Plan: | Uitbreiding zaal Kottink Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BPGEESZAALKOTTINK-VG01 |
Voor de locatie Dorpstraat 30, 36 en 38 in Geesteren is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het bestaande horecabedrijf verbouwen en uitbreiden om bedrijfsvoering in de toekomst succesvol te kunnen voortzetten. Het pand Dorpsstraat 38 wordt daarbij tevens onderdeel van het horecabedrijf. De woning op perceel Dorpsstraat 30 wordt gesloopt en een nieuwe woning wordt gebouwd. Aan de noordzijde wil aanvrager ten slotte graag de locatie van de bedrijfswoning verschuiven in westelijke richting.
Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Dorpsstraat 30, 36 en 38 in Geesteren en ligt in het centrum van Geesteren, Overijssel. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie K perceelsnummers 5177, 6580, 6581, 8258, 8259, 9210. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is weergegeven waarop Dorpsstraat 30, 36 en 38 te zien zijn. Deze percelen zijn allemaal eigendom van de uitbater. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: grens van plangebied (bron: Building Design Architectuur)
Voor de Dorpsstraat in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren'. Het bestemmingplan 'Albergen en Geesteren' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 30 maart 2015 vastgesteld. Op 28 mei 2015. is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens is het 'Parapluplan woningen in centrum dorpskern (vastgesteld 25 mei 2020) van toepassing. Voor een kleiner gedeelte van het plangebied is ook het bestemmingsplan "(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen" van toepassing (vastgesteld op 25 mei 2020).
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan "(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de percelen zijn verschillende bestemmingen toegekend, een overzicht hiervan is zichtbaar in figuur 1.3. Het perceel (met kadastraal nummer 5177) waarop tot voor kort een elektrozaak was gevestigd, kent de enkelbestemming 'detailhandel en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Het perceel dat hierachter gelegen is (perceelnummer 6580) heeft eveneens de bestemming 'detailhandel'. Dit perceel is echter al geruime tijd in gebruik door Zaal Kottink.
Het perceel waarop het hoofdgebouw van Zaal Kottink is gesitueerd (perceelnummer 8258), heeft de enkelbestemming 'horeca' met de functieaanduiding 'horeca van categorie 2'. De woning (oostelijk) naast Zaal Kottink (perceelnummer 8259), tevens eigendom van de familie, kent de enkelbestemming 'wonen'. Het veegplan legt op een gedeelte van het plangebied daarnaast ook de functie voor een standplaats vast. Dit heeft geen invloed op de onderliggende bestemmingen en mogelijkheden. Het plangebied is daarnaast deels voorzien van een dubbelbestemming voor archeologie.
Binnen de bouwvlakken gelden bovendien diverse verschillende maatvoeringen.
De geldende bestemmingsplannen bieden daarmee geen mogelijkheden om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Uitbreiding zaal Kottink Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Zaal Kottink is gevestigd aan de Dorpsstraat 36, in het centrumgebied van de kern Geesteren. Al vele jaren is Zaal Kottink met het café, de slijterij en de verschillende zalen, een bekend adres voor de inwoners van Geesteren en omliggende dorpen.
In de huidige situatie bestaat het bedrijf uit een groot hoofdgebouw, waarin zowel het bedrijf als de bedrijfswoning (bovenwoning) aanwezig zijn en twee kleinere bedrijfsgebouwen.
Op het naastgelegen perceel (oostelijk van Zaal Kottink) is een (reguliere) woning aanwezig; dit perceel is eveneens eigendom van de familie Kottink. Het pand aan de westkant van Zaal Kottink is ten slotte eveneens in eigendom van de familie Kottink. In dit pand (met bijbehorende bovenwoning) was een elektrozaak gevestigd.
Figuur 2.1 geeft een beeld van de globale begrenzing van het plangebied. Het met nummer 1 aangeduide gebouw is het hoofdgebouw, waarboven tevens de bedrijfswoning (aan de straatzijde) is gesitueerd. De woning ten oosten naast het bedrijf - Dorpsstraat 30 – dat zoals gezegd ook in eigendom is van de familie Kottink, is aangeduid met nummer 3. Het pand waarin een elektrozaak was gevestigd (Dorpsstraat 38), eveneens eigendom familie Kottink, is aangeduid met nummer 4. Naast de hiervoor genoemde gebouwen staan er twee schuren op de verschillende percelen, die door Zaal Kottink gebruikt worden voor opslag (nummers 2 en 5).
Figuur 2.1: Luchtfoto met rood omkaderd plangebied (bron: PDOKviewer)
Figuur 2.2: Bestaande situatie zijde Dorpsstraat (bron: Google Streetview)
De huidige situatie biedt voor de familie onvoldoende mogelijkheden om de bedrijfsvoering in de toekomst succesvol voort te zetten. Het voornemen is daarom om de projectlocatie op verschillende manieren aan te passen. Deze ontwikkelingen worden onderstaand nader toegelicht.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)
Allereerst zal het hoofdgebouw van Zaal Kottink worden uitgebreid, deze uitbreidingen zullen rondom het huidige gebouw plaatsvinden. De uitbreidingen van het hoofdgebouw zijn nodig zodat het Zaal Kottink voor nu en in de toekomst kan voldoen aan de eisen en wensen van de tijd. De familie kiest er bewust voor om het bedrijf meer te profileren als (eet)café, om zo ook in de toekomst een breed aanbod aan horeca te kunnen blijven aanbieden, daarmee tevens laagdrempelig en toegankelijk te blijven voor een divers publiek.
De voorkant van het hoofdgebouw zal dichterbij de Dorpsstraat komen te liggen. Als gevolg hiervan wordt Zaal Kottink prominenter gesitueerd in het centrumgebied van Geesteren, aangezien het bedrijf meer in het zicht komt te liggen vanaf de Dorpsstraat. De uitbreiding aan de voorkant van het bedrijfsgebouw/hoofdgebouw zal daarnaast voorbijgangers in de toekomstige situatie meer uitnodigen om bij Zaal Kottink naar binnen te gaan. Zo zal er onder andere meer beglazing in de voorgevel komen, waardoor het horecabedrijf een open en uitnodigend karakter krijgt.
De huidige zalen voldoen qua omvang in principe nog aan de eisen van deze tijd, maar door kleine aanpassingen wil de familie Kottink de mogelijkheid creëren voor meerdere (kleine) zalen. Dit komt tegemoet aan de huidige vraag in diversiteit als het gaat om feesten en partijen. Daarnaast zijn de uitbreidingen rondom het hoofdgebouw ook nodig voor de opslag van voorraden en het realiseren van een toiletgroep. Dit biedt Zaal Kottink eveneens meer mogelijkheden voor het organiseren van verscheidene feesten van particulieren en het organiseren van (jaarlijkse) dorpsfeesten en evenementen zoals carnaval. Deze festiviteiten – en het behoud hiervan – zijn van groot belang voor de levensvatbaarheid van een bedrijf als dat van Kottink. Daarnaast hebben deze festiviteiten een belangrijke sociale functie in het dorp.
Figuur 2.4: Impressie toekomstig hoofdgebouw vanaf Dorpsstraat (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.5: Impressie zicht op terrassen en café (bron: Building Design Architectuur)
De strook naast het hoofdgebouw (ten noordwesten), die op dit moment nog de bestemming 'detailhandel' kent, zal naar wens een horecabestemming krijgen aangezien deze in de huidige situatie reeds vele jaren door Zaal Kottink in gebruik is. Deze gronden zijn ook cruciaal voor de benodigde vluchtwegen en ontruimingsmogelijkheden van het bedrijf.
De schuur op dit perceel (in figuur 2.1 aangeduid met nummer 5), wordt in de huidige situatie gebruikt voor opslag, maar zal worden gesloopt. Aan de straatzijde (Dorpsstraat) wordt het pand verbouwd (in figuur 2.3, nummer 4) en een (kleine) zaal gerealiseerd.
De schuur ten oosten van het hoofdgebouw (in figuur 2.1 aangeduid met nummer 2), zal worden geamoveerd en wordt er op deze manier een plein gecreëerd. Hiervoor in de plaats zal – met een ietwat gewijzigde situering - een grotere schuur met meer lengte worden gebouwd. Deze nieuwe schuur zal verder naar achteren op het perceel worden gerealiseerd, waardoor er aan de voorzijde meer ruimte ontstaat (meer pleinvorming). De nieuwe schuur zal net als in de huidige situatie worden gebruikt voor opslag van het horecabedrijf (figuur 2.3 nummer 2). De vergroting is noodzakelijk omdat in de huidige situatie ruimtegebrek ervaren wordt voor wat betreft opslagmogelijkheden.
Achteraan op het bedrijfsperceel, aan de zijde van Mensinkkamp, is in het huidige bestemmingsplan een bouwvlak voor een bedrijfswoning aanwezig. De huidige locatie van het bouwvlak wordt om meerdere redenen niet als passend c.q. wenselijk beschouwd. Met name de situering nabij de achterzijde van woningen van omwonenden is niet gewenst. Het bouwvlak zal daarom richting het noordwesten worden verschoven zodat hier op termijn een nieuwe bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. Aldaar is aansluiting gezocht bij de bestaande stedenbouwkundige opzet c.q. de bebouwingsstructuur van de bestaande woningen aan de Mensinkkamp.
De open ruimte direct ten oosten van het hoofdgebouw van Kottink heeft op dit moment al een pleinfunctie. Hier wordt onder andere elke donderdag de markt opgesteld en er worden (dorps)evenementen georganiseerd. In de toekomstige situatie wil Zaal Kottink dit gebruik verduidelijken en vormgeven door de ruimte als een nog aantrekkelijker plein voor de gemeenschap in te richten. Doordat de bestaande schuur (in figuur 2.3 weergegeven met nummer 2) naar achteren zal worden verplaatst, wordt er meer ruimte op het plein gecreëerd. Deze extra ruimte is mede van belang vanwege de laad- en los mogelijkheden voor het bedrijf. In de huidige situatie is er bij activiteiten – bijvoorbeeld de wekelijkse markt - namelijk onvoldoende ruimte om tegelijkertijd goederen te kunnen laden- en lossen voor zaal Kottink. Ook ontstaat er door het verplaatsen van de schuur meer ruimte voor het organiseren c.q. centraliseren van de festiviteiten op het plein. Het verplaatsen van de schuur, en daarmee ook de verplaatsing van het hiervoor genoemde bouwvlak, zorgt voor een toename in gebruiksmogelijkheden van het plein.
De woning die aan de oostkant van Zaal Kottink is gelegen (Dorpsstraat 30) zal ook worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zal een nieuwe woning worden gebouwd met een enigszins gewijzigde situering, die beter kan voldoen aan de wensen van deze tijd. Het achterliggende idee van deze verplaatsing en herbouw van de woning komt voort uit de wens om, zoals voorgaand besproken, een duidelijker pleinstructuur te creëren tussen zaal Kottink en deze woning. Dit is niet alleen bevorderlijk voor de bedrijfsvoering en mogelijkheden voor Zaal Kottink, maar biedt ook een uitstekende gelegenheid om het centrumgebied van Geesteren te verfraaien en te accentueren. Daarnaast zorgt de gewijzigde situering van deze woning ervoor dat het plein vanaf de Dorpsstraat beter zichtbaar en beleefbaar is voor passanten.
Het behoud van de (bedrijfs)woning(en) en het bouwvlak is nodig omdat de familie ook opvolging heeft die in de toekomst ook betrokken zullen zijn bij het bedrijf en het bedrijf op enig moment over zullen nemen. De huidige bovenwoning zal in de toekomst naar verwachting deels gaan fungeren als bedrijfskantine voor het personeel van Zaal Kottink en deels als bedrijfswoning in gebruik blijven. De huidige eigenaren zullen echter op termijn verhuizen naar de naastgelegen woning (Dorpsstraat 30), aangezien zij het in de toekomst niet langer wenselijk vinden om de (bedrijfs)woning boven het eetcafé te bewonen. Een dergelijke bovenwoning zou beter passen bij een stel van jongere leeftijd, daarom zal deze woning in de toekomst bewoond worden door een van de kinderen.
Figuur 2.6: Impressie toekomstige situatie - in vogelvluchtperspectief (bron: Building Design Architectuur)
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Dit bestemmingsplan wijzigt een detailhandelsbestemming in een horecabestemming (ca. 775 m²), een functiewijziging. De aanpassing voor de (bedrijfs)woningen betreft alleen een verschuiving van het bouwvlak.
Dit plan maakt een uitbreiding van circa 280 m² ten behoeve van gebouwen mogelijk van het zalencentrum. Deze oppervlakte van 280 m² bestaat uit de wijziging van het bestaande bouwvlak voor detailhandelsbestemming (220 m²) naar de horecabestemming en daarnaast een uitbreiding van circa 60 m².
Uit jurisprudentie blijkt dat een planologische functiewijziging niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een zodanige aard en omvang heeft dat er sprake is van een neiuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om een functiewijziging van ca. 775 m², waarbij een uitbreiding van de bebouwing mogelijk is van 60 m² t.o.v. de bestaande mogelijkheid.
Verder blijkt uit jurisprudentie dat (zeer)kleinschalige ontwikkelingen niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een kantoorgebouw met uitbreiding van 540 m², een bedrijfsuitbreiding van 400 m² worden niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Blijft natuurlijk dat gemotiveerd moet worden dat deze ontwikkeling voldoet aan goede ruimtelijke ordening.
Zoals in paragraaf 2.2 is omschreven zijn de plannen bedoeld om het bedrijf ook in de toekomst succesvol te kunnen voortzetten en wordt zaal Kottink getransformeerd naar een horecabedrijf dat voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd. De uitbreidingen zijn daarnaast ook nodig voor de opslag van de voorraden en het realiseren van een nieuwe toiletgroep.
Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.2. Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het gaat in deze ontwikkeling om kleine uitbreiding van de bestaande bebouwing ter verbetering van de horecagelegenheid en om gebruik van het naastliggende winkelpand t.b.v. de horeca.
De plannen met betrekking tot de woningen betreffen het bouwen van woningen op een iets andere plek dan planologisch reeds mogelijk is. Het gaat om het 'verschuiven' van de bouwvlakken.
Deze plannen belemmeren dit uitgangspunt niet, het gaat juist om gebruik van de bestaande en reeds in gebruik zijnde percelen.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zaal Kottink wordt gedeeltelijk uitgebreid waardoor een eetcafé wordt gerealiseerd, de entree en toiletgroepen worden verbeterd en verfraaid. Tevens wordt het bestaande en naastliggende lege winkelpand betrokken bij het horecabedrijf. Dat vergroot de leefbaarheid en wordt leegstand voorkomen.
Tevens wordt het plein, dat ook een centrumfunctie heeft in de kern Geesteren, wat vergroot. Dat versterkt de leefbaarheid/kwaliteit voor het kerngebied van Geesteren.
De plannen passen binnen deze beleidskeuze.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangeduid (bron: provincie Overijssel)
Aan het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' toegewezen. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid (mits onderbouwd en regionaal afgestemd). Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Daarnaast biedt dit kansen om te anticiperen op klimaatverandering en het opwekken van duurzame energie.
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied gedeeltelijk het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen.' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In deze gebieden is er een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.
De voorgenomen ontwikkelingen zullen plaatsvinden in het centrum van Geesteren, op het terrein dat al geheel bebouwd en/of verhard is. De plannen hebben daarmee geen relevante invloed op de kenmerken uit de 'natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In een essenlandschap is een samenhangend systeem van essen, flanken en lager gelegen maten- en flierengronden. De kenmerkende bebouwing bevindt zich rondom de essen.
De voorgenomen ontwikkelingen zullen plaatsvinden in het centrum van Geesteren, op het terrein dat al geheel bebouwd en/of verhard is. Het gebied rondom het plangebied is eveneens bebouwd, waardoor er geen sprake is van een essenlandschap.
De plannen hebben daarmee geen relevante invloed op de kenmerken uit de 'natuurlijke laag'.
Stedelijke laag
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied wordt aangeduid als "Woonwijken 1955 - nu".
De kenmerken van deze laag richt zich op de naoorlogse woonwijken. De woonwijken zijn planmatig opgezet. In kleinere plaatsen zijn de nieuwbouwwijkjes niet altijd afgerond eenheden, omdat de bouwopgave te klein was.
De plannen omvatten het gedeeltelijk uitbreiden van de horecagelegenheid en het bouwen van twee woningen die reeds mogelijk waren, op een plek die stedenbouwkundig wenselijker is. Het plan is in overeenstemming met de kenmerken van de stedelijke laag.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving wordt de Dorpsstraat weergegeven als onderdeel van de historische infrastructuur en fietsroute. Met het plan wordt een bestaand pand langs de route gedeeltelijk uitgebreid. Het plan doet geen afbreuk aan de kenmerken van de historische infrastructuur.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en verankerd provinciaal ruimtelijk beleid.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. Deze verordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 13 november 2019 en op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Hierin zijn de principes van concentratie en ruimtelijke kwaliteit uitgewerkt (zie ook 3.2.2).
Conclusie
Met de conclusie dat voldaan wordt aan de de Omgevingsvisie èn dat wordt voldaan aan de principes van concentratie en ruimtelijke kwaliteit, kan ook worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de Omgevingsverordening.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
Toets
Geesteren is een van de drie grote kernen in de gemeente.
Eén van de speerpunten is "leefbare kernen'. Daarin is belangrijk:
- voldoende voorzieningen;
- aantrekkelijk wonen;
- ruimte voor ondernemen;
- leefbare openbare ruimte.
Voorzieningen dragen in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid en positieve gezondheid
De gemeente doet daarin een aanatal zaken, onder andere een bijdrage leveren aan het versterken van het dorpscentrum, meedenken over invuling van leegstaande gebouwen
Figuur 3.6 Kaart Omgevingsvisie Tubbergen (bron gemeente Dinkelland)
Eén van de waarden van 'Kernen met woon- en centrumfunctie' is dat er belangrijke zijn zoals winkels, horeca, sportvoorzieningen, zorg, pinmogelijkheden. Een andere waarde is de aanwezigheid van ontmoetingsplekken in het bijzonder in de omgeving van voorzieningen.
Voor deze kernen geeft de visie aan om in te spelen op mogelijkheden om te ontmoeten, concentratie van publieksgerichte functies en voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern.
Door de verbouw- en uitbreidingsplannen is zaal Kottink voorbereid op de toekomst, die zorgt voor leefbaarheid in het centrum van Geesteren. Het leegstaande winkelpand krijgt een logische en goede invulling door deze bij de horecazaak te betrekken, geconcentreerd op één locatie.
Zoals aangegeven wordt de schuur voor de opslag naar achteren 'verplaatst' waardoor er meer ruimte en grotere pleinvorming ontstaat voor de warenmarkt en jaarlijkse festiviteiten. Belangrijke elementen voor de leefbaarheid van het dorp.
In de nota omgevingskwaliteit staat het welstandsbeleid voor de gemeentes Dinkelland en Tubbergen (Noaberkracht). Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in deelgebieden (kernen en buitengebied).
Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaart van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is.
Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaat uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Toets
Geesteren is na de Tweede Wereldoorlog langzaam uitgegroeid tot een kerkdorp met voorzieningen, van oudsher gesitueerd langs de oude hoofdroutes welke nog in het straatbeeld herkenbaar zijn. De invalswegen komen samen bij de kerk. In de buurt van het centrum overheerst de winkelfunctie, waarbij schaalvergroting met een moderne winkel- en woongebouw opvalt. Verder langs de invalswegen is de bebouwing kleinschalig met een dorps karakter. Ter plaatse van Zaal Kottink geldt voornamelijk het omgevingsniveau 'midden omgeving'.
Voor gebieden met het niveau 'midden omgeving' zijn in de Nota omgevingskwaliteit van de gemeente Tubbergen en Dinkelland criteria weergegeven waaraan een bouwplan moet voldoen. Bij uitwerking van het plan zal verdere invulling worden gegeven aan de welstandseisen die door de gemeente Tubbergen worden gesteld.
Figuur 3.7: Kaart omgevingskwaliteit Geesteren (bron: Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen)
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een (beperkte) uitbreiding van de horecazaak mogelijk gemaakt en een winkelpand betrokken bij de horecazaak. Daarnaast omvat het bestemmingsplan de bouw van twee woningen die reeds mogelijk zijn. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is horeca en detailhandel.
Woningbouw, horeca en detailhandel wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van (aantal woningen) op bestaand stedelijk gebied, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.
Uit voorgaande volgt dat de beperkte uitbreiding van de bebouwde oppervlakte van de horeca (ca. 60 m²) en beperkte functiewijziging van detailhandel naar horeca (ca. 220 m²), in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het gaat hier om plannen voor verbouw/uitbreiding van het horecabedrijf aan de Dorpsstraat in Geesteren. Het pand naast het horecabedrijf waarin detailhandel was gevestigd wordt verbouwd en betrokken bij het horecabedrijf, waarin een kleine zaal gerealiseerd wordt. De bovenwoning op perceel Dorpsstraat 38 is onderdeel van de inrichting.
Een eetcafé kan gelijk worden gesteld met een restaurant waarbij een richtafstand van 10 m¹ tot een woning moet worden aangehouden. Voor het pand dat van winkel tot een zaaltje wordt ingericht, geldt eveneens een afstand van 10 m, vergelijkbaar met een café. Beide vanwege het hinderaspect geluid en voor een restaurant ook deze afstand vanwege het aspect geur.
Ter plaatse van het plangebied in het centrum van Geesteren is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', geen 'rustige woonwijk'. Dit is een gebied waar meer functies aanwezig zijn, zoals horeca, detailhandel en centrum, direct grenzend aan elkaar. In een gemengd gebied is het toegestaan om 'een stap terug' te doen met betrekking tot de richtafstanden. Dat betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd. Eén afstandsstap terug komt uit op een benodigde afstand van 0 m.
De woningen aan de overzijde van de Dorpsstraat bevinden zich allen op een afstand van minimaal 15 meter. In het kader van goede ruimtelijke ordening heeft voor een zorgvuldige afweging plaatsgevonden en is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of dit bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. In paragraaf 4.5 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met Bedrijven en milieuzonering en vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Kruse Milieu BV heeft een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd voor de plannen binnen dit plangebied (projectcode 21021416, 18 mei 2021).
Toets
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat op de bovengrond van de onderzoekslocatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest. De onderzoekslocatie is onverdacht voor chemische componenten.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 13 inspectiegaten gegraven, waarvan 1 boring is doorgezet tot 3.4 meter diepte en afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zand. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (sporen baksteen). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1.75 meter min maaiveld.
Resultaten chemische en asbestanalyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG I) is zeer licht verontreinigd met kwik en lood;
- de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- in het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium en minerale olie;
- in MM FF - 01 is geen asbest aangetoond;
- in MM FF - 02 is geen asbest aangetoond;
- in MM FF - 03 is geen asbest aangetoond.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese "asbestverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I) en in het grondwater (PB 1) zijn zeer licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II) en in de ondergrond (OG) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 is geen asbest aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande verbouwings- en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico‘s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en beoogd toekomstige gebruik.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toetsing
Zaal Kottink en de te verplaatsen woning liggen aan de Dorpsstraat. De bedrijfswoning zal ontsluiten via de Mensinkkamp. Beide wegen kennen een 30 km/u-regime.
Dat betekent dat er geen zonering geldt en dàt geen reden is voor een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai.
Via deze planherziening wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt, maar ontstaat de mogelijkheid om de bestaande woning Dorpsstraat 30 verder naar achteren te bouwen. De woning komt daardoor verder van de weg af te liggen en wordt dus minder belast.
De verwachting is dat voor een aanvaardbaar binnen woon- en leefklimaat kan worden gezorgd.
Railverkeerslawaai en Industrielawaai
Zowel railverkeerslawaai en industrielawaai zijn hier niet relevant.
In de omgeving is geen spoorweg aanwezig en is toetsing met betrekking railverkeerslawaai niet aan de orde. In de nabijheid van het plangebied zijn geen industriële inrichtingen of gezoneerde inrichtingen aanwezig.
Akoestisch onderzoek
In het kader van goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidemissie van zaal Kottink op geluidgevoelige objecten in de directe omgeving te berekenen. Bij dit onderzoek is tevens meegenomen de bewegingen van de personenauto's vanwege de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Munsterhuis geluidsadvies (30 april 2021, projectnummer 21.036). Het onderzoek is opgenomen als bijlage in de toelichting Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.
Op basis van onderhavig akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Het nemen van de maatregelen in paragraaf 5.3 van het akoestisch onderzoek is als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen plannen en is er sprake van een aanvaardbaar 'woon- en leefklimaat'.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De plannen betreffen een uitbreiding van de horeca. De uitbreiding wordt gedeeltelijk gerealiseerd in het pand waarin detailhandel was gevestigd. De plannen met betrekking tot de (bedrijfs)woningen betreffen woningen die reeds planologisch mogelijk zijn.
Het horeca - café-gedeelte wordt met circa 280 m² uitgebreid, hetgeen extra verkeersbewegingen met zich mee kan brengen. Daarentegen verdwijnt de detailhandel(sbestemming) met een oppervlakte van 220 m².
Het aantal verkeersbewegingen neemt af. Detailhandel (hier bruin-/witgoed) levert meer verkeersgeneratie op dan de horeca.
In paragraaf 4.11 is de verkeersgeneratie in de bestaande situatie berekend en daar tegenover de toekomstige situatie gezet.
Daaruit blijkt dat de situatie verbetert in verkeersbewegingen. Dat betekent dan ook een verbetering voor luchtkwaliteit.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2 uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,5 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron is een tankstation aan de Hardenbergerweg. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 21 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5 Watertoets. Waterschap Vechtstromen is via deze watertoets geïnformeerd over dit plan.
Op basis van de toets kan de korte procedure worden gevolgd. De bestemming en de grootte hebben gering invloed op de waterhuishouding.
Waterschap Vechtstromen heeft aangegeven dat de procedure van de watertoets goed is doorlopen en geeft een postief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurbank Overijssel heeft een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (projectnummer 3324, 3-5-2021).
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’, en het opzettelijk ‘verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Uitvoering van voorgenomen activiteiten, met uitzondering van stikstof, heeft geen negatief effect op kwalificerende soorten of habitats in Natura 2000-gebied. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, zoals de toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermd grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats
Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten is het bezette nest beschermd, niet de nestplaats, maar van de huismus is ook de nestplaats beschermd buiten de voortplantingsperiode. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden zonder ontheffing. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de beplanting en bebouwing te verwijderen buiten de voortplantingsperiode. Om vast te kunnen stellen of er mussen onder de dakpannen van de woning nestelen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Conform het daarvoor geldende protocol, dient dit uitgevoerd te worden in de maanden april-mei. Op basis van nader onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.
Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt dit onderzoek uit te voeren conform het vleermuisprotocol 2021. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober).
Voor de amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibiën en vogels niet af.
Stikstofdepositie
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.
De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten.
De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van projecten of plannen. Dat betekent bijvoorbeeld dat nog steeds een natuurvergunning nodig kan zijn voor de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het verkeer op een aan te leggen weg.
AERIUS Calculator 2020
Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2020 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2022, omdat geacht wordt dat voorliggend project dan pas gereed is. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoort AERIUS projectbestand met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase
Voor de rekenresultaten en invoergegevens wordt verwezen naar Bijlage 3 AERIUS-berekening.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van de beoogde ontwikkeling bedraagt 28,75 kg NOx p/j. De totale ammoniakemissie bedraagt 1,20 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er NOx en NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS
berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-
gebied dat gevoelig is voor zowel stikstof als ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens gebruiksfase, vindt er dan ook
géén meetbare verhoging van de depositie stikstof en ammoniak plaats in Natura 2000-gebieden als
gevolg van de van de beoogde ontwikkeling.
De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000- gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het perceel heeft in het huidig bestemmingsplan grotendeels de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’ en aanduiding ‘specifieke vorm van waarde-hoge archeologische verwachtingswaarde’. Op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’ geldt dat, in afwijking van hetgeen in de andere bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken mogen worden gebouwd.
Daarbij is in de regels ook bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde' met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m², waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,4 m zal kunnen worden verstoord, wel bouwwerken mogen worden gebouwd. Een waargave van de archeologische verwachtingenkaart van Tubbergen is onderstaand zichtbaar.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Archeologische verwachtings- en
advieskaart, gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied ligt grotendeels in gebied "dekzandhoogtenen -ruggen", waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. De ontwikkeling in onderhavig plan overschrijdt deze oppervlakte niet en is daarmee in overeenstemming met het aspect archeologie.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanweizg zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het horecabedrijf wordt ontsloten via de Dorpsstraat, de centrale verkeersader in het dorp Geesteren.
Om te bepalen of de bestaande infrastructuur is berekend op de eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen, kan het toekomstige gebruik worden afgezet tegen het huidige gebruik. De berekening kan gebaseerd worden op "Toekomstbestendig parkeren", brochure 381 CROW.
De berekening is gebaseerd op de situatie zoals die op dit moment bekend is.
In de berekening zijn de verkeersruimtes niet meegenomen bij de nieuwe situatie, overeenkomstig de parkeersituatiie.
Voor een café/restaurant zijn geen concrete verkeersgeneratiecijfers bekend. Voor deze functie wordt aansluiting gezocht bij de cijfers voor een discotheek (19,0) en bij 'rest bebouwde kom'. Beide zijn uitgaansgelegenheden waar de bezoeker een drankje kan nuttigen. Een discotheek differentieert van een bar in de aanwezigheid van een dansvloer. Gesteld wordt dat de aanwezigheid van een dansvloer geen invloed heeft op de hoeveelheid verkeer per 100 m² bvo.
Bestaande situatie
Toekomstige situatie
Figuur 4.4 berekening verkeersbewegingen
Conclusie
Uit de bovenstaande berekeningen blijkt dat de verkeersgeneratie in de toekomst afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Deze vermindering van verkeersbewegingen betekent een verbetering.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Centraal en achter het zalengedeelte is er parkeergelegenheid voor de bezoekers van Zaal Kottink.
In de gemeente Tubbergen is de parkeernota "Bouwen en parkeren 2018" van kracht, waarin is vastgelegd dat parkeren in voldoende mate op eigen terrein moet worden geregeld. Daarbij wordt uitgegaan van de nieuwe parkeerbehoefte ten opzichte van de bestaande situatie.
In onderstaand figuur is een berekening gemaakt van de nieuwe situatie ten opzicht van de bestaande situatie.
Figuur 4.5: berekening extra parkeerbehoefte
Uit de berekening van de parkeerbehoefte volgt dat er 11 extra parkeerplaatsen nodig zijn ten opzichte van de bestaande situatie. In de bestaande situatie zijn 40 parkeerplaatsen aanwezig. In de nieuwe situatie zullen 51 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiervoor is een inrichtingstekening opgesteld. De nieuwe parkeersituatie is hieronder weergegeven.
Figuur 4.6: nieuwe situatie terrein Kottink, parkeerplaatsen zijn hierop aangegeven (bron: Building Design Architectuur)
Met inachtneming van vorenstaande is voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren sprake van een passende ontwikkeling.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin aan de orde komen:
- de inleidende regels;
- de bestemmingsregels;
- de algemene regels;
- de overgangs- en slotregels.
Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Horeca
De bestaande horecagelegenheden buiten het kernwinkelgebied zijn specifiek bestemd. Daar waar sprake is van een bedrijfswoning, is ook deze positief bestemd. Door het onderbrengen in een aparte bestemming is uitbreiding van het aantal horecagelegenheden buiten het kernwinkelgebied uitgesloten. Binnen de bestemming is onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ (categorie 1) en ‘zwaardere’ (categorie 2) horecabedrijven. De mogelijke hinder van deze bedrijven voor de omringende woonomgeving rechtvaardigt dit onderscheid.
Wonen
De bestemming "Wonen" is een verzamelbestemming voor alle in het plangebied voorkomende (half)vrijstaande en aaneengeschakelde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Vrijstaande en halfvrijstaande woningen kunnen in een bouwvlak zonder aanduiding worden gerealiseerd. In de systematiek van dit bestemmingsplan hebben vrijstaande woningen een bouwvlak van 10 bij 15 meter toegekend gekregen, in deze bouwvlakken is het dus niet mogelijk om een twee-onder-één-kapwoning te realiseren. Ook de toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding vastgelegd.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt een maximum van 250 m² waarbij ten hoogste 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd. Voor wat betreft de situering zijn de bebouwingsbepalingen erop gericht - ter bescherming van het straat- en bebouwingsbeeld - bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering.
In deze planherziening gaat het om het, naar achteren, verschuiven van het bouwvlak voor een bestaande woning.
Waarde - Archeologie
Zoals in de paragraaf voor archeologie is verwoord wordt aan de gronden die op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart zijn aangemerkt als , ‘terrein van (hoge en zeer hoge) archeologische waarde’ en de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toegekend.
Binnen de aanduidingsgebieden ‘specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde’ en specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde’ ligt deze grens bij respectievelijk 2.500 m² en een diepte van 40 centimeter.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1 (vervanging) en 4 waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 21 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.