Plan: | Tubbergen, Kloosteresweg 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPKLSTERESW10-VG01 |
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Kloosteresweg 10 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op het perceel wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd met 10 hectare grond als huiskavel.
Het voornemen is om het akkerbouwbedrijf uit te breiden. Hiertoe is het de wens een nieuwe loods te realiseren welke dienst gaat doen als opslagruimte voor akkerbouwproducten en bijbehorend materieel. Er is een loods benodigd van 1.700 m2. De uitbreiding van het bedrijf kan worden gerealiseerd door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Via deze regeling kan een bedrijf in de groene omgeving uitbreiden indien het qua aard en omvang passend is in de omgeving. Als tegenprestatie voor de uitbreiding dient geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit. De uitbreiding van het akkerbouwbedrijf zal landschappelijk worden ingepast.
Naast het akkerbouwbedrijf is er sprake van een houtzagerij welke op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' niet is toegestaan. Het is wenselijk de houtzagerij planologisch in te passen. Het VAB+ beleid van de gemeente Tubbergen biedt hier de mogelijkheid voor.
Voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken en de houtzagerij planologisch in te passen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Daarbij wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten zuiden van de kern Tubbergen. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Tubbergen, sectie L, nummer 8525. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Tubbergen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Tubbergen en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Zoals aangegeven wordt de uitbreiding van het akkerbouwbedrijf mogelijk gemaakt door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). In het kader van de aanvullende inspanning inzake de ruimtelijke kwaliteit zal op het bosperceel Uelserweg - Drieschichtsweg een schuilhut worden gerealiseerd. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In figuur 1.2 is de beoogde locatie van de schuilhut indicatief weergegeven. Het plangebied bestaat dus uit twee plandelen.
![]() |
Figuur 1.2 Ligging van plandeel Uelserweg - Drieschichtsweg (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Tubbergen, Kloosteresweg 10" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 13 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Figuur 1.3 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan, hierin zijn beide plandelen indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het geldende bestemmingsplan is het deelgebied aan de Klooseresweg 10 bestemd als 'Agrarisch - 1' (met functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf'). Het deelgebied aan de Uelserweg is bestemd als 'Bos - Natuur'.
Agrarisch – 1
De voor 'Agrarisch – 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het bouwvlak. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Bos - Natuur
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”, aangezien de nieuwe schuur gedeeltelijk buiten het bouwvlak van de agrarische bestemming valt en de uitbreiding meer dan 1000 m3 bedraagt. Ook is er op dit moment een kleinschalige houtzagerij aanwezig, hetgeen op basis van het geldende bestemmingsplan in een dergelijke omvang niet is toegestaan. Tevens is het realiseren van een schuilhut aan Uelserweg - Drieschichtsweg niet toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en vervolgens de huidige situatie binnen het plangebied.
Het erf aan de Kloosteresweg 10 en de beoogde locatie van de schuilhut aan de Uelserweg liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Plandeel Kloosteresweg 10
Het plandeel Kloosteresweg 10 ligt ten zuiden van de kern Tubbergen. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en agrarische bedrijvigheid. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van dit plandeel zijn de Kloosteresweg (N745) en de Kluunvenweg.
Plandeel Uelserweg
Het plandeel Uelserweg ligt ten noordoosten van de kern Tubbergen. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit bospercelen en agrarische gronden. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van dit plandeel zijn de Uelserweg en de Drieschichtsweg.
Het plandeel Kloosteresweg 10 betreft grotendeels een agrarisch bedrijfsperceel en voor een beperkt deel agrarische gronden. Het perceel wordt aan de noordzijde begrenst door de Kluunvenweg, aan de oostzijde de Kloosteresweg en wordt verder omgeven door agrarische gronden. De bebouwing op het bedrijfsperceel bestaat uit een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing. Tevens is er tussen de bebouwing verharding aanwezig. Het perceel wordt door een tweetal verhardde in- en uitritten ontsloten op de Kluunvenweg.
Het plandeel Uelserweg betreft een bosperceel. Het perceel wordt aan de westzijde begrenst door de Uelserweg, aan de noordzijde de Drieschichtsweg en aan de overige zijden bos. In figuur 2.1 en 2.2 is de huidige situatie van de plandelen op luchtfoto's weergegeven. In figuur 2.3 is de ligging van de plandelen onderling weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie plandeel Kloosteresweg 10 (Bron: PDOK) |
![]() |
Figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie plandeel Uelserweg (Bron: PDOK) |
![]() |
Figuur 2.3 Ligging van de plandelen onderling (Bron: PDOK) |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een akkerbouwbedrijf gevestigd aan de Kloosteresweg 10 te Tubbergen. Op het perceel vinden bedrijfsactiviteiten plaats die hoofdzakelijk betrekking hebben op de exploitatie van een akkerbouwbedrijf. Daarnaast wordt ter plaatse een kleinschalige houtzagerij geëxploiteerd.
Zoals reeds beschreven is initiatiefnemer voornemens zijn akkerbouwbedrijf uit te breiden. Hiertoe zal een nieuwe loods worden gerealiseerd welke dienst gaat doen als opslag voor akkerbouwproducten en bijbehorend materieel. Concreet gaat het om het realiseren van een nieuwe loods van 1.700 m2, ten westen van het bestaande bedrijfsperceel. De bestaande houtzagerij zal als zodanig worden voortgezet.
In onderstaand figuur is de beoogde toekomstige situatie weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Kloosteresweg 10 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
In voorliggend geval is de KGO van toepassing, omdat sprake is van uitbreiding van het agrarisch bouwvlak en bouwmogelijkheden. Belangrijk uitgangspunt hierbij is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hannink Landschapsvormgeving heeft in dat kader een ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO-plan) opgesteld. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna zijn enkele onderdelen uit het plan opgenomen.
In het KGO-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
Basisinspanning
Bij het beschrijven van de basisinspanning wordt, daar waar nodig, verwezen naar de in figuur 3.1 opgenomen kaart met bijhorende legenda.
Het bestaande erf met de bedrijfswoning (A) blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. De bestaande bijgebouwen (B) zijn degelijk en de erfsituatie is niet onlogisch. Om het ruimtegebrek evenals de opslag van materialen en materieel op te lossen wordt een nieuwe schuur (C) gebouwd. De positionering van de schuur op de gegeven locatie is logisch ten opzichte van de ontwikkeling van het erf. De uitbreiding heeft immers steeds parallel aan de Kluunvenweg plaatsgevonden. Het plaatsen van de schuur achter de woning en bestaande schuren zou niet logisch zijn. Door de hoge ligging van de Kloosteresweg zou de open structuur van het landschap te veel aangetast worden. De ordening van gebouwen langs de Kluunvenweg heeft een veel minder grote impact op het landschap en is eenvoudiger in te passen.
Om de schuur functioneel te kunnen benutten wordt er rondom erfverharding aangelegd (D). Het bedrijf is vanaf de Kluunvenweg in principe erg goed en robuust ingepast (E). Er is echter veel gebruik gemaakt van laurier en naaldhout. Om te kunnen voldoen aan de landschappelijke inpassing wordt deze beplanting grotendeels verwijderd om plaats te maken voor de aanplant van inheems plantmateriaal. Hoewel een deel van de beplanting, en dus ook een deel van aangeplante knotwilgen (P) moet verdwijnen, blijven de knotwilgen (F) langs de watergang behouden. Deze knotwilgen leveren meer een belangrijke bijdrage aan de inpassing van het erf. De bomen worden niet hoog en zorgen er daarom voor dat het open karakter van het landschap blijft behouden.
Aan de andere kant van de schuur wordt een 7 meter brede houtsingel (G) aangebracht. Daarmee wordt het erf vanuit de westelijke kant robuust ingepast. De aanplant van de houtsingel is inheems. Het beheer van de houtsingel bestaat uit het periodiek afzetten van de beplanting waardoor er hakhout ontstaat. Er worden geen overstaanders behouden. Boomvormers hebben namelijk een nadelig effect voor het behoud van het open karakter.
Nadere beschrijving basisinspanning:
Aanplant E: Het verwijderen (vellen) van naaldhout en laurier. Bestaande inheemse beplanting wordt gespaard. Na velling worden er 200 stuks inheems bosplantsoen aangeplant. De aanplant bestaat uit zomereik, liguster, hazelaar en lijsterbes. De maatvoering is 80-100 (hoogte in centimeters). De plantafstand is willekeurig, afhankelijk van de ontstane gaten in de bestaande houtsingel. Geadviseerd wordt om de laurier direct langs de Kluunvenweg in een later stadium te vellen. Daarmee blijft het bedrijf, ondanks een exoot, goed ingepast tijdens de omvorming.
Aanplant G: Het aanplanten van 300 stuks inheems bosplantsoen. De plantafstand tussen de rijen bedraagt 1 meter, in de rijen 1,5 meter. De maat van de beplanting bedraagt 80-100 (hoogte in centimeters). De aanplant bestaat uit hazelaar, zomereik, Gelderse rood, inlandse vogelkers en lijsterbes in een gelijke verdeling.
Kwaliteitsimpuls
Bij het beschrijven van de kwaliteitsimpuls wordt, daar waar nodig, verwezen naar de in figuur 3.2 opgenomen kaart.
Initiatiefnemer is eigenaar van een bosperceel aan de Uelserweg - Drieschichtsweg. Het bosperceel is 3 hectare groot. De noordzijde van het bosperceel grenst aan een belangrijke recreatieve route via een betonfietspad (B). Het is een knooppunt van Routenetwerken Twente. Deze organisatie voorziet in de routing en de verbetering van fietspaden. Er heeft overleg met deze organisatie plaatsgevonden over het plaatsen van een schuilhut, waarbij door de organisatie aangegeven is dat dit een aangename aanvulling is op het bestaande aanbod. Voorwaarde is dan wel dat de schuilhut (A) zo dicht mogelijk nabij de kruising van de Uelserweg (G) en de Drieschichtsweg (E) is gelegen.
In figuur 3.2 is de beoogde situatie van de schuilhut weergegeven. Als inspiratie is een bestaande schuilhut gebruikt die op meerdere plaatsen in de gemeente Tubbergen voorkomt. De schuilhut krijgt dan ook een afmeting van ca. 4,7 x 4 meter (grondvlak) inclusief overkappingen. De hoogte van het bouwwerk bedraagt 3,7 meter. In tegenstelling tot de foto krijgt deze schuilhut aan de voorzijde een balustrade. Door de balustrade is de helft van de voorzijde open. De balustrade wordt gemaakt en gebruikt om fietsen te stallen. De beperkte afmeting van de schuilhut, maar ook het feit dat er geen extra ruimte nodig is voor fietsen, zorgt ervoor dat er slechts 5 bomen (H) moeten wijken van geringe omvang. Daarmee worden de beeldbepalende en/of cultuurhistorische waarden van de bestaande houtopstand (D) zoveel mogelijk behouden.
![]() |
Figuur 3.2 Beoogde situatie schuilhut Uelserweg-Drieschichtsweg (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
In het bos zuidelijk van de schuilhut worden op een drietal plekken aangebrachte naaldbomen geveld. De velling maakt plaats voor de aanplant van inheemse beplanting. De grove den, zomereik, lijsterbes en de hazelaar worden aangeplant in een gelijke verhouding. De maatvoering bedraagt 60-100 (hoogte in centimeters) met een verwacht totaal aantal van 250 stuks. Daarnaast worden eerder aangebrachte rhododendron, laurier en naaldhout verwijderd / geveld aan de westelijke lange zijde van het bosperceel. Indien mogelijk wordt nieuwe beplanting zoals eerder benoemd aangeplant om het bos te laten herstellen. Het vorenstaande is weergegeven in figuur 3.3.
![]() |
Figuur 3.3 Versterking bosperceel Uelserweg-Drieschichtsweg (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.
Het voornemen is om het akkerbouwbedrijf uit te breiden. Hiertoe is het de wens een nieuwe loods te realiseren welke dienst gaat doen als opslagruimte voor akkerbouwproducten en bijbehorend materieel. Ondergeschikt aan het akkerbouwbedrijf wordt reeds een houtzagerij geëxploiteerd, deze zal planologisch worden ingepast.
Voorgenomen uitbreiding van het akkerbouwbedrijf met een loods ten behoeve van opslag brengt geen onevenredige toename van verkeersbewegingen met zich mee. Tevens zal de parkeerbehoefte hiertoe ook niet toenemen, immers wordt er reeds een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd en voorziet de voorgenomen uitbreiding slechts in meer ruimte om akkerbouwproducten en bijbehorende materieel overdekt en uit het zicht op te slaan.
Wat betreft de houtzagerij wordt opgemerkt dat deze ondergeschikt is aan het akkerbouwbedrijf. Het exploiteren van een dergelijke kleinschalige houtzagerij zal slechts in zeer beperkte mate zorgen voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. De Kloosteresweg en omliggende wegen zijn in voldoende mate ingericht om deze extra verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te wikkelen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is, gelet op de omvang van het terrein, nu en in de toekomst voldoende ruimte voor.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Ten aanzien van het plandeel Uelserweg - Drieschichtsweg wordt opgemerkt dat deze alleen aan bod komt bij het van belang zijnde beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).
Voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een akkerbouwbedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Deze functie is, gelet op de definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. Wat betreft de houtzagerij wordt opgemerkt dat hiertoe geen nieuwe bebouwing is of wordt opgericht en qua functie is deze ondergeschikt aan het akkerbouwbedrijf. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 1), 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) en 2.1.7 (leden 1 en 5) van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Ten aanzien van de beoogde schuilhut ter plaatse van het plandeel Uelserweg - Drieschichtsweg wordt opgemerkt dat deze is gelegen in grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied, het nationaal landschap Noordoost-Twente en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plandeel Uelserweg - Drieschichtsweg, is het niet noodzakelijk uitgebreid stil te staan bij de van toepassing zijnde bepalingen zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel. Dergelijke kleinschalige ontwikkelingen hebben zeer weinig tot geen effecten op de hiervoor benoemde (beschermings)gebieden. Artikel 2.7.3 (beschermingsregime Natuurnetwerk Nederland) wordt hierna wel behandeld.
Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van een bestaande agrarische bedrijf waarbij een nieuwe schuur van 1.700 m2 wordt gerealiseerd die grotendeels buiten het bestaande bouwvlak is gelegen. De beoogde nieuwe schuur gaat dienst doen als opslagruimte ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf. De bestaande bebouwing op het perceel is reeds in gebruik en het huidige bouwvlak biedt onvoldoende ruimte om te voorzien in de gewenste uitbreiding. Het agrarisch bedrijf zal op een verantwoorde wijze worden ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 worden diverse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht. Naast de basisinspanning vindt er tevens een extra kwaliteitsimpuls in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaats (KGO-fonds). De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.
Artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food (leden 1 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.7 van de Omgevingsverordening
Voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de KGO-regeling. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het ‘Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’, welke geaccordeerd is door de provincie. In paragraaf 4.3.2 wordt ingegaan op dit beleid. Kortheidshalve wordt verwezen naar de betreffende paragraaf waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan het gemeentelijk KGO-beleid. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijke KGO-beleid.
Op dit moment vindt het overgrote deel van de opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf buiten plaats. Na realisatie van de schuur is er sprake van een verzorgd erf zonder dat er sprake is van buitenopslag. Tevens is de schuur benodigd ten behoeve van de uitbreiding van het agrarische bedrijf ter plaatse. Voorgenomen uitbreiding is daarmee ten behoeve van de instandhouding van de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2.7.3 Beschermingsregime Natuurnetwerk Nederland (lid 4)
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als NNN (voorheen EHS) wijzen geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.7.3 van de Omgevingsverordening
De ontwikkeling ter plaatse van het plandeel aan de Uelserweg - Drieschichtsweg vindt plaats binnen het NNN. Het gaat hier om het realiseren van een schuilhut van circa 20 m2 waarbij slechts enkele bomen zullen worden gekapt. In paragraaf 5.7 wordt hier nader op ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat gelet op de kleinschaligheid en de minimale aantasting van het NNN, de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.7.3, lid 4.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Figuur 4.2 is een uitsnede van de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven met daarbij het plangebied omcirkeld met de rode belijning.
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van de bouwmogelijkheden van het akkerbouwbedrijf en het planologisch inpassen van de houtzagerij aan de Kloosteresweg 10. Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt mogelijk en draagt bij aan de economische vitaliteit van het landelijk gebied. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Stuwwallen'. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Figuur 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Stuwwallen'
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Binnen het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Met name ten noorden van de Kloosteresweg is er sprake van hoogteverschillen, het zuidelijke deel - waarin dit plandeel is gelegen - is volledig vlak. In de jaren zijn de hoogteverschillen onder andere door zandverstuivingen, de ontginning en de ontwikkeling in de landbouw verminderd. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, aangezien ter plaatse van de uitbreiding geen hoogteverschillen meer waarneembaar zijn.
2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Figuur 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Figuur 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jong heide- en broekontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De voorgenomen ontwikkeling wordt voor zover landschappelijk verantwoord, ingepast in de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1. Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Landbouw is naast natuur de grootste grondgebruiker in het buitengebied. Hoofddoel is een sterk, gezond en vitaal platteland. Om te overleven zullen de agrarische bedrijven moeten kunnen groeien of hun economische basis moeten kunnen verbreden. Bedrijven die door willen gaan in de landbouw, zullen hiervoor onder voorwaarden de ruimte krijgen.
Kwaliteit door dynamiek is het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
De gemeente Tubbergen heeft van oorsprong een sterk agrarisch karakter. Veel Tubbergse agrarische ondernemers richten zich als gevolg van economische trends op andere (aanvullende) bronnen van inkomsten, zoals recreatie en toerisme. Hiervoor wil de gemeente nadrukkelijk de mogelijkheden bieden. De landbouw is een belangrijke economische sector en kan een rol spelen bij de omschakeling naar een zogenaamde 'bio-based economy' als alternatief voor fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van de multifunctionele landbouw ondersteunt de gemeente actief. De gemeente ziet een belangrijke kans voor de (economische en sociale) vitaliteit in het versterken van de sector toerisme en recreatie. Hierbij zijn we met name ondersteunend en faciliterend aan particuliere initiatieven.
Nieuwe economische dragers in het buitengebied zouden ook moeten zorgen voor duurzaam behoud van de gebiedseigen kwaliteiten. De gemeente pakt initiatieven proactief op en bekijken in gezamenlijk overleg de toekomstbestendigheid en kwaliteit ervan. Hiervoor is ook het KGO-beleid en de cascobenadering van belang. In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied geeft de gemeente de agrarische sector (binnen kaders) zoveel mogelijk ruimte om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Voor het ontwikkelen van nieuwe economische functies in Vrijkomende Agrarische Bebouwing heeft de gemeente het zogenaamde VAB-beleid ontwikkeld.
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van de bouwmogelijkheden ter plaatse van het bestaande agrarische bedrijfsperceel Kloosteresweg 10. De betreffende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de gemeentelijke KGO-instrumentarium, dit is een uitwerking van de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Kortheidshalve wordt voor de toetsing van voorliggende ontwikkeling aan het gemeentelijk KGO-beleid verwezen naar paragraaf 4.3.2. Daarnaast wordt de aanwezig houtzagerij aan de Kloosteresweg 10 planologisch ingepast. De planologisch inpassing wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke VAB+ beleid. Kortheidshalve wordt voor de toetsing aan het VAB+ beleid verwezen naar paragraaf 4.3.3. Voorgenomen ontwikkeling is hiermee in lijn met de structuurvisie Tubbergen en draagt bij aan de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.
In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitimpuls vorm te geven.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Bij ontwikkelingen met een grote impact is een extra investering in de groene omgeving noodzakelijk.
Kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige impact
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Voor de in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt een uitzondering. In sommige gevallen is de impact zo kleinschalig dat er geen sprake is van een noodzaak voor een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving.
Bijvoorbeeld
In deze gevallen is KGO niet van toepassing, maar moet er wel sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en situering van de gebouwen.
In geval er sprake is van een locatie waar een ontwikkeling wordt voorgestaan welke als passend in het buitengebied kan worden beschouwd en waarbij een uitbreiding van de bebouwing is toegestaan, dan dient de waardevermeerdering bepaald te worden aan de hand van de bouwkosten van die uitbreiding. In deze gevallen moet 25% van de bouwkosten opgevoerd worden als investering in ruimtelijke kwaliteit.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de uitbreiding een bestaand agrarisch bedrijf en het planologisch inpassen van de aanwezige houtzagerij. Ten aanzien van de uitbreiding van het agrarisch bedrijf dient het bouwvlak te worden vergroot waarvoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Indien een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk is om een ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een ontwikkeling aangemerkt als grootschalig en is de KGO van toepassing. Naast de basisinspanning is tevens een aanvullende investering benodigd.
Voor de uitwerking van de landschappelijke inpassing (basis inspanning) en de benodigde aanvullende investering (kwaliteitsimpuls) wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van - en bijlage 1 bij deze toelichting. Hier wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan het gemeentelijke KGO-beleid.
Het doel van deze notitie is het bieden van mogelijkheden voor hergebruik van vrijkomende gebouwen binnen de bestemmingen “agrarische bedrijfsdoeleinden”, “paardenhouderijen” en “woondoeleinden”. Hierdoor kan kapitaalvernietiging, verval/verkrotting worden voorkómen, wordt de mogelijkheid tot economisch hergebruik bevorderd en wordt de mogelijkheid geboden een aanvullend inkomen te verwerven. Hiermee kan een positieve bijdrage geleverd worden aan de leefbaarheid van het platteland.
Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is. Karakteristieke bebouwing moet behouden blijven en landschappelijke inpassing is een vereiste.
De 'voorwaardentoets' omvat de volgende voorwaarden:
Hierna wordt ingegaan op de voorwaardentoets van het VAB+ beleid ten aanzien van het planologisch inpassen van de houtzagerij.
Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen.
Het plangebied is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen in het deelgebied 'Assinkshoek'. In figuur 4.5 is een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan opgenomen.
![]() |
Figuur 4.5 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Ten zuidwesten van het Tubbergen lagen vroeger de heidevelden. De heidenvelden werden ontgonnen tot landbouwgronden. Assinkshoek ligt op dit jonge ontginningslandschap. Karakteristiek voor dit landschap is het grootschalige open landschap.
Met de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschapskenmerken behorend bij het aanwezige landschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1 en het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Deelgebied Kloosteresweg 10:
Zoals blijkt uit de in figuur 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren rond het deelgebied Kloosteresweg 10 tot het Casco. Binnen dit plandeel zijn geen groenstructuren aanwezig die tot het Casco behoren.
![]() |
Figuur 4.6 Uitsnede Casco-kaart deelgebied Kloosteresweg 10 (Bron: Provincie Overijssel) |
Deelgebied Uelserweg - Drieschichtsweg
Zoals blijkt uit de in figuur 4.7 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren rond en binnen het deelgebied Uelserweg - Drieschichtsweg tot het Casco. Ter plaatse zal een schuilhut van circa 20 m2 worden gerealiseerd. Gelet op de (zeer) beperkte omvang van de schuilhut zijn de effecten op het casco nihil. Tevens heeft het Q-team van de gemeente Tubbergen een akkoord gegeven op het realiseren van een schuilhut op de betreffende locatie.
![]() |
Figuur 4.7 Uitsnede Casco-kaart deelgebied Uelserweg - Drieschichtsweg (Bron: Provincie Overijssel) |
De aanwezige groenstructuren blijven behouden met dit plan, ook de onderdelen die niet onder het Casco-beleid vallen. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 wordt de locatie landschappelijk ingepast waarmee de ruimtelijke kwaliteit verder wordt versterkt. Tevens levert het plan een bijdrage aan de recreatieve functie in het buitengebied en wordt aangesloten op het bestaande fietsnetwerk. Geconcludeerd wordt dat met de uitvoering van het Ruimtelijk kwaliteitsplan volledig wordt voldaan het Casco-beleid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De uitbreiding van het akkerbouwbedrijf met een loods wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidgevoelig object. Ook de houtzagerij wordt niet aangemerkt als geluidsgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige houtzagerij in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Hierbij wordt het bouwvlak van het agrarisch bedrijf vergroot om de beoogde loods mogelijk te maken. De agrarische bestemming blijft behouden, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden worden verbreed in die zin dat de reeds bestaande houtzagerij planologisch wordt ingepast. Het historische, bestaande en toekomstige gebruik is agrarisch.
Bij aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de beoogde nieuwe loods zal worden beoordeeld of het uitvoeren van bodemonderzoek noodzakelijk is. Hier wordt geconstateerd dat de beoogde loods dienst zal gaan doen als opslagruimte voor akkerbouwproducten en bijbehorend materieel, waarbij geen sprake is van langdurig menselijk verblijf. In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen waar geen sprake is van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk" (ofwel "rustig buitengebied").
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van het akkerbouwbedrijf en het planologisch inpassen een houtzagerij aan de Kloosteresweg 10 in Tubbergen. Voorgenoemde functies/inrichtingen worden op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering aangemerkt als 'Akkerbouwbedrijf en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)' (SBI-2008: 011, 012, 013) en 'Houtzagerij' (SBI-2008: 16101). Het meest nabij gelegen milieugevoelige object betreft de woning Kluunvenweg 11. Hierna wordt per bedrijfsactiviteit ingegaan op de mogelijke effecten op omliggende milieugevoelige objecten.
Akkerbouwbedrijf
Een akkerbouwbedrijf wordt aangemerkt als milieucategorie 2 bedrijf waarbij een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid. De afstand tussen het beoogde bouwvlak Kloosteresweg 10 en het bestemmingsvlak van het meest nabij gelegen milieugevoelig object (woning Kluunvenweg 11) bedraagt circa 11 meter. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' geldt dat de woning uitsluitend gebouwd mag worden ter plaatse van de situering van de bestaande woning. De afstand tussen het nieuwe bouwvlak Kloosteresweg 10 en de uiterste gevel van de woning Kluunvenweg 11 bedraagt circa 54 meter. Hiermee wordt in geval van het akkerbouwbedrijf ruimschoots voldaan aan de grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Gelet op vorenstaande is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonende als het gaat om de uitbreiding van het akkerbouwbedrijf.
Houtzagerij
Een houtzagerij wordt aangemerkt als milieucategorie 3.2 bedrijf waarbij een grootste richtafstand van 100 meter geldt voor het aspect geluid. Voor het aspect stof geldt een richtafstand van 50 meter. De houtzagerij bevindt zich binnen het beoogde agrarische bouwvlak Kloosteresweg 10. Zoals reeds aangegeven bedraagt de afstand tussen het bouwvlak en de uiterste gevel van de woning Kluunvenweg 11 circa 54 meter. Het aspect stof behoeft daarom niet nader onderzocht te worden. Wat betreft het aspect geluid heeft Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete onderzoeksrapport wat is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
In de nieuwe situatie kan onder de gestelde uitgangspunten ruim aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit Milieubeheer worden voldaan. Door voldoende afstand van de zaagactiviteiten en de houtbewerking (>= 100 m) tot woningen van derden en afscherming door gebouwen blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat bij deze woningen.
Indachtig de minimale afstand van 100 meter of meer die aangehouden dient te worden als het gaat om zaagactiviteiten en houtbewerking, is er geen sprake van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. In de regels en verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is planologisch vastgelegd dat de zaagactiviteiten en houtbewerking op ten minste 100 meter afstand van omliggende geluidsgevoelige objecten dient plaats te vinden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning aan de Kloosteresweg 10 blijft behouden en wordt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan niet verplaatst. De bestaande bedrijfswoning komt niet dichter op omliggende milieubelastende bedrijven te liggen. Ter plaatse van de bedrijfswoning Kloosteresweg 10 is nu en in de toekomst sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende (agrarische) bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.
Met inachtneming van de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek (bijlage 2), vorm het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In de nabije omgeving van het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat hier om een intensieve veehouderij aan de Kloosteresweg 9. Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan wijzigt de situering van het bedrijfsperceel. Opgemerkt wordt dat door de gewijzigde situering het bedrijfsperceel niet dichter bij het de intensieve veehouderij Kloosteresweg 9 komt te liggen. De planologische mogelijkheid tot het oprichten van bebouwing, zijnde geurgevoelige objecten, komt dus ook niet dichter bij de omliggende agrarische bedrijven te liggen waardoor het bedrijf door dit plan niet extra belemmerd wordt. Daarnaast zal, gelet op de afstand (circa 60 meter) tot de genoemde veehouderij voor wat betreft geurhinder sprake blijven van een aanvaardbaar werk- en verblijfsklimaat. Overige (agrarische) bedrijven zijn gelegen op meer dan 220 meter.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het deelgebied Kloosteresweg 10 ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 4,8 kilometer afstand van dit deelgebied. Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling op de betreffende locatie en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van het deelgebied Kloosteresweg 10 geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het deelgebied Uelserweg - Drieschichtsweg ligt binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek. De invloedsfeer van de voorgenomen fysieke activiteiten is lokaal. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet negatieve effecten buiten het deelgebied. Het deelgebied Uelserweg - Drieschichtsweg behoort niet tot een beschermd habitattypen en het deelgebied behoort niet tot het functionele leefgebied van beschermde Habitatsoorten. Voor het plangebied zijn geen maatregelen bepaald voor behoud of versterking van Habitattypen en –soorten. Uitvoering van de voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het deelgebied Kloosteresweg 10 ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Aan de Uelserweg - Drieschichtsweg wordt een schuilhut van circa 20 m2 worden gerealiseerd. Gelet op de (zeer) beperkte omvang van de schuilhut zijn de effecten op het NNN nihil. Tevens is de beoogde locatie van de schuilhut beoordeeld en akkoord bevonden door het Q-team. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de locatie van de schuilhut logisch is, gelet op de recreatieve routes die elkaar ter plaatse doorkruisen. Het realiseren van een schuilhut in NNN-gebied op de gekozen locatie wordt dan ook acceptabel geacht.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het plangebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende vogelsoorten niet beschermd.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het deelgebied Kloosteresweg als foerageergebied voor amfibieën en grondgebonden zoogdieren aangetast. Deze functie is echter niet beschermd. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren met inachtneming van de ecologie van amfibieën (winterrust) en grondgebonden zoogdieren (voortplantingsplaatsen).
Er worden geen significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van een loods van 1.700 m2. De onderzoekgrens wordt hierbij niet benaderd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In dit plan wordt de dubbelbestemming voor het behoud van archeologische waarden overgenomen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Om te bepalen of een vormvrije m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient in dit geval allereerst bepaald te worden of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (of de wijziging daarvan) hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van de bouwmogelijkheden (bebouwingsoppervlak) van een bestaand akkerbouwbedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen (planologische uitbreiding van 1.700 m2). Tevens wordt de reeds aanwezige houtzagerij ter plaatse planologisch ingepast. Om voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bouwvlak vergroot. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D van bijlage 2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn, zoals uit voorgaande paragrafen is gebleken, geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. In het kader van de normale procedure heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen. Onderstaand de reactie van het waterschap:
Het verhard oppervlak (gebouwen en bestrating) neemt als gevolg van voorgenomen ontwikkeling toe met circa 1.700 m2. Het regenwater kan hierdoor niet meer infiltreren in de bodem maar zal versneld tot afstroming komen. Hiervoor zijn compenserende maatregelen nodig. Waterschap Vechtstromen hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55 keer de toename van het verhard oppervlak, uitgedrukt in m3, ingericht dient te worden voor waterberging. In voorliggend geval zou dan circa 94 m3 water geborgen moeten worden. Dit water kan worden geborgen in bijvoorbeeld een zaksloot, wadi's, bodempassage, (vis)vijver, infiltratiekratten etc.
De invloed van het plan op de waterhuishouding is gering.
In voorliggend geval kan het water afkomstig van de beoogde nieuwe loods eenvoudig worden geïnfiltreerd in de bodem of afgewaterd op de reeds bestaande sloot langs de Kluunvenweg.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft, met inachtneming van de benodigde compenserende maatregelen voor de toename van het verhard oppervlak, een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven ter plaatse van het plangebied liggen de aanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied', 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de parkeerregels beschreven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch – 1' (Artikel 3)
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarisch gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf binnen een bouwvlak, alsmede in ondergeschikte mate voor een houtzagerij. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - zaagactiviteiten en houtbewerking" is houtbewerking en zijn zaagactiviteiten niet toegestaan.
De bouwregels zijn opgesplitst in bouwregels voor:
In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels en afwijkingsbevoegdheden opgenomen. In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (bijlage 1 van de regels).
'Bos - Natuur' (Artikel 4)
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie. Tevens is ter ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - schuilhut" een schuilhut met een oppervlakte van ten hoogste 20 m2 toegestaan. De bouwhoogte mag ten hoogste 4 meter bedragen.
'Groen' (Artikel 5)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor afschermende beplanting en bebossing. Binnen deze bestemming zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2,50 mag bedragen.
'Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6)
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 7)
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
'Waarde - Ecologie' (Artikel 8)
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde ‘Vooroverleglijst ruimtelijke plannen’ opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/ buitengebied is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:
4. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO
Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:
De goede werking van dit beleidskader moet zich bewezen hebben bij een aantal casussen waarover de provincie positief advies heeft uitgebracht.
Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals NNN, waterveiligheid en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van de gemeente Tubbergen. Dit betreft een gemeentelijke beleidsinvulling van het provinciale KGO-beleid. Zoals uit paragraaf 4.3.2 blijkt is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijke KGO-beleid. Gelet op vorenstaande is vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Hiertoe heeft vooroverleg met het waterschap Vechtstromen plaatsgevonden. De reactie van het waterschap is opgenomen in subparagraaf 5.10.2.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft, met inachtneming van de benodigde compenserende maatregelen zoals opgenomen in subparagraaf 5.10.2, een positief wateradvies.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn twee zienswijzen binnengekomen. Na overleg met één van de bezwaarmakers is één van de twee zienswijzen ingetrokken. De andere zienswijze is samengevat en beoordeeld in de reactienota die als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. De zienswijze heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.
De wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderdelen:
b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", alsmede voor een houtzagerij, met dien verstande dat;
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - zaagactiviteiten en houtbewerking" geen zaagactiviteiten en/of houtbewerking is toegestaan;
- maximaal 40% van het toegestane oppervlak aan bedrijfsgebouwen en overkappingen in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van een houtzagerij;
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe gebouwen wordt slechts verleend indien verzekerd is dat de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd/aangelegd.
b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 6 maanden na ingebruikname van deze bouwwerken geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg/ uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan.
wegen en paden, met dien verstande dat deze uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van het aangrenzende agrarische bedrijf en/of het agrarische gebruik;
Tevens zijn er ambtshalve wijzigingen en aanvullingen aan de regels van het ontwerpbestemmingsplan aangebracht. De wijzigingen en aanvullingen hebben betrekking op de volgende onderdelen:
een bedrijf waar boomstammen worden gezaagd en verwerkt tot een eindproduct zoals planken, tafels, stoelen, hekken en balken;
een ondergeschikte vorm van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
a. Teneinde te komen tot een goede landschappelijk inpassing wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg/ uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemmingen 'Agrarisch - 1' en 'Groen' conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan;
c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting voor de voor 'Groen' aangewezen gronden bestaat conform het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan uit inheemse soorten, die jaarrond zodanig groenblijvend zijn dat deze het zicht op de aangrenzende bestemmingen wegnemen.