direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, wijzigingsplan Schotsdwarsweg 2a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5112017003-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Schotsdwarsweg 2a te Staphorst is van oudsher een boerderij gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om deze boerderij te splitsen ten behoeve van dubbele bewoning. In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de enkelbestemming 'Wonen-1' en lage archeologische verwachting met bestemming 'archeologie 6'. In het bestemmingsplan 'buitengebied' is ook nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van woningsplitsing: op die manier kan in het hoofdgebouw een extra woning worden gerealiseerd. In het principeverzoek is door de burgemeester en wethouders vastgelegd dat, een wijziging naar een twee wooneenheden in beginsel mogelijk is. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen mogelijkheden om uiteindelijk dubbele bewoning van de boerderij Schotsdwarsweg 2a planologisch mogelijk te maken.

1.2 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat op 25 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad (hierna ook wel: moederplan). Dat plan blijft onverkort van toepassing. De raad heeft in dat plan gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om een bestemmingsplan 'binnen bij het plan te bepalen grenzen' te wijzigen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 38.7, sub a) waarbij het mogelijk is om onder voorwaarden meerdere woningen in een hoofdgebouw van ten minste 400 m3 te realiseren (woningsplitsing). Bij dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de door de raad geboden mogelijkheden. Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de overige bestemmingen en aanduidingen die op het perceel blijven rusten, opgenomen in dit plan. Het in procedure te brengen wijzigingsplan maakt na vaststelling door burgemeester en wethouders deel uit van het (moeder)plan (artikel 3.6 lid 3 Wet ruimtelijke ordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112017003-VS01_0001.png"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.3 De bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Schotsdwarsweg 2a' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr.NL.IMRO.0180.5112017003-VS01);
  • regels;
  • toelichting.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In hoofdstuk 6 en de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Plangebied

Het perceel Schotsdwarsweg 2a te Staphorst betreft een (voormalige) agrarische bedrijfswoning. Bij Schotsdwarsweg 2a is al geruime tijd geen sprake meer van agrarische bedrijvigheid, waardoor het perceel feitelijk gebruikt wordt voor een reguliere woonfunctie. De globale ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112017003-VS01_0002.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

Buitengebied, Staphorst

De ontwikkeling van het huidige landschap van de gemeente Staphorst vindt zijn basis in de bodem, de waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. Door verschillen in het reliëf, de waterhuishouding en de vruchtbaarheidstoestand van de bodem, heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.

De gemeente Staphorst was vroeger een groot en uitgestrekt hoogveengebied. Ten westen van de huidige dorpen Rouveen en Staphorst lag dit hoogveen op een ondergrond van laagveen, ten oosten hiervan op zand. De eerste nederzettingen ontstonden op de hogere ruggen langs het Zwarte Water en het Meppelerdiep. Vanaf de twaalfde eeuw vonden de hoogveenverveningen en ontginningen plaats, vanuit de ruggen in oostelijke richting in lange, smalle kavels. Doordat de ontginningsbasis een gebogen vorm had en de ontginners elk een gelijke breedte land ontgonnen, ontstonden gerende kavels, die op het hoogveen van de zandgronden samen kwamen in de Puntlanden.

Bij het ontginnen van het gebied werden de nederzettingen stapsgewijs naar het oosten verplaatst tot de huidige streekdorpen Staphorst en Rouveen. Door verervingen in Staphorst en Rouveen werden de lange smalle kavels in de lengte opgedeeld, waardoor nog smallere percelen ontstonden. Op elk van deze percelen werd een boerderij gebouwd, waardoor een aaneengesloten rij boerderijen langs de weg ontstond. Toen de verdeling in de lengte niet meer mogelijk was, werden de percelen in de breedte verdeeld en de boerderijen kwamen nu ook achter elkaar te staan. De erven werden afgebakend met beplanting, welke tevens dienst deed als veekering. Uiteindelijk werden de percelen te smal en te klein om doelmatig bewerkt te worden. Daarom werd in de jaren veertig de ruilverkaveling Staphorst uitgevoerd, waarbij de waterlopen en ontsluiting verbeterd werden. De dorpen Rouveen en Staphorst zijn echte veenrandnederzettingen, met ten westen van De Streek het grasland op de lagere gronden en ten oosten van het dorp (of streek) ook bouwland met de meer hoger gelegen gronden.

Het landschapstype van het plangebied en de omgeving is het 'jonge ontginningenlandschap'. Het jonge ontginningenlandschap is ontstaan op de voormalige hoogveen complexen. Door de aanwezigheid van wegbeplanting zijn er grote groene kamers ontstaan in het landschap. De verkaveling van het landschap is in rationele blokken. Hierdoor is sprake van grote erven en tamelijk veel groen. De groenstructuur van de kamers bestaat uit een laanbeplanting van eiken. Het gebied is met name in gebruik als gras- en hooiland en bouwland.

In het buitengebied komt verspreid bebouwing voor. Waar de landbouw langzaam maar zeker aan betekenis inboet, steken nieuwe functies de kop op. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zal de komende jaren toenemen. Dit is niet het gevolg van nieuwbouw in het buitengebied, maar het gevolg van het feit dat (voornamelijk de kleinere) agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering staken en de agrarische bedrijfswoningen vervolgens als burgerwoning in gebruik worden genomen.

Om voormalige agrarische boerderijen te behouden, is een ontwikkelingsregeling opgenomen. Deze regeling biedt de mogelijkheid om door middel van een wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming van de voormalige boerderij te wijzigen in een woonbestemming en onder omstandigheden dubbele bewoning planologisch mogelijk te maken.

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om de voormalige agrarische boerderij op de locatie Schotsdwarsweg 2a te Staphorst te wijzigen in een dubbele woonbestemming, dusdanig dat dubbele bewoning daar mogelijk wordt. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt daar aan medewerking verleend. Ten behoeve van de woningsplitsing is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is als als voorwaardelijke verplichting opgenomen en als Bijlage 3 van de regels toegevoegd. Op het erfinrichtingsplan is aangegeven waar ruimte is voor bijgebouwen en parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De nieuwe Ladder kenmerkt zich ten opzichte van de nu geldende Ladder als volgt:

  • De huidige definities zijn niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.


Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:

  • drie woningen rechtstreeks, drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid bij bestaande lintbebouwing (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingwerf)
  • één woning (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland)

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die bovenstaande plannen mogelijk maken, is de Afdeling van oordeel " dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".

Beoordeling van het voorliggende project aan de hand van de Ladder

De voorgenomen ontwikkeling betreft de splitsing van een woning. Er vindt daamee geen nieuwbouw plaats, maar de woningvoorraad neemt wel toe. Deze ontwikkeling is echter van een dusdanig klein karakter dat hier niet gesroken kan worden van een stedelijke ontwikkeling als hiervoor genoemd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie het integrale beleid voor de fysieke leefomgeving aangegeven, voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2030 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het perceel Schotsdwarsweg 2a maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit zijn gebieden waar de ambitie; 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop staat

Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken, onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de 'laag van de beleving'. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en is op één plek sprake van kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

Voor perceel Schotsdwarsweg 2a te Staphorst komen gebiedskenmerken voor uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de 'lust & leisure'-laag.

In de natuurlijke laag maakt het perceel deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'dekzandvlakte en ruggen'.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld van dit landschapstype.

De zogenaamde 'lust & leisure'-laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de 'donkere' gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan betreft een woningsplitsing. Dit heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de betreffende lagen.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.


Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toepassing uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in de gemeente Staphorst

In oktober 2006 is door de gemeente Staphorst de notitie "Toepassing uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in de gemeente Staphorst" vastgesteld. De notitie kan gezien worden als een uitwerking van het provinciale uitvoeringskader voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.

Het perceel Schotsdwarsweg 2a was in het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit de jaren 90 nog bestemd als agrarisch. In het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2013 is dit niet meer het geval. In dit bestemmingsplan heeft het perceel een woonbestemming. Een deel van de bebouwing heeft dus al een nieuwe bestemming gekregen. Echter staan er ter plaatse van Schotsdwarsweg 2a nog een aantal gebouwen op het erf welke een agrarische functie hebben gehad. Deze gebouwen zijn niet meer in gebruik en worden gesloopt.

Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaal-economisch: het draagt bij aan het realiseren van nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied ofwel het benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies. Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied noodzakelijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen, waaronder ook extra burgerwoningen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers is een blijvende landelijke uitstraling van de omgeving en gebouwen gewenst.

Eén van de criteria van het VAB-beleid is dat agrarische bedrijfswoningen kunnen worden gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden wanneer aan een bepaalde inhoudsmaat wordt voldaan. De woonboerderij in het plangebied voldoet aan de voorwaarde voor splitsing met herbouw. De splitsing met herbouw past binnen het VAB beleid.

Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidhinder

De gemeenteraad heeft in 2011 het Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld. De Wet geluidhinder regelt de beheersing van de geluidhinder van het wegverkeer, van het spoorverkeer en van de gezoneerde industrieterreinen. Voor zijn doorwerking is de wet veelal gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient te worden voldaan aan de geluidsnormen. Het wettelijk regime maakt in het algemeen onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties.

Het beleid heeft betrekking op de ontheffingsmogelijkheden voor zover het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst bevoegd is om ontheffingen te verlenen. Dit betreft weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vanwege het gezoneerde industrieterrein.

In het moederplan is in de regels bij de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningsplitsing een relatie gelegd met de Wet geluidhinder. Zie paragraaf 4.4. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Landschapsplan Staphorst

De gemeenteraad heeft in 2011 het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Aanleiding tot het opstellen van een landschapsplan zijn onder andere: de behoefte aan een integratiekader voor de afstemming van diverse functies in het buitengebied, ontwikkelingen in het landelijk gebied, die van invloed zijn op en kansen bieden voor de ontwikkeling van het landschap.

Het plangebied heeft als landschapstype 'jonge ontginningenlandschap' en ligt in het deelgebied 'dekzandgebied'. Het dekzandgebied kenmerkt zich door een afwisselend landschap van jonge ontginningen. Voor het dekzandgebied geldt dat de kavelstructuur - de ‘waaier’ waarvan alle lijnen uitkomen in de puntlanden – wordt benut als vormgevend principe voor landschapsversterking. In het dekzandgebied gaat het hierbij vooral om wegbeplanting en perceelgrensbeplanting.

In het gemeentelijk beleid worden mogelijkheden voor het investeren in ruimtelijke kwaliteit genoemd, zoals het herstel van karakteristieke waarden van bebouwing of landschapselementen en het nieuw aanleggen van singel- of erfbeplanting.

Voor het gebied Schotsdwarsweg geldt een beleidsuitgangspunt van "Verder te ontwikkelen en nieuw te ontwikkelen agrarische linten."

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld (Bijlage 3 van de regels) . Hierbij is ingespeeld op de landschappelijke karakteristieken van het gebied.

Externe veiligheidsvisie gemeente Staphorst

De gemeente heeft het eigen externe veiligheidsbeleid uitgewerkt in de Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst. Aanleiding hiervoor is dat op landelijk niveau is afgesproken dat elke gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die zijn gericht op bestuursorganen en moeten leiden tot een bepaalde veiligheidssituatie in een bepaald gebied. De wettelijke eisen zijn te onderscheiden in grenswaarden en richtwaarden. Uit het begrip milieukwaliteitseis vloeit voort dat de eisen moeten worden vertaald in bronmaatregelen, effectgerichte maatregelen of een combinatie van beide. Om aan vorenstaande een adequate invulling te geven, dient de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Staphorst als hulpmiddel. In het beleid is dan ook vastgelegd hoe in ruimtelijke plannen en bij het verlenen van vergunningen dient te worden omgegaan met externe veiligheid.

In paragraaf 4.8 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid in verband met de voorgenomen ontwikkeling.

Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandsbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.

Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.

Bij een beperkt welstandsregime wordt het gebouw of object alleen in relatie tot haar omgeving getoetst, de stedenbouwkundige benadering. Op dit niveau doet het bestemmingsplan in de regel uitspraken over oppervlakte en hoogte van de bebouwing, zonder in te gaan op de ruimtelijke vormgeving. Een beperkt welstandsregime beperkt zich tot het aansluiten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving, het reageren op de bebouwing aan laan, straat of plein of in bouwblok, het handhaven of versterken van de specifieke kenmerken van het gebied, de vormgeving van de overgang tussen openbaar en privé gebied en de materiaaltoepassing en het kleurgebruik ten opzichte van de omgeving.

Voor zover mogelijk worden deze uitgangspunten vertaald in het voorliggende plan.   Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft de karakteristieke hoofdvorm van de boerderij behouden. In het kader van welstand is het plan getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota en akkoord bevonden door de stadsbouwmeester.

3.4 Toepassing wijzigingsbevoegdheid

Woningsplitsing

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' is de wijzigingsbevoegdheid artikel 38.7 a opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat meerdere woningen in een hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits wordt voldaan aan de genoemde randvoorwaarden. Onderstaand is aangegeven waar al aan is voldaan of waar nog aan moet worden voldaan.

  • 1. De inhoud van iedere woning bedraagt niet minder dan 400 m3 en de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 1.000 m3 en in het geval het hoofdgebouw wordt gesplitst in 3 woningen de inhoud niet minder dan 1.500 m3  bedraagt.

Op basis van de luchtfoto bedraagt de oppervlakte van de boerderij ongeveer 283 m². Via een gemiddelde hoogte van 4,5 meter is de inhoud naar schatting (283 x 4,5) tussen de 1100 m³ en 1300 m³. Daarmee is de woning groot genoeg voor splitsing.

De inhoud van het voorhuis is ongeveer 420 m³ (voorhuis + aanbouw voorhuis+ dakkapel). De inhoud van het achterhuis bedraagt ongeveer 570 m³ (achterhuis + aanbouw achterzijde + dakkapel). Dit betekent dat beide woningen groter worden dan 400 m³ en daarmee voldoen aan de minimale inhoud.

  • 2. Het totaal aantal woningen in een bestaand hoofdgebouw maximaal drie bedraagt.

Het verzoek voldoet hieraan omdat wordt aangegeven dat de voormalige boerderij Schotsdwarsweg 2a te Staphorst in maximaal 2 woningen wordt opgedeeld.

  • 3. Per hoofdgebouw ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd.

Hieraan wordt voldaan, dit is in het erfinrichtingsplan opgenomen (zie (Bijlage 3 van de regels).

  • 4. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft.

In het kader van welstand is het plan getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota en akkoord bevonden door de stadsbouwmeester.

  • 5. De geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Hieraan wordt voldaan, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.4.

  • 6. Ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering.

Hieraan wordt voldaan, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.7.

  • 7. De ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit.

Hieraan wordt voldaan en dit is in het erfinrichtinsplan vastgelegd (zie (Bijlage 3 van de regels).

  • 8. Eventueel op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen.

De aanvrager zal worden verzocht om voormalig agrarische bedrijfsgebouwen te slopen. Dit is in het erfinrichtingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting/strijdig gebruik. Aanvrager is hiervan op de hoogte en daarmee akkoord.

  • 9. De oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m2  bedraagt.

De oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning is niet meer dan 75 m2

  • 10. Een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen.

Dit is aangegeven in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 3 van de regels).

  • 11. Aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken.

Deze voorwaarden zijn opgenomen in het erfinrichtingsplan (zie (Bijlage 3 van de regels) .

Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
In het bestemmingsplan staat dat afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden getoetst moeten worden aan een aantal algemene creteria (art. 60.2). Onderstaand wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.

  • 1. Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • a. de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische, ecologische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • b. het bebouwings- en landschapsbeeld (met name met het oog op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
    • c. de verkeersveiligheid.

Dit wijzigingsplan gaat in op alle bovenstaande aspecten en onderbouwd daarmee dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan deze aspecten. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuapecten. Door middel van het erfinrichtingsplan (Bijlage 3 van de regels) wordt verantwoord dat het bebouwings- en landschapsbeeld niet oneveredig wordt afgebroken. Tot slot kan kort worden vermeld dat dit wijzigingsplan geen invloed heeft op de verkeersveiligheid. Het plan heeft namelijk geen grote intensivering van het verkeer tot gevolg. De verkeerskundige inrichting van het plangebied veranderd vrijwel niet. Er worden allen twee extra parkeerplaatsen toegevoegd, maar de bestaande inrit blijft behouden in de toekomstige situatie. Deze situatie is weergegeven in het erfinrichtingsplan (Bijlage 3 van de regels). Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

  • 2. Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien nieuwe bebouwing wordt toegestaan:
    • a. sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Om dit aan te tonen, dient van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte. De uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dienen te zijn gegarandeerd. Voor zover het een afwijking of wijziging in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap of Agrarisch met waarden – Landschap en natuur betreft, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit duidelijk onderscheid blijkt tussen het voor- en het achtererf, hetgeen tot uitdrukking komt in de situering van bebouwing en opslag. Daarnaast moet het inrichtingsplan in die gevallen blijk geven van een goede overgang van erf naar omgeving, waarbij landschappelijke kenmerken en verkavelingsstructuur het uitgangspunt zijn;
    • b. van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt gegeven aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte en de uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dient te zijn gegarandeerd;
    • c. rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 2013.

Er is een erfinrichtingsplan opgesteld (Bijlage 3 van de regels) waarin wordt verantwoord dat het plan op een passende manier landschappelijk wordt ingepast. Het aspect geur wordt in dit wijzigingplan behandeld in paragraaf 4.7 en daar wordt aangetoond dat dit aspect de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

  • 3. Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt toegestaan, te worden aangetoond dat er gelet op de instandhoudingdoelstelling geen significante effecten optreden in naastgelegen natuurgebieden.

Voorgenomen ontwikkeling betreft geen uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

  • 4. Voor niet aangewezen monumenten zal - indien relevant - een schriftelijk advies van een ter zake kundige organisatie worden gevraagd over de karakteristieke waarde van de bestaande bebouwing.

Het bestaande gebouw is niet voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Ook wordt een schriftelijk advies van een ter zake kundige organisatie, gezien het type en de staan van de bebouwing, niet nodig geacht. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Water

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Onderstaand advies van het Waterschap wordt door de initiatiefnemer ten harte genomen. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 1.

Standaard waterparagraaf

Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Relevant beleid Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.


Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.


Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.


Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.


Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Op de locatie Schotsdwarsweg 2a te Staphorst is in juni 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit rapport worden in deze paragraaf behandeld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.


Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

  • Zintuiglijk zijn er, behalve de asbest verdachte moestuinafscheiding, geen asbestverdachte materialen of overige bijzonderheden waargenomen;
  • Analytisch is in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan lood geconstateerd;
  • Analytisch zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium en naftaleen geconstateerd.


NEN 5707

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, juist is. Er zijn immers in de bodem ter plaatse van het perceel op basis van zintuiglijke en analytische waarnemingen geen asbest verdachte materialen aangetroffen.


Wel is een asbest verdachte afscheiding ter plaatse van de moestuin aangetroffen. Aanbevolen wordt om asbest verdachte materialen te (laten) verwijderen. Echter valt de locatie waar de asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, buiten de onderhavige onderzoekslocatie (het toekomstige bouwblok uitbreiding van de schuur/toekomstige woning).


NEN 5740

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogd gehalte aangetroffen.


De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.


Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er ons inziens geen milieuhygiënische bezwaren ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.


Hergebruik van grond

Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.

Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Op de locatieSchotsdwarsweg 2a te Staphorst is in juni 2017 een Natuurtoets uitgevoerd. De conclusies van dit rapport worden in deze paragraaf behandeld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3.

De Wet Natuurbescherming geldt altijd, onafhankelijk van de ingreep. Ook geldt dat altijd rekening moet worden gehouden met alle aanwezige soorten. Dit laatste valt onder de zorgplicht, die ook voor de meest algemene soorten van toepassing is. Voorafgaand aan de ingreep moet al het mogelijke worden gedaan dat redelijkerwijs mag worden verwacht om schade aan aanwezige individuen te voorkomen. Voor enkele meer strikt beschermde soorten geldt een hoger beschermingsniveau waarbij de vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd.

De kans bestaat altijd dat een plangebied mogelijk beschermde soorten herbergt. De natuurtoets is erop gericht om (strikt) beschermde soorten in het plangebied uit te sluiten op basis van soortspecifieke habitateisen, verspreidingsgebied en de actuele situatie in het plangebied. Soorten die niet kunnen worden uitgesloten, kunnen aanleiding vormen om een nader onderzoek op te starten wanneer de beoogde ontwikkelingen een negatief effect kunnen veroorzaken.

Naast bescherming van soorten is het ook van belang om natuurgebieden te beschermen. Vanuit de Wet Natuurbescherming geldt dat geen negatieve effecten mogen optreden op aangewezen Natura 2000-gebieden. Verspreid over Nederland liggen bijna 170 kleine en grote gebieden die elk weer op een specifieke wijze gevoelig kunnen zijn voor bepaalde invloeden. Deze Natura 2000-gebieden maken onderdeel uit van het Europese Natura 2000- netwerk dat dient om migratie mogelijk te maken. Op nationaal niveau is verdere invulling gegeven aan de mogelijkheden voor migratie door Nationale Natuur Netwerk (NNN). Binnen het NNN geldt het “nee-tenzij” principe. Natuur en natuurontwikkeling heeft voorrang binnen het NNN boven andere ontwikkelingen tenzij er andere belangen zijn.

Gebiedsbescherming

Voor de geplande ingreep is een verdere toetsing met betrekking tot Natura 2000 of NNN-gebieden niet benodigd.

Soortbescherming

Vogels

Er zijn, met uitzondering van de Huismus, geen effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten te verwachten. Wel kunnen er vogels broeden in de tuinen aan de voor- en achterzijde van de huizen.

Omdat geen ontheffingen worden verleend voor het verstoren van vogels en/of het vernielen van nesten wordt geadviseerd om de werkzaamheden aan het dak voor het broedseizoen (globale richtlijn3 15 maart - 15 juli) uit te voeren of te beginnen na 15 juli.

Huismus

Zeker is dat de Huismus broedt op het erf. In ieder geval aan de voorzijde van het huis, rond de dakkapel. Er is een gering kans dat er ook 1 broedpaar zit in het gedeelte dat verbouwd wordt.

Door de verbouwing van de woningen gaat de bestaande nestplaats aan de achterzijde van de woning verloren. Het verdere leefgebied blijft intact. Na de verbouwing zijn er nog wel geschikte broedlocaties aanwezig. Door de ingreep zal de soort niet verdwijnen als er geen vervangende nestplaatsen worden gecreëerd. Vervangende nestplaatsen zijn niet noodzakelijk, maar wel gewenst. Door te werken buiten het broedseizoen wordt voorkomen dat jonge Huismussen gedood worden en/of eieren verloren gaan. De aantasting betreft alleen het verlies van 0-1 broedlocaties. Er gaat geen dekking, foerageergebied of slaapplaats verloren.

In de betreffende situatie zal door de ingreep de lokale populatie Huismussen niet instorten. Er zijn voldoende alternatieve broedgelegenheden in de wijdere omgeving. Er gaan door de ingreep wel 0-1 nestplaatsen verloren. Dit verlies kan en moet middels mitigatie opgevangen worden.

Omdat er nestgelegenheid voor 0-1 paar verloren gaat, dient er voor 2 paar alternatieve nestgelegenheid geboden te worden. Hiervoor zijn de volgende oplossingen:

  • Tijdelijk: Plaatsing van minimaal 2 mussennestkasten binnen een straal van 50 meter. Deze dienen minimaal 3 maanden voor de sloop al aanwezig te zijn (gewenningsperiode).
  • Permanent: Plaatsing van een mussenvide onder het nieuwe dak.

Overige soorten

Voor de overige soorten flora en fauna geldt ook dat er geen ontheffing noodzakelijk is. Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met deze soorten, zodat deze zo min mogelijk verstoord worden. (voorzorgsbeginsel).

Overleg

Er is overleg geweest met de ecoloog van de gemeente Staphorst. Deze gaat akkoord met de voorgenomen ontwikkeling, mits gewerkt wordt met mitigatieplan huismus zoals beschreven in natuurtoets (Bijlage 3).

Conclusie

Genoemde mitigerende maatregelen worden wanneer nodig, voorafgaand aan de ontwikkelingen in het plangebied uitgevoerd. Het aspect 'ecologie' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.


In de huidige situatie is er op de locatie een woonboerderij toegestaan. In de toekomstige situatie bestaat de woonboerderij uit twee wooneenheden. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe geleuidgevoelige functie gerealiseerd.

Op de geluidscontourkaart (2030) van de gemeente Staphorst is de geluidsbelasting op de te splitsen woningen weergegeven tot 43 dB, welke dus voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 40/45 dB op de gevel. Er hoeft op basis van het wegverkeerslawaai geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor het geluid.

Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Staphorst heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Alleen bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dit geval gaat het om de splitsing van een woning, er vinden dus geen ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 hectare plaats.

Cultuurhistorie

De bestaande woning is geen gemeentelijk monument en is niet als ‘karakteristiek’ aangeduid. In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin woningsplitsing met verbouw is geregeld.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal per saldo geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden. In dit geval gaan het om een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de huidige situatie is er op de locatie een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn er in de toekomst in de woonboerderij twee wooneenheden toegestaan. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd.

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van omgeving naar plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich milieubelastende activiteiten als (kleinschalige) veehouderijen. Deze liggen echter op een afstand van meer dan 200 meter en vallen daarmee niet binnen de richtafstand van milieugevoelige functies (zoals woningen). Er hoeft dus geen rekening te worden gehouden met milieubelastende activiteiten bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.8 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Kabels

In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kabel welke van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De raad heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om een bestemmingsplan 'binnen bij het plan te bepalen grenzen' te wijzigen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

In de artikel 3.7 onder f en 38.7 onder a van het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft de gemeenteraad bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.

Van deze bevoegdheden wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de overige bestemmingen en aanduidingen die op het perceel blijven rusten, opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Dit wijzigingsplan regelt alleen de functiewijziging een bestaande woning en voor het perceel het opnemen van de aanduiding voor het aantal woningen. Voor de locatie blijven de overige bestemmingen en aanduidingen gelden.

De toekomstige bewoners van de twee nieuwe woningen zijn bekend. Het recht van overpad voor deze woningen is formeel geregeld. In de regels is dit aspect geborgd door op te nemen dat de tweede woning niet in gebruik mag worden genomen voordat het recht van overpad formeel is geregeld.

De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. Het is in dit geval niet nodig om een exploitatieplan op- en vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Schotsdwarsweg 2a' is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan heeft als ontwerp vanaf 8 november 2017 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Daarnaast zijn alle betrokken buren betrokken bij de planvorming van de voorgenomen ontwikkeling. Zij hebben aangegeven allen positief achter het plan te staan.

29 december 2018.