direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grensweg 1 Langeveen en Meijersweg 8 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het woonperceel Grensweg 1 in Langeveen (hierna: initiatiefnemer) wensen extra mogelijkheden op dit perceel voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen door middel van toepassing van het 'schuur voor schuur beleid' van de gemeente Tubbergen. Om de nieuwe oppervlakte aan bijgebouwen te mogen realiseren, worden aan de Meijersweg 8 in Geesteren twee schuren gesloopt. Het realiseren van extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen aan Grensweg 1 past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk voor beide percelen. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

Daarnaast is de initiatiefnemer van plan een bestaande schuur op het eigen perceel aan de Grensweg 1 te slopen. Deze oppervlakte kan één op één worden teruggebouwd op het eigen perceel. Deze oppervlakte en de extra oppervlakte die gebouwd mag worden door toepassing van het schuur voor schuur beleid wordt naar huidig inzicht grotendeels of geheel benut door de bouw van één nieuw bijgebouw.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in rood weergegeven. Het plangebied bestaat uit twee percelen/deelgebieden: Grensweg 1 in Langeveen en Meijersweg 8 in Geesteren. In figuur 1.2 is meer ingezoomd op de twee delen van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

Deelgebied Grensweg 1 ligt direct ten noorden van Langeveen. Direct ten zuiden van het perceel staat de RK Kerk H. Pancratius met de daarbij behorende begraafplaats. Ten westen van het perceel is bos aanwezig. Ten noorden en ten oosten van het woonperceel liggen agrarische gronden. Deelgebied Grensweg 1 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie 02A, perceelsnummers 6782 en 6783.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied, in rood aangegeven (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Deelgebied Meijersweg 8 te Geesteren ligt tussen Geesteren en Tubbergen. Ten noordwesten van het perceel ligt en woning. Verder wordt het perceel omgeven door landbouwgronden. Het gedeelte van het perceel waar de gebouwen gesloopt worden staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie 02K, nummer 6320. Deelgebied Meijersweg 8 bestaat verder uit de kadastrale percelen Tubbergen, sectie 02K, nummers 6739, 7341, 7347 (alleen gedeeltelijk) en 6738.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied, indicatief in rood aangegeven (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor zowel de Grensweg 1 in Langeveen als de Meijersweg 8 in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', vastgesteld op 23 mei door de gemeenteraad van Tubbergen en inmiddels in werking. In figuur 1.3 is een uitsnede uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen voor de beide deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: atlasvanoverijssel.nl); plangebied indicatief in rood aangegeven


Aan deelgebied Grensweg 1 is de bestemming 'Wonen' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Het perceel is daarmee bestemd voor een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor onder andere een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg en bed and breakfast. Ondergeschikt aan/bijbeorend bij de woning zijn verder onder andere wegen en paden, water, tuinen, erven, paardrijbakken en parkeervoorzieningen toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw (woning) ten hoogste 100 m2 mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2, tenzij er met een aanduiding een grotere oppervlakte is aangegeven. Op dit moment is circa 324 m2 aan vrijstaande bijgebouwen aanwezig.

Deelgebied Meijersweg 8 heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hertenfokkerij'. Dit deel van het plangebied is daarmee bestemd voor 'bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, groepsverblijven en naar de aard daarmee gelijk te stellen verblijfsrecreatieve voorzieningen al dan niet in combinatie met sociaal - culturele doeleinden, ondergeschikte lichte horeca en dagrecreatieve voorzieningen'. Naast deze recreatieve mogelijkheden is ook een hertenfokkerij toegestaan. Ondergeschikt en/of bijbehorend bij deze functies zijn onder andere wegen en paden, water, tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen en bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken (100 m2 in totaal) toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg en/of bed and breakfast. Ook is een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen opgenomen voor Meijersweg 8 (1480 m2). Dit geldt voor de beide delen van deelgebied Meijersweg 8 samen (klein deel ligt aan overzijde van de weg; eveneens rood omkaderd in figuur 1.3). Het oostelijk deel van Meijersweg 8 (binnen de 'halve cirkel' in figuur 1.3) heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het overige deel heeft dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen te realiseren op het perceel Grensweg 1. Om het plan te kunnen realiseren met het 'schuur voor schuur beleid' is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk voor zowel Grensweg 1 als Meijersweg 8.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Grensweg 1 Langeveen en Meijersweg 8 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

Meijersweg 8 Geesteren

Op het perceel Meijersweg 8 in Geesteren is de Herterij Twente gevestigd. De Herterij is in 2004 ontstaan, na beëindiging van de intensieve veehouderij ter plaatse. Op de locatie hebben de initiatiefnemers besloten een voormalige stal her te bestemmen tot een verblijfsrecreatieve functie (vakantiewoningen). Daarnaast is kleinschalige horeca en een hertenfokkerij op de locatie opgericht. In 2010 is besloten deze recreatieve functie uit te breiden door het vervangen van de oude horecavoorziening door een nieuwe horecagelegenheid. Er zijn nog meerdere voormalige agrarische opstallen aanwezig die geen (agrarische) functie meer hebben.

Voor Meijersweg 8 en aangrenzende gronden is men bezig met een initiatief dat een aanvulling gaat vormen op de bestaande recreatieve mogelijkheden, door realisatie van recreatiewoningen. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met een separate planprocedure.

Het erf van Herterij Twente kent in de huidige situatie de volgende opzet:

  • A. bedrijfswoning;
  • B. verblijfsrecreatieve appartementen;
  • C. horecagelegenheid;
  • D. (voormalige) varkensschuren;
  • E. kapschuur;
  • F. hertenweide;
  • G. parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige erfopzet Meijersweg 8 te Geesteren (bron: Atlas van Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: de voormalige varkensstallen, de twee voorste worden gesloopt.

Grensweg 1 Langeveen

Op dit perceel staan nu een woning en enkele daarbij behorende bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: zicht op woning Grensweg 1/1a vanaf de Grensweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: zicht op woning en bestaand bijgebouw vanaf de Grensweg

2.2 Toekomstige situatie

Sloop Meijersweg 8 Geesteren

Zoals aangegeven zijn er in de huidige situatie zijn op het perceel diverse opstallen aanwezig. Enkele voormalige agrarische opstallen die geen (agrarische) functie meer hebben, komen voor sloop in aanmerking.

Op het perceel Meijersweg 8 in Geesteren zullen twee schuren gesloopt worden met een gezamenlijke oppervlakte van 340 m2. In figuur 2.3 zijn de te slopen opstallen aangegeven. De sloop van de vrijgekomen opstallen past bij de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de hiervoor genoemde beoogde recreatieve ontwikkelingen (met name recreatiewoningen) op/aan het erf Meijersweg 8. Die ontwikkeling wordt zoals gezegd mogelijk gemaakt in een aparte planprocedure.

Zie Bijlage 1 voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie. Daarin zijn ook enkele maatregelen opgenomen die nog niet voor voorliggend bestemmingsplan van toepassing zijn (aangeduid met 'niet van toepassing op dit plan'). Deze zijn pas van toepassing wanneer het plan voor de recreatiewoningen doorgaat. Ook zonder doorgang van dat beoogde plan en de daarmee gepaard gaande landschappelijke maatregelen, resteert een goed ingepaste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0008.png"

Figuur 2.3: Te slopen schuren Meijersweg 8 Geesteren (bron: atlasvanoverijssel.nl )

Bouw nieuw bijgebouw Grensweg 1 Langeveen

Op het perceel Grensweg 1 wordt een nieuwe kapschuur gerealiseerd en wordt de meest oostelijke schuur op het perceel gesloopt. De huidige gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt circa 324 m2. De maximale extra oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal 170 m2 bedragen. De maximale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt daarmee in de toekomstige situatie maximaal 494 m2.

Naar huidig inzicht is de gehele of nagenoeg gehele toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken benut na de bouw van de nieuwe kapschuur. De nieuwe kapschuur wordt gesitueerd binnen de bestemming 'Wonen'. De nieuwe situatie is weergegeven in figuur 2.4, inclusief de landschappelijke inpassing daarvan. Zie Bijlage 1 voor een grotere weergave van de lanschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0009.png" Figuur 2.4: Toekomstige situatie Grensweg 1 Langeveen (Hannink, 2017); de nieuwe kapschuur is weergegeven met letter A

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Er is geen sprake van nationale belangen waarmee rekening dient te worden gehouden bij uitvoering van onderhavig bestemmingsplan. Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0010.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, de ontwikkeling aan de Grensweg 1 in Langeveen en Meijersweg 8 in Geesteren, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld. Ter plaatse van de slooplocatie Meijersweg 8 vinden slechts beperkte wijzigingen plaats op een bestaand erf (sloop van 2 schuren). Deze hebben nauwelijks relevantie voor navolgende toetsing. Aan de Meijersweg 8 wordt dan ook beperkt aandacht besteed.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.

Door middel van het onderhavige plan neemt de oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied in totaliteit af. Er wordt verouderde/landschapsontsierende bebouwing gesaneerd en er wordt een nieuw bijgebouw op het perceel Grensweg 1 gebouwd. Het geheel landschappelijk ingepast. Het plan is in lijn met de relevante generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0011.png"
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangeduid (bron: provincie Overijssel)

Het perceel Grensweg 1 is, ondanks de ligging in het buitengebied, gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'steden en dorpen als veelzijdige leefmilieu's' en is daarin aangegeven als 'woon- en werklocatie buiten de stedelijke netwerken'.

De locatie van de ontwikkeling ligt binnen de begrenzing van de bestemming 'Wonen'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. De plannen voor de bouw van een bijgebouw bij een woning betreft een kleinschalige ontwikkeling, welke geen afbreuk doet aan het ontwikkelingsperspectief.

Gebeidskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0012.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

De kenmerken van deze aanduiding zijn de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Tussen de dekzandvlakte en ruggen liggen laagveengebieden. Dit zijn grote gebieden waar onder invloed van grondwater en kwel veenmoeras is ontstaan met afwisselend open water, rietmoeras, veenmoeras en opgaand bos.

De gewenste ontwikkeling doet geen afbreuk aan de hier beschreven kenmerken. De nieuwe schuur wordt ingepast in de omgeving aan de oostzijde van het erf. Meijersweg 8 ligt eveneens in een gebied met kenmerk 'dekzandvlakte'. De sloop van de schuren, waarvoor (bij recht) geen bebouwing terugkomt, heeft eveneens geen relevante invloed op de kenmerken van de dekzandvlakte.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het deelgebied Grensweg 1 toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0013.png"
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap was oorspronkelijk de grote oppervlakte aan (voormalige) natte en droge heidegronden. In het jonge heide- en broekontginningslandschap werd geweid en werden plaggen gestoken voor in de stal. Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Voor Meijersweg 8 is in het kader van de realisatie van de recreatiewoningen een KGO-plan opgesteld waarmee de waarden van het landschap aldaar versterkt kunnen worden. De sloop van de 2 schuren waar het in voorliggend plan om gaat, heeft geen relevante invloed.

Stedelijke laag

In de 'stedelijke laag' heeft deelgebied Grensweg 1 het kenmerk 'woonwijken 1955-nu'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0014.png"
Figuur 3.5: Stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel.nl)

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden. De ontwikkeling van het nieuwe bijgebouw aan Grensweg 1 heeft geen relevante invloed op de structuur van de 'wijk' waar het deel van uitmaakt. Meijersweg 8 heeft geen specifieke kenmerken in de stedelijke laag.

Laag van de beleving: donkerte

Het plangebied heeft het kenmerk 'donkerte'. De ontwikkeling zorgt niet of nauwelijks voor extra verlichting. Meijersweg 8 is aangemerkt als plek voor verblijfsrecreatie. Dit komt overeen met de hudige en beoogde functie van het erf en aangrenzende gronden. Met voorliggend plan wordt op het erf van Meijersweg 8 alleen de sloop van twee oude schuren geregeld. Dit heeft geen relevante (wllicht licht positieve) invloed op de recreatieve functie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleid schuur voor schuur gemeente Tubbergen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 14 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing (vrijstaande bijgebouwen) op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.

Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een woonbestemming.

Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.

In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:

Oppervlakte extra te bouwen   Met asbesthoudende golfplaten   Zonder asbesthoudende golfplaten  
Tot 100 m²   1:1   1:2  
101 m² - 500 m²   1:2   1:4  
501 m² en meer   1:3   1:5  

Tabel 3.1: sloopverhouding schuur voor schuur

Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:

  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen, in het buitengebied.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de schuur voor schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • Schuren met een cultuurhistorische waarde komen niet in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+ beleid geldt de voorwaarde dat bebouwing minimaal 3 jaar moet zijn opgericht en zoals vergund in gebruik zijn, niet voor schuren die middels de schuur voor schuur-regeling worden opgericht.
  • In afwijking van het VAB+ beleid geldt het VAB+ beleid ook voor locaties (onder andere met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd is met het VAB+ beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het schuur voor schuur-beleid.

Toets

Het plan voor de bouw van een bijgebouw op de Grensweg 1 te Langeveen en de sloop van twee schuren op de Meijersweg 8 te Geesteren voldoet aan de uitgangspunten van het schuur voor schuur beleid.

In het onderhavige plan gaat het om een extra te bouwen oppervlakte vrijstaande bijbehorende bouwwerken van 170 m2 op het perceel Grensweg 1. Op basis van de in tabel 3.1 weergegeven verhoudingen moet voor de realisatie van deze extra te bouwen oppervlakte van 170 m2 een oppervlakte van 340 m² gesloopt worden (met asbesthoudende golfplaten). Op het perceel Meijersweg 8 te Geesteren worden daartoe twee voormalige varkensstallen gesloopt met een gezamenlijke oppervlakte van 340 m2 en asbesbesthoudende golfplaten. De te slopen oppervlakte wordt volledig ingezet voor het realiseren van extra m² vrijstaande bijgebouwen op het perceel Grensweg 1 te Langeveen. Het overige deel van het beoogde bouwwerk aan Grensweg 1 kan worden gerealiseerd door sloop van een bestaande schuur aan Grensweg 1. Deze oppervlakte mag geheel terug worden gebouwd op het eigen perceel. Mogelijk wordt een beperkt deel van de toegestane vrijstaande bijgebouwen nog niet ingezet ten behoeve van de beoogde nieuwe kapschuur, maar op een later moment elders op het perceel.

Ook aan de overige voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde, ze liggen beide in het buitengebied van Gemeente Tubbergen en de planologische mogelijkheden op beide locaties worden aangepast. De nieuwe situatie wordt op basis van een landschapsplan landschappelijk ingepast (zie ook paragraaf 2.2 en Bijlage 1).

3.3.2 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Tubbergen heeft op 2 juli 2012 de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Losser, Dinkelland en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap.

Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0015.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

Aan de westkant van het deelgebied Grensweg 1 ligt een casco-element. Het nieuwe bijgebouw zal aan de oostzijde worden gerealiseerd, buiten het casco.

Binnen deelgebied Meijersweg 8 ligt eveneens een casco-element. De regels voor de casco-benadering gelden niet voor elementen binnen een agrarisch bouwblok. Meijersweg 8 is op de casco-kaart aangeduid als agrarisch bouwblok. Nu heeft het perceel echter een gecombineerde functie van recreatie en een hertenhouderij. Met de landschappelijke inpassing (nu én bij doorgaan van 'KGO-plan' voor de ontwikkeling recreatiewoningen) is aangesloten bij de aanwezige casco-elementen. De sloop van de twee schuren heeft hier geen relevante invloed op.

In Bijlage 1 is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing voor Grensweg 1 en Meijersweg 8 zal plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de sloop van voormalige varkensstallen en de bouw van een nieuw bijgebouw. Dit betreft een kleinschalig plan. Het project is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Het onderhavige project is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0016.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het nieuwe bijgebouw zal worden gebruikt als bergruimte/stallingsruimte ten behoeve van de woning. Het nieuwe bijgebouw is derhalve niet aan te merken als een milieugevoelige functie. Ook geldt er geen aan te hoduen (richt)afstand ten opzichte van gevoelige fubcties. Op de locatie van de te slopen schuren zal geen bebouwing worden teruggebouwd en wordt de mogelijkheid daarvoor middels dit bestemmingsplan uitgesloten. Vanuit bedrijven en milieuzonering is onderliggend bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Toets

Er is met de bouw van het bijgebouw geen sprake van de realisatie van een nieuw geurgevoelig object. Ook is er geen sprake van relevante geuremissies naar geurgevoleige objecten. De sloop van de varkensstallen aan Meijersweg 8 heeft geen invloed op de geurbelasting ter plaatse aangezien het bedrijf geen (intensieve) veehouderij meer betreft en de stallen niet meer worden gebruikt voor het hoduen van vee.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Toets

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Voor het bouwen van het bijgebouw is geen bodemonderzoek nodig, aangezien er niet (nagegenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven. Het gebouw wordt gebruikt voor bergruimte en stalling. Het object is geen gevoelig object op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

Toets

Het nieuwe bijgebouw betreft geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Daarnaast zorgt het voorgenomen gebruik van de schuur niet voor relevante geluidsbelasting op bestaande geluidgevoelige objecten in de omgeving. Vanuit geluid kent het plan geen belemmeringen.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De bouw van een bijgebouw aan Grensweg 1 zorgt niet voor extra verkeersbewegingen, de sloop van de gebouwen aan Meijersweg 8 evenmin. Voor luchtkwaliteit stuit het plan niet op belemmeringen en nadere beoordeling is niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor transport van gevaarlijke stoffen geldt per 1 april 2015 het beleid Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) is daarmee vervallen. Het Basisnet geldt alleen voor het grootste deel van de rijkswegen, rijkswateren en spoorwegen.

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het Bevi zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het Bevi geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Er is met de realisatie van het bijgebouw geen sprake van de realisatie van een gevoelige functie. Overigens zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen met betrekking tot externe veiligheid aanwezig.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.

Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.

Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 4 januari 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verdere uitwerking van dit plan. Zie Bijlage 2 voor de volledige tekst van de 'standaard waterparagraaf'.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt enerzijds ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden: Ecologische Hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd: NNN) en Natura 2000-gebieden. Anderzijds gaat het om soortenbescherming. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

Toetsing

Om mogelijke effecten in beeld te brengen is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 12-12-2016). Daarin is zowel Grensweg 1 als Meijersweg 8 onderzocht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. De resultaten zijn in het navolgende samengevat.

Beschermde gebieden

Beide deelgebieden liggen niet in of nabij een Natura 2000-gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en zeer beperkt. Significant effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

beide deelgebieden liggen eveneens niet in NNN (voorheen EHS) of een 'Zone ONW' (Zone ondernemen met natuur en water). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 165 meter van deelgebied Grensweg en minimaal 610 meter van deelgebied Meijersweg 8. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op het NNN. Bovendien kent het NNN officieel geen 'externe werking'. Dat betekent dat ingrepen buiten de NNN (voorheen EHS) niet hoeven te worden beoordeeld op hun effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden binnen dat deel van het NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Beschermde soorten

Mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten een vaste rust en/of voortplantingslocatie in beide deelgebieden en benutten zij de deelgebieden als foerageergebied. De soorten die mogelijk een vaste rust- of voortplantingslocatie in de deelgebieden bezetten staan allen vermeld in tabel 1 van de Ff-wet of zijn niet beschermd (mol). Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.

Vleermuizen bezetten geen vaste verblijfplaats in de deelgebieden en de functie van de deelgebieden als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.

Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de te slopen schuren. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd. Dit geldt niet voor de oude nesten of de nestplaats. Voor het vernielen van bezette vogelnesten en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd. De meest geschikte periode om de schuren te slopen is augustus-februari. In deze periode bezetten vogels doorgaans geen nesten.

Mits rekening wordt gehouden met de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden en inmiddels opgenomen in de Erfgoedwet (en het overgangsrecht daarbinnen dat naar huidig inzicht in 2019 wordt overgeheveld naar de Omgevingswet). De wijziging van de Monumentenwet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets

Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. De locaties waar de ingrepen plaatsvinden zijn indicatief paars omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRENSWEG1-VG01_0017.png"
Figuur 4.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008); locaties van ingrepen paars omcirkeld

Het perceel Grensweg 1, waar de nieuwe schuur wordt gerealiseerd (binnen de woonbestemming), is aangemerkt als 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems'. In deze gebieden is onderzoek noodzakelijk indien het plangebied groter is dan 5000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor kleinere gebieden geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Aangezien het gebied voor de nieuwbouw van de schuur fors kleiner is, is archeologisch onderzoek niet vereist.

Ook voor de sloop aan de meijersweg 8 in Geesteren is geen onderzoek vereist. De locatie waar de schuur wordt gesloopt is deels aangemerkt als 'diepe erosiedalen met natte, zandige bodems' en deels als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Hier geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen van respctievelijk groter dan 5000 en 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter. De schuren die worden gesloopt zijn samen 340 m2 groot.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in beide deelgebieden van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Het plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

De ontsluiting van de Grensweg 1 in Langeveen wijzigt niet. Verkeer van en naar de schuur vindt plaats via het bestaande inrit.

De ontsluiting van de Meijersweg 8 in Geesteren blijft eveneens ongewijzigd. Het plan zorgt niet voor extra verkeersbewegingen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en het plan zorgt niet voor wijzigingen in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het aspect 'parkeren' levert eveneens geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Bestemmingen

Er is zoveel mogelijk aangesloten is bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Tubbergen. Elementen die echter niet van toepassing zijn in het voorliggende bestemmingsplan zijn niet meegenomen. Dit geldt ook voor diverse begrippen bij de inleidende regels. Voor de beide percelen (Meijersweg 8 en Grensweg 1) is een maximale oppervlakte aan respectievelijk bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen opgenomen welke is toegestaan na deelname aan het schuur voor schuur beleid met voorliggend plan.

Naast inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals algemene bouwregels) en overgangs- en slotregels, zijn de volgende enkelbestemmingen dubbelbestemmingen in dit plan opgenomen.

Enkelbestemmingen

Wonen (artikel 3)

De bestaande woonbestemming in deelgebied Grensweg 1 wordt gehandhaafd. Er is een aanduiding opgenomen met de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (494 m2). Deze oppervlakte mag pas gerealiseerd worden na sloop van de schuren op het perceel Meijersweg 8. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in Bijlage 1.

Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen (artikel 4)

Deelgebied Meijersweg 8 behoudt de huidige bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen'. Deze gronden blijven bestemd voor onder andere gebouwen waarin recreatiewoningen/ vakantieappartementen/boerderijkamers gevestigd zijn. Vaak zijn deze functies gehuisvest in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.

Binnen het erf met deze bestemming was een gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan van 1.480 m², zoals ook aangegeven op de verbeelding. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, mag nu niet meer bedragen dan de huidige totale opppervlakte, na sloop van de betreffende varkensschuren. Dit is 1.140 m2 (1.480 m2 minus 340 m2 te slopen schuren). Dit is aangegeven met een aanduiding.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in Bijlage 1.


Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4

Deze bestaande bestemmingen zijn gehandaafd zonder wijzigingen ten opzichte van bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Deze zijn opgenomen om eventuele archeologische waarden te beschermen.

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd. De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Hiervoor geldt als ondergrens voor een onderzoeksplicht een oppervlakte van een ingreep van 2.500 m². Deelgebied Grensweg 1 en een deel van deelgebied Meijersweg 8 heeft deze dubbelbestemming.

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Hier geldt een onderzoeksplicht voor een oppervlakte vanaf 5.000 m². Alleen een deel van deelgebied Meijersweg 8 heeft deze dubbelbestemming.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 4 december 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 oktober 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.