 11.0 mg/kg d.s. en dus hoger dan de risico-norm van 10 mg/kg d.s.

De asbestverontreiniging bij druppelzone G is in de huidige situatie niet spoedeisendheid; er is geen kans op secundaire besmetting binnenhuis (bron: Stap 3, locatiespecifieke risicobeoordeling, Circulaire Bodemsanering 2013). De druppelzone wordt niet betreden en is plaatselijk afgedekt met grof asfaltgranulaat. Geadviseerd wordt om druppelzone G voorafgaande aan de sloop van het pand te saneren.

Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd (gemeente Tubbergen) worden voorgelegd. Het saneren van verontreinigde grond met asbest mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. De verontreinigde grond mag niet worden verminderd of worden verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt zijn er na sanering van druppelzone G geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering van druppelzone G, geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (recreatie). Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de te bouwen recreatiewoningen gelegen aan de Oldenzaalseweg 177 te Reutum, gemeente Dinkelland. Het onderzoek is noodzakelijk inzake de bestemmingsplanwijziging.

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Oldenzaalseweg 177 te Reutum 15
recreatiewoningen te realiseren. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidbelasting op de gevels van de recreatiewoningen ten gevolge van de N343. Daarnaast wordt in dit onderzoek de akoestische gevolgen voor de naastgelegen woning (Kleijsenweg 6) in kaart gebracht. Onderzocht is wat de gevolgen zijn van de extra rijbewegingen op het recreatieterrein en het stemgeluid. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • Het blijkt dat ter plaatse van de recreatiewoningen de maximale geluidbelasting ten
    gevolge van de N343 49dB bedraagt, inclusief aftrek. Daarmee is sprake van een
    aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Er wordt voldaan aan de bovengrens die de gemeente Dinkelland stelt voor dit gebiedstype;

Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De beoogde ontwikkeling voorziet in een transformatie van een bedrijfs- en agrarisch perceel naar een recreatieterrein. Bepaald moet worden of er extra verkeersbewegingen voortkomen vanuit deze ontwikkeling die een effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Voor het bepalen van de huidige verkeersgeneratie is aangesloten bij de CROW-publicatie 381. Daarbij is eerst de omgevingstype van het plangebied (buitengebied) bepaald en de stedelijkheidsgraad (niet-stedelijk). In de huidige situatie is er sprake van een garagebedrijf voor trucks. Voor het garagebedrijf is aangesloten bij de verkeersgeneratie van de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 10,0 verkeersbewegingen per 100 m². De garage heeft een maximale maatvoering van 520 m². Dit komt neer op 52 verkeersbewegingen.

In de beoogde situatie maakt het garagebedrijf plaats voor 15 recreatiewoningen. De recreatiebungalows kunnen in de CROW-publicatie 381 worden ondergeschaald bij 'Bungalowpark (huisjescomplex), waarbij per bungalow/huisje een maximale verkeersgeneratie geldt van 2,7 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van 15 recreatiewoningen komt dit neer op 40,5 verkeersbewegingen.

In de huidige situatie zijn daarmee afgerond 52 verkeersbewegingen te verwachten. In de toekomstige situatie is dit afgerond 41 verkeersbewegingen. Daarmee is er geen sprake van extra verkeer en niet in betekende mate sprake van effect op de luchtkwaliteit (zelfs een verbetering t.o.v. de huidige situatie). Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0016.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 675 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een gasleiding van Gasunie met een uitwendige diameter van 212 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Bij dergelijke buisleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 100 meter. De 100% letaliteitsgrens ligt op 50 meter. De locatie Oldenzaalweg 177 ligt op minimaal 675 meter afstand van deze buisleiding. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 29 augustus 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. Op basis van het invullen van de vragen volgt de 'Normale procedure'. Dit komt doordat door het plangebied een persleiding van het waterschap loopt.

Een persleiding is de leiding die wordt aangesloten op de perszijde van de pomp. De leiding eindigt in een rioolwaterzuivering, waar het water wordt gezuiverd en geloosd op het oppervlaktewater. Voordat de uitvoeringswerkzaamheden worden gedaan moet daarom een KLIC-melding worden gedaan. Middels de KLIC-melding ontvangt de initiatiefnemer een overzicht van de kabel- en leidinginformatie. Voor het bepalen van de juiste ligging van de leiding(en) worden er eerst proefsleuven gegraven. Daarbij wordt met de inrichting van het terrein rekening gehouden met deze persleiding door geen bebouwing of verharding binnen de rechtstrook van de leiding aan te brengen zonder schriftelijke toestemming van het Waterschap.

Voor het plangebied geldt verder:

Vuilwater

De bestaande vuilwaterafvoer verloopt middels drukriolering. De nieuwbouw moet worden aangesloten op de bestaande drukriolering van het waterschap Vechtstromen aan de Oldenzaalseweg. Middels een nieuw pompgemaal moet het vuilwater worden aangesloten op deze persleiding. De kosten voor het nieuwe pompgemaal zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met de afvoer van het huishoudelijk afvalwater naar de drukriolering wordt voldaan aan het Lozingenbesluit wet Bodembescherming.

Op de drukriolering mag geen regenwater worden aangesloten. Drukriolering is bedoeld voor het afvoeren van huishoudelijk afvalwater. De aansluiting op de persleiding wordt door de initiatiefnemer afgestemd met het waterschap Vechtstromen vanwege de toename van de vuilwaterafvoer als gevolg van deze ontwikkeling.

Hemelwater

Het hemelwater wordt op de locatie geïnfiltreerd en eventueel vertraagd afgevoerd naar de aan te leggen wadi en de omliggende sloten rondom het plangebied. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • Het regenwater van daken mag rechtstreeks op oppervlaktewater worden geloosd;
  • Het afstromend regenwater van wegen, parkeerplaatsen e.d. mag uit waterkwaliteits-overwegingen niet rechtstreeks op oppervlaktewater worden geloosd.

Het waterschap adviseert bij nieuwbouw of verbouwing altijd om, waar mogelijk, hemelwater op het eigen terrein vast te houden en te infiltreren. Binnen het plangebied wordt de hoeveelheid verharding zo min mogelijk gehouden. Zo wordt de toegang tot het terrein beperkt tot een lusvormige weg die de verschillende huisjes ontsluit. Bij de huisjes wordt parkeergelegenheid gerealiseerd waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van grasbetonklinkers, zodat hemelwater kan infiltereren. Daarbij blijft er tussen de huisjes veel openbare ruimte over zodat er voldoende ruimte is zodat water kan infiltreren.

Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met ca. 830 m2. De gemeente en het waterschap Vechtstromen hanteren bij een "buitenstedelijke herontwikkeling" een bergingseis van 40 mm. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen binnen het plangebied (bv. wadi). Binnen het plangebied wordt een wadi aangelegd om aan de bergingseis te kunnen voldoen. Wanneer de bergingsvoorzieningen helemaal vol zijn en het maximumwaterpeil is bereikt, vindt er overstort plaats op lokale watersystemen. Dit zal naar de omliggende sloten zijn die rondom het plangebied liggen.

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0017.png" Figuur 4.3: mogelijkheden voor waterberging binnen het plangebied (bron: Ad Fontem)

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [projectnummer 4404, d.d. 14 juni 2022], zie ook Bijlage 7. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Ten aanzien van Natura 2000-gebieden, is er een stikstofberekening opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 8. De belangrijkste conclusies uit deze stikstofberekening zijn als volgt.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat uitgegaan wordt dat het beoogde project in 2025 uitgevoerd is. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoort het AERIUS analysebestand (pdf) met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de aanleg- en gebruiksfase.

Aanlegfase

De totale NOx emissie in de aanlegfase van het plangebied bedraagt 31,8 kg/j. De totale NH3 emissie bedraagt 0,8 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase

De totale NOx emissie in de gebruiksfase van het plangebied bedraagt 11,6 kg/j. De totale NH3 emissie bedraagt 0,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Hoewel er NOx en NH3 vrijkomt als gevolg de beoogde ontwikkeling, is door uitvoering van de AERIUS berekening aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling leidt derhalve niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2022 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen dan ook worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oudenest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren, beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de sloop- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden;

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op basis van de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen zijn de kenmerken 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' en 'dekzandwelvingen en -vlakten' op het plangebied van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0018.png"

Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP; gemeente Tubbergen)

Op basis van het kenmerk 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt een archeologische onderzoeksplicht in plangebieden groter dan 2.500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Op basis van het kenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een archeologische onderzoeksplicht in plangebieden groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Toets

De toekomstige recreatieverblijven betreffen prefab recreatieverblijven die op paalfunderingen worden aangebracht. Derhalve zijn grondwerkzaamheden voor deze objecten slechts beperkt noodzakelijk. De totale oppervlakte aan bodemingrepen dieper dan 40 cm binnen dit kenmerk als gevolg van de plannen zal dan ook niet groter zijn dan 2.500 m2.

Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in de directe nabijheid bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de huidige verkeersgeneratie is aangesloten bij de CROW-publicatie 381. Daarbij is eerst de omgevingstype van het plangebied (buitengebied) bepaald en de stedelijkheidsgraad (niet-stedelijk). In de huidige situatie is er sprake van een garagebedrijf voor trucks. Voor het garagebedrijf is aangesloten bij de verkeersgeneratie van de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 10,0 verkeersbewegingen per 100 m². De garage heeft een maximale maatvoering van 520 m². Dit komt neer op 52 verkeersbewegingen.

In de beoogde situatie maakt het garagebedrijf plaats voor 15 recreatiewoningen. De recreatiebungalows kunnen in de CROW-publicatie 381 worden ondergeschaald bij 'Bungalowpark (huisjescomplex), waarbij per bungalow/huisje een maximale verkeersgeneratie geldt van 2,7 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van 15 recreatiewoningen komt dit neer op 40,5 verkeersbewegingen (afgerond 41 bewegingen).

In de huidige situatie zijn daarmee afgerond 52 verkeersbewegingen te verwachten. In de toekomstige situatie is dit afgerond 41 verkeersbewegingen. Daarmee is er geen sprake van extra verkeer.

Het plangebied wordt ontsloten via de Oldenzaalseweg. Deze weg is in de huidige situatie ook de toegangsweg. Er is geen toename van verkeer, waardoor de verkeersgeneratie eenvoudig via de huidige weg kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Conform de normen vanuit CROW-publicatie 317 en conform het beleid Bouwen en Parkeren 2018 staat hiervoor volgens het kenmerk 'Bungalowpark (huisjescomplex)' een parkeerbehoefte van 2,1 per bungalow. Daarmee in totaal een behoefte van afgerond 32 parkeerplaatsen.

Bij elke recreatiewoning wordt een eigen parkeergelegenheid gecreëerd met twee parkeerplekken. De bezoekers kunnen zo makkelijk bij de deur parkeren, wat voor de zorgbehoevende doelgroep wel een eis is. De parkeerplaatsen worden voorzien van grasbeton op de parkeervakken en de rijroute, ingepast met gras en groenstructuur. Daarmee worden 30 parkeerplekken bij de recreatiewoningen gerealiseerd. Tot slot komt er nog een kleine parkeerhaven met circa 3 parkeerplekken bij het algemene gebouw van het recreatiepark. Deze kan gebruikt worden voor bezoekers en/of personeel van het vakantiepark. De totale parkeergelegenheid bedraagt daarmee 33 parkeerplekken. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPOLDNZLSWG177-OW01_0019.png" Figuur 4.5: indicatieve parkeersituatie (bron: Ad Fontem)

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels:

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatiewoning

De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatiewoning' is toegekend aan het recreatieterrein zelf en betreft een maatwerkbestemming om de beoogde herontwikkeling van het terrein mogelijk te maken. Ook het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden behoort tot de bestemmingsomschrijving.

Voor het bouwen van recreatiewoningen zijn bouwregels opgesteld. Het aantal recreatiewoningen in het voorliggende plan bedraagt 15 stuks. De inhoud van een recreatiewoning bedraagt maximaal 300 m³. Goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedragen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter. De onderlinge afstand tussen recreatiewoningen bedraagt minimaal 3 meter. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan. Op het recreatieterrein is wel een bedrijfsgebouw toegestaan van maximaal 150 m².

Het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning alsmede het gebruik van de recreatiewoningen voor de huisvesting van elders werkzaam zijnde (tijdelijke) werknemers is aangemerkt als strijdig gebruik.

  • Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de grotere en structurerende groenvoorzieningen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groen- en speelvoorzieningen, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.

  • Waarde - Archeologie 3

De gebieden met een hoge- en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

  • Waarde - Archeologie 4

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven in te kunnen stemmen met het plan om 15 zorg-recreatiewoningen te realiseren.

Waterschap Vechtstromen
Op 29 augustus 2022 is via www.dewatertoets.nl kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Op basis van het invullen van de vragen volgt de 'Normale procedure'. Dit komt doordat door het plangebied een persleiding van het waterschap loopt. Een persleiding is de leiding die wordt aangesloten op de perszijde van de pomp. De leiding eindigt in een rioolwaterzuivering, waar het water wordt gezuiverd en geloosd op het oppervlaktewater.

Voordat de uitvoeringswerkzaamheden worden gedaan wordt daarom geadviseerd om een KLIC-melding te doen. Middels de KLIC-melding ontvangt de initiatiefnemer een overzicht van de kabel- en leidinginformatie. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.