direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: De Esch III, partiële herziening Brink
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.6102012001-VA01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', bedrijven tot en met categorie 4.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens waterberging, waterhuishouding, waterlopen, waterwegen en/of vijvers;
  • c. oeverstroken;

met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen, een bedrijfswoning daar niet onder begrepen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • g. terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • k. detailhandel niet is toegestaan, tenzij dit plaatsvindt in het kader van bestaande bedrijfsvoering en uitsluitend voor zo ver dit is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is;
  • l. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • m. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • n. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
  • o. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de toegestane bouwhoogte van 15 m voor niet meer dan 20% van de te bebouwen oppervlakte mag worden verhoogd tot 17 m;
  • d. een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte en oppervlakte van fietsenstallingen mag niet meer bedragen dan 3 m en 70 m2;
  • c. de bouwhoogte van reclame- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. bewoning van bedrijfsruimten, niet zijnde bedrijfswoningen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde:

  • a. in 3.1 en kunnen tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten of die volgens Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:
    • 1. Bevi-inrichting niet zijn toegestaan;
    • 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
    • 3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    • 4. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
  • b. in 3.1 ten behoeve van productiegebonden detailhandel.
3.5.2 Afwegingskader

Een in 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.