Plan: | Buitengebied, Kanaal Zuidzijde 74 Reutum/Broekdijk 50 Manderveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPKANAALZZ74-VG01 |
De eigenaar van het woonperceel Kanaal Zuidzijde 74 te Reutum is voornemens een nieuw bijgebouw (een schuur) te bouwen. Om dit mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van het 'schuur voor schuur beleid' van de gemeente Tubbergen. Daartoe worden op het perceel Broekdijk 50 in Manderveen twee schuren gesloopt. Eveneens wordt een bestaande schuur op de locatie van de nieuwe schuur op het perceel Kanaal Zuidzijde 74 gesloopt. Gemeente Tubbergen heeft met haar principebesluit van 14 september 2016 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het initiatief op basis van het schuur voor schuur beleid.
De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is voor zowel Kanaal Zuidzijde 74 te Reutum als Broekdijk 50 te Manderveen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plan beslaat een bestaand woonerf aan Kanaal Zuidzijde 74 te Reutum en een woonerf aan Broekdijk 50 te Manderveen. De locaties liggen respectievelijk ten zuiden van kanaal Almelo-Nordhorn, op circa 1,7 kilometer ten zuiden van Fleringen/circa 2,7 kilometer ten zuidwesten van Reutum en op circa 1,6 kilometer ten noord-westen van Mander. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie R, perceelsnummers 184 (woning Kanaal Zuidzijde 74) en sectie B, perceelsnummers 5018 en 1391 gedeeltelijk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangeduid met rode cirkels.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, links Broekdijk en rechts Kanaal Zuidzijde (bron: gebaseerd op atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). De begrenzing is gebaseerd op de huidige bouwvlakken van de beide locaties. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: gebaseerd op atlasvanoverijssel.nl)
Voor beide percelen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', vastgesteld op 23 mei 2016 door de gemeenteraad van Tubbergen en inmiddels in werking. In figuur 1.3 is een uitsnede uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het perceel Kanaal Zuidzijde 74 is de bestemming 'Wonen' toegekend. Het perceel Kanaal Zuidzijde 74 is daarmee bestemd voor een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2. Op dit moment is circa 315 m2 aan vrijstaande bijgebouwen aanwezig.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om invulling te geven aan het voornemen om naast de bestaande bijgebouwen nog een nieuw vrijstaand bijgebouw te realiseren. Het bestemmingsplan zelf kent geen afwijkingsmogelijkheden om de toename aan bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Aangezien het voornemen wordt gerealiseerd door middel van de schuur voor schuur regeling, is ook een partiële herziening nodig voor het perceel Broekdijk 50 om deze te voorzien van een actuele bouw- en bestemmingsregeling.
De noordelijke helft van het perceel Kanaal Zuidzijde 74 heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de zuidelijke helft 'Waarde - Archeologie 3'. Tevens geldt de aanduiding 'vrijwaringszone-radarverstoringsgebied'. In 2010 is door middel van een projectbesluit een grotere inhoud van de woning toegestaan dan was toegestaan op basis van het destijds geldende bestemmingsplan. Deze uitbreiding van de woning geldt voor bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' als huidige situatie.
Het perceel Broekdijk 50 heeft de bestemming 'Wonen' met de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3' en voor een klein gedeelte 'Waarde Archeologie 4'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aanwezig.
Voor beide adressen geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Kanaal Zuidzijde 74 Reutum/Broekdijk 50 Manderveen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is sprake van een woonerf op het perceel Kanaal Zuidzijde 74 te Reutum en een woonerf op het perceel Broekdijk 50 te Manderveen. In onderstaande figuur is een luchtfoto van 2015 weergegeven waarop de huidige situatie van de beide percelen zichtbaar is.
Figuur 2.1: Huidige situatie (gebaseerd atlasvanoverijssel.nl); te slopen schuren aangegeven met rood kruis
Kanaal Zuidzijde 74
Op dit woonperceel staan een woning en twee vrijstaande bijgebouwen. De vrijstaande bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 315 m2. Het perceel is omgeven door agrarische gronden.
Broekdijk 50
Dit betreft een woonerf met een woning en opstallen. De opstallen bestaan uit een vrijstaand bijgebouw nabij het woonhuis en meerdere schuren op het erf. Een gedeelte van het erf en bebouwing is aan de overzijde van de weg gelegen. Ook dit perceel is omgeven door agrarische gronden.
De initiatiefnemer, woonachtig aan Kanaal Zuidzijde 74 te Reutum, wenst op zijn perceel een nieuw bijgebouw te realiseren: een schuur van 180 m2 voor het hobbymatig huisvesten van circa 25 schapen, stalling van machines en opslag van hooi. Ook in de huidige situatie worden er hobbymatig schapen gehouden.
Om dit mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de 'schuur voor schuur regeling' van gemeente Tubbergen. De gemeente heeft hiermee ingestemd. Daartoe worden drie bestaande schuren gesloopt:
De nieuwe schuur wordt gerealiseerd op (bij benadering) de locatie van de te slopen schuur. Zie figuur 2.2 voor de toekomstige situatie op het adres Kanaal Zuidzijde 74.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie Kanaal Zuidzijde 74 (indicatief)
De toekomstige situatie wordt mogelijk gemaakt met een partiële herziening van het bestemmingsplan waarin de beide percelen (Kanaal Zuidzijde 74 en Broekdijk 50) worden voorzien van een actuele bouw- en bestemmingsregeling.
Dit houdt in dat op het perceel Kanaal Zuidzijde 74 de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen die aanwezig is na realisatie van de nieuwe schuur als maximum oppervlakte wordt vastgelegd (414 m²).
Voor Broekdijk 50 geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen die aanwezig is na sloop van de betreffende schuren als maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen wordt vastgelegd. Hiertoe krijgt het bouwvlak een aanduiding 'slooplocatie'. Daarnaast geldt een voorwaardelijke verplichting tot het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in bijlage 3.
Ook voor Kanaal Zuidzijde 74 geldt een dergelijke voorwaardelijke verplichting, zodat het nieuwe bijgebouw op een zorgvuldige wijze wordt ingepast. Ook deze landschappelijke inpassing is aangegeven in bijlage 3. In het geval van Kanaal Zuidzijde 74 gaat het om het behoud van de huidige inpassing, aangezien het perceel in de huidige situatie al zorgvuldig is ingepast in de omgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.
Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het onderhavig plan is sprake van een beperkte vergroting van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op een perceel in het buitengebied, Kanaal Zuidzijde 74. In ruil hiervoor wordt een bestaand bijgebouw op dit perceel en een bestaand bijgebouw op het perceel Broekdijk 50 gesloopt. Hierdoor neemt, ondanks de verruimde oppervlakte op adres Kanaal Zuidzijde 74, de totale oppervlakte aan bebouwing af.
Toets
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leide principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het concrete initiatief, de sloop van twee bijgebouwen op het perceel Broekdijk 50 en de sloop en nieuwbouw van een bijgebouw op het perceel Kanaal Zuidzijde 74, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.
Door middel van het onderhavig plan wordt landschapsontsierende bebouwing aan de Broekdijk 50 gesaneerd en wordt op de locatie van een bestaande schuur aan Kanaal Zuidzijde 74 een nieuwe schuur gebouwd. In totaliteit neemt de oppervlakte aan bebouwing af. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie is gemarkeerd met links de Broekdijk en rechts Kanaal Zuidzijde (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017 viewer)
De locatie waar de nieuwe schuur wordt gebouwd (Kanaal Zuidzijde 74, te Reutum) ligt in een gebied met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Hier wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Er is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Perceel Broekdijk 50, waar twee schuren worden gesloopt, liggen in een gebied met hetzelfde perspectief.
Het voornemen past binnen de perspectieven van de provincie. Landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en op een woonperceel in mindere mate teruggebouwd (i.c.m. sloop schuur ter plaatse woonperceel), waarbij beide locaties liggen binnen 'mixlandschap'. Op beide locaties wordt de nieuwe situatie landschappelijk ingepast.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
In de natuurlijke laag heeft het plangebied voornamelijk het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' en in mindere mate 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
In de gebieden aangeduid als 'dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.
De 'beekdalen en natte laagtes' zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.
Het plan vormt geen belemmering voor de kenmerken van de gebiedstypen waar het onderdeel van is. Het plan betreft de sloop van twee schuren en herbouw van één schuur. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats die aansluit bij de uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' toe aan Broekdijk 50 en 'oude hoevenlandschap' aan Kanaal Zuidzijde 74. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap was oorspronkelijk de grote oppervlakte aan (voormalige) natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap (waar Kanaal Zuidzijde 74 in ligt). In het jonge heide- en broekontginningslandschap werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Het oude hoevenlandschap heeft in de basis hetzelfde patroon als het essenlandschap, maar is wat jonger en kleinschaliger, opgebouwd vanuit individuele erven.
De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten planologische wijziging is volledig in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel en bijbehorende Omgevingsverordening.
De gemeente Tubbergen heeft in maart 2016 het Schuur voor schuur beleid gemeente Tubbergen vastgesteld. Door middel van het schuur voor schuur beleid wordt de mogelijkheid geboden om bij erven in het buitengebied de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten. In ruil hiervoor moet(en) elders binnen de gemeente Tubbergen of Dinkelland één of meerdere schuren gesloopt worden.
Het doel van de schuur voor schuur-regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wil de gemeente stimuleren/faciliteren dat asbesthoudende schuren worden verwijderd.
Spelregels Schuur voor schuur-regeling
Oppervlakte extra te bouwen | Met asbesthoudende golfplaten | Zonder asbesthoudende golfplaten | |
Tot 100 m² | 1:1 | 1:2 | |
101 m² - 500 m² | 1:2 | 1:4 | |
501 m² en meer | 1:3 | 1:5 |
Tabel 3.1: sloopverhouding schuur voor schuur
Overige wet- en regelgeving
Het schuur voor schuur-beleid bepaalt enkel onder welke voorwaarden extra bebouwingsmogelijkheden toegekend kunnen worden. Uiteraard zal te allen tijde moeten worden voldaan aan bestaande eisen op het gebied van milieuregelgeving, bereikbaarheid, parkeren, ruimtelijke kwaliteit, enzovoort.
Toets
In het onderhavige plan gaat het om de bouw van een nieuwe schuur van 180 m2 op het perceel Kanaal Zuidzijde 74. 81 m² hiervan kan gerealiseerd worden door de sloop van een schuur van 81 m2 op ditzelfde perceel. Deze oppervlakte mag geheel terug worden gebouwd op het eigen perceel.
De resterende oppervlakte van 99 m2 wordt gerealiseerd door toepassing van het Schuur voor schuur beleid. Op basis van de in tabel 3.1 weergegeven verhoudingen moet gekeken worden naar de realisatie van extra te bouwen oppervlakte van 99 m2.
De sloopopgave wordt ingevuld door twee schuren te slopen op het perceel Broekdijk 50. Deze hebben een oppervlakte van 37 m2 (deels asbest) en 100 m2 (deels asbest). In totaliteit wordt 56 m² aan asbesthoudende en 99 m² aan niet-asbest houdende schuren gesaneerd.
Initiatiefnemer wenst 99 m² op basis van schuur voor schuur te realiseren. Voor het toevoegen van 99 m² aan bouwrecht aan de Kanaal Zuidzijde is naast de inbreng van de asbesthoudende schuren (dus 56 m²) nog 86 m² niet-asbesthoudende schuren (1:2 = 43 m²) noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende oppervlakte gesloopt wordt met de sloop van 56 m² (asbesthoudend 1:1) en 43 m² (niet-asbesthoudend 1:2) en dit als bouwrecht verplaatst kan worden naar het perceel aan de Kanaal Zuidzijde 74 in Reutum.
Hiermee is er voldoende sloopoppervlakte om 99 m² extra bouwrechten aan bijgebouwen mogelijk te maken. Voor het overige wordt voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde, ze liggen beide in Gemeente Tubbergen en de planologische mogelijkheden op beide locaties worden aangepast. De nieuwe situatie wordt op basis van een landschapsplan landschappelijk ingepast.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Nabij het perceel Broekdijk 50 liggen geen milieugevoelige functies. Op circa 100 meter ten oosten van de beoogde nieuwe schuur aan Kanaal Zuidzijde 74 ligt een woning. Gezien de beoogde invulling van de schuur (hobbymatig houden van schapen) vormt dit geen belemmering voor realisatie van het plan. Indien het een bedrijfsmatige schapenhouderij betrof, zou eveneens voldaan worden aan de maximale richtafstand: 50 meter, als gevolg van geur (het 'fokken en houden van overige graasdieren' is een activiteit die onder milieucategorie 3.1 valt).
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Zoals aangegeven wordt de beoogde nieuwe schuur aan Kanaal Zuidzijde 74 gebruikt voor het hobbymatig houden van schapen. De richtafstand voor het (bedrijfsmatig) houden van schapen is 50 meter voor het aspect geur. Op circa 100 meter ten oosten van de beoogde nieuwe schuur ligt een woning van derden. Een relevante invloed op dit meest nabijgelegen geurgevoelige object is uitgesloten.
Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Op basis van artikel 3.1.6 van het Bro dient in een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse bij de keuze voor het maken van bestemmingen. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Toets
Op de locatie Kanaal Zuidzijde van de nieuw te bouwen schuur ligt binnen de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' blijft deels ongewijzigd in onderliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt slechts een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken mogelijk op het woonperceel. Een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is vereist omdat een gedeelte van de Broekdijk wordt omgezet naar de bestemming 'agrarisch-1'.
In dat kader is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (Kruse, rapport vooronderzoek Broekdijk 50 Manderveen, projectcode 17057225, 5 oktober 2017). Deze is als bijlage bij deze toelichting bijgevoegd. De resultaten hiervan zijn samengevat als volgt weer te geven: op de locatie is een kapschuur voor de stalling van een tractor en auto en opslag brandhout aanwezig. Aan twee zijden van de kapschuur is een asbestverdachte druppelzone aanwezig, omdat het hemelwater vanaf asbesthoudende golfplaten afwatert op onverhard terrein. Het betreft de daken aan de oost- en noordzijde van de kapschuur. Verder is er geen informatie beschikbaar waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de twee druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd. Geadviseerd wordt om de twee druppelzones te onderzoeken op aanwezigheid van asbest.
Er is daarop een verkennend asbesonderzoek uitgevoerd (Kruse, rapport verkennend asbestonderzoek, projectcode 17061890, 31 oktober 2017). Deze is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Samengevat zijn de uitkomsten van het onderzoek als volgt weer te geven: er zijn 5 inspectiegaten gegraven. Er zijn door de veldwerker visueel geen asbestverdachte materiale waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Inspectiegaten 1,2 en 3 (druppelzone 1) zijn niet asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte in de inspectiegaten 4 en 5 (druppelzone 2/oostzijde bebouwing) is ruim lager dan de interventiewaarde. De analyseresultaten geven geen aanleiding voor nader onderzoek. De druppelzone is asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
Toetsing
De nieuw te bouwen schuur betreft geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Daarnaast zorgt het voorgenomen gebruik van de schuur niet voor relevante geluidsbelasting op bestaande geluidgevoelige objecten in de omgeving.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. De omvang van de ontwikkeling betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele (en zeer beperkte) extra verkeer draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe gevoelige bestemming of een emissie van PM10 vanuit de schuur die relevant kan zijn voor bestaande gevoelige bestemmingen.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor transport van gevaarlijke stoffen geldt per 1 april 2015 het beleid Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) is daarmee vervallen. Het Basisnet geldt alleen voor het grootste deel van de rijkswegen, rijkswateren en spoorwegen.
Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het Bevi zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het Bevi geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
In onderstaande figuur is een uitsnede gegeven van de risicokaart. Er ligt een gastransportleiding van de Gasunie op circa 100 meter ten noorden van de nieuw te bouwen schuur. Er liggen geen andere relevante risicobronnen nabij de planlocatie.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
De contour voor het PR van de buisleiding (de PR 10-6 contour) is zeer beperkt. De nieuwe schuur ligt niet binnen deze risicocontour voor het PR rond de buisleiding van de Gasunie. Bovendien betreft de nieuwe schuur geen (beperkt) kwetsbaar object voor externe veiligheidsrisico's. Volgens de definitie van het Bevi kan een stal worden gezien als beperkt kwetsbaar object. Het betreft echter geen bedrijfsgebouw, maar een bijgebouw bij een woning.
Als gevolg van het plan worden geen grote groepen mensen toegevoegd binnen het invloedsgebied van de buisleiding van de Gasunie. Er is daarmee geen sprake van een verhoging van het GR.
Ook is er geen sprake van een nieuwe risicovolle activiteit nabij bestaande (beperkt) kwetsbare objecten of grote groepen mensen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Watertoetsproces
Op 22 november 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verdere uitwerking van dit plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Om mogelijke effecten in beeld te brengen is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 10 april 2017). De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4. De resultaten zijn in het navolgende samengevat.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. De afstand van Kanaal Zuidzijde 74 tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt minimaal 4,1 kilometer. Broekdijk 50 ligt op minimaal 540 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en beperkt. Significant effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Het plangebied ligt niet in NNN (voorheen EHS) of een 'Zone ONW' (Zone ondernemen met natuur en water). Gronden die tot het NNN behoren liggen minimaal op 100 meter afstand van het plangebied (Kanaal Zuidzijde). Voor Broekdijk 50 geldt dat deze op minimaal 540 meter van de NNN gelegen zijn. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op het NNN. Bovendien kent het NNN officieel geen 'externe werking'. Dat betekent dat ingrepen buiten de NNN niet hoeven te worden beoordeeld op hun effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden binnen dat deel van het NNN.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel- en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd. In het plangebied nestelen mogelijk ieder voortplantingsseizoen vogels in de te slopen schuur. Van de soorten die mogelijk in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd. Dit geldt niet voor oude nesten en nestplaatsen. Voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van het gebouw, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om het gebouw te slopen is augustus-februari. In die periode nestelen er geen vogels in het gebouw.
Mogelijk benutten sommige grondgebonden zoogdier- , amfibieën- en vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied, maar deze soorten bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. Voor de in de deelgebieden voorkomende grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen en vleermuizen worden door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet verwond of gedood. De functie als foerageergebied voor deze soorten blijft behouden.
Conclusie
Er is geen relevante invloed op beschermde natuurgebieden en er hoeft geen ontheffing of vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden. Nader onderzoek is niet nodig. Werkzaamheden in het plangebied die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van de schuur, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om het gebouw te slopen is augustus-februari.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden en inmiddels opgenomen in de Erfgoedwet (en het overgangsrecht daarbinnen dat naar huidig inzicht in 2019 wordt overgeheveld naar de Omgevingswet). De wijziging van de Monumentenwet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets
Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief paars omcirkeld.
Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008); plangebied indicatief paars omcirkeld
Het perceel Kanaal Zuidzijde 74, waar de nieuwe schuur wordt gerealiseerd, is aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten' en 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. De locatie van de nieuwe schuur is gelegen in 'beekdalen en overige laagten' (het gele gebied). In deze gebieden is onderzoek noodzakelijk indien het plangebied groter is dan 5000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor kleinere gebieden geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Aangezien het plangebied voor de nieuwbouw van de schuur kleiner is (schuur met een oppervlakte van 180 m2 en landschappelijke inpassing) is archeologisch onderzoek niet vereist.
Ook voor de sloop aan de Broekdijk 50 in Manderveen is geen onderzoek vereist. De locatie waar de schuur wordt gesloopt is aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Hier geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter. De schuren die worden gesloopt zijn in totaal 193m2 groot.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De te slopen schuren zijn niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument en hebben geen cultuurhistorische waarde. Circa 100 meter ten noorden van de nieuw te bouwen schuur ligt kanaal Almelo-Nordhorn. Deze is aangeduid als 'kanaal of vaart' op deze kaart. het plan heeft geen relevante invloed op (de beleving van) het kanaal. Het plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De percelen worden ontsloten via de Broekdijk en Kanaal Zuidzijde. Het betreft rustige wegen in het buitengebied. Het plan heeft geen (of een te verwaarlozen) toename van verkeersbewegingen tot gevolg. Het verkeer kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om eventueel in (extra) parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In deze regels is opgenomen welke ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen met betrekking tot de aanduiding 'vrijwaringszone-radarverstoringsgebied', 'milieuzone-intrekgebied' en 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied'. Er zijn specifieke regels opgenomen ter bescherming van deze functies en in bepaalde gevallen een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren en laden en lossen en wordt aangegeven welke stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening nog van toepassing zijn.
Parkeren en laden en lossen
Keuze set planregels
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren/laden/lossen gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
Parkeren op eigen terrein
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde ‘dynamische verwijzing’ opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in de parkeernota wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen aan dit nieuwe beleid wordt getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,00 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 5,50 meter. Indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld verhouding rijbaanbreedte met de breedte van de opstelplaats), kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de afmetingen.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Laden en lossen
Het laden en lossen dient net zoals bij het parkeren in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen of er voldoende laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende laad- en losruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de laad- en losruimte wordt voorzien. Het bepalen van de benodigde laad- en losruimte is zodanig casuïstisch dat hiervoor geen gemeentelijke normen zijn vastgesteld. Het betreft maatwerk.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals algemene bouwregels) en overgangs- en slotregels, zijn de enkelbestemmingingen 'Wonen' en 'Agrarisch-1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
Wonen
De bestaande woonbestemming wordt gehandhaafd op adres Kanaal Zuidzijde 74. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, 414 m2, is op de verbeelding opgenomen.
De bestaande woonbestemming wordt gedeeltelijk gehandhaafd op adres Broekdijk 50. Het gedeelte aan de zuidzijde van de weg zal de bestemming 'wonen' behouden. Het bouwvlak krijgt de aanduiding 'slooplocatie'. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan de huidige totale opppervlakte, na sloop van de betreffende schuren.
Daarnaast geldt voor beide percelen in het plangebied een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in bijlage 5.
Agrarisch-1
De bestaande woonbestemming op het adres Broekdijk 50 wordt gedeeltelijk gewijzigd naar Agrarisch-1. Het gedeelte waarop de te slopen schuur staat zal worden gewijzigd in deze bestemming.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4
Deze bestaande bestemmingen zijn gehandhaafd zonder wijzigingen ten opzichte van bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Deze dienen voor het behoud van eventuele archeologische waarden ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In onderhavige situatie is er geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. Artikel 6.12 van de Wro is derhalve niet van toepassing en de gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de initiatiefnemer is een schuur voor schuur en planschade overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten' van oktober 2015 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 22 november 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 december 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.