Plan: | Buitengebied, Langemaatsweg 11 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW11-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Langemaatsweg 11 te Geesteren, gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Initiatiefnemer, beoogde grondeigenaar van het perceel aan de Bellinckhofweg 1 te Weerselo is voornemens om ter plaatse van zijn perceel een woning te realiseren. Hierbij wordt aangesloten op het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' waarvoor sloopmeters benodigd zijn. Aangezien initiatiefnemer niet aan de benodigde sloopmeters conform de sloopeis kan voldoen, dienen er extra sloopmeters vanuit de gemeente Tubbergen te worden ingezet. Dit gelet op de uitwisselingsmogelijkheid tussen beide gemeenten. De extra locatie om aan de totale sloopvereiste te kunnen voldoen (1200 m2) betreft de Langemaatsweg 11 te Geesteren waarbij in totaal 386 m2 aan sloopmeters worden verkregen.
Ter plaatse van het plangebied aan de Langemaatsweg 11 is op dit moment een woonbestemming van toepassing met drie schuren. Hierbij bevindt de woning aan de zuidwestzijde en zijn de schuren achter de voorgevel gesitueerd, verspreid over het perceel. De schuur, gelegen aan de zuidoostzijde van het perceel zal in voorliggende situatie worden gesloopt ten behoeve van de benodigde sloopmeters.
Gelet op de beoogde rood-voor-rood ontwikkeling ter plaatse van de Bellinckhofweg 1, dient wegens de sloop de terugbouwmogelijkheden aan de Langemaatsweg 11 te Geesteren te worden ingeperkt, conform de nieuwe situatie. Om de gewenste ontwikkeling ter plaatse planologisch vast te kunnen leggen, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan het Rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid.
Het plangebied ligt aan de Langemaatsweg 11 te Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Hierbij bevindt het plangebied zich ten noordoosten van de kern Geesteren, ten zuidwesten van de kern Manderveen en ten noordwesten van de kern Tubbergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie B met perceelnummer 4822. Het plangebied heeft een perceeloppervlakte van 4.849 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen weergegeven. Het plangebied is met een blauwe ster aangeduid. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven ten opzichte van de nabije omgeving. Het plangebied is met een blauwe omlijning aangegeven.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen (Bron Qgis) |
![]() |
Figuur 1.2 Ligging ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Bestemmingsplan(nen)
Voorliggend plangebied ligt binnen het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016'' en het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan''. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 23 mei 2016 en 15 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld.
Ter plaatse van het plangebied aan de Langemaatsweg 11 is de enkelbestemming 'Wonen' van toepassing. Daarnaast zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' over het gehele plangebied en de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' enkel aan de zuidzijde van toepassing. Tot slot ligt over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'Overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt'.
Ten behoeve van voorliggende situatie is in figuur 1.3 een uitsnede van het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016'' weergegeven en wordt hieronder op de regelgeving uit het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'' ingegaan.
![]() |
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl |
Bestemmingen
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ondergeschikte ruimte voor onder meer een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep; mantelzorg en bed and breakfast, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning; wegen en paden en water, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen; paardrijdbakken; parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
Bouwregels:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd en dat per bestemmingsvlak ten hoogste één hoofdgebouw met één woning wordt gebouwd.
'Waarde - Archeologie 4'
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Het behoud van de archeologische waarden.
Bouwregels:
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend, zijn aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
Leiding - Riool'
De voor 'Leiding-Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor:
Een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en beheer daarvan met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Bouwregels;
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen zullen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
'Overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt'
De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.
Strijdigheid
Gelet op het verkrijgen van een bouwrecht aan de Bellinckhofweg 1 te Weerselo in het kader van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' vindt een herontwikkeling plaats ter plaatse van de Langemaatsweg 11 te Geesteren. Hierbij wordt om aan de sloopnorm te kunnen voldoen een schuur gesloopt. Om na sloop de bouwmogelijkheden conform de dan aanwezige situatie vast te leggen en het perceel landschappelijk te borgen dient een bestemmingsplanherziening te worden opgesteld om de planologische situatie vast te leggen.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Langemaatsweg 11 Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Het plangebied ligt aan de Langemaatsweg 11 te Geesteren, ten noordoosten van de kern Geesteren en ten zuidwesten van de kern Manderveen, gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Ter plaatse van het plangebied vinden zowel sloopwerkzaamheden plaats als een landschappelijke inpassing ten behoeve van de nieuwe situatie. Hieronder zal nader op de bestaande situatie van het plangebied worden ingegaan, waarbij vervolgens in 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie wordt ingegaan.
Ten noorden van het plangebied zijn agrarische cultuurgronden aanwezig. Ten oosten van het perceel is aan de Langemaatsweg 11a een agrarisch perceel gesitueerd bestaande uit een bedrijfswoning en een schuur. Ten zuiden van het plangebied ligt de Langemaatsweg met in het verlengde eveneens agrarische cultuurgronden met in het verlengde tussen de Doevenweg en Kolkampsweg een woning. Ten westen van het plangebied is aan de Langemaatsweg 9 een reguliere woning aanwezig.
Het plangebied zelf bestaat uit een reguliere woning aan de zuidwestzijde en drie schuren in het verlengde. Het gaat hierbij om drie agrarische schuren, in verschillende bouwjaren gerealiseerd. Hierbij is de schuur aan de voorzijde in 1980, de schuur midden op het plangebied in 2001 en aan de noordzijde in 2003 gerealiseerd.
Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied zijn enkele bomen en een gazon aanwezig. Achter de woning is een tuin gesitueerd waarbij het plangebied aan de noordzijde middels een doorgetrokken bomenrij met de achterliggende agrarische cultuurgronden is afgeschermd.
Het plangebied is middels drie in-en uitritten, waaronder één inrit enkel in gebruik als parkeergelegenheid aan de zuidzijde op de Langemaatsweg ontsloten.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is met een blauwe omlijning aangeduid. In figuur 2.2 en 2.3 zijn twee straatbeelden, genomen vanaf de Langemaatsweg opgenomen.
![]() |
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie (Bron: PDOK Viewer) |
![]() |
Figuur 2.2: Straatbeeld bestaande woning (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.3 Straatbeeld te slopen schuur (Bron: Google Maps) |
Zoals in de aanleiding al reeds is vermeld, betreft het voornemen het planologisch vastleggen van de toekomstige situatie gelet op de sloop van één schuur in het kader van het 'Buitengebied met kwaliteit' beleid, voorheen rood voor rood. Hierbij zal eveneens een landschappelijke inpassing plaatsvinden gelet op de sloopwerkzaamheden om een passend woonerf te realiseren, in overeenstemming met de bijbehorende gebied- en landschapskenmerken. Hierna wordt nader op de beoogde invulling van het plangebied ingegaan.
Langemaatsweg 11, Geesteren
De ten oosten gelegen voormalige agrarische schuur, met een oppervlakte van circa 386 m2 zal in het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling worden gesloopt. Hierbij blijft enkel het westen gelegen deel, aangrenzend aan de schuur behouden. Dit aangezien dit deel van de schuur in het verleden reeds is opgeknapt. Het deel dat gesloopt wordt is gebouwd in 1980 en is reeds in figuur 2.3 weergegeven. De overige bebouwing blijft ongewijzigd.
Situering gebouwen
De woning aan de zuidwestzijde blijft ongewijzigd naast dat op de sloop van de schuur aan de zuidoostzijde geen wijziging plaatsvindt wat betreft de bijgebouwen.
Landschappelijke inpassing
Ter plaatse van de voormalige agrarische schuur zal middels sloop de bebouwing en erfverharding worden verwijderd. Ter plaatse van de voormalige contouren van het bijgebouw komt onder meer graslanden/gazon en enkele solitaire bomen. Tevens zal de beukenhaag aan de voorzijde van de woning worden versterkt. De opstanden aan de noord- en oostzijde blijven in de huidige omvang en staat behouden.
Ontsluiting
In het kader van de sloop van de voormalige agrarische schuur aan de zuidoostzijde zal de inrit aan de oostzijde komen te vervallen. Hierbij blijven enkel de twee in- en uitritten, waarvan één enkel in gebruik als parkeermogelijk behouden. Deze in- en uitritten blijven eveneens ontsloten op de Langemaatsweg.
In figuur 2.4 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan weergegeven. In figuur 2.5 is een uitsnede opgenomen waarbij het te slopen oppervlakte met een rode omlijning is aangeduid. In Bijlage 1 is een uitsnede van de ruimtelijke invulling weergegeven.
![]() |
Figuur 2.4: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Langemaatsweg 11, Geesteren (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
![]() |
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggende situatie is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Dit aangezien ter plaatse enkel sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd en een landschappelijke inpassing plaatsvindt. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat om het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing wegens de bedrijfsbeëindiging en een toevoeging van twee woningen aan het woningaanbod van de gemeente Dinkelland.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt enkel een schuur gesloopt naast dat de planologische situatie als nieuwe situatie wordt vastgelegd. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. De ladder vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 2.1.3 en 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.
2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het initiatief voorziet in de sloop van een voormalige agrarische schuur binnen een woonbestemming. Hierbij vindt geen extra belasting op de Groene Omgeving plaats. Daarnaast kan, gelet op de sloop, de voorgenomen ontwikkeling wegens de landschappelijke inpassing gezien worden als een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Dit door het verwijderen van een landschapsontsierend gebouw, zichtbaar op grote afstand wegens het open karakter. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet strijdig is met het in het artikel bepaalde.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van circa 386 m2 aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij zal wegens de landschappelijke inpassing een passend woonerf worden gerealiseerd, in een omgeving bestaande uit agrarische cultuurgronden. Tevens dient te worden opgemerkt dat er sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling waarbij de belasting gering is, maar wel wordt aangesloten op de gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.2.4 wordt nader op de gebiedskenmerken ingegaan. Op dit punt wordt geconcludeerd dat het initiatief niet strijdig is met bovenstaand artikel.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Hierna wordt nader op dit ontwikkelingsperspectief ingegaan.
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief
In voorliggende situatie voorziet het voornemen in enkel het slopen van een voormalige agrarische schuur. Hierbij blijft een passende woonbestemming over. Middels enkele landschappelijke inpassingen worden de gebiedskenmerken zowel behouden als versterkt. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Gelet op de ligging van het plangebied in combinatie met het voornemen wordt de 'Stedelijke Laag' en de 'Lust en leisurelaag;' buiten beschouwing gehouden. Dit aangezien er geen gebiedskenmerken van de 'Stedelijke Laag' van toepassing is naast dat het voornemen geen toename oplevert wat betreft het kunstlicht. Hierna wordt nader op de 'Natuurlijke Laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' ingegaan.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in de stad en dorp.
Het plandeel ter plaatse van de Langemaatsweg 11 ligt binnen het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.2 is een uitsnede van de Omgevingsvisie opgenomen. Hierna wordt nader op het gebiedskenmerk ingegaan.
![]() |
Figuur 3.2: Uitsnede 'Natuurlijke laag'(Bron: provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van een voormalige agrarische schuur waarbij de gronden vervolgens worden ingericht ten behoeve van een tuin/gazon. Gelet op de bouw van de schuur in het verleden naast het gebruik van de gronden ten behoeve van de bedrijfsvoering zijn de gronden reeds geroerd. Aangezien er sprake is van een voormalig kleinschalig bedrijfsperceel is het reliëf reeds verdwenen en is daardoor geen sprake van hoge en/of lage gebieden.
De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig, laat staan zichtbaar. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting dat past bij de voormalige natuurlijke ondergrond. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden, en worden, gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etc. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
In figuur 3.3 is een uitsnede van de Omgevingsvisiekaart Overijssel weergegeven. Het plangebied ligt binnen het gebiedskenmerk 'Jong heide - en broekontginningslandschap'.
![]() |
Figuur 3.3: Uitsnede 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: provincie Overijssel) |
'Jong heide- en ontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ínbreidingslandschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De voorgenomen ontwikkeling heeft een positieve invloed op het voormalige essen- en oude hoevenlandschap'. Dit aangezien er een passend woonperceel wordt verkregen naast dat een landschapsontsierend gebouwd wordt gesloopt. Tevens zal het plangebied conform de bijbehorende gebiedskenmerken, zichtbaar in bijlage 1 worden ingericht. Op deze plek wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn;
Toetsing van het initiatief aan mijnOmgevingsvisie
Toets
Het plangebied is op de Waardenkaart aangeduid met het kernmerk 'lichtgroen - gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. De omgevingsvisiekaart geeft het volgende weer;
Waarden:
Speel in op:
In voorliggende situatie wordt een landschapsontsierende schuur aan de Langemaatsweg gesloopt om vervolgens in te zetten ten behoeve van een rood-voor-rood ontwikkeling. Hierbij wordt ter plaatse van de slooplocatie de gronden ingericht ten behoeve van een tuin/gazon. Ter plaatse van het perceel is reeds sprake van een efficiënt agrarisch landschap waarbij sprake is van een bomenrijk, kavelsloten en een gedeeltelijk open karakter met vergezichten.
Door de sloop van de landschapsontsierende schuur treedt een opschoning op waarbij een opgeruimd landschap, ondanks de beperkte sloopomvang overblijft. Aangezien er geen wijziging plaatsvindt aan de clustering van gebouwen en functies kan opgemerkt worden dat er geen verslechtering plaatsvindt.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met mijnOmgevingsvisie Tubbergen en geen negatieve invloed uitoefent op de omgeving.
Het buitengebied van Tubbergen kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen. Al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van de beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd; de goede functies op de goede pek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in mijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in beperkte sloopwerkzaamheden waarbij de gronden vervolgens ten behoeve van een passend woonperceel wordt ingevuld. Op dit moment is reeds een woonbestemming ter plaatse, waarbij wegens de sloop van de bebouwing een kwaliteitsverbetering ter plaatse plaatsvindt, passend bij de gebiedskenmerken. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen naast dat in voorliggende situatie sprake is van enkel een slooplocatie wordt aangenomen dat er sprake is van overeenstemming met het beleidsstuk Buitengebied met kwaliteit.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Doorwerking op het plan en conclusie
In voorliggende situatie wordt enkel een bestaande schuur gesloopt waarbij vervolgens middels een landschappelijke inpassing een passend erf overblijft. Hierbij vindt geen ontwikkeling plaats binnen een zone die is aangeduid als Casco. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met het casco-beleid.
In figuur 3.4 is een uitsnede van de Cascokaart weergegeven.
![]() |
Figuur 3.4: Uitsnede casokaart (Bron: gemeente Tubbergen |
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van landschapsontsierende bebouwing, waarbij de bebouwing voor 1993 is gerealiseerd. In het kader van het verwijderen van asbest en het uitsluiten van vervuilde grond is een asbestinventarisatie uitgevoerd. De gehele asbestinventarisatie is in Bijlage 2 Asbestinventarisatie rapportage bijgevoegd.
Uit de asbestinventarisatie volgt dat ter plaatse van de te slopen bebouwing asbestbedekking aanwezig is. Met de gemeente zal nadere afstemming plaatsvinden wat betreft
Deze paragraaf wordt nader aangevuld wanneer afstemming met de gemeente heeft plaatsgevonden.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater en lozingen op het oppervlaktewater).
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het voornemen loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Hierbij is in voorliggende situatie, gelet op het verwijderen van een agrarische schuur juist een sprake van een verbetering gelet op de infiltratiemogelijkheden ter plaatse. Tevens bevinden de plandelen zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond waarvoor ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden binnen de plandelen aanwezig zijn en het afvalwater is aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse.
Watertoetsproces
Lycens B.V. heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Hierdoor dient nader overleg niet plaats te vinden en voldoet de huidige watertoets. Voor de gehele watertoets wordt verwezen naar Bijlage 3 Watertoets.
Reactie waterschap
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan. Dit aangezien er een verbetering plaatsvindt wat betreft de infiltratiemogelijkheden.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het onderhavige plangebied vinden geen bodemwerkzaamheden plaats. Nadere uitwerking van het aspect bodem in het kader van archeologisch onderzoek wordt dan ook niet benodigd geacht. In de regels van het bestemmingplan zal de huidige bestemming 'Waarde - Archeologie 4' ongewijzigd worden overgenomen.
Conclusie
Gelet op enkel sloopwerkzaamheden wordt een archeologisch bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit aangezien er geen extra bodemverstoringen plaatsvinden dan de verstoringen die reeds hebben plaatsvonden. Indien bij de (sloop)werkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen, dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding te worden gedaan van de vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. In het plangebied zelf zijn geen monumenten aanwezig. Ook volgens de gemeentelijk waardenkaart bevat het plan geen waardevolle cultuurhistorie. Het initiatief doet geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. In de bestaande situatie is het plangebied ingericht met een woning, tuin, enkele agrarische gebouwen en een bomenrij. In voorliggende situatie wordt enkel een agrarische schuur gesloopt waarbij verder geen wijzigingen plaatsvinden. Hieronder wordt nader op soortenbescherming, stikstofdepositie ten behoeve van Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland ingegaan.
Soortenbescherming
In voorliggende situatie wordt een schuur met een omvang van 386 m2 gesloopt. Om aan te tonen dat geen functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën, vleermuis-, en grondgebonden zoogdiersoorten wordt aangepast, is er een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage is als Bijlage 4 Quickscan flora/fauna bijgevoegd. Hieronder is de conclusie van het natuurwaardenonderzoek opgenomen.
Conclusie onderzoek
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.
Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien bebouwing (m.u.v. Bellinckhofweg 4) wordt gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende beschermde dieren mogelijk tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Stikstofdepositie
Het plangebied ligt op 2,8 kilometer van Natura 2000-gebied. Het initiatief voorziet niet in de bouw van gebouwen welke gas verbruiken. Het plan voorziet enkel in sloopwerkzaamheden waarbij in beperkte mate voertuigen worden gebruikt. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt aangenomen dat er geen sprake is van mogelijke negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Tevens voorziet het voornemen in geen directe negatieve effecten op geluid en lichthinder. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland
Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als NNN-gebied ligt op circa 650 meter afstand. Gezien de ligging buiten het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het voornemen voorziet niet in een toevoeging van een geluidsgevoelig object. Hierdoor wordt een nadere uitwerking wat betreft het aspect wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai niet noodzakelijk geacht. Wat betreft de invloed van de omliggende bedrijven wordt verwezen naar Bedrijven en milieuzonering.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Het voornemen voorziet niet in een toevoeging van een object dat negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit. Tevens zal de verkeersgeneratie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. Een nadere uitwerking van het aspect luchtkwaliteit wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plangebied en de omgeving kunnen worden getypeerd als 'rustige woonwijk' in voorliggende situatie 'buitengebied'. Hierbij worden de richtafstanden niet met één stap verkleind. Gelet op het voornemen, waarbij de huidige woonsituatie wordt voortgezet en het voornemen enkel betrekking heeft op sloopwerkzaamheden vindt er geen wijziging plaats wat betreft de interne en externe werking. Nadere uitwerking wat betreft bedrijven en milieuzonering wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Het plandeel is met een blauwe ster aangeduid.
![]() |
Figuur 4.1: Uitsnede Atlas Leefomgeving (Bron: Atlas Leefomgeving) |
In de omgeving van het bestemmingsplan zijn geen risico's als ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde aanwezig.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de verkeersgeneratie dan wel het benodigd aantal parkeergelegenheden. De Langemaatsweg betreft een overzichtelijke en verkeersveilige weg met een zeer lage intensiteit. Tevens zijn binnen het plangebied ruimvoldoende parkeergelegenheden aanwezig ten behoeve van de aldaar aanwezige woning. Het aspect parkeren en verkeersgeneratie vormt geen belemmering voor het voornemen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor het onderhavige plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleiding binnen dit plan leidt dit niet tot enige belemmering. De dubbelbestemming zal in de regels worden overgenomen.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig, met uitzondering van de rioolleiding van de zuidzijde van het perceel. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting gelet op het feit dat er enkel sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Bij eventuele bodemwerkzaamheden op het terrein tijdens de sloop dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een Klic-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien bovengenoemde drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een directe m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de verwachte milieuhinder, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Er is geen sprake van de ontwikkeling waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De gronden binnen het kadastrale perceel zijn bestemd ten behoeve van 'Wonen'. Ter plaatse van deze gronden is een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte mate ruimte voor o.a. een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast toegestaan. Hierbij vindt op enkel het planologisch vastleggen van de nieuwe feitelijke situatie na sloop van een landschapsontsierende gebouw geen wijziging plaats ten opzichte van de huidige situatie.
De gronden binnen het kadastrale perceel hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze bestemming dient voor het behoud van de archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zal zonder wijzigingen in het geldend bestemmingsplan worden overgenomen.
De gronden aan de zuidzijde van het perceel zijn middels de dubbelbestemming 'Leiding - Riool', mede bestemd ten behoeve van de rioolpersleiding en het onderhoud en het beheer daarvan. Deze dubbelbestemming wordt zonder wijziging in het geldend bestemmingsplan overgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein dan wel plandeel nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel worden regels opgenomen ten behoeve van het strijdig gebruik van gronden en bouwwerken. Hierbij geldt onder meer dat het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie dan wel een seksinrichting.
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve de mogelijke vestiging voor boom- en sierteelt.
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen waarbij met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden.
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het verwijderen van de aldaar geldende dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'.
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot parkeren.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere een camperplaats. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Langemaatsweg 11 Geesteren'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Langemaatsweg 11 Geesteren' heeft vanaf 19 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.