Plan: | Buitengebied, Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a in Fleringen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPESWG5FLVLDWG9-VG01 |
Aan de Oldenzaalseweg 134-136 in Fleringen, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, bevindt zich het agrarische bedrijf Oude Lenferink b.v. Ter plaatse wordt een varkenshouderij met enkele nevenfuncties geëxploiteerd. Eén nevenfuntie betreft de productie van duurzame energie met een biovergistingsinstallatie.
Initiatiefnemer is voornemens de bedrijfsactiviteiten behorende bij de productie van duurzame energie uit te breiden met de compostering en verwerking van digestaat. Daarnaast is initiatiefnemer voornemens om ten behoeve van de varkenshouderij een laadplaats te realiseren en om een bestaande kraamzeugenstal uit te breiden. Om dit voornemen mogelijk gemaakt wordt afzonderlijk een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure doorlopen.
De gewenste ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt op basis van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van deze regeling dient er geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Als investeringsdoel in het kader van het gemeentelijk KGO-beleid, is initiatiefnemer voornemens voormalige agrarische opstallen te slopen op het erf aan de Essenhuisweg 5-5a in Fleringen en het erf aan de Fleringerveldweg 9-9a. In totaal wordt als KGO-investering 785 m2 gesloopt.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridische borging van de te slopen opstallen en het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming aan de Fleringerveldweg 9-9a. Daarbij wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden en ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten zuidwesten en westen van de kern Fleringen. Deelgebied één (locatie Essenhuisweg 5-5a) staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie G, nummers 2636 en 3183.
Het tweede deelgebied (locatie Fleringerveldweg 9-9a) staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie G, nummers 3637 en 3638.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Fleringen weergegeven. In afbeelding 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. In beide afbeeldingen is de locatie Essenhuisweg 5-5a met blauwe en de locatie Fleringerveldweg 9-9a met paarse omlijning aangegeven. Het betreft indicatieve weergaven van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt naar de verbeelding verwezen.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Fleringen (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 1.2 Ligging van plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a in Fleringen" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Dit bestemmingsplan is op 13 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen", dat op 28 mei 2018 door de gemeenteraad van Tubbergen is vastgesteld. Afbeelding 1.3 bevat een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Daarnaast is het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" sinds 24 april 2019 in procedure. Het deelgebied Essenhuisweg 5-5a is met blauwe en deelgebied Fleringerveldweg 9-9a is met paarse lijn weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het deelgebied Essenhuisweg 5-5a is op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. In bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" is voor de locatie Essenhuisweg 5-5a de aanduiding 'aaneengebouwd' en de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' opgenomen, waarmee de planologische situatie wordt aangepast aan de feitelijke situatie. Ter plaatse is namelijk sprake van een bestaande situatie met twee aaneengebouwde woningen.
De gronden van deelgebied Fleringerverldweg 9-9a zijn bestemd als 'Agrarisch - 1' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'.
Agrarisch -1
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn bestemd voor:
en ondergeschikte functies zoals hobbymatig agrarisch gebruik, voorzieningen en tuinen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bij de bestemming horende gebouwen, overkappingen en bouwwerken.
Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak en ten behoeve van de ter plaatse gevestigde (agrarische) bedrijvigheid worden gebouwd.
Wonen
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
en de bijbehorende voorzieningen en andere bouwwerken.
Als hoofdgebouw mogen uitsluiten woonhuizen worden gebouwd, waarbij maximaal één woning mag worden gebouwd. Een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw worden gesitueerd. De inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw mag maximaal 1.000 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien dit meer is. De maximale oppervlakte van aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 75 m2 bedragen. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlakte van 100 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. In dat geval mag de gezamenlijke oppervlakte maximaal 350 m2 bedragen.
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4
Gronden met de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
Gebiedsaanduidingen
De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen.
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
De locaties Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a zijn meegenomen in het kader van de KGO-investering van de ontwikkeling aan de Oldenzaalseweg 134-136. Op beide locaties worden in het kader hiervan gebouwen gesloopt. Tevens worden hier de bouwmogelijkheden ingeperkt, zodat de te slopen bebouwing niet meer teruggebouwd kan worden. Daarnaast wordt de huidige agrarische bedrijfsbestemming aan de Fleringerveldweg 9-9a omgezet naar een bij de functie ter plaatse passende woonbestemming. Tot slot worden de aanduidingen uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" voor de locatie Essenhuisweg 5-5a overgenomen, zodat de planologische situatie en de feitelijke situatie met elkaar in overeenstemming zijn.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken en juridisch vast te leggen.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Het plangebied, bestaande uit twee deelgebieden, ligt in het buitengebied van Fleringen, in de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat per deelgebied in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en de huidige situatie binnen het deelgebied.
Het deelgebied Essenhuisweg 5-5a ligt circa 550 meter ten westen van de kern Fleringen. De ruimtelijk functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door enkele (agrarische) bedrijfspercelen, agrarische cultuurgronden, woonpercelen en bospercelen. Het deelgebied wordt ten noorden, oosten en zuiden begrensd door agrarische cultuurgronden. Ten westen wordt het plangebied door de Essenhuisweg begrensd.
Het deelgebied bestaat uit een voormalig agrarisch erf dat nu een woonfunctie heeft. De bebouwing bestaat uit twee woningen met bijbehorende bouwwerken en twee voormalig varkensstallen. Het erf is deels verhard en wordt met drie in- en uitritten op de Essenhuisweg ontsloten. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het deelgebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto Essenhuisweg 5-5a (Bron: Provincie Overijssel) |
Deelgebied Fleringerveldweg 9-9a ligt circa 1 kilometer ten zuidwesten van de kern Fleringen en 1,6 kilometer ten oosten van de kern Albergen. De ruimtelijk functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door (agrarische) bedrijfspercelen, agrarische cultuurgronden en woonpercelen. Het deelgebied wordt aan noord-, oost en zuidzijde door agrarische cultuurgronden begrensd. Direct ten westen van het deelgebied bevindt zich de Fleringerveldweg.
Het deelgebied bestaat uit een voormalig agrarisch erf. De bebouwing bestaat uit een viertal agrarische opstallen en twee bedrijfswoningen. Het erf is grotendeels verhard en wordt met twee in- en uitritten op de Fleringerveldweg ontsloten. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het deelgebied weergegeven. Afbeelding 2.3 bevat straatbeelden vanaf de Fleringerveldweg.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto Fleringerveldweg 9-9a (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.3 Straatbeelden vanaf Fleringerveldweg (Bron: Google Streetview) |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het woonperceel aan de Essenhuisweg en het agrarische bedrijfsperceel aan de Fleringerveldweg 9-9a. In de komende paragrafen wordt per locatie ingegaan op de gewenste ontwikkeling.
In dit deelgebied zijn twee voormalig varkenstallen aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van 541 m2. Deze worden gesloopt. Het zuidelijke te slopen opstal had al gesloopt moeten worden in het kader van een verleende bouwvergunning. Dit opstal (oppervlakte van 121 m2) kan dan ook niet meegerekend worden in de sloopoppervlakte. De twee bijgebouwen bij de woning, met een gezamenlijke oppervlakte van 285 m2, blijven behouden. Daarnaast wordt er een extra bijgebouw van 75 m2 bij de woonfunctie gebouwd. De exacte situering hiervan is nog niet bekend. Per saldo is sprake van (541 m² - 121 m2 - 75 m² =) 345 m2 te slopen bebouwing. In afbeelding 3.1 is weergegeven welke opstallen gesloopt worden. De overige bebouwing blijft behouden.
![]() |
Afbeelding 3.1 Te slopen bebouwing Essenhuisweg 5-5a (Bron: Provincie Overijssel) |
In dit deelgebied wordt de huidige agrarische bedrijfsbestemming met aanduiding 'intensieve veehouderij' omgezet is een woonbestemming. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, waardoor de huidige bestemming niet meer met de feitelijke woonsituatie overeenkomt. Er worden drie agrarische opstallen gesloopt. Het betreft de oude varkensstal (239 m2 met asbest), het oude woonhuis (261 m2 zonder asbest) en het voormalig melklokaal (40 m2 zonder asbest). De totale te slopen oppervlakte bedraagt 540 m2. De kapschuur, met een oppervlakte van 192 m2, blijft behouden en zal worden gebruikt als bijgebouw bij de woning. Daarnaast zal er nog een bijgebouw van 100 m2 gerealiseerd worden. De situering hiervan is op dit moment nog niet bekend. Per saldo zal er dan ook 440 m2 aan bebouwing gesloopt worden.
In afbeelding 3.2 is aangegeven welke bebouwing gesloopt wordt en welke bebouwing behouden blijft.
![]() |
Afbeelding 3.2 Te slopen en behouden bebouwing Fleringerveldweg 9-9a (Bron: Provincie Overijssel) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.
Ten aanzien van zowel deelgebied Essenhuisweg 5-5a als deelgebied Fleringerveldweg wordt opgemerkt dat er geen sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen is, aangezien er geen nieuwe functies worden toegevoegd. Bestaande in- en uitritten zijn overzichtelijk en blijven behouden. Parkeren vindt, net als in de huidige situatie, op eigen terrein plaats.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het inperken van de bouwmogelijkheden op twee locaties in het buitengebied van Tubbergen. Daarnaast wordt de de agrarische bedrijfsbestemming op locatie Fleringerveldweg 9-9a naar een woonbestemming omgezet. Deze ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat hierbij geen belangen van het Rijk geraakt worden. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridische borging van de sloop van landschapontsierende bebouwing aan de Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a. De sloop van de landschapontsierende bebouwing zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Voor de toepassing van het uitvoeringsmodel, het ontwikkelingsperspectief, de vier-lagenbenadering en de gebiedskenmerken wordt verwezen naar de hierop volgende tekst in deze toetsing.
Het voornemen is in overeenstemming met het artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5).
Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel zijn de locaties Essenhuisweg 5-5a (blauwe cirkel) en Fleringerveldweg 9-9a (paarse cirkel) aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalig landschap'. Zie hiervoor ook afbeelding 4.2.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de sloop van landschapontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen in het kader van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Daarnaast voorziet voorliggend bestemmingsplan in het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming aan de Fleringerveldweg. Een woonbestemming is passend in de omgeving en belemmerd omliggende functies niet. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het geldende ontwikkelingsperspectief is.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien hiervoor ter plaatse van de bouwlocatie geen specifieke eigenschappen gelden.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
De locaties Essenhuisweg 5-5a (blauwe cirkel) en Fleringerveldweg 9-9a (paarse cirkel) zijn op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid als 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie afbeelding 4.3).
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De nog aanwezige kenmerken van het oorspronkelijk landschap worden binnen het voornemen niet aangetast. Voorliggende ontwikkeling is dusdanig klein van aard en omvang dat het geen onevenredige gevolgen heeft voor de natuurlijke gronden en systemen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Deelgebied Essenhuisweg 5-5a (blauwe cirkel) is aangeduid als 'Essenlandschap'. Deelgebied Fleringerveldweg 9-9a (paarse cirkel) is aangeduid als 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. Zie hiervoor ook afbeelding 4.4.
![]() |
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Essenlandschap'
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden.
Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen eenorganische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving.
Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markantelement.
De ambitie van de provincie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen.
De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
‘Jonge heide- en broekontginningslandschap’
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van landschapontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en zorgt daarmee voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming aan de Fleringerveldweg 9-9a heeft geen negatieve gevolgen voor de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden.
Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke heldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Kwaliteit door dynamiek is het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
De Cascobenadering wordt gebruikt als beoordelingskader voor initiatieven die leiden tot ingrepen in het landschap. De cascobenadering is gericht op het versterken van de specifieke kenmerken van de landschapstypen, waardoor er op termijn meer differentiatie ontstaat. De kern van de de cascobenadering is in het kort, dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen die niet tot het betreffende casco behoren, mogen wel verplaatst worden binnen de spelregels van compensatie.
Het KGO-instrumentarium is een uitwerking van de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het geeft handvatten voor de afweging van een initiatief en biedt de initiatiefnemer inspiratie voor een goede landschappelijke inpassing. Het uitgangspunt is dat door dynamiek de ruimtelijke kwaliteit een impuls krijgt. Om de afweging te kunnen objectiveren, is in het KGO een onderscheid gemaakt naar type en omvang van de ontwikkeling. Per saldo dient er evenwicht te zijn tussen de ontwikkeling en de investering in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij worden vragen gesteld als: Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd? Wat is de schaal van de impact op de omgeving? Vervult het initiatief een eigen of een maatschappelijk belang? Binnen het KGO wordt ruimte geboden aan initiatieven:
De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de sloop van landschaponstierende voormalig agrarische bedrijfsbebouwing. De ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor vergroot. Daarnaast wordt de agrarische bedrijfsbestemming aan de Fleringerveldweg 9-9a naar een woonbestemming gewijzigd. Dit deelgebied wordt hiermee voorzien van een actueel planologisch juridisch kader. Ten aanzien van de toetsing aan de Cascobenadering en het gemeentelijke KGO-beleid wordt naar respectievelijk paragraaf 4.3.2 en paragraaf 4.3.3 verwezen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de structuurvisie Tubbergen is bijdraagt bij aan de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplatingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.7 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren bestaande groenstructuren in en rondom de beide deelgebieden tot het Casco.
![]() |
Afbeelding 4.7 Uitsnede Casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel) |
In en rondom het plangebied zijn structuren aanwezig die onderdeel zijn van het Casco, zoals opgenomen in de 'Casco-Benadering Noordoost Twente'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Ten opzichte van de huidige situatie wordt er geen extra bebouwing mogelijk gemaakt en worden bestaande bouwgrenzen niet uitgebreid. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot het verwijderen of verplaatsen van bestaande Casco-elementen. De Casco-benadering in Noordoost-Twente vormt daarmee geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling
In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitsimpuls vorm te geven.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Bij ontwikkelingen met een grote impact is een extra investering in de groene omgeving noodzakelijk.
Kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige impact
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de KGO-ontwikkeling aan de Oldenzaalseweg 134-136. Ten behoeve van deze KGO-ontwikkeling is een KGO-plan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Uit het KGO-plan volgt dat de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit met elkaar in evenwicht zijn. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke KGO-beleid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Aan de Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a is geen sprake van het toevoegen van geluidgevoelige objecten. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Op basis van de Woningwet, de WABO en bijbehorende regelgeving, gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoeksplicht:
Aan de Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a wijzigt de functie van de bestaande (bedrijfs)woningen niet en worden er geen woningen toegevoegd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In voorliggend geval is sprake van het inperken van bouwmogelijkheden op twee percelen. Daarnaast wordt een agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming omgezet. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Er wordt daarnaast niet voorzien in een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten. Een nadere verantwoording van het plaatsgebonden risico en groepsrisico is dan ook niet benodigd. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling niet in het toestaan van een inrichting die als 'risicovol bedrijf' wordt aangemerkt.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen waar geen sprake is van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk" (ofwel "rustig buitengebied").
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
In voorliggend geval wordt enkel deelgebied Oldenzaalseweg 134-136 in de beoordeling meegenomen, aangezien hier de ontwikkelingen plaatsvinden die in het kader van milieuzonering relevant zijn.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd of verplaatst. Het woon- en leefklimaat van bestaande functies wordt dan ook niet aangetast. Tevens worden omliggende (agrarische) bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In voorliggend geval worden geen geurgevoelige functies toegevoegd of verplaatst. Het woon- en leefklimaat van bestaande functies wordt dan ook niet aangetast. Tevens worden omliggende agrarische bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
De deelgebieden Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a liggen op respectievelijk 4,5 en 5,3 kilometer van dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek'. Gelet op deze aanzienlijke afstand, het feit dat op deze locaties enkel geringe sloop- en bouwwerkzaamheden plaats gaan vinden, er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking en er sprake is van barrièrewerking van tussenliggende infrastructuur wordt verwacht dat er geen van toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Er is dan ook geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Alle deelgebieden liggen buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dichtstbijzijnde gronden die tot het NNN zijn bestemd bevinden zich op circa 160 meter van deelgebied Essenhuisweg 5-5a. De overige deelgebieden liggen op grotere afstand van het NNN. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en het feit dat er geen sprake is van areaalverlies, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Ten aanzien van de deelgebieden Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a wordt opgemerkt dat ter plaatse sloop- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. In het kader van deze sloopwerkzaamheden heeft Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bijgevoegd. In de komende paragraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren en tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. De gebouwen in het plangebied worden mogelijk benut als nestplaats door vogels. In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Mogelijk foerageert incidenteel een enkele gewone dwergvleermuis rond de bebouwing, maar het plangebied vormt geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied vormt een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde diersoorten.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Er worden geen significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (Essenhuisweg 5-5a en Fleringerveldweg 9-9a gedeeltelijk) en/of 'Waarde - Archeologie 4' (Fleringerveldweg 9-9a gedeeltelijk). Binnen deze dubbelbestemmingen geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 ('Waarde - Archeologie 3) of 5.000 m2 ('Waarde - Archeologie 4') en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden.
De voorgenomen ontwikkeling gaat niet gepaard met bodemingrepen boven de genoemde oppervlaktegrenzen. De archeologische dubbelbestemmingen worden in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in het kader van voorliggende bestemmingsplanherziening niet benodigd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat archeologisch onderzoek niet benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). In voorliggend geval is een watertoets voor beide deelgebieden uitgevoerd. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'paragraaf geen waterschapsbelang' van de watertoets van toepassing is (zie Bijlage 3 en Bijlage 4).
Het waterschap Vechtstromen is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven ter plaatse van het plangebied liggen de aanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de parkeerregels beschreven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch - 1' (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van deelgebied Fleringerveldweg 9-9a voor de gronden die niet tot het toekomstige woonerf gaan behoren. De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarisch gebruik. Ter plaatse mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
'Wonen' (Artikel 4)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het toekomstige woonerf aan de Fleringerveldweg 9-9a en ter plaatse van het bestaande woonerf aan de Essenhuisweg 5-5a.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, dan wel een vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor ondergeschikte voorzieningen en daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
In de bouwregels is onderscheidt gemaakt tussen hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaande bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. Daarnaast zijn een aantal afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels en wijzigingsregels opgenomen. Ter plaatse van deelgebied Essenhuisweg 5-5a is opgenomen dat de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 360 m2 mag bedragen. Ter plaatse van deelgebied Fleringerveldweg is opgenomen dat de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 300 m2 mag bedragen.
'Waarde - Archeologie 3 (Artikel 5)
Deze bestemming is uit het geldende bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 overgenomen.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 6)
Deze bestemming is uit het geldende bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 overgenomen.
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft hier gebruik van gemaakt en de beleidsnota "Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)" vastgesteld. Deze beleidsnota is in lijn met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie, de provincie heeft dit bevestigd. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van dit beleid. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid dat er geen sprake is van een waterschapsbelang. Waterschap Vechtstromen is akkoord met de planvorming.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 december 2020 tot en met 12 januari 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.