Plan: | Buitengebied, Bragersweg 9 en Langeveenseweg 128 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPBRAG9LANGV128-VG01 |
Aan de Bragersweg 9 te Geesteren bevindt zich een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning. Initiatiefnemer wenst de bestaande woninginhoud van 1.000 m3 van de bedrijfswoning te vergroten met 390 m3 tot een totale inhoud van 1.390 m3. Reden hiervoor is ruimte behoefte ten behoeve van mantelzorg. Initiatiefnemer wil deze extra woonruimte/ontwikkelruimte verkrijgen door toepassing van de mogelijkheden van het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit'. Concreet houdt dit in dat in ruil voor de extra inhoud woonruimte een asbesthoudende schuur van 390 m2 op het agrarische erf aan de Langeveensweg 128 te Geesteren wordt gesloopt. Het agrarisch bouwvlak aan de Bragersweg wordt hiervoor vergroot met 821 m2.
Na sloop aan de Langeveenseweg 128 blijven de overblijvende gebouwen op de slooplocatie (710 m2) in gebruik voor voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Het bedrijf aan de Langeveensweg 128 wordt niet beeindigd, maar wordt voortgezet zonder uitbreidingsmogelijkheden voor de toekomst. Het bouwvlak wordt daarnaast verkleind met 6201 m2 naar 3454 m2 en rondom de bestaande overblijvende bebouwing gelegd.
De uitbreiding van de woning aan de Bragersweg 9 te Geesteren is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Daarnaast dient het agrarische bouwvlak aan de Langeveenseweg 128 te worden verkleind rondom de overblijvende bebouwingen en wordt de oppervlakte van de overblijvende bedrijfsgebouwen (710 m2) opgenomen als maximale bebouwingsoppervlakte. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en bestaat uit een tweetal locaties. Het eerste deelgebied betreft de het agrarische erf aan de Bragersweg 9 te Geesteren, waar de bedrijfswoning wordt uitgebreidt. Het tweede deelgebied betreft de slooplocatie aan de Langeveensweg 128 te Geesteren. In afbeeldingen 1.1 en 1.2 is de ligging van deze locaties ten opzichte van de nabijgelegen kernen (rode ster) en de directe omgeving (rode omlijning) indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging deelgebied Bragersweg 9 ten opzichte van Geesteren en directe omgeving (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 1.2 Ligging deelgebied Langeveenseweg 128 ten opzichte van Geesteren en directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bragersweg 9 en Langeveenseweg 128 Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Beide deelgebieden liggen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016", "Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" van de gemeente Tubbergen, die op respectievelijk 23 mei 2016, 28 mei 2018 en 15 december 2020 zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen.
Hierna wordt per deelgebied nader ingegaan op de huidige planologische situatie.
Het deelgebied aan de Bragersweg 9 is op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' met een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf'. De maatvoering van deze functie is via een maatvoeringsaanduiding begrensd tot maximaal 350 m2. Verder geldt in het gehele deelgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Het deelgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding "Tubbergen Buitengebied 2016" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Agrarisch - 1
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, ter plaatse van een bouwvlak, waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf ' en 'maximum oppervlakte: 350 m2' een kinderdagverblijf met een maximale omvang van 350 m2 is toegestaan.
Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
overige zone - vestigingsgebied boom- en sierteelt
De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.
reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
Het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 te Geesteren op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' met een bouwvlak. Verder gelden in het deelgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het deelgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.4: Uitsnede verbeelding "Tubbergen Buitengebied 2016" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Agrarisch - 1
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, ter plaatse van een bouwvlak, met uitzondering van een intensieve veehouderij. Tevens is het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met het daarbij behorende erf toegestaan, voor zover voorzien van een bouwvlak.
Waarde - Archeologie 3 en 4
De voor 'Waarde - Archeologie 3 en 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
Het uitbreiden van de bedrijfswoning aan Bragersweg 9 te Geesteren naar 1.390 m3 is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien de bestemming 'Agrarisch - 1' een maximale inhoud voor een bedrijfswoning van 1.000 m3 toestaat. In voorliggend bestemmingsplan wordt het agrarisch bouwvlak vergroot met 821 m2 voor deze uitbreiding en wordt de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning vastgelegd op 1.390 m3. Tevens dient het agrarische bouwvlak ter plaatse van de slooplocatie (Langeveenseweg 128) te worden verkleind met 6201 m2 naar 3454 m2 en rondom de overblijvende bebouwing worden gelegd. De oppervlakte van de overblijvende bedrijfsgebouwen (710 m2) wordt opgenomen als maximale bebouwingsoppervlakte.
In dit bestemmingsplan wordt het gewenste voornemen mogelijk gemaakt, waarbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Zoals reeds vermeld bestaat het plangebied uit een tweetal locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In de volgende paragrafen wordt afzonderlijk op de huidige situatie ter plaatse van deze deelgebieden ingegaan.
Het deelgebied aan de Bragersweg 9 ligt ten noordwesten van het dorp Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De omgeving van het deelgebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden, verspreid liggende woonpercelen en bosjes.
Het deelgebied zelf betreft een agrarisch bedrijfsperceel waar tevens een kinderopvang wordt geexploiteerd. Op het erf zijn een bedrijfswoning met bijbehorende schuur, de kinderopvang en twee agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Het erf grenst aan de noordoostzijde aan de Bragersweg en wordt hierop ontsloten middels twee in- en uitritten.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van dit deelgebied opgenomen. Hierin is het deelgebied indicatief aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto deelgebied Bragersweg 9, Geesteren (Bron: PDOK) |
Het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 te Geesteren ligt ten noorden van de kern Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De omgeving van het deelgebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden en woonpercelen.
Het deelgebied zelf betreft een agrarisch bedrijfsperceel met bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Voor deze ontwikkeling wordt één van deze bedrijfsgebouwen gesloopt.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het deelgebied aan de Langeveensweg 128 opgenomen. De begrenzing van dit deelgebied is aangeduid met een rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto deelgebied Veeneggeweg 24 (Bron: PDOK) |
Zoals reeds in paragraaf 1.1 is beschreven, ziet dit bestemmingsplan toe op de uitbreiding van de bedrijfswoning op het agrarische erf aan de Bragersweg 9 te Geesteren. Initiatiefnemer wil de extra woonruimte/ontwikkelruimte verkrijgen door toepassing van de mogelijkheden van het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit'. Daarom wordt de locatie aan de Langeveensweg 128 te Geesteren betrokken bij de ontwikkeling waar wordt gesloopt.
Bragersweg 9 betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf waar tevens een kinderopvang wordt geexploiteerd. Op het erf zijn een bedrijfswoning met bijbehorende schuur, de kinderopvang en twee agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Initiatiefnemer wenst de bestaande woninginhoud van 1.000 m3 van de bedrijfswoning te vergroten met 390 m3 tot een totale inhoud van 1.390 m3. Reden hiervoor is ruimte behoefte ten behoeve van mantelzorg. Initiatiefnemer wil deze extra woonruimte/ontwikkelruimte verkrijgen door toepassing van de mogelijkheden van het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit'. Concreet houdt dit in dat in ruil voor de extra inhoud woonruimte een asbesthoudende schuur op het agrarische erf aan de Langeveensweg 128 te Geesteren wordt gesloopt.
In voorliggend bestemmingsplan wordt het agrarisch bouwvlak uitgebreid met 1541 m2 en wordt de maximale inhoud van de bedrijfswoning via een aanduiding vastgelegd op 1.390 m3.
Door N+L Landschapsontwerpers is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing van het perceel aan de Bragersweg 9 is weergegeven. Hieronder wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting bijgevoegd. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van de erfinrichtingtekening weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitsnede erfinrichtingsplan Bragersweg 9 (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Concreet ziet de landschappelijke inpassing toe op:
Het deelgebied aan de Langeveensweg 128 in Geesteren bestaat uit een agrarische bedrijfsperceel met bijbehorende bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing. Eén van de bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 390 m2 wordt gesloopt. Het betreft de volledige sloop inclusief mestkelders. Daarnaast worden de bijbehorende voersilo's gesloopt/verwijderd.Na sloop blijven de overblijvende gebouwen op de slooplocatie in gebruik voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Het bedrijf aan de Langeveensweg 128 wordt niet beëindigd, maar wordt voortgezet zonder uitbreidingsmogelijkheden voor de toekomst.
In voorliggend bestemmingsplan wordt het agrarisch bouwvlak verkleind met 6201 m2 tot 3454 m2 en rondom de overblijvende bedrijfsbebouwing gelegd. De oppervlakte van de overblijvende bedrijfsgebouwen is opgenomen als maximale bebouwingsoppervlakte.
De bestaande sleufsilo's liggen in de nieuwe situatie niet binnen maar direct aansluitend buiten het bouwvlak. Op deze wijze kan op deze plek geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden van het bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen. Er dient een directe ruimtelijke relatie met het bouwvlak te zijn.
Door N+L Landschapsontwerpers is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing van het perceel aan de Langeveensweg 128 is weergegeven. Hieronder wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 2 bij deze toelichting bijgevoegd. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de erfinrichtingstekening weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede erfinrichtingsplan Langeveenseweg 128 (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Concreet ziet de landschappelijke inpassing toe op:
Tevens wordt in het erfinrichtingsplan het te slopen opstal weergegeven.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
Bragersweg 9, Geesteren
Met dit initiatief wordt aan de Bragerweg 9 de inhoud van de bedrijfswoning vergroot. Reden hiervoor is ruimtebehoefte ten behoeve van mantelzorg. Het aantal woningen neemt niet toe, waardoor de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte gelijk blijft. Opgemerkt wordt dat op het erf voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien
Langeveenseweg 128, Geesteren
Aan de Langeveenseweg 128 wordt uitsluitend een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw gesloopt. Hierdoor zal er ter plaatse van de Langeveenseweg 128 geen sprake zijn van een toename van verkeer of parkeerbehoefte. Het agrarisch bedrijf wordt qua omvang verkleind, waardoor er mogelijk sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien geen sprake is van sprake is van de toevoeging van één woning of extra oppervlakte aan bebouwing. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Nadere toetsing aan de Ladder is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.6.4 (Nieuwe ontwikkelingen in het Nationaal Landschap Noordoost Twente). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
Door het slopen van 390 m2 bebouwing aan de Langeveensweg 128 neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen af. In ruil hiervoor mag de bedrijfswoning aan de Bragersweg 9 wordten uitgebreidt met 390 m3 ten behoeve van mantelzorg. Per saldo is er geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist van een afname. Daarnaast wordt opgemerkt dat de agrarische activiteiten aan de Langeveenseweg 128 in kleinere vorm worden voortgezet wat een positief effect heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Tubbergen. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2, waar uitgebreid op dit aspect is ingegaan. In paragraaf 4.2.3.4.2 wordt beschreven dat het plan past binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Het deelgebied aan de Bragersweg 9 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. De locaties van het plangebied zijn aangeduid in afbeelding 4.2.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Het continueren van de agrarische activiteiten met uitbreiding van de bedrijfswoning aan de Bragersweg 9 past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Dit perspectief richt zich namelijk op het geven van ruimte aan de landbouw.
Het continueren van de agrarische activiteiten in afgeslankte vorm aan de Langeveenseweg 128 past eveneens binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Dit perspectief richt zich namelijk op het geven van ruimte aan een mix aan functies waaronder landbouw.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het deelgebied aan de Bragersweg 9 is aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 is grotendeels aangeduid met het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'. Daarnaast geldt voor een deel het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Dit is weergegeven op afbeelding 4.3.
![]() |
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
“Beekdalen en natte laagtes”
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De gronden in beide deelgebieden zijn ingericht als agrarische bedrijfspercelen. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig, zodat geen beschermende regeling daartoe in het bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen. De sloop van bebouwing aan d Langeveenseweg 128 en uitbreiding van de bedrijfswoning aan de Bragersweg 9 heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de natuurlijke laag. Middels een landschappelijk inpassingsplan wordt ter plaatse van beide het deelgebieden ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Het perceel wordt daarmee landschappelijk goed ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.2 en Bijlage 1 wordt hier nader op ingegaan.
In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Deelgebied Bragersweg 9 ligt binnen het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap. Deelgebied Langeveenseweg 128 ligt binnen het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jonge heide- en ontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
“Oude hoevenlandschap”
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen in beide deelgebieden versterkt. Dit gebeurt door behoud en aanleg van gebiedseigen beplanting. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid van de gemeente Tubbergen is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder behandeld.
De gemeente Tubbergen beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!
MijnOmgevingsvisie gaat in op:
Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema 'Buitengebied in balans' van belang.
Buitengebied in balans
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen.
Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. De gemeente ziet landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit doet de gemeente samen met de inwoners, de partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Op de waardenkaart van de Omgevingsvisie ligt deelgebied Bragerweg 9 in een gebied dat is gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek. De locatie Langeveenseweg 128 ligt in een gebied dat is gericht op gemiddelde waarde en dynamiek. De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard goed verenigbaar in dit gebied, aangezien dit gebied gericht is op gemengde functies.
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bedrijfswoning aan Bragersweg 9. Als tegenprestatie wordt aan de Langeveenseweg 128 een bedrijfsgebouw van 390 m2 gesloopt en worden de bouwmogelijkheden van het agrarisch bedrijf ingeperkt tot de overblijvende bebouwing. Dit initiatief draagt bij aan de toekomstbestendigheid van het platteland en een versterking van de natuur en het landschap (door een goede landschappelijke inpassing en de sloop van landschapsontsierende bebouwing zonder vervolgfunctie) voor de twee deelgebieden.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.
Op 25 januari 2022 is de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit' vastgesteld door de raad van de gemeente Tubbergen. Dit beleidsstuk bundelt en vervangt diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Mede vanwege de opgaven in het buitengebied zijn bepaalde onderdelen geactualiseerd en aangevuld.
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Het uitbreiden van de inhoud van een bedrijfswoning wordt in paragraaf 4.1 van het beleid aandacht besteed. In deze paragraaf wordt verwezen naar de regeling die geldt voor een reguliere woning in paragraaf 3.1. De volgende voorwaarden zij opgenomen:
Voor het uitbreiden van de inhoud van een woning (hoofdgebouw met eventuele aan- en uitbouwen) met meer m3 binnen de functie ‘Wonen’, gelden de volgende voorwaarden:
Extra inhoud (m3) | Sloopverhouding met asbesthoudende golfplaten | Sloopverhouding zonder asbesthoudende golfplaten |
Tot en met 500 m3 | 1 m3 extra is 1 m2 sloop | 1 m3 extra is 2 m2 sloop |
500 m3 tot en met 1000 m3 | 1 m3 extra is 2 m2 sloop | 1 m3 extra is 4 m2 sloop |
Aan de bovenvermelde voorwaarden kan in voorliggend geval worden voldaan. Hierna wordt de ontwikkeling aan de voorwaarden getoetst.
Extra inhoud (m3) | Sloopverhouding met asbesthoudende golfplaten | Sloopverhouding zonder asbesthoudende golfplaten |
Tot en met 500 m3 | 1 m3 extra is 1 m2 sloop | 1 m3 extra is 2 m2 sloop |
500 m3 tot en met 1000 m3 | 1 m3 extra is 2 m2 sloop | 1 m3 extra is 4 m2 sloop |
Via een asbestinventarisatierapport is aangetoond dat er sprake is van een te slopen gebouw met asbesthoudende golfplaten. De te slopen bebouwing kan tevens worden aangemerkt als landschapsontsierend. Gelet op de te slopen oppervlakte (390 m2) kan de maximale woninginhoud uit het bestemmingsplan (1.000 m3) vergroot worden met 390 m3 tot 1.390 m3.
Hieraan wordt voldaan, zie 1;
Hieraan wordt voldaan;
Niet van toepassing
Hier wordt aan voldaan, zie ook hoofdstuk 3;
Er wordt één volledige schuur gesloopt, hier wordt aan voldaan
Dit is niet van toepassingl
Aan de Langeveenseweg 128 wordt het nieuwe bouwvlak strak om de overblijvende bebouwing gelegd en wordt de oppervlakte van de overblijvende bedrijfsgebouwen opgenomen als maximale bebouwingsoppervlakte. De sleufsilo's komen hierdoor ook buiten het bouwvlak, maar wel direct aansluitend. Hierdoor heeft het agrarisch bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen consequenties voor het casco aangezien er geen beplanting wordt verwijderd. Aan de Bragersweg 9 wordt uitsluitend een haag verplaatst en uitgebreid. Gelet op het vorenstaande zijn geen belemmeringen ten aanzien van de Casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.
De Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 is in dit geval niet van toepassing, omdat voor bestaande erven een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de woning. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van voorliggend plan.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In voorliggend geval wordt geen nieuw geluidsgevoelig object (woning) mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning aan de Bragersweg 9 wordt alleen uitgebreid. Uit de geluidskaart voor het wegverkeer geraadpleegd uit de Atlas voor de Leefomgeving blijkt verder dat ter plaatse van de uit te breiden bedrijfswoningwaarin een geluidsniveau van <45 dB wordt verwacht. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven, waarbij de locatie van de woning is aangeduid met de rode ster. Er wordt dan ook verwacht dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning onder de voorkeurswaarde van 48 dB zal blijven. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt hiermee niet noodzakelijk geacht.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede wegverkeersgeluidkaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig. Hierdoor kan het aspect railverkeerslawaai buiten beschouwing worden gelaten.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Hierdoor kan industrielawaai (in het kader van de Wet geluidhinder) ook buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In dit geval is voor beide deelgebieden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om in beeld te krijgen of het deelgebied geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen/grasland). Hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten ter plaatse van beide deelgebieden.
Door Kruse Groep is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
In het grondwater (PB 1) zijn enkele zeer licht tot sterk verhoogde gehalten aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Gesteld wordt dat de matig tot sterk verhoogde gehalten met barium, nikkel en zink in het grondwater worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Naar mening van Kruse Groep is het dan ook niet noodzakelijk om over te gaan tot een nader grondwateronderzoek.
Door Kruse Groep is een asbestbodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd in verband met de beoogde sloop van de schuur. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
Asbestbodemonderzoek
De bodem ter plekke van de druppelzone van de te slopen schuur is asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Vanuit milieukundig oogpunt is er op basis van onderhavig bodemonderzoek geen bezwaar tegen de voorgenomen sloop.
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De onderzoekslocaties worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling (uitbreiden van een bestaande bedrijfswoning) in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Verder wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. In dit geval wordt het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 buiten beschouwing gelaten. Op deze locatie worden namelijk uitsluitend gesloopt. Iik voor de locatie Bragersweg 9 geldt dat er geen nieuw kwetsbaar object wordt toegevoegd. Echter wordt hier de woning uitgebreidt ten behoeve van mantelzorg. Hiermee is sprake van huisvesting van minder zelfredzame personen. Om die reden wordt hierna wel ingegaan op de risico's voor dit deelgebied. Het deelgebied aan de Bragersweg 9 is in afbeelding 5.2 indicatief weergeven met een blauwe ster.
![]() |
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het deelgebied:
Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
De deelgebieden liggen in een het buitengebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. De deelgebieden worden allen dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Ter plaatse van het deelgebied aan de Bragersweg wordt de bedrijfswoning uitgebreid en wordt het agrarisch bouwvlak iets vergroot. Het uitbreiden van de woning geeft geen extra milieubelasting. Daarnaast bevinden zich aan de zuidoostzijde van het erf (waar het bouwvlak wordt uitgebreid) geen hindergevoelige functies op korte afstand. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies rondom dit deelgebied.
Ter plaatse van het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 wordt het agrarische bedrijf in kleinere omvang voorgezet. Er is ten opzichte van de bestaande situatie dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies rondom dit deelgebied.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In voorliggend geval wordt ter plaatse van het deelgebied aan de Bragersweg 9 de bestaande woning uitgebreid. Er is geen sprake van een nieuwe milieugevoelige functie waarmee omliggende bedrijfsfunctie rekening moeten houden. Omliggende bedrijven worden daardoor niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Ter plaatse het deelgebied aan de Langeveenseweg is eveneens geen sprake is van het toevoegen van een nieuw(e) milieugevoelig(e) functie/object. Het gaat hier om een voortzetting van een agrarisch bedrijf in afgeslankte vorm.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.
Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van de bestaande bedrijfswoning aan de Bragersweg 9 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Er is geen sprake van het toevoegen van een nieuw geurgevoelig object. Omliggende agrarische bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Bragersweg 9 'Engbertsdijkvenen' bevindt zich op een afstand van circa 2,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Langeveenseweg 128, eveneens 'Engbertsdijksvenen' bevindt zich op een afstand van circa 4,1 kilometer.
De voorgenomen ontwikkeling (uitbreiden van een bestaande bedrijfswoning) heeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg, zoals aangetoond in paragraaf 3.4. Daarnaast zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het kleiner wordende agrarische bedrijf aan de Langeveenseweg 128 mogelijk afnemen. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden te verwachten. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een stikstofonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied ligt op ruimte afstand (enkele kilometers) van beide deelgebieden. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal, waardoor deze geen significant negatieve effecten op gebieden buiten de deelgebieden hebben.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van beide deelgebieden. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het deelgebied Bragersweg 9 wordt door beschermde diersoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Het deelgebied Langeveenseweg 128 bestaat volledig uit bebouwing en vormt geen functioneel leefgebied voor beschermde diersoorten.
Door het verwijderen van een gedeelte van de scheerhaag aan de Bragersweg 9 neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten zijn er geen wettelijke consequenties in het kader van soort- en gebiedsbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij plannen waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart welke is doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan buitengebied.
In voorliggend geval wordt alleen aan de Bragersweg 9 gebouwd. Ter plaatse van de Langeveenseweg 128 wordt uitsluitend gesloopt, de gronden ter plaatsen zijn reeds geroerd. Hierna wordt daarom uitsluitend ingegaan op de locatie Bragersweg 9.
Zoals in hoofdstuk reeds beschreven geldt voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld. De uitbreiding van de woning is kleiner dan deze onderzoeksgrens, waardoor archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd wordt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De geldende archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen in dit bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich daarnaast geen cultuurhistorische waarden die negatief beïnvloed zouden kunnen worden door voorliggend plan.
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Bragersweg 9 'Engbertsdijkvenen' bevindt zich op een afstand van circa 2,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Langeveenseweg 128 'Engbertsdijksvenen' bevindt zich op een afstand van circa 4,1 kilometer.
De voorgenomen ontwikkeling (uitbreiden van een bestaande bedrijfswoning) heeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg, zoals aangetoond in paragraaf 3.4. Tevens wordt opgemerkt dat in het kader van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, een partiële vrijstelling voor de bouwsector is opgenomen waardoor de aanlegfase buiten beschouwing kan worden gelaten. Daarom kan de 'aanlegfase' (sloop van landschapsontsierende bebouwing en de uitbreiding van de bedrijfswoning) in voorliggend geval buiten beschouwing worden gelaten. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden te verwachten.
Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het vergroten van een bestaande woning in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling. Bovendien worden de mogelijkheden voor het exploiteren van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het deelgebied Langeveenseweg 128 ingeperkt door toekomstige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing uit te sluiten. Verder wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt aan de Langeveenseweg 128. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). In voorliggend geval is slechts een watertoets uitgevoerd voor het deelgebied aan de Bragersweg 9, aangezien hier uitbreiding van de bebouwing plaatsvindt. Omdat ter plaatse van de Langeveenseweg 128 slechts bebouwing wordt gesloopt, waardoor sprake is van een afname van bebouwing, wordt het uitvoeren van een watertoets ter plaatse van dit deelgebied niet noodzakelijk geacht.
De beantwoording van de vragen voor het deelgebied aan de Bragersweg 9 heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Hierna wordt beknopt ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
Deelgebied Bragersweg 9
Afvalwater
Het afvalwater van de uit te breiden bedrijfswoning zal worden afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel.
Hemelwater
Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd in de bodem, of afgevoerd naar de dichtstbijzijnde sloot.
Deelgebied Veeneggeweg 24
Afvalwater
Ten aanzien van het afvalwater is er voor het deelgebied Langeveenseweg 128 geen sprake van wijzigingen.
Hemelwater
Het hemelwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde sloot of geïnfiltreerd op het eigen terrein, daar is voldoende ruimte voor. Het verhard oppervlak verminderd, waardoor sprake is van minder bergingsbehoefte.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Hierin zijn vormen van strijdig gebruik beschreven.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de parkeerregels.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.
Ter plaatse van de bouwvlakken mag worden gebouwd conform de in de bestemming opgenomen bouwregels. Voor de locatie Bragersweg 9 geldt een afwijkende maatvoering voor de bedrijfswoning, deze mag 1.390 m3 bedragen in plaats van de 1.000 m3 die standaard geldt voor agrarische bedrijfswoningen. Verder mag aan de Bragersweg 9 een kinderopvang worden uitgevoerd met een maximale omvang van 350 m2.
Aan de Langeveenseweg 128 is het bouwvlak om de bestaande bebouwing gelegd en is de oppervlakte van de overblijvende bedrijfsgebouwen opgenomen als maximale bebouwingsoppervlakte. De bestaande oppervlakte is circa 710 m2.
Waarde - Archeologie 3 (Artikel 4
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
Op gronden met deze bestemming geldt dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
'Waarde - Archeologie 4 ' (Artikel 5)
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
Op gronden met deze bestemming geldt dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In dit geval is sprake van een KGO ontwikkeling, die in lijn is met het provinciaal beleid en de gemeentelijke beleidsnota Buitengebied met kwaliteit. Tevens is geen sprake van andere provinciale belangen. Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt niet noodzakelijk geacht.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden voor het deelgebied aan de Bragersweg 9 via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 februari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.