direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Bovenbroeksweg 18-18a-18b Manderveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijfsperceel en een aangrenzend agrarisch perceel aan de Bovenbroeksweg 18-18a-18b te Manderveen, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Ter plaatse van het bedrijfsperceel bevindt zich een loon- en grondverzetbedrijf.

Het bedrijf is vele jaren gevestigd op de huidige locatie. Vanwege de groei van het bedrijf is er momenteel sprake van ruimtegebrek op eigen terrein. Het ruimtegebrek leidt onder andere tot buitenopslag van voertuigen en tot een gebrekkige veiligheid op het bedrijfsperceel. Hierdoor bestaat het voornemen om de bedrijfsbestemming uit te breiden ten behoeve van de bouw van een extra machineberging. Voor de realisatie van de machineberging is het wenselijk een aangrenzend agrarisch perceel aan te wenden. De te realiseren machineberging heeft een oppervlakte van circa 1.300 m².

Voorliggende ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien de gronden ten behoeve van de uitbreiding een agrarische bestemming hebben. Ter plaatse is de bouw van de bedoelde machineberging en het gebruik ten behoeve van het bedrijf niet toegestaan. De bedrijfsbestemming zal dan ook moeten worden vergroot.

Op de ontwikkeling is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing. Met de uitbreiding van het loon- en grondverzetbedrijf is er namelijk sprake van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden functie in het buitengebied. Hiertoe dient door initiatiefnemer ter compensatie geïnvesteerd te worden in maatregelen ten aanzien van KGO. Hiervoor worden op 5 verschillende locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen KGO-investeringen gedaan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op in totaal 6 percelen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het bedrijfsperceel aan de Bovenbroeksweg 18-18a-18b (hierna: plangebied) ten opzichte van de kern van Manderveen weergegeven. In afbeelding 1.2 is het plangebied (blauwe marker) en zijn de 5 KGO-locaties (blauwe sterren) opgenomen. In paragraaf 3.1.3 wordt nader ingegaan op de KGO-locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Manderveen (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied en KGO-locaties (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bovenbroeksweg 18-18a-18b Manderveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Tubbergen Buitengebied 2016” en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Deze bestemmingsplannen zijn op respectievelijk 23 mei 2016 en 15 december 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen.

1.4.2 Bestemmingen

In afbeelding 1.3 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding behorende bij het bestemmingplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning. Opgemerkt wordt dat een beschrijving van het planologisch regime van de KGO-locaties buiten beschouwing wordt gelaten, aangezien hier vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen ingrijpende wijzigingen zullen plaatsvinden. Voor de exacte begrenzing van het gehele plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. Hieronder wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen van het perceel aan de Bovenbroeksweg 18, 18a en 18b.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Bestemmingen

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

“Agrarisch – 1”

Deze bestemming geldt ter plaatse van de beoogde uitbreiding. De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn ter plaatse hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, met daaraan ondergeschikt onder andere het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden. Er zijn geen gebouwen toegestaan.

"Bedrijf"

Deze bestemming geldt ter plaatse van het reeds bestaande bedrijfsperceel. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een loon- en grondverzetbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loon- en grondverzetbedrijf'. Het perceel is voorzien van een maatvoeringsvereiste, waarmee wordt bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 3.890 m² mag bedragen.

"Groen"

Deze bestemming geldt ter plaatse van de bestaande groenstrook rondom het bedrijf. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. Er zijn geen gebouwen toegestaan.

"Waarde - Archeologie 3"

Het westelijke deel van de geplande uitbreiding is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

"Waarde - Archeologie 4"

Het grootste deel van de bedrijfsbestemming alsmede het oostelijke deel van de geplande uitbreiding is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

1.4.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien de uitbreiding van het bedrijf niet mogelijk is op gronden met de bestemming 'Groen' en 'Agrarisch'. De toegestane gezamenlijk oppervlakte van de bedrijfsgebouwen van 3.890 m² wordt daarnaast overschreden. Tevens dienen de groene inpassing en de maatregelen in het kader van de KGO te worden geborgd door een verplichting in de regels en door de gronden te voorzien van een passende groenbestemming. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders waarmee de gewenste uitbreiding mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt op circa 40 meter ten westen van de kern van Manderveen, een dorp dat circa 3,3 kilometer ten noorden van de kern van Tubbergen ligt. Het plangebied zelf ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Aan de noord-, zuid- en westzijde liggen voornamelijk agrarische gronden behorende bij het buitengebied en verspreid liggende woonpercelen. Ten oosten van het plangebied bevinden zich voornamelijk woonpercelen behorende bij de woonkern van Manderveen. De Bovenbroeksweg ligt aan de noordzijde.

Het plangebied zelf bestaat uit het bedrijfsperceel van het loon- en grondverzetbedrijf Wesselink Manderveen. Op het perceel bevindt zich voor 3.887 m² aan bebouwing. De bebouwing bestaat uit twee bedrijfswoningen (241 m²) en de bestaande bedrijfsgebouwen van circa 3.646 m². Een deel van de bedrijfswoning (50 m²) is vergund als kantoor. Verder bevinden zich op het bedrijfsperceel onder andere een weegbrug en een wasplaats. Tussen de bedrijfsgebouwen en het woonhuis is erfverharding en zijn twaalf parkeerplaatsen aanwezig. Het erf wordt ontsloten via de in het noorden gelegen toegangsweg op de Bovenbroeksweg.

Het bedrijfsperceel wordt ten oosten en ten zuiden omsloten door groenvoorzieningen. Ten zuiden van het bedrijfsperceel bevindt zich een weiland dat ook tot het plangebied behoort. Deze gronden, evenals de omliggende gronden, zijn in agrarisch gebruik. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hierin rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Zoals reeds is benoemd, is het loon- en grondverzetbedrijf Wesselink voornemens om uit te breiden. De uitbreiding is benodigd vanwege ruimtegebrek alsmede het bevorderen van de veiligheid op het bedrijf. Het concrete voornemen bestaat daarom op het bedrijfsperceel uit te breiden ten behoeve van de bouw van een machineberging en extra stallingsruimte voor parkeren en containeropslag.

3.1.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie bestaat uit de uitbreiding van het bedrijfsperceel met een extra machineberging. Het bedrijfsperceel heeft momenteel een oppervlakte van 9.598 m². Met de voorgenomen uitbreiding wordt dit perceel uitgebreid tot circa 12.722 m² om voldoende ruimte ruimte te creëeren voor de machineberging en de extra stallingsruimte en benodigde verharding.

De gewenste machineberging heeft een oppervlakte van 1.300 m². Op het perceel bevindt zich voor 3.887 m² aan bebouwing, waarbij wordt uitgegaan van de situatie op 1 juni 2023. De bebouwing bestaat uit twee bedrijfswoningen (241 m²) en de bestaande bedrijfsgebouwen van circa 3.646 m². Na realisatie van de machineberging is het maximum oppervlak aan bedrijfsgebouwen en overkappingen, waartoe de bedrijfswoningen niet worden meegerekend, dan ook 4.946 m². Momenteel geldt ter plaatse van het bedrijfsperceel een maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen van 3.890 m². Het concrete voornemen bestaat om deze maatvoeringsvereisten te verruimen met 1.060 m² tot een maximum van 4.950 m².

In onderstaande tabel is de planologische uitbreiding van het bedrijfsperceel en de bedrijfsbebouwing weergegeven, alsmede de feitelijke uitbreiding van de aanwezige bedrijfsgebouwen. In afbeelding 3.1 is ten slotte de situatietekening van de gewenste situatie opgenomen.

  Bestaand   Uitbreiding   Totaal  
Bedrijfsperceel (planologisch)   9.598 m²   3.124 m²   12.722 m²  
Feitelijk aanwezige bedrijfsgebouwen en overkappingen, exclusief bedrijfswoningen   3.646 m²   1.300 m²   4.946 m²  
Bedrijfsgebouwen en overkappingen (planologisch)   3.890 m²   1.060 m²   4.950 m²  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Situatietekening gewenste situatie (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  
3.1.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

In het kader van de KGO-regeling dient te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. In het plangebied zelf is daar sprake van door onder andere het aanplanten van een houtwal ten zuiden en oosten van de te realiseren machineberging. Deze investering valt onder het begrip 'basisinpassing', en is noodzakelijk om de uitbreiding landschappelijk ingepast te krijgen. Dit kan derhalve geen onderdeel uitmaken van de aanvullende investering die geleverd moet worden.

De aanvullende investering vindt in voorliggend geval plaats op viijf verschillende locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De investering vindt plaats aan respectievelijk de Bloomsweg 6, de Huyerenseweg 44, de Oude Uelserdijk nabij nummer 19, de Volmersweg 10 en de Kotkampsweg nabij nummer 12. De investeringen die in het kader van de KGO worden gerealiseerd worden middels een vooorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

In afbeelding 3.2 t/m afbeelding 3.6 zijn de impressies van de gewenste situering van de investeringen weergegeven, inclusief een beschrijving van de investeringen die ter plaatse worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Impressie landschappelijke inpassing Bloomsweg 6 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.3: Impressie landschappelijke inpassing Huyerenseweg 44 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.4: Impressie landschappelijke inpassing Oude Uelserdijk nabij nr. 19 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.5: Impressie landschappelijke inpassing Volmersweg 10 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.6: Impressie landschappelijke inpassing Kotkampsweg (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Over het algemeen hanteert de gemeente Tubbergen voor het berekenen van de parkeerbehoefte de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren' waarbij wordt aangesloten bij de kencijfers van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 317'. Voor gebruiksfuncties in het buitengebied en voor andere functies dan opgenomen in de beleidsnotitie wordt naar deze publicatie verwezen.

3.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied is in gebruik ten behoeve van een loon- en grondverzetbedrijf. Op de locatie waar het bedrijf gevestigd is werken relatief weinig mensen en deze trekt weinig bezoekers aan. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe machineberging gerealiseerd. De uitbreiding is benodigd vanwege huidige ruimtegebrek dat onder andere tot buitenopslag van voertuigen en tot een gebrekkige veiligheid op het bedrijfsperceel leidt.

Gelet op de aanleiding van het voornemen ligt het niet in de lijn der verwachting dat de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie als gevolg van het voornemen significant toeneemt. Gemiddeld arriveren en vertrekken er op een dag 10 lichte voertuigen. Dit zijn 20 verkeersbewegingen. Deze worden afgewikkeld via de Bovenbroeksweg in westelijke richting (richting het buitengebied).

Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet tot een merkbare verandering in de verkeerssituatie zal leiden.

3.2.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).

Op de voorliggende ontwikkeling is onder meer de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke voorziening met een ruimtebeslag van meer dan 500 m², er in beginstel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden aan de Bovenbroeksweg 18, 18a en 18b van 3.890 m² tot en met 4.950 m² (+1.060 m²), waarmee zondermeer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt de ontwikkeling dan ook getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarin wordt ingegaan op de behoefte (trede 1) en waarom deze behoefte niet in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2).

Behoefte

De beoogde uitbreiding is noodzakelijk voor het ter plaatse gevestigde loon- en grondverzetbedrijf om de werkzaamheden te kunnen continueren. Het bestaande bedrijfsperceel is namelijk te klein voor de beoogde activiteiten en er is momenteel sprake van buitenopslag van machines. De buitenopslag zorgt voor een rommelige en soms onveilige situatie en is daarnaast niet wenselijk voor de kwaliteit van de voertuigen, vanwege de blootstelling aan weer en wind.

Met de uitbreiding wordt voorzien in de ruimtebehoefte van het terrein, alsmede voor het behouden en verbeteren van de veiligheid op het bedrijf. Op de uitbreiding zal namelijk naast de machineberging ook worden voorzien in de parkeerbehoefte en in ruimte voor containeropslag. Voor de kwaliteit van de te gebruiken machines is het wenselijk om deze inpandig te kunnen stallen, zodat deze niet worden blootgesteld aan weer en wind. Op het bestaande perceel is daar echter geen ruimte voor. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de uitbreiding van bouwmogelijkheden.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het bedrijf is gelegen buiten het stedelijk gebied van de gemeente Tubbergen. Hiermee is sprake van de uitbreiding van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden functie in het buitengebied.

Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijvoorbeeld naar een bedrijventerrein) is echter niet realistisch. Het bedrijf betreft namelijk een lokaal geworteld bedrijf met een klantenbestand in de directe omgeving. In Manderveen is tevens geen bedrijventerrein aanwezig; het dichtstbijzijnde bedrijventerrein bevindt zich op circa 5 kilometer in Vasse,Geesteren en Tubbergen. Het vestigen op een locatie elders zal niet efficiënt en realistisch zijn, ook gezien de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gedaan. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee.

Gezien de opzet van het bedrijf in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van de bebouwing op de huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het uitbreiden van het bestaande bedrijfsperceel betreft de enige realistische mogelijkheid.

Het plan voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

In voorliggend geval wordt een bedrijf uitgebreid op gronden die momenteel in gebruik zijn voor agrarische doeleinden. Er is echter redelijkerwijs geen ruimte geschikt voor de uitbreiding van het bedrijf binnen bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 4.1.2 bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dit uitgebreid uitgewerkt. Daarnaast is het meervoudig ruimtegebruik op het bestaand terrein volledig benut. Het is daarom niet realistisch om hier een machineberging te bouwen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.3, lid van de Omgevingverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

In deze en volgende paragrafen is uitgebreid gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan het uitvoeringsmodel en dat het passend is binnen het ontwikkelingsperspectief ter plaatse. Ook is inzicht gegeven in de vier-lagen benadering van de Catalogus Gebiedskenmerken. De uitbreiding van het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door de aanleg van een houtwal ten zuiden en ten oosten van de uitbreiding. De totale oppervlakte van deze houtwal bedraagt 1.350 m² en wordt tevens als zodanig bestemd. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met Artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening

Op dit bestemmingsplan is de KGO van toepassing. De gemeente Tubbergen heeft een eigen KGO-beleid opgesteld. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan. Ter compensatie van de geboden ontwikkelingsruimte moet er een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvinden. Het gaat immers om een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied.

Zoals in paragraaf 3.1.3 naar voren is gekomen, vindt de KGO-investering in voorliggend geval plaats op vijf locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In het door N+L opgestelde landschapsontwerp zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting, is de KGO-investering nader uitgewerkt. Hierin is gemotiveerd dat de meerwaarde die als gevolg van deze ontwikkeling ontstaat geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van de groene omgeving. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar dit plan. Op deze plaats wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

4.2.4.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen, waarin het plangebied is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' is ruimte voor een verscheidenheid aan functies. Door de bedrijfsuitbreiding aan de Bovenbroeksweg 18-18a wordt aan een lokaal geworteld bedrijf een toekomstbestendig perspectief gegeven. Daarmee versterkt de ontwikkeling de functie 'werken' en kan worden gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval kan de stedelijke laag buiten beschouwing worden gelaten, aangezien er voor het plangebied geen gebiedskenmerken gelden in deze laag. Hieronder wordt nader ingegaan op de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving.

1. De "Natuurlijke laag"

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vla bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het sturingsmechanisme van de provincie is om de dekzandvlakten en ruggen te voorzien van een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Toetsing van het initiatief aan de natuurlijke laag

Ter plaatse van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijk landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt doordat de locatie in cultuur is gebracht. Het opnemen van een beschermende regeling ten behoeve van de dekzandvlakten kan daarmee achterwege blijven. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een KGO-investering gedaan. Hiermee wordt het plangebied landschappelijk ingepast aan de hand van de geldende gebiedskenmerken. Hier wordt geconcludeerd dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

2. De "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In onderstaande afbeelding wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

Jonge heide- en broekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Het sturingsmechanisme van de provincie is het beschermen van de jonge heide en broekontginningslandschappen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Toetsing van het initiatief aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap

De nieuwe machineberging wordt ingepast middels een aarden wal die ten zuiden en ten oosten van de machineberging wordt aangeplant. De wal is benodigd vanwege de ligging van het plangebied nabij de woonkern van Manderveen. Een aarden wal is geen kenmerkend element in het jonge heide- en broekontginngingslandschap, maar vanwege sociaal-maatschappelijke redenen wordt in voorliggend geval hiervan afgeweken.

Ter plaatse van de vijf locaties waar een KGO-investering wordt gedaan geldt de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' als uitgangspunt. Hiervoor wordt verwezen naar de in het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan. Als onderdeel van de KGO maatregelen wordt de locatie aan de Kotkampsweg ingericht als broed- en schuilgebied voor weidevogels, met als hoofddoelsoort de grutto. Deze locatie wordt voorzien van een beschermende bestemmingsplanregeling door het opnemen van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - weidevogelgebied'. Dit sluit aan bij het sturingsregime van de provincie Overijssel.

Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de ontwikkeling voldoet aan de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap".

4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locaties hebben op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' de kwaliteit 'Donkerte' gekregen. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

Donkerte

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.


Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Het sturingsregime van de provincie is richtinggevend. In de donkere gebieden wordt alleen de minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht toegestaan. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Er is daarom veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het buitengebied kan over het algemeen als een vrij donker gebied worden beschouwd. De lichtuitstraling wordt voornamelijk veroorzaakt door stedelijke functies zoals wonen en bedrijvigheid, die in het buitengebied in beperkte mate aanwezig zijn. Het in dit bestemmingsplan besloten bedrijfsperceel is daardoor één van de weinige percelen die voor lichtuitstraling zorgt in dit deel van het buitengebied.

Voorliggende bedrijfsuitbreiding voorziet echter uitsluitend in de bouw van een machineberging, ten zuiden van het bestaande bedrijfsperceel. Van een dergelijk bedrijfsgebouw hoeft redelijkerwijs geen onevenredige toename van (kunst) licht te worden verwacht. Daarnaast wordt de uitbreiding ten zuiden en ten oosten afgeschermd middels de aanplant van een houtwal. Deze wordt ook als zodanig bestemd middels dit bestemmingsplan. Hierdoor wordt eventuele lichthinder richting het naastgelegen woonperceel aan de Bovenbroeksweg 20 afgeschermd. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Mijn Omgevingsvisie Tubbergen
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Tubbergen beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten);
  • 2. hoe men daarop kan inspelen (speerpunten);
  • 3. hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan);
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart).

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We wentelen niet af op volgende generaties;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
4.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema 'Ruimte voor ondernemen' van belang.

Ruimte voor ondernemen

Als gemeente zorgt men voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo draagt de gemeente bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. De gemeente streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven wordt maatwerk geleverd. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. Samenvattend gaat de gemeente voor:

  • goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven;
  • het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.

Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:

Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat wordt ingezet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand wil men daarbij zoveel mogelijk voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:

  • Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond aan te laten sluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Of dit lukt is mede afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Als er veel vraag is wordt gekeken of uitbreiding van bedrijfsterreinen nodig is. Hierbij kijkt men ook naar vraag en aanbod in de regio.
  • Ook buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente zich in voor voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. Dit is maatwerk. De gemeente weegt de specifieke behoefte van ondernemers en bedrijven af en adviseert over de haalbaarheid van initiatieven.
  • Streven naar kwalitatieve verbeteringen. Dit gaat bijvoorbeeld over het voorkomen van leegstand, een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.

Het faciliteren van ondernemerschap

De gemeente geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam (OST) zijn hierbij de spil. Zij verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.

4.3.1.3 Waardenkaart

De waardenkaart in de Omgevingsvisie heeft voor het buitengebied als basis de combinatie van landschapstype en landschapsdynamiek. Het plangebied en de 5 KGO locaties zijn in afbeelding 4.6 in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.6: Ligging plangebied op de Waardenkaart (Bron: Gemeente Tubbergen)  
4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke structuurvisie

Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van een lokaal geworteld bedrijf. Door deze uitbreiding krijgt het bedrijf ruimte voor een toekomstbestendige voortzetting. Het bieden van ruimte aan ondernemingen past binnen het streven van de gemeente om goede vestigingsmogelijkheden en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven te realiseren. Het past ook bij het streven om bedrijfsgrond voor ondernemers binnen de eigen gemeente te vinden.

Ten aanzien van de waardenkaart vinden de te nemen landschapsmaatregelen plaats rondom de uit te breiden bedrijfsbestemming aan de Bovenbroeksweg 18-18a-18b en op de 5 KGO-locaties. Bij het bepalen van de KGO-maatregelen zijn de ter plaatse geldende gebiedskenmerken centraal gesteld en de te nemen landschapsmaatregelen zijn hierop gebaseerd. Verwezen wordt naar het van deze toelichting onderdeel uitmakende Ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.

4.3.2 Beleidsnotitie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben op basis van het provinciale beleid een eigen gezamenlijk KGO-beleid opgesteld. Op basis van dit beleid kan er ruimte worden geboden voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende basisprincipes gelden voor elke ontwikkeling:

  • Elke ontwikkeling dient beoordeeld te worden vanuit het aspect ruimtelijke kwaliteit;
  • Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit
  • De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast
4.3.2.2 Generiek beleid

Het generieke beleid voorziet in een zuinig gebruik van ruimte. Dit heeft zich vertaald in beleid en regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. De regels die zijn opgenomen betreffen in het algemeen maatvoeringen (afstand, hoogte, oppervlakte en inhoud) en randvoorwaarden voor het functionele gebruik van locaties. Uitgangspunt voor onderhavig beleid blijft hetgeen op basis van het bestemmingsplan cq. het bestaande beleid mogelijk is. Elke ontwikkeling die past binnen de regels van het bestemmingsplan is toegestaan.

Uitgangspunt van het gemeentelijk KGO-beleid is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit.

Het proces is meer gericht op kwaliteit en minder op kwantitatieve normen. Deze benaderingswijze zorgt voor meer flexibiliteit en mogelijkheden bij het zoeken naar nieuwe economische dragers.

In het gemeentelijk KGO-beleid is aangegeven, dat medewerking kan worden verleend aan alle economische ontwikkelingen die passend zijn binnen het gemeentelijk beleid en /of visie.

Het begrip “aard en omvang” is bewust gekozen. Hiermee is aangegeven dat er sprake dient te zijn van maatwerk. Niet alle ontwikkelingen kunnen per definitie. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving.

4.3.2.3 Evenwicht ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties

Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • wat is de schaal van de impact op de omgeving;

Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Van het voorgenoemde percentage van 100% kan in bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit is de maatwerkclausule. Als er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen, dan kan het college hiertoe een besluit nemen. Als dan gelden aspecten als sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%).

Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds. De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient er een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit.

Kernrandzone

Is er sprake van een niet aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dan dient niet 100% maar 50% van de waardevermeerdering geïnvesteerd te worden. Gaat het om een aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dan dient niet 25% maar 12,5% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd. De kernrandzone is niet een vast afgebakend gebied (in bijvoorbeeld het bestemmingsplan), maar zal van geval tot geval gemotiveerd moeten worden. Een kernrandzone is een gebied aansluitend aan de kern waar sprake is van een menging van functies; waar “de kern het buitengebied treft”. Vindt een ontwikkeling plaats in de kernrandzone, dan kan dus het percentage van de waardevermeerdering die geïnvesteerd moet worden, worden gehalveerd.

4.3.2.4 Waardevermeerdering en waardevermindering

Waardevermeerdering

Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Er wordt uitgegaan van basisbedragen. Dit zijn in overleg met erkende taxateurs bepaalde waarden. Het gemeentelijk KGO-beleid bevat een tabel waarin deze bedragen zijn opgenomen. Daar waar dat lastiger is vanwege de invloed van de mogelijkheden binnen een specifieke bestemming (bijvoorbeeld indien veel meer bouwmogelijkheden worden geboden binnen een bestemming), zal een taxatie nodig zijn. Opgemerkt wordt hier dat bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een negatieve waardeontwikkeling, geen verrekening plaats vindt.

Waardevermindering

Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap dan wel van bedrijfsterreingrond naar bos en natuur of landschap, mogen worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning. Ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10% van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen, in die zin, dat deze mogen worden toegerekend aan de investering in ruimtelijke kwaliteit (voorwaarde is hierbij wel dat niet op een andere wijze een bijdrage mag zijn ontvangen voor het opstellen van het landschapsplan). Ook de kosten voor de inzet van de kwaliteitsgroep landelijk gebied kunnen hierbij worden betrokken.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnota 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het provinciale beleid gaat er vanuit dat er ter compensatie van ontwikkelingen in de kwaliteit van het buitengebied wordt geïnvesteerd. In dit geval is door N+L Landschapsontwerpers een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarbij uitgebreid in is gegaan op de investeringen die in het kader van de KGO gedaan moeten worden. Voor een nadere toetsing wordt verwezen naar Bijlage 1, specifiek naar paragraaf 3.2 (tekstuele motivatie KGO) en hoofdstuk 6 (financiële onderbouwing) van deze bijlage. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk KGO-beleid.

4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.3.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.3.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
4.3.3.3 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied zijn onderdelen van het casco aanwezig. De situering van het plangebied op de Casco kaart is globaal met de lichtblauwe omlijning weergegeven in afbeelding 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.3 Ligging plangebied op de Casco kaart Noordoost Twente (Bron: Casco kaart Noordoost Twente)  
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Zoals in afbeelding 4.3 is weergegeven, wordt het plangebied omsloten door groenstroken die onderdeel uitmaken van het casco. Deze worden als gevolg van de voorliggende uitbreiding echter niet aangetast. Tevens wordt de geplande uitbreiding landschappelijk ingepast door de toevoeging van extra groenstroken die de uitbreiding ten zuiden en ten oosten middels een groen haag afschermen. Er is dan ook geen sprake van aantasting van het casco en er kan zelfs beargumenteerd worden dat er een verbetering plaatsvindt.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is er geen sprake van de realisatie van een nieuwe geluidgevoelig gebouw of object als bedoeld in de Wgh. Daarnaast is geen sprake van de realisatie van een nieuwe grote lawaaimaker als bedoeld in de Wgh (wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen). Een nadere toetsing aan de Wgh is dan ook niet noodzakelijk.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de geluidhinder die de uitbreiding met zich mee brengt op omliggende geluidgevoelige objecten.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Dumea een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de uitbreiding. Het volledige rapport is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Op basis van het onderzoek wordt een nader onderzoek voor het plangebied niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor het aspect 'bodem' geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Wanneer de voorliggende ontwikkeling wordt vergeleken met de lijst met categorieën van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging, kan worden gesteld dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, gelet op de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling, kan worden aangemerkt als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. Daarnaast is er geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied betreft de locatie die is aangegeven met de blauwe omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0018.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt op een bedrijfsperceel in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Van een menging aan functies is geen sprake. Hierom wordt aangesloten bij het omgevingstype van de 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied

De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval gaat het om de uitbreiding van een loon- en grondverzetbedrijf. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de aanduiding 'loon- en grondverzetbedrijf' echter ook een sloopbedrijf en een transportbedrijf toegestaan. Van deze drie vormen van bedrijvigheid gelden de grootste richtafstanden op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' voor een loonbedrijf. In voorliggend geval zijn de richtafstanden voor een loonbedrijf daarom maatgevend (en ook de feitelijke situatie).

Een loonbedrijf met een bruto vloeroppervlak van meer dan 500 m² is op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken als een bedrijf van een milieucategorie van 3.1. Voor dergelijke bedrijven geldt in het buitengebied een richtafstand van 50 meter voor geluid. Voor de aspecten 'geur', 'stof' en 'gevaar' gelden richtafstanden van respectievelijk 30, 10 en 10 meter.

Voor het meten van de afstand tussen de voorgenomen uitbreiding wordt aangesloten bij de afstand die op basis van het geldende planologische regime mogelijk is. De omliggende milieugevoelige functies betreffen uitsluitend woningen. In onderstaande tabel is de afstand van de dichtstbijzijnde milieugevoelige functies tot het plangebied opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van de planologische afstand tussen de nieuwe bedrijfsbestemming en de woonbestemmingen.

Adres   Afstand tot het plangebied  
Bovenbroeksweg 21   13 meter  
Bovenbroeksweg 20   25 meter  
Bovenbroeksweg 16   36 meter  
Pottersweg 11   176 meter  
De Veldekster 8 (meest nabijgelegen woning kern Manderveen)   46 meter  

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel wordt in meerdere gevallen niet voldaan aan de aan te houden afstand voor geluid van 50 meter. In voorliggend geval is daarom door Kragten een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Resultaten

Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de geluidimmissie (langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, maximale geluidniveaus en de geluidimmissie vanwege de verkeersaantrekkende werking) op basis van de maximale representatieve bedrijfssituatie.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau voldoen aan de voorschriften uit de vigerende milieuvergunning en het gestelde toetsingscriterium conform de 'handreiking industrielawaai en vergunningverlening'. Ook de geluidbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling voldoet aan de normstelling.

Gezien het bovenstaande vormen de akoestisch consequenties van de voorgenomen activiteiten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd of omliggende bedrijven door de ontwikkeling niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden.

In het projectgebied wordt geen nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van belemmering van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Uit afbeelding 5.2 blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal en Dal van de Mosbeek' op een afstand van circa 2,1 kilometer ten oosten van het plangebied ligt. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is door BJZ.nu een zogenoemde AERIUS-berekening uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBVNBRKSWEG18A-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (links) en ten opzichte van het NNN (rechts) Bronnen: AERIUS.nl & Atlas Leefomgeving)  


Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De onderdelen en resultaten van de AERIUS-berekening zijn in Bijlage 4 bijgevoegd.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Zoals in afbeelding 5.2 is te zien, zijn de dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN gelegen op circa 806 meter afstand. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gelet op de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.6.3.2 Situatie plangebied

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een loon- en grondverzetbedrijf op een agrarisch perceel. Tevens wordt de groenstrook die het bedrijfsperceel omrand hiervoor verwijderd om deze vervolgens om het nieuwe bedrijfsperceel te planten. Omdat door deze ontwikkeling negatieve effecten op beschermde soorten niet zijn uit te sluiten, is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

Quickscan flora en fauna

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten veldmuizen er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Beschermde amfibieën en vleermuizen bezetten er geen (winter)rust- of verblijfplaats, maar benutten het plangebied wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren van bezette vogelnesten. Indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

5.6.4 Conclusie

Er geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna te verwachten. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in de plangebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding gelden twee archeologische dubbelbestemmingen. Op basis van deze dubbelbestemmingen geldt dat een archeologisch onderzoek benodigd is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² danwel 5.000 m². De te realiseren machineberging blijft met een oppervlakte van 1.300 m² ruim onder deze onderzoeksgrenzen, waarmee een archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten. Wel worden beide dubbelbestemmingen conform het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" overgenomen in dit bestemmingsplan.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich ter plaatse van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied is er eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden die mogelijk negatief zouden kunnen worden beïnvloed door voorliggend plan. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling
5.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal en Dal van de Mosbeek' ligt op een afstand van circa 2,1 kilometer ten oosten van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.6.2.1 van deze toelichting is beschreven, is uit de AERIUS berekening zoals ook opgenomen in Bijlage 4 gebleken dat de ontwikkeling geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D 11.2 staat "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de bijbehorende drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 20 hectare of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename van een loon- en grondverzetbedrijf met 3.124 m²) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarde niet wordt overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. In voorliggend geval is daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat het voornemen niet gepaard gaat met negatieve milieu-effecten op de omgeving.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde normale procedure van toepassing is. Dit betekent dat er waterschapsbelangen zijn. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Hierna wordt op de wateraspecten in het plangebied ingegaan.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Watersysteem

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van oppervlaktewater. Er is dan ook geen sprake van het dempen van wateren. Wel wordt er een wadi gegraven, om zo te voorzien in voldoende infiltratiemogelijkheden van het hemelwater. Het gaat echter niet om werkzaamheden aan watergangen in beheer bij het waterschap, waarmee er geen sprake is van een vergunningplicht.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Om dit water op te vangen, wordt onder andere een wadi gegraven en wordt er een groenstrook met een oppervlakte van minimaal 1.350 m2 aangelegd, waarbinnen voldoende infiltratiemogelijkheden zijn.

Waterkwaliteit

Zoals gesteld wordt het hemelwater gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Met de bouw van de machineberging worden geen uitlogende materialen gebruikt.

Riolering

Er is in dit geval geen sprake van een noodzakelijke uitbreiding van de rioolcapaciteit. Er worden geen riooleenheden toegevoegd, waardoor er geen sprake is van veranderingen.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en de voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In de algemene bouwregels zijn aanvullende regels opgenomen voor het realiseren van geluidgevoelige objecten in de nabijheid van de bestemming 'Verkeer'.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven behorende bij de geldende gebiedsaanduiding 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt'.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de geldende parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

In voorliggend geval is voor het opstellen van de regels aangesloten bij de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Hieronder wordt per bestemming beschreven waarom tot bepaalde keuzes is gekomen.

Artikel 3 Agrarisch - 1

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de Bloomsweg 8, de Huyerenseweg 44 en de Kotkampsweg (nabij nummer 12). Voor de regels is aangesloten bij de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". De gronden zijn voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing', waarmee de uitvoering van de KGO-investering juridisch-planologisch is geborgd.

Artikel 4 Bedrijf

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het bestaande bedrijf en de gronden ter plaatse van de uitbreiding. Ten aanzien van het bestaande bedrijf is de bestemming conform huidige situatie overgenomen. De uitbreiding is tevens voorzien van een bedrijfsbestemming. De uitbreiding is, net als de bestaande bedrijfsbestemming, voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loon- en grondverzetbedrijf', waarmee wordt geregeld dat ter plaatse van de gehele uitgebreide bedrijfsbestemming een loon- en grondverzetbedrijf is toegestaan.

De maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen is verhoogd van 3.890 m² naar 4.950 m². Dit omdat met de bouw van de machineberging de maximale oppervlakte van 3.890 m² overschreden zou worden. De nieuw te bouwen machineberging en de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen en overkappingen passen binnen de met dit bestemmingsplan toegestane maximumoppervlakte.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbestemming de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing' opgenomen. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van deze aanduiding zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 opgenomen inrichting/inpassing een vorm van strijdig gebruik is.

Artikel 5 Bos - Natuur

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de Oude Uelserdijk (nabij nummer 19) en de Volmersweg 10. In tegenstelling tot de locaties aan de Bloomsweg 8 en de Huyerenseweg 44 worden hier in het kader van de KGO-investering houtwallen aangeplant. De bestemming 'Bos - Natuur' sluit hier beter op aan. Voor de regels is aangesloten bij de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". De gronden zijn voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing', waarmee de uitvoering van de KGO-investering juridisch-planologisch is geborgd.

Artikel 6 Groen

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de beoogde groenstrook. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. De bestemmingsregels zijn overgenomen conform de geldende bestemming Groen rondom het bedrijf.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de betrokken partijen waaronder de initiatiefnemer. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan is op 9 juni 2023 in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft aangegeven dat de voorgenomen investeringsmaatregelen in ruimtelijke kwaliteit in balans zijn met de geboden ontwikkelingsruimte waarin het plan voorziet.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Vechtstromen voorgelegd. Het waterschap Vechtstromen heeft beoordeeld dat het plan met de beoogde waterhuishoudkundige maatregelen geen negatieve effecten met zich meebrengt op de waterhuishouding. Voor de beoordeling van de van belang zijnde wateraspecten wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan. Wel heeft initiatiefnemer zelf de directe buren op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Het loon- en grondverzetbedrijf heeft verder al een lange geschiedenis in Manderveen en is maatschappelijk ook verweven met dit dorp. Zo worden de schuren van het bedrijf enkele keren per jaar beschikbaar gesteld voor lokale activiteiten tijdens de feestdagen. Op voorhand lijken er daarom weinig bezwaren tegen de voorgenomen uitbreiding.

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerp bestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen.