Plan: | Albergen, Zenderseweg 35 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.ALBBPZENDERSEWEG35-VG01 |
Aan de Zenderseweg 35 te Albergen is Arends Tweewielers reeds 30 jaar gevestigd. Op het perceel zijn het bedrijfsgebouw (winkel en garage met bijgebouwen) en een bedrijfswoning aanwezig. Door een gebrek aan opvolging staat de fietsenzaak met bedrijfswoning al geruime tijd in de verkoop. Tot op heden is er nog geen zicht op een eventuele verkoop in de nabije toekomst. Derhalve is het plan opgevat om het perceel te herontwikkelen, waarbij vier nieuwe woningen worden gerealiseerd en de bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning.
De herontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' niet mogelijk vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Zenderseweg 35 te Albergen, op de kruising van de Zenderseweg en de Molendijk. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie H, nummer 6302 en heeft een oppervlakte van 1.570 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Albergen weergegeven (rode marker).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de woonbebouwing aan de Nijenhof, aan de oostzijde door de Molendijk 1, aan de zuidzijde door de Molendijk en aan de westzijde door de Zenderseweg.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied aan de Zenderseweg 35 te Albergen is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren', vastgesteld op 30 maart 2015. Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Detailhandel', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'. Tot slot is het perceel voorzien van een bouwvlak met maatvoering 'maximum bouwhoogte 7 m' en 'maximum goothoogte 3 m'. Voor het bouwvlak van het bedrijfspand (detailhandel) geldt de maatvoering 'maximum bouwhoogte 5 m' en 'maximum goothooge 3 m'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel op de begane grond met dien verstande dat opslag ten dienste van en in directe relatie met de ter plaatse gevestigde detailhandelsvestiging wel is toegestaan op de tweede en/of hogere bouwlaag, wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft en een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Ten aanzien van het wonen is op 21 mei 2019 het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan woningen in centrum dorpskernen' als ontwerpbestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Doel van dit bestemmingsplan is om het aantal woningen binnen onder andere de bestemming 'Detailhandel' te maximaliseren. Door middel van het paraplubestemmingsplan worden de woningaantallen binnen de centrumgebied gemaximaliseerd tot het bestaande aantal woningen.
Het realiseren van woningen in het plangebied aan de Zenderseweg 35 is, vanwege het ontbreken van de gebruiks- en bouwmogelijkheden, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Albergen, Zenderseweg 35' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Aan de Zenderseweg 35 te Albergen is Alfons Arends Tweewielers reeds sinds 30 jaar gevestigd. Op het perceel zijn het bedrijfsgebouw (winkel en garage met bijgebouwen) en een bedrijfswoning aanwezig. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie H, nummer 6302 en heeft een oppervlakte van 1.570 m2. Het winkelpand met aangebouwde bedrijfswoning hebben een oppervlakte van circa 470 m2. Daarnaast zijn er nog twee bijgebouwen op het perceel aanwezig met een oppervlakte van respectievelijk circa 25 m2 en 50 m2. Het plangebied is gelegen op de kruising van de Zenderseweg en de Molendijk en wordt omgeven door woningen. Ten zuidwesten van het perceel bevindt zich het bedrijventerrein Zuid-Esch. In figuur 2.1 is een aanzicht van de voorzijde van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: Aanzicht plangebied (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied (bron: Cyclomedia)
Zoals reeds is aangegeven wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en worden er vier nieuwe twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd voor de doelgroep starters. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet in een reguliere burgerwoning. In onderstaande figuur 2.3 is een situatietekening van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur/KROON-BV)
Aan de zijde van de Zenderseweg worden twee woningen (twee-onder-een kap) gerealiseerd. De kavels hebben een oppervlakte van respectievelijk 221 m2 (kavel 1) en 244 m2 (kavel 2). Ten behoeve van de inritten van deze woningen worden de twee bomen verwijderd. In de bestaande situatie zijn er langs de Zenderseweg reeds 5 parkeerplaatsen aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. De woningbouwkavels (kavel 1 en 2) langs de Zenderseweg worden voorzien van een oprit met één parkeerplaats per woning.
De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere burgerwoning en ontsloten via de Molendijk (kavel 3). Deze woning heeft een kaveloppervlakte van circa 411,5 m2 en wordt voorzien van één parkeerplaats.
Tot slot worden er aan de Molendijk nog twee woningen (twee-onder-een kap) gerealiseerd. De kavels hebben een oppervlakte van respectievelijk 347,5 m2 (kavel 4) en 360,5 m2 (kavel 5). De woningbouwkavels worden voorzien van een oprit/inrit met één parkeerplaats per woning. Langs de Molendijk worden twee parkeerplaatsen aangelegd/in stand gehouden. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden een eik, een beuk, kersen en coniveer verwijderd. De twee (beeldbepalende) eiken in het plangebied blijven behouden.
Al met al worden er als gevolg van het plan zeven parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd/in stand gehouden. Daarnaast is er per woning één parkeerplaats aanwezig waardoor het plan voorziet in 12 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm die geldt op grond van de Beleidsnota Bouwen & Parkeren van de gemeente Tubbergen, zie paragraaf 4.10.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Als gevolg van de herontwikkeling van de voormalige fietsenzaak wordt de bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning en worden er vier nieuwe woningen gerealiseerd.
Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1, tweede lid van het Bro is dan ook niet van toepassing. Derhalve kan op grond van deze uitspraak geconcludeerd worden dat de realisatie van vier nieuwe woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Echter, op grond van de uitspraak van 16 september 2015 is bepaald dat ook wanneer de Ladder nit van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Dit plan maakt woningbouw voor de lokale behoefte (zie paragraaf 3.3 binnen de kern Albergen mogelijk, waarmee het voornemen past binnen het principe van concentratie.
Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In de woonvisie van de gemeente Tubbergen zijn onder andere de regionale woningbouwafspraken opgenomen. Op basis van de regionale woningbouwafspraken kan de gemeente Tubbergen voor de periode 2019 - 2029 in totaal 585 woningen toevoegen. In paragraaf 3.3.2 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het woonbeleid van de gemeente Tubbergen. Het plan is in overeenstemming met het woonbeleid van de gemeente waarin de provinciale woningbouwafspraken zijn opgenomen. Derhalve is het plan in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De voorgenomen ontwikkeling is gericht op de doelgroep 'starters' in de kern Albergen. Gelet op de kenmerken van het geldende ontwikkelingsperspectief kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan het eigen karakter van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de stedelijke laag weergegeven.
Figuur 3.3: Stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Met het realiseren van de nieuwe woningen is rekening gehouden met de omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
Het plangebied is op grond van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.
Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bestaande bebouwde kom van Albergen kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de kenmerken van de donkerte. In de omgeving van het plangebied is reeds bebouwing aanwezig waar verlichting wordt toegepast. De voorgenomen ontwikkeling doet dan ook geen extra afbreuk aan de kenmerken van de donkterte.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
De rode draad door de structuurvisie wordt gevormd door de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen:
Kenmerkend voor de woningvoorraad van de gemeente Tubbergen is dat die relatief jong is. Vooral in Geesteren en Albergen is relatief veel ruim opgezette nieuwbouw. Er is geen sprake van structurele leegstand. Om te voorkomen dat dit op termijn ontstaat, stuurt de gemeente op een geleidelijke woningbouwontwikkeling, op de juiste locatie(s) én afgestemd op de lokale behoefte voor zwel ouderen als ook jongeren en doorstromers. Goede initiatieven op het gebied van wonen worden in overweging genomen, ook wanneer ze niet direct passen in het bestemmingsplan. Daarbij is het onder andere van belang dat er uitgegaan wordt van zuinig ruimtegebruik en een geleidelijke ontwikkeling van de voorraad. Inbreiding heeft de voorkeur boven uitbreiding, mits de omgevingskwaliteit in de betreffende kern niet aangetast wordt.
Het plangebied aan de Zenderseweg 35 is gelegen in de kern Albergen. Het kerkdorp Albergen is de oudste nederzetting binnen de gemeente Tubbergen. De opgave op het gebied van wonen is in Albergen beperkt. Albergen is een van de drie hoofdkernen en heeft (beperkte) commerciële maatschappelijke voorzieningen. Vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid gaat inbreiding voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat.
Voor de komende periode is er zowel nog een kwantitatieve als kwalitatieve woningbouwopgave voor starters als voor doorstromers in Albergen. Initiatieven die tegemoet komen aan een concrete behoefte in de gemeente, zijn afweegbaar wanneer er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.
Als gevolg van het voornemen wordt het perceel herontwikkeld naar woningbouw, waarbij de 'starters' als doelgroep gelden. Het plangebied is gelegen binnen de bestaande kern van Albergen waardoor er sprake is van inbreiding. Aangezien er een lokale behoefte is aan starterswoningen in de kern Albergen kan gesteld worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Structuurvisie 'Op en top Tubbergen'.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. Hierin is per kern de woningbehoefte aangegeven. Hierin wordt de visie op het wonen in de gemeente Tubbergen tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025.
In de Woonvisie 2016+ is de volgende ambitie als wensbeeld voor Tubbergen in 2025 opgenomen: "Een groene gemeente van attractieve kernen met vitale gemeenschappen. De kernen hebben ieder hun aantrekkingskracht vergroot. De kwaliteit van de dorpskernen is versterkt, Tubbergen voorop. En door telkens goed in te spelen op wensen van bewoners, lukt het om in alle kernen de juiste woningen toe te voegen. Woningen die aansluiten op de woonwensen van nu én van de toekomst. Zo kunnen meer mensen in hun kern blijven wonen, als zij een stap vooruit willen zetten en als zij oud worden. De sociale vitaliteit van de lokale gemeenschappen wordt zo versterkt."
Om deze centrale ambitie waar te maken, is deze in de woonvisie in drie onderliggende ambities vertaald:
In onderstaand schema wordt inzage gegeven in de woningbehoefte voor de kern Albergen. De tabel laat zien dat er tot aan 2024 een verwachte behoefte bestaat van 86 woningen. Tweejaarlijks wordt een Uitvoeringsnota woningbouw opgesteld. Daarmee wordt de gemeenteraad geïnformeerd over de voortgang van de woningbouw en de aanpassingen in de planning. Deze nota bevat een actueel beeld van het woningbouwprogramma voor Tubbergen en is de gemeentelijke inzet bij de regionale afstemming van de woningbouw. De huidige plancapaciteit biedt ruimte voor verdere toevoeging, bovenstaande tabel geeft aan dat er een beschikbare plancapaciteit van 24 woningen is.
Echter, in hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouwprogrammering in een tweejaarlijkse Uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Derhalve heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen op 27 november 2018 de Uitvoeringsnota Woningbouw 2018 vastgesteld. Dit kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Ook de huishoudensprognoses hebben een zekere voorspellende waarde. Wel dient daarbij een zekere bandbreedte te worden gehanteerd ter voorkoming van schijnwerkelijkheid.
Feitelijk gaat het om een kwaliteitshandvest op basis waarvan de gemeente per kern:
Deze opdracht is door Stec-groep uitgevoerd en als bijlage bij de Uitvoeringsnota woningbouw 2018 bijgevoegd. Het rapport is opgebouwd uit een woningmarktanalyse gevolgd door aanbevelingen en de werkwijze voor de kwalitatieve programmering. Volgens het Stec-rapport groeit het aantal huishoudens de komende jaren met zo'n 5% maar op kernniveau varieert de groei meer. Op korte termijn is er nog een (beperkte) opgave van reguliere grondgebonden eengezinswoningen en nultredenwoningen. In de periode na 2027 ontstaat een punt waar geen extra grondgebonden woningen meer nodig zijn. De groeiende doelgroep ouderen laat in beginsel voldoende grondgebonden woningen achter voor jongeren. Dit gaat dan om de hoeveelheid woningen en staat los van de vraag of deze woningen kwalitatief voldoen aan de woningbehoeften zoals woningtype en prijssegment voor starters. In de kernenfoto's wordt per kern ingegaan op de kwaliteit van de woningvoorraad. Hieronder worden enkele belangrijke conclusies uit de bevindingen van Stec en vanuit de participatiegesprekken met de kernen op een rij gezet:
De komende tien jaren is er nog nieuwbouw nodig in de gemeente Tubbergen, daarna volgt er balans en vlakt de behoefte af. Om als gemeente een goede kwalitatieve afweging op kernenniveau te maken zijn de zogeheten 'kernenfoto's' opgesteld. Uitgangspunt is dat er niet zozeer gestuurd wordt op aantallen maar op prioritering van inbreidingsplannen en de concrete behoefte aan een woningtype.
Op grond van de 'kernenfoto' geldt voor Albergen dat er veel gezinswoningen aanwezig zijn: circa 80% van de voorraad. De doelgroep blijft de komende jaren relatief stabiel, met een lichte daling. Kwantitatief is er dus geen behoefte aan nieuwe gezinswoningen, maar de bestaande voorraad is relatief oud. Hierdoor ontstaat mogelijk een vervangingsopgave.
Ten aanzien van starterswoningen geldt dat het toevoegen van starterswoningen op korte termijn kan voorzien in een behoefte, vooral daar waar bestaande woningen nu nog niet beschikbaar of te duur voor de gemiddelde stater zijn. Op middellange termijn komt naar verwachting voldoende aanbod beschikbaar voor deze doelgroep.
Ten aanzien van ouderenwoningen geldt dat het aantal 65+ huishoudens verdubbelt de komende jaren, dus hier ligt de grootste opgave. Er zijn nu weinig nultredenwoningen en appartementen voor senioren. Kleinere levensloopbestendige woningtypen zijn gewenst voor deze doelgroep, zo blijkt ook uit de inloopmiddag. Deze woningen combineren met starterswoningen is mogelijk.
Conclusie van het kwaliteitskader is dat er bewuste keuzes gemaakt moeten worden over welke woningen waar worden toegestaan. Op grond van de 'kernenfoto's' en het kwaliteitskader gelden in ieder geval de volgende uitgangspunten:
Als gevolg van het voornemen wordt een winkelpand herontwikkeld naar woningbouw, waarbij het betrekking heeft op een inbreidingslocatie in de kern van Albergen. Het bedrijfspand staat al circa 2 jaar te koop. Tot op heden is er geen interesse getoond in de huidige bestemming en bebouwing. De huidige situatie is dus niet langer wenselijk. Voorliggend plan voorziet echter wel in een concrete behoefte. Het woningbouwplan richt zich op de doelgroep 'starters'. Op basis van de Woonvisie 2016+ en de Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2018 kan geconcludeerd worden dat het gewenste voornemen past binnen de woningbouwprogrammering van de gemeente Tubbergen.
Op 16 februari 2016 is de Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016 in werking getreden. De gemeente Tubbergen werd en wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Deze beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering env ersterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand gebied.
De Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016 bevat een toetsingskader zodat aanvragen eenvoudig, duidelijk en sneller kunnen worden getoetst. Ook wordt dan de beoordeling beter en sterker beargumenteerd en onderbouwd.
Wanneer een aanvraag voor bouwen op een inbreidingslocatie binnen het bestemmingsplan past is de gemeente verplicht medewerking te verlenen. Indien de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan en ook niet binnen de daarin opgenomen (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden zal een afweging moeten worden gemaakt of er medewerking wordt verleend. Deze afweging kan worden gemaakt aan de hand van toetsing aan de criteria zoals hieronder wordt weergegeven. Dit laat onverlet dat een bouwvoornemen ook moet worden getoetst aan alle relevante beleids- en omgevingsaspecten, zodat woningbouw op de bewuste locatie als een aanvaardbare vervolgfunctie kan gelden
Beleid
Verzoeken voor woningbouw dienen te worden getoetst aan het bestaande beleid:
- Structuurvisie;
- Woonvisie 2016+ en Uitvoeringsnota Woningbouw
Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.
Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw, waardoor met andere typen woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen.
Toets
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de transformatie van een detailhandelsfunctie naar woningbouw. In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan het geldende beleid.
Daarnaast is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld van de voorgenomen ontwikkeling. Het ontwerp is voorgelegd aan het Kwaliteitsteam van de gemeente Tubbergen. Het Kwaliteitsteam heeft geconstateerd dat, wanneer de bestaande woning behouden blijft, er te winig ruimte is om een dubbel woonhuis aan de Zenderseweg te plaatsen. Het Kwaliteitsteam heeft geadviseerd om hier een vrijstaand woonnhuis te plaatsen dat qua positie en oriëntatie inspeelt op de bestaande bebouwingsstructuur.
Echter is naast het stedenbouwkundig belang ook de woningbehoefte van belang voor voorgestelde ontwikkeling. In het bouwbesluit staan voorschriften waaraan bouwwerken altijd moeten voldoen. Gericht op het plangebied is de ruimte tussen de te behouden woning en de zijdelingse perceelsgrens 20 meter breed. Dit wordt gebaseerd op een actuele luchtfoto uit GeoViewer. Gelet op de minimaal vastgelegde breedtes voor verblijfsruimten (1,8 meter) in het bouwbesluit is het praktisch mogelijk een twee-onder-één-kapwoning te realiseren aan de zijde van de Zenderseweg. Het is praktisch haalbaar om aan de zijde van de Zenderseweg een twee-onder-één-kapwoning te realiseren. Hiermee wordt ingespeeld op de lokale behoefte naar starterswoningen. Met deze bestemmingsplanprocedure wordt zodoende geregeld dat gebouwd kan worden naar de behoefte in Albergen.
Aangezien het plan qua bouwmogelijkheden (bouwregels) aansluit bij de woonbebouwing in de omgeving kan geconcludeerd worden dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aansluit op de omgeving.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
De Afdeling heeft in deze uitspraak bepaald dat het feit dat het gebruik van het perceel door de realisering van het project (vestiging evenementenhal op een bedrijventerrein) verandert, niet betekent dat de wijziging van het gebruik aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is van belang dat de functiewijziging niet gepaard gaat met een uitbreiding van bebouwing op het perceel, dat de dat het niet aannemelijk is dat de wijziging van het gebruik een dusdanig andere verkeersaantrekkende werking heeft dat daarmee milieugevolgen gepaard gaan die ertoe moeten leiden dat de ontwikkeling aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij heeft de Afdeling tevens in aanmerking genomen dat het project is gelegen aan de rand van een bedrijventerrein in een gebied met een gemengd karakter en waar op grond van het bestemmingsplan al bedrijvigheid was toegestaan.
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een voormalige fietsenzaak gesloopt en wordt het perceel herontwikkeld waarbij vier nieuwe woningen worden toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning.Om de nieuwe woningen mogelijk te maken wordt er circa 375 m2 aan bebouwing gesloopt. De vier twee-onder-een kapwoningen hebben een ruimtebeslag van 258 m2. Derhalve neemt de bebouwde oppervlakte op het perceel niet toe. Daarnaast leidt de toename van het aantal verkeersbewegingen niet tot negatieve effecten op het milieu. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij de realisatie van een nieuwe bestemming c.q. nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake. Er wordt een detailhandelsbestemming omgezet in een woonbestemming. De woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving.
Interne werking
Bij de interne werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied aan de Zenderseweg 35 is gelegen aan de rand van het woongebied van Albergen en is gelegen op een korte afstand van het bedrijventerrein waar maximaal bedrijven tot milieucategorie 3.2 toegestaan zijn. De opbouw van het bedrijventerrein is zodanig dat in de nabijheid van woongebieden of woningen minder milieubelastende bedrijvigheid wordt toegestaan. Naar mate de afstand tot woningen groter wordt, wordt de bedrijvigheid uit een hogere categorie toegestaan (zonering).
De grens van het plangebied tot aan de grens van de bestemming 'Bedrijventerrein' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie 2' waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt bedraagt circa 40 meter. De afstand van het plangebied tot aan de grens van de bestemming 'bedrijventerrein' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie 3.1', waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter, bedraagt 60 meter. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het geen hinder ondervindt van de bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken (projectcode 20013910, d.d. 24 juli 2020). Als gevolg van het bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van 1.570 m2. De locatie is deels bebouwd met de fietsenwinkel, de woning, een schuurtje en een garage met carport. Het terrein rondom is deels verhard met klinkers en tegels en deels onverhard (gazon en tuin). De rapportage is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten veldwerk
Verkennend bodemonderzoek
Het terrein is grotendeels beschouwd als onverdacht. De locatie van de werkplaats en het magazijn tot 1998 is als verdachte deellocatie beschouwd. In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan één tot 3.5 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot uiterst fijn zand en zwak tot sterk zandig leem. Ter plaatse van boring 7 is de bovengrond matig tot sterk puinhoudend. Verder zijn er geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.70 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn op het maaiveld en in de bodem visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Nader bodemonderzoek
Naar aanleiding van het matig verhoogde gehalte aan zink in de bovengrond van boring 7 is in 2 fases een nader bodemonderzoek uitgevoerd. In totaal zijn 11 boringen verricht (gecodeerd als boring 7A t/m 7K), waarvan één tot 1.8 meter diepte. De bovengrond is sporadisch tot sterk puinhoudend.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Verkennend bodemonderzoek
Nader bodemonderzoek (fase 1 en 2)
Resultaten asbestanalyses
Uit de resultaten van de asbestanalyse is gebleken dat de puinhoudende bovengrond ter plaatse van inspectiegat 7 niet asbesthoudend is.
Conclusies en aanbevelingen
In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van Bijlage 1 Ter plaatse van boring 7 is een matig verhoogde gehalte aan zink aangetoond, dat aanleiding gaf voor een nader bodemonderzoek. Voor een beschrijving van het nader bodemonderzoek wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van Bijlage 1.
Op het oostelijke deel van het terrein is in de matig tot sterk puinhoudende bovengrond tot een diepte van circa 0.7 meter sterk verontreinigd met lood.
De omvang van de sterke verontreiniging wordt geschat op 40 m2 x 0.70 meter = circa 30 m3. Aangezien er meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is met zink, is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de sterke verontreiniging met zink noodzakelijk. Voorafgaand aan een sanering dient een BUS-melding ingediend te worden bij het bevoegd gezag (provincie Overijssel). De verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag.
In de boringen voor de horizontale afperking op het terrein zijn licht verhoogde gehalten aan zink aangetoond. Hierdoor is de omvang van de gehele verontreiniging niet in kaart gebracht. Tevens zijn in de boringen op het overige deel van het terrein licht verhoogde gehalten aan zink aangetoond (grondmengmonster BG I).
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de sterke zinkverontreiniging, geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling van het terrein (woningbouw), aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De wet geluidhinder geldt niet voor wegen waarvoor een maximumsnelheid is toegestaan van 30 km per uur. Het plangebied is gelegen aan de Zenderseweg en aan de Molendijk. Voor beide wegen geldt een maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur.
Om te bepalen of akoestisch onderzoek noodzakelijk is, is de geluidscontourenkaart geraadpleegd (zie figuur 4.2). Uit de geluidscontourenkaart blijkt dat het plangebied zich bevindt in de zone 43-48 dB of lager. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.2: Geluidscontourenkaart
Ten aanzien van het geluid van het bedrijventerrein geldt dat voldaan wordt aan de richtafstanden die op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gelden. Aangezien aan de richtafstanden voor het aspect 'geluid' wordt voldaan is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk. Het aspect 'geluid' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Zoals in paragraaf 4.10 is aangegeven bedraagt de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan 32 verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen worden verdubbeld waardoor het aantal op 64 verkeersbewegingen per dag gesteld kan worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 64 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Tevens kan de realisatie van vier woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 440 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 440 meter afstand is een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG gelegen aan de Ootmarsumseweg 110. De grootste risicocontour van deze inrichting betreft het LPG-reservoir waarvoor een plaatsgebonden risicocontour geldt van 25 meter met een invloedsgebied van 150 meter. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan de inrichting geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 3 april 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2. Op grond van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet worden uitgesloten. Derhalve is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen actviteiten in het kader van de Wet natuurbeschreming in beeld te brengen. De bevindingen van het rapport zijn in de quickscan natuurwaarden beschreven (projectnummer 2530, versie 1.0, d.d. 15 mei 2020). De quickscan natuurwaarden is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,6 kilometer afstand van het plangebied. In onderstaande figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: Atlas van Overijssel)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 7,1 kilometer afstand (Springendal & Dal van de Mosbeek). In onderstaande figuur 4.6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.
Figuur 4.6: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Atlas van Overijssel)
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied.
Stikstofdepositieonderzoek
Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.
Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.
Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2020 berekent de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De AERIUS-berekening is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten en conclusies van de AERIUS-berekening weergegeven.
De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2020. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.
De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling door de inzet van werkvoertuigen en bouwverkeer naar en van het plangebied bedraagt in totaal 37,5 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Ook wanneer gerekend wordt met een verdubbeling van het aantal draaiuren (en daarmee brandstofverbruik) van de werktuigen (worst-case berekening) vindt er geen emissie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden plaats.
Met de ontwikkeling van vier woningen komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000- gebied dat gevoelig is voor stikstof. De stikstofemissie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling ligt nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
Het plangebied is op 5 mei 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden', en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden of om opzettelijk rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten sommige grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten vleermuizen er een verblijfplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdierensoorten, die vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Zowel vleermuizen als hun verblijfplaatsen, zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Op het moment van schrijven (mei, 2020) is nog geen toepasbare Gedragscode beschikbaar om vleermuizen te mogen verstoren en verblijfplaatsen te mogen vernielen zonder ontheffing. Om de functie van de gebouwen voor vleermuizen vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is in de zomer en nazomer van 2020 uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (projectnummer 3022, versie 1.0, d.d. 30 november 2020). Het nader onderzoek naar vleermuizen is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit plan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven:
Verblijfplaatsen
Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in de bebouwing in het plangebied.
Foerageergebied
Tijdens alle veldbezoeken werden één en soms twee foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen die ronde de randen en kronen van bomen en struiken foerageerden die net buiten het plangebied staan. Vleermuizen foerageerden door de volledige tuin. Gelet op de omvang van de tuin vormt het geen essentieel foerageergebied.
Vliegroute
Er zijn tijdens de veldbezoeken enkele langsvliegende laatvliegers en een enkele overvliegende rosse vleermuis waargenomen. Deze dieren vertoonden geen verbondenheid met het plangebied.
Als gevolg van het slopen van de bebouwing wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield. Ook wordt geen essentieel foerageergebied aangetast en wordt geen vliegroute van vleermuizen geschaad.
Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen ontheffing verkregen te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt dat in afwijking van hetgeen in de andere bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken mogen worden gebouwd. Echter, deze regel is niet van toepassing op bouwwerken en -projecten ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde' met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2, waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,4 m zal kunnen worden verstoord.
Toets
Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.570 m2. Als gevolg van het plan worden dan ook geen bouwwerken en -projecten gerealiseerd over een oppervlakte groter dan 2.500 m2, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Zenderseweg en de Molendijk. De Zenderseweg verbindt de kernen Albergen en Zenderen en doorsnijd tevens de kern van Albergen. Om de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling te bepalen wordt gebruik gemaakt van de CROW-kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
Op grond van de CROW-normen en de Beleidsnota 'Bouwen & Parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen geldt dat het plangebied behoort tot het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De stedelijkheidsgraad van Albergen is niet stedelijk. Voor twee-onder-een kapwoningen geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per woning.
Onderhavig plan maakt de realisatie van vier twee-onder-een kapwoningen mogelijk. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van de twee-onder-een kapwoningen bedraagt afgerond 32 verkeersbewegingen (7,8 x 4 = 31,2) per dag.
Gelet op de doorgaande functie van de Zenderseweg en de functie van de Molendijk kan geconcludeerd worden dat de toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de bestaande wegen afgewikkeld kan worden. Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Parkeren
Om het parkeren ook na 1 juli 2018 te kunnen reguleren is het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan Parkeren Tubbergen" vastgesteld door de raad van de gemeente Tubbergen op 28 mei 2018. Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf moet worden gerealiseerd. Vanwege dat bestemmingsplan moet de oude beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2014' worden aangepast. De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' betreft enkel een technische wijziging. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen aan de parkeernormen aangebracht.
De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren' wordt toegepast bij de beoordeling van ontwikkelingen die niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Het beleid is uitsluitend van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de bebouwde kom van Dinkelland. De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Daarbij wordt gerekend met de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage I van de beleidsnotitie.
Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven. Als een aanvrager van een bouwplan en/of een gebruikswijziging gemotiveerd kan aantonen waarom het parkeren op het eigen erf niet (of niet geheel) kan worden gerealiseerd, kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht om op eigen erf parkeerplaatsen aan te leggen. Maar altijd geldt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worde
Op grond van de beleidsregels geldt voor een twee-onder-een kapwoning een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning en voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig plan bedraagt derhalve (2,2 x 4 + 2,3 = 11,1) afgerond 12 parkeerplaatsen.
Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven wordt voorzien in 12 parkeerplaatsen. In de bestaande situatie zijn er aan de Zenderseweg reeds 5 parkeerplaatsen aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. Daarnaast voorzien de woningbouwkavels in één parkeerplaats per woning. Daarmee wordt voorzien in 5 parkeerplaatsen. Tot slot wordt er langs de Molendijk voorzien in 2 parkeerplaatsen. Derhalve wordt voorzien in 12 parkeerplaatsen waardoor voldaan wordt aan de parkeernorm die geldt. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Wonen (Artikel 3)
De bestemming 'Wonen' is hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen. Ondergeschikt hieraan is deze bestemming tevens bedoeld voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden en tuinen, erven en terreinen.
Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen een bouwvlak waarbij de op de verbeelding weergegeven aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte in acht genomen moeten worden. Hoofdgebouwen worden vrijstaand of twee aaneen gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' woningen tevens tot het aangegeven maximum aantal aaneengebouwd mogen worden.
Daarnaast is bepaald dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen, 0 meter aan de zijde waar dit noodzakelijk is voor aaneengebouwde of twee aaneengebouwde woningen of de bestaande afstand indien die minder is. Uitsluitend daar waar een aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is opgenomen mogen, mits het aangegeven aantal niet wordt overschreden, nieuwe woningen worden gebouwd.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Ook hiervoor geldt een maximale maatvoering voor wat betreft goot- en bouwhoogte. Daarnaast is buiten het bouwvlak een maximale oppervlaktemaat bepaald en dient een afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen. Tevens is bepaald dat bijbehorende bouwwerken ten minste 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Uitzondering hierop betreffen carports, dien dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Daarnaast is voor erkers, luifels, balkons en ingangspartijen een uitzondering gemaakt op het vorenstaande. Voor hoekpercelen is een aanvullende regeling opgenomen omdat in dat geval veelal sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstwerken of speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor de voorgevel mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter. De bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 2 meter bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
Waarde - Archeologie (Artikel 4)
In de regels van de dubbelbestemming is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting' archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij bouwwerken en -projecten en werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 met een diepte van 40 centimeter.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt er een exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Tubbergen en de ontwikkelaar. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 april 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 december 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.