Plan: | Buitengebied, wijzigingsplan Polleweg 1/1b |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.5112017004-VS01 |
Op de locatie Pollewg 1 te Staphorst is een woonboerderij met bijbehorende schuren gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens de woonboerderij te splitsen in twee woningen waarna het achterhuis en het voorhuis twee aparte wooneenheden vormen. Daarnaast is het plan om een oude, ontsierende schuur te slopen, de schuur aan de westzijde van het achterhuis deels te slopen en een nieuwe schuur op het perceel te bouwen. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn deze ontwikkelingen niet mogelijk In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen-1' en de dubbelbestemming 'waarde-Archeologie 6'. Voor de ontwikkelingen is een wijzigingsplan nodig. Het college van de gemeente Staphorst heeft op 21 december 2016 besloten in principe medewerking te verlenen aan de woningsplitsing van de woonboerderij en de bouw van de schuur, mits wordt voldaan aan de bijhorende voorwaarden. Door middel van dit wijzigingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat op 25 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad (hierna ook wel: moederplan). Dat plan blijft onverkort van toepassing. De raad heeft in dat plan gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om een bestemmingsplan 'binnen bij het plan te bepalen grenzen' te wijzigen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 38.7, sub a) waarbij het mogelijk is om onder voorwaarden meerdere woningen in een hoofdgebouw van ten minste 400 m3 te realiseren (woningsplitsing). Bij dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de door de raad geboden mogelijkheden. Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de overige bestemmingen en aanduidingen die op het perceel blijven rusten, opgenomen in dit plan. Het in procedure te brengen wijzigingsplan maakt na vaststelling door burgemeester en wethouders deel uit van het (moeder)plan (artikel 3.6 lid 3 Wet ruimtelijke ordening).
Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan
Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Polleweg 1/1b' bestaat uit de volgende stukken:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In hoofdstuk 6 en de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Plangebied
Het perceel Polleweg 1/1b te Staphorst betreft een woonboerderij met een bijhorende schuren. Bij Polleweg 1/1b is geen sprake (meer) van agrarische bedrijvigheid, waardoor het perceel feitelijk alleen nog wordt gebruikt voor een reguliere woonfunctie. De globale ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
De woning bestaat uit een woongedeelte en een achterhuis. Aan de oostzijde van het achterhuis bevindt zich een oude, ontsierende schuur. Aan de westzijde van de woning staat een schuur die gebruikt wordt als werkplaats, binnenplaats voor schapen en garage voor de auto. Voor de woning in de boomgaard aan de oostzijde staat een klein kippenhok, aan de westzijde staat een overkapping met terras. De volgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.
Afbeelding: Huidige situatie achterzijde achterhuis
Afbeelding: Erfgrens oostzijde
Afbeelding: Oude, ontsierende schuur aan oostzijde achterhuis
Buitengebied, Staphorst
De ontwikkeling van het huidige landschap van de gemeente Staphorst vindt zijn basis in de bodem, de waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. Door verschillen in het reliëf, de waterhuishouding en de vruchtbaarheidstoestand van de bodem, heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.
De gemeente Staphorst was vroeger een groot en uitgestrekt hoogveengebied. Ten westen van de huidige dorpen Rouveen en Staphorst lag dit hoogveen op een ondergrond van laagveen, ten oosten hiervan op zand. De eerste nederzettingen ontstonden op de hogere ruggen langs het Zwarte Water en het Meppelerdiep. Vanaf de twaalfde eeuw vonden de hoogveenverveningen en ontginningen plaats, vanuit de ruggen in oostelijke richting in lange, smalle kavels. Doordat de ontginningsbasis een gebogen vorm had en de ontginners elk een gelijke breedte land ontgonnen, ontstonden gerende kavels, die op het hoogveen van de zandgronden samen kwamen in de Puntlanden.
Bij het ontginnen van het gebied werden de nederzettingen stapsgewijs naar het oosten verplaatst tot de huidige streekdorpen Staphorst en Rouveen. Door verervingen in Staphorst en Rouveen werden de lange smalle kavels in de lengte opgedeeld, waardoor nog smallere percelen ontstonden. Op elk van deze percelen werd een boerderij gebouwd, waardoor een aaneengesloten rij boerderijen langs de weg ontstond. Toen de verdeling in de lengte niet meer mogelijk was, werden de percelen in de breedte verdeeld en de boerderijen kwamen nu ook achter elkaar te staan. De erven werden afgebakend met beplanting, welke tevens dienst deed als veekering. Uiteindelijk werden de percelen te smal en te klein om doelmatig bewerkt te worden. Daarom werd in de jaren veertig de ruilverkaveling Staphorst uitgevoerd, waarbij de waterlopen en ontsluiting verbeterd werden. De dorpen Rouveen en Staphorst zijn echte veenrandnederzettingen, met ten westen van De Streek het grasland op de lagere gronden en ten oosten van het dorp (of streek) ook bouwland met de meer hoger gelegen gronden.
Het landschapstype van het plangebied en de omgeving is het 'jonge ontginningenlandschap'. Het jonge ontginningenlandschap is ontstaan op de voormalige hoogveen complexen. Door de aanwezigheid van wegbeplanting zijn er grote groene kamers ontstaan in het landschap. De verkaveling van het landschap is in rationele blokken. Hierdoor is sprake van grote erven en tamelijk veel groen. De groenstructuur van de kamers bestaat uit een laanbeplanting van eiken. Het gebied is met name in gebruik als gras- en hooiland en bouwland.
In het buitengebied komt verspreid bebouwing voor. Waar de landbouw langzaam maar zeker aan betekenis inboet, steken nieuwe functies de kop op. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zal de komende jaren toenemen. Dit is niet het gevolg van nieuwbouw in het buitengebied, maar het gevolg van het feit dat (voornamelijk de kleinere) agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering staken en de agrarische bedrijfswoningen vervolgens als burgerwoning in gebruik worden genomen.
Om voormalige agrarische boerderijen te behouden, is een ontwikkelingsregeling opgenomen. Deze regeling biedt de mogelijkheid om door middel van een wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming van de voormalige boerderij te wijzigen in een woonbestemming en onder omstandigheden dubbele bewoning planologisch mogelijk te maken.
In de toekomstige situatie is ter plaatste van de Polleweg 1/1b de bestaande woning gesplitst in twee wooneenheden. Het achterhuis wat nu bestaat uit groene beplating als gevelbekleding en asbest als dakbedekking, wordt gesloopt. Bij de nieuwbouw wordt er recht gedaan aan de bestaande hoofdvorm. Dit betekent dat de te bouwen woning volledig in dezelfde vorm wordt opgebouwd; tot de goothoogte wordt er gemetseld, daarboven komt houten gevelbekleding (potdekselplanken). Hier is voor gekozen omdat zo het achterhuis een karakteristiek achterhuis wordt. Op het dak komen dakpannen. Aan beide zijden van het huidige achterhuis bevinden zich grote deuren (baanderdeuren). Dit aanzicht blijft behouden.
De oude, ontsierende schuur aan de oostzijde van het achterhuis wordt volledig verwijderd. Om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, wordt er in de toekomst een schuur gebouwd in karakteristieke stijl van maximaal 75 m2.
Er loopt een lange steeg naar de huidige woning. De ontsluiting vindt plaats via deze bestaande in-/uitrit. De inrit voor het te verbouwen achterhuis vertakt iets voor de woning naar links. De steeg wordt aangelegd voor de huidige woning naar de erfgrens aan de oostzijde. Om de ruimtelijke kwaliteit van het jonge ontginningslandschap te verbeteren, is er gekozen voor graskeien in de aan te leggen steeg. Tussen de graskeien wordt gras gezaaid. Zo is er weinig te zien van de straat en ligt de nadruk op groen.
Ten behoeve van de woningsplitsing is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is in Bijlage 2 en Bijlage 3 toegevoegd. Op het erfinrichtingsplan is aangegeven waar ruimte is voor de bijhorende schuur en parkeergelegenheid. Ook is op het erfinrichtingsplan aangegeven hoe het erf is ingepast in het omliggende landschap. Op de volgende afbeelding is de toekomstige situatie in een tekening weergegeven.
Afbeelding: Tekening toekomstige situatie
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De nieuwe Ladder kenmerkt zich ten opzichte van de nu geldende Ladder als volgt:
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die bovenstaande plannen mogelijk maken, is de Afdeling van oordeel " dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".
Beoordeling van het voorliggende project aan de hand van de Ladder
De voorgenomen ontwikkeling betreft de splitsing van een woning. Er vindt daamee geen nieuwbouw plaats, maar de woningvoorraad neemt wel toe. Deze ontwikkeling is echter van een dusdanig klein karakter dat hier niet gesroken kan worden van een stedelijke ontwikkeling als hiervoor genoemd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie het integrale beleid voor de fysieke leefomgeving aangegeven, voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2030 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het perceel Polleweg 1/1b maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit zijn gebieden waar de ambitie; 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop staat
Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken, onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de 'laag van de beleving'. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en is op één plek sprake van kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.
Voor het perceel Polleweg 1/1b komen gebiedskenmerken voor uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de 'laag van de beleving'.
In de natuurlijke laag maakt het perceel deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'dekzandvlakte en ruggen'.
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld van dit landschapstype.
De zogenaamde 'laag van de beleving' is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de 'donkere' gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft planologische vastlegging van een woningsplitsing, de regeling voor de sloop van een oude, landschapontsierende schuur en nieuwbouw van een schuur. Dit heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de betreffende lagen.
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.
Toepassing uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in de gemeente Staphorst
In oktober 2006 is door de gemeente Staphorst de notitie "Toepassing uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in de gemeente Staphorst" vastgesteld. De notitie kan gezien worden als een uitwerking van het provinciale uitvoeringskader voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaal-economisch: het draagt bij aan het realiseren van nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied ofwel het benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies. Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied noodzakelijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen, waaronder ook extra burgerwoningen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de omgeving en gebouwen is gewenst.
Eén van de criteria van het VAB-beleid is dat agrarische bedrijfswoningen kunnen worden gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden wanneer aan een bepaalde inhoudsmaat wordt voldaan. De woonboerderij in het plangebied voldoet aan de voorwaarde voor splitsing met herbouw. De splitsing met herbouw past binnen het VAB beleid.
Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidhinder
De gemeenteraad heeft in 2011 het Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld. De Wet geluidhinder regelt de beheersing van de geluidhinder van het wegverkeer, van het spoorverkeer en van de gezoneerde industrieterreinen. Voor zijn doorwerking is de wet veelal gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient te worden voldaan aan de geluidsnormen. Het wettelijk regime maakt in het algemeen onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties.
Het beleid heeft betrekking op de ontheffingsmogelijkheden voor zover het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst bevoegd is om ontheffingen te verlenen. Dit betreft weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vanwege het gezoneerde industrieterrein.
In het moederplan is in de regels bij de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningsplitsing een relatie gelegd met de Wet geluidhinder. Zie paragraaf 4.4. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
Landschapsplan Staphorst
De gemeenteraad heeft in 2011 het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Aanleiding tot het opstellen van een landschapsplan zijn onder andere: de behoefte aan een integratiekader voor de afstemming van diverse functies in het buitengebied, ontwikkelingen in het landelijk gebied, die van invloed zijn op en kansen bieden voor de ontwikkeling van het landschap.
Het plangebied heeft als landschapstype 'jonge ontginningenlandschap' en ligt in het deelgebied 'dekzandgebied'. Het dekzandgebied kenmerkt zich door een afwisselend landschap van jonge ontginningen. Voor het dekzandgebied geldt dat de kavelstructuur - de ‘waaier’ waarvan alle lijnen uitkomen in de puntlanden – wordt benut als vormgevend principe voor landschapsversterking. In het dekzandgebied gaat het hierbij vooral om wegbeplanting en perceelgrensbeplanting.
In het gemeentelijk beleid worden mogelijkheden voor het investeren in ruimtelijke kwaliteit genoemd, zoals het herstel van karakteristieke waarden van bebouwing of landschapselementen en het nieuw aanleggen van singel- of erfbeplanting.
Voor het gebied Polleweg 1/1b geldt een beleidsuitgangspunt van "Verder te ontwikkelen en nieuw te ontwikkelen agrarische linten."
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 2 en Bijlage 3.
Externe veiligheidsvisie gemeente Staphorst
De gemeente heeft het eigen externe veiligheidsbeleid uitgewerkt in de Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst. Aanleiding hiervoor is dat op landelijk niveau is afgesproken dat elke gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die zijn gericht op bestuursorganen en moeten leiden tot een bepaalde veiligheidssituatie in een bepaald gebied. De wettelijke eisen zijn te onderscheiden in grenswaarden en richtwaarden. Uit het begrip milieukwaliteitseis vloeit voort dat de eisen moeten worden vertaald in bronmaatregelen, effectgerichte maatregelen of een combinatie van beide. Om aan vorenstaande een adequate invulling te geven, dient de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Staphorst als hulpmiddel. In het beleid is dan ook vastgelegd hoe in ruimtelijke plannen en bij het verlenen van vergunningen dient te worden omgegaan met externe veiligheid.
In paragraaf 4.8 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid in verband met de voorgenomen ontwikkeling.
Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota
De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandsbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.
De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.
Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.
Het plangebied bevindt zich in het 'jonge ontginningen landschap' waar een 'beperkt regime' geldt. Bij een beperkt welstandsregime wordt het gebouw of object alleen in relatie tot haar omgeving getoetst, de stedenbouwkundige benadering. Op dit niveau doet het bestemmingsplan in de regel uitspraken over oppervlakte en hoogte van de bebouwing, zonder in te gaan op de ruimtelijke vormgeving. Een beperkt welstandsregime beperkt zich tot het aansluiten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving, het reageren op de bebouwing aan laan, straat of plein of in bouwblok, het handhaven of versterken van de specifieke kenmerken van het gebied, de vormgeving van de overgang tussen openbaar en privé gebied en de materiaaltoepassing en het kleurgebruik ten opzichte van de omgeving.
Voor zover mogelijk worden deze uitgangspunten vertaald in het voorliggende plan. Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft de karakteristieke hoofdvorm van de boerderij behouden. In het kader van welstand wordt het plan getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota en moet het plan akkoord bevonden worden door de stadsbouwmeester.
Woningsplitsing
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' is de wijzigingsbevoegdheid artikel 38.7 a opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat meerdere woningen in een hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits wordt voldaan aan de genoemde randvoorwaarden. Onderstaand is aangegeven waar al aan is voldaan of waar nog aan moet worden voldaan.
In de toekomstige situatie hebben beide wooneenheden van de woonboerderij een oppervlakte groter dan 400 m3 en de inhoud van het hoofdgebouw is niet minder dan 1.000 m3.
Het verzoek voldoet hieraan omdat wordt aangegeven dat de voormalige boerderij Polleweg 1/1b in maximaal 2 woningen wordt opgedeeld.
Hieraan wordt voldaan, dit is in het erfinrichtingsplan opgenomen (zie Bijlage 2).
Dit criterium zal aan de aanvrager worden medegedeeld. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het verbouwen van de boerderij zal hier op worden toegezien. In Bijlage 3 wordt hierop voor de omgeving van de boerderij alvast ingegaan.
Hieraan wordt voldaan, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.4.
Hieraan wordt voldaan, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.7.
Hieraan wordt voldaan en dit is in het erfinrichtinsplan vastgelegd (zie Bijlage 2).
De oude, ontsierende schuur aan de oostzijde van het achterhuis wordt volledig verwijderd. Om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, wordt er een schuur gebouwd in karakteristieke stijl van maximaal 75 m2.
Er wordt een deel van de schuur aan de westzijde van het achterhuis gesloopt, om zo te voldoen aan de eisen van bijgebouwen van twee keer maximaal 75 m2 per woning. De oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning is daarmee niet meer dan 75 m2.
Dit is aangegeven in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 2).
Deze voorwaarden zijn opgenomen in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 2) .
Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
In het bestemmingsplan staat dat afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden getoetst moeten worden aan een aantal algemene creteria (art. 60.2). Onderstaand wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.
Dit wijzigingsplan gaat in op alle bovenstaande aspecten en onderbouwd daarmee dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan deze aspecten. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuapecten. Door middel van het erfinrichtingsplan (Bijlage 2 en Bijlage 3) wordt verantwoord dat het bebouwings- en landschapsbeeld niet oneveredig wordt afgebroken. Tot slot kan kort worden vermeld dat dit wijzigingsplan geen invloed heeft op de verkeersveiligheid. Het plan heeft namelijk geen grote intensivering van het verkeer tot gevolg. De verkeerskundige inrichting van het plangebied veranderd voor een klein deel wel. De bestaande inrit blijft behouden en vormt de ontsluiting van het erf naar de Polleweg. Ter plaatse van het het erf splitst de inrit zich op in twee routes, waarvan via elk van deze routes één van de wooneenheden van de gesplitste woonboerderij te bereiken is. Deze situatie is weergegeven in het erfinrichtingsplan (Bijlage 2). Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld (Bijlage 2 en Bijlage 3) waarin wordt verantwoord dat het plan op een passende manier landschappelijk wordt ingepast. Het aspect geur wordt in dit wijzigingplan behandeld in paragraaf 4.7 en daar wordt aangetoond dat dit aspect de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.
Voorgenomen ontwikkeling betreft geen uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.
Het bestaande gebouw is niet voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Ook wordt een schriftelijk advies van een ter zake kundige organisatie, gezien het type en de staan van de bebouwing, niet nodig geacht. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Onderstaand advies van het Waterschap wordt door de initiatiefnemer ten harte genomen. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 4.
Standaard waterparagraaf
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Relevant beleid Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Conclusie
Het aspect 'water' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Op de locatie Polleweg 1/1b te Staphorst is in februari 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit rapport worden in deze paragraaf behandeld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5.
Zintuiglijke waarnemening
Op het maaiveld zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De onderzochte grond bevat weinig puin. Het gemiddelde puingehalte ligt vermoedelijk ruim beneden de 5% (W/W). Tijdens het verkennend asbestonderzoek ter plaatse van de puinhoudende grond is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De asbestconcentratie ligt beneden de 1 mg/kgds gewogen. Nader onderzoek naar asbest in de bodem kan op basis hiervan achterwege blijven.
Beoordeling grondkwaliteit
De lichte verontreiniging met zink in de bovengrond kan samenhangen met de aanwezige puinresten. In de grond is analytisch geen asbest aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte grond aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie ‘altijd toepasbaar’.
Beoordeling grondwaterkwaliteit
In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Aanbevelingen
Omdat er nauwelijks verontreinigingen zijn aangetroffen is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. De aangetroffen verhoogde concentratie aan zink vormt geen risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem. Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen. Gesteld kan worden dat de aangetroffen overschrijdingen geen aanleiding geven tot het instellen van een vervolgonderzoek.
Werken in of met verontreinigde grond
Omdat de onderzochte grond voldoet aan de achtergrondwaarde en/of kwaliteitsklasse wonen hoeven bij graafwerkzaamheden geen arbeidshygiënische maatregelen te worden getroffen (voor nadere informatie zie bijlage VIII).
Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Op de locatie Polleweg 1/1b te Staphorst in maart 2017 Natuurtoets uitgevoerd. De conclusies van dit rapport worden in deze paragraaf behandeld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7.
De Wet Natuurbescherming geldt altijd, onafhankelijk van de ingreep. Ook geldt dat altijd rekening moet worden gehouden met alle aanwezige soorten. Dit laatste valt onder de zorgplicht, die ook voor de meest algemene soorten van toepassing is. Voorafgaand aan de ingreep moet al het mogelijke worden gedaan dat redelijkerwijs mag worden verwacht om schade aan aanwezige individuen te voorkomen. Voor enkele meer strikt beschermde soorten geldt een hoger beschermingsniveau waarbij de vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd.
De kans bestaat altijd dat een plangebied mogelijk beschermde soorten herbergt. De natuurtoets is erop gericht om (strikt) beschermde soorten in het plangebied uit te sluiten op basis van soortspecifieke habitateisen, verspreidingsgebied en de actuele situatie in het plangebied. Soorten die niet kunnen worden uitgesloten, kunnen aanleiding vormen om een nader onderzoek op te starten wanneer de beoogde ontwikkelingen een negatief effect kunnen veroorzaken.
Naast bescherming van soorten is het ook van belang om natuurgebieden te beschermen. Vanuit de Wet Natuurbescherming geldt dat geen negatieve effecten mogen optreden op aangewezen Natura 2000-gebieden. Verspreid over Nederland liggen bijna 170 kleine en grote gebieden die elk weer op een specifieke wijze gevoelig kunnen zijn voor bepaalde invloeden. Deze Natura 2000-gebieden maken onderdeel uit van het Europese Natura 2000- netwerk dat dient om migratie mogelijk te maken. Op nationaal niveau is verdere invulling gegeven aan de mogelijkheden voor migratie door Nationale Natuur Netwerk (NNN). Binnen het NNN geldt het “nee-tenzij” principe. Natuur en natuurontwikkeling heeft voorrang binnen het NNN boven andere ontwikkelingen tenzij er andere belangen zijn.
Gebiedsbescherming
Voor de geplande ingreep is een verdere toetsing met betrekking tot Natura 2000 of NNN-gebieden niet benodigd.
Soortbescherming
Er zijn mitigerende maatregelen van toepassing voor broedvogels en steenmarter. Dit betreft het rooien van struiken en heggen en het slopen van de losstaande schuur.
Broedvogels
Als het rooien en slopen buiten het vogelbroedseizoen plaatsvinden is er geen mitigatie benodigd. Indien het rooien en slopen tijdens het vogelbroedseizoen uitgevoerd worden moet:
Steenmarter
Indien het slopen meerdere maanden na het veldbezoek plaatsvindt moet:
Vervolgstappen
Er is voor de geplande activiteiten geen ontheffing van de verbodsartikelen in de Wet natuurbescherming benodigd, indien die mitigerende maatregelen correct gehanteerd worden.
De zorgplicht geldt altijd; zorgvuldig handelen met betrekking tot flora en fauna geldt voor alle soorten; ook voor niet- of licht beschermde soorten die in het onderzoeksrapport niet specifiek behandeld zijn.
Conclusie
Genoemde mitigerende maatregelen worden wanneer nodig, voorafgaand aan de ontwikkelingen in het plangebied uitgevoerd. Het aspect 'ecologie' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
In de huidige situatie is er op de locatie een woonboerderij toegestaan. In de toekomstige situatie bestaat de woonboerderij uit twee wooneenheden. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe geleuidgevoelige functie gerealiseerd.
Op de geluidscontourkaart (2030) van de gemeente Staphorst is de geluidsbelasting op de te splitsen woningen weergegeven tot 43 dB, welke dus wel voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 40/45 dB op de gevel. Er hoeft op basis van het wegverkeerslawaai geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor het geluid.
Conclusie
Het aspect 'geluid' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Staphorst heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Alleen bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dit geval gaat het om de splitsing van een woning, er vinden dus geen ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 hectare plaats.
Cultuurhistorie
De bestaande woning is geen gemeentelijk monument en is niet als ‘karakteristiek’ aangeduid. In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin woningsplitsing met verbouw is geregeld.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal per saldo geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden. In dit geval gaan het om een zogenaamd 'gemengd gebied'.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
In de huidige situatie is er op de locatie een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn er in de toekomst in de woonboerderij twee wooneenheden toegestaan. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd.
Van plangebied naar omgeving
Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Van omgeving naar plangebied
Op de locatie Polleweg 1A is het rundveebedrijf van Maatschap Mulder-Boessenkool gevestigd. Op 7 september 1999 is een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van 67 melk- en kalfskoeien (A 1.100) en 52 stuks vrouwelijk jongvee < 2 jaar (A 3.100). Op 28 februari 2011 is een melding in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer geaccepteerd voor het houden van 140 melk- en kalfskoeien (A 1.100) en 90 stuks vrouwelijk jongvee < 2 jaar (A 3.100). Het bedrijf valt nu van rechtswege onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er moet een afstand van 25 meter tot geurgevoelige objecten worden gehanteerd voor diercategorieën met een vaste afstand (melk- en kalfskoeien en vrouwelijk jongvee < 2 jaar). Dit op basis van artikel 5 van de Verordening geurhinder en veehouderij 2016 ('In afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wet bedraagt de minimale afstand voor de geurbelasting van een veehoude-rij op een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 3 van deze verordening buiten de bebouwde kom (buitengebied) 25 meter.'). De afstand van het dierenverblijf tot de te splitsen woning aan de Polleweg 1/1b bedraagt circa 143 meter. De locatie vormt geen belemmering voor het ontwikkelen van het plangebied.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Kabels
In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kabel welke van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Defensie
Het plangebied ligt binnen de C-zone van een munitiemagazijncomplex van defensie. Op de verbeelding is deze contour opgenomen. De C-zone ligt om de B-zone, waarbij de straal ongeveer 2 x de straal van de B-zone is. De restrictie die binnen deze zone geldt, betreft gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en voorts gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt. Dit is bij de voorgenomen ontwikkeling niet het geval en daarom staat het munitiemagazijncomplex de ontwikkeling niet in de weg.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De raad heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om een bestemmingsplan 'binnen bij het plan te bepalen grenzen' te wijzigen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.
In de artikel 3.7 onder f en 38.7 onder a van het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft de gemeenteraad bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.
Van deze bevoegdheden wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.
Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de overige bestemmingen en aanduidingen die op het perceel blijven rusten, opgenomen in dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Dit wijzigingsplan regelt alleen de functiewijziging een bestaande woning en voor het perceel het opnemen van de aanduiding voor het aantal woningen. Voor de locatie blijven de overige bestemmingen en aanduidingen gelden.
De toekomstige bewoners van de twee nieuwe woningen zijn bekend. Het recht van overpad voor deze woningen is formeel geregeld. In de regels is dit aspect geborgd door op te nemen dat de tweede woning niet in gebruik mag worden genomen voordat het recht van overpad formeel is geregeld.
De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. Het is in dit geval niet nodig om een exploitatieplan op- en vast te stellen.
Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Polleweg 1/1b' is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
november 2017.