Plan: | Kleinschalige windturbines |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.5102019004-VS01 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst wil binnen de gemeentegrens kleine windturbines toestaan ten behoeve van de eigen energievoorziening. Windturbines - met een maximale ashoogte van 25 meter - zijn momenteel niet toegestaan. Het mogelijk maken van kleine windturbines past in de duurzaamheidsdoelstellingen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'. Aan de hand van gesprekken met een aantal belangstellenden en de optimale situatie per gebied is bepaald waar en hoe hoog kleine windturbines toegestaan kunnen worden.
Het facetbestemmingsplan 'Kleinschalige windturbines' voorziet in een regeling dat binnen de in het bestemmingsplan aangewezen gebieden in de gemeente Staphorst windturbines met een maximale ashoogte van 25 meter worden toegestaan, uitsluitend voor de eigen energievoorziening.
Het plangebied bestaat uit de gehele gemeente Staphorst.
Kleinschalige windturbines worden in het kader van dit bestemmingsplan beperkt tot een ashoogte van maximaal 25 meter. Kleinschalige windturbines zijn in veel verschillende modellen en maten beschikbaar. De windturbines zijn te verdelen in Horizontale As Turbines (HAT-type), Verticale As Turbines (VAT-type) en bijzondere types.
Horizontale As Turbines (HAT-type)
Voor een HAT-type is de optimale stand naar de wind toe, de turbine zoekt zelf deze stand op met behulp van een staart of kruimotor. Hierdoor zijn locaties met een constante windrichting het meest geschikt voor dit type.
Verticale As Turbines (VAT-type)
VAT-types zijn turbines die geschikt zijn voor een turbulente omgeving, door hun omgeving staan deze turbines altijd in de juiste positie ten opzichte van de wind. Hierdoor hoeft de turbine niet constant met de wind mee te draaien. Bepaalde turbines kunnen zowel horizontale als verticale luchtstromen benutten. Daardoor bereiken ze bij toepassing op hoge gebouwen een hoger rendement.
Bijzondere Horizontale As Turbines (of horizontale geplaatste VAT-turbines)
Een andere vorm zijn turbines die een horizontale as hebben maar geen wieken en hierdoor meer de verschijningsvorm van een VAT turbine hebben (horizontaal geplaatst). Deze bijzondere HAT-turbines worden dan ook gelijk geschaard met de categorie VAT-turbines.
De beleidsregels zijn bedoeld voor kleinschalige windturbines die gebruikt worden voor de energievoorziening van de locatie waar deze geplaatst wordt. De kleinschalige windturbine is ondersteunend aan het gebruik dat volgens het bestemmingsplan voor de betreffende locatie toelaatbaar is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het leveren van energie voor het ter plaatse aanwezige bedrijf of woning. Het leveren van stroom aan meerdere huishoudens (bijvoorbeeld namens een energiecoöperatie) is niet toegestaan.
Commercieel gebruik valt niet onder de reikwijdte van voorliggend beleid. Deze vorm van toepassing van kleinschalige windturbines is niet ondersteunend aan de hoofdfunctie en wordt gezien als zelfstandige activiteit. Verzoeken met een dergelijke toepassing van kleinschalige windturbines worden apart beoordeeld.
In aanvulling op de welstandscriteria gelden er bij aanvragen voor kleinschalige windturbines op bijzondere locaties aanvullende regels ten aanzien van een goede ruimtelijke inpassing. Bij aanvragen voor kleinschalige windturbines op bijzondere locaties, zoals nabij monumenten, karakteristieke panden of in landschappelijke waardevolle gebieden is een (positief) advies van een onafhankelijke deskundige of het gebied van landschap en/of stedenbouw een vereiste.
Het planologisch-juridisch regelen van kleinschalige windturbines is een maatregel om te voldoen aan de duurzaamheidsambities zoals opgenomen in de omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'. Door het bieden van een toetsingskader en door planologische belemmeringen weg te nemen wordt de realisatie van kleinschalige windturbines gestimuleerd.
Ter plaatse van het plangebied vigeren, tot op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, de volgende bestemmingsplannen:
Voor het plangebied is het voorliggende facetbestemmingsplan opgesteld. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden in bovengenoemde bestemmingsplannen blijven met het voorliggende bestemmingsplan behouden. De juridische regeling in het voorliggende facetbestemmingsplan is slechts een aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen.
Doordat het toetsingskader integraal als Bijlage 1 van de regels is opgenomen, samen met de bijbehorende beleidskaart in Bijlage 2 van de regels, wordt voor een uitleg en toelichting op de regels verwezen naar deze bijlagen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling voor de realisatie van kleinschalige windmolens mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.
Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten en afspraken betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.
Het bestemmingsplan "Kleinschalige windturbines" bestaat uit de volgende onderdelen:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden. De verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan beperkt zich tot een plancontour van het plangebied. Voor het hele plangebied blijft daarnaast de verbeelding geldig, zoals deze onderdeel uitmaakt van de overige vigerende bestemmingsplannen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Het beleid van hogere overheden is echter veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor het plangebied relevante beleid.
Een kleinschalige windturbine is een bouwwerk. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor de realisering van een bouwwerk een omgevingsvergunning vereist. De enige uitzondering op deze regel vormt de categorie bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, die zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. Een kleinschalige windturbine met een bouwhoogte van maximaal 25 meter, is niet in dit besluit opgenomen. Dat betekent dat voor de plaatsing van een kleinschalige windturbine altijd een omgevingsvergunning is vereist.
Het Bouwbesluit is een uniforme landelijke regeling op basis van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In dit besluit staan algemene regels en voorwaarden waaraan een bouwwerk moet voldoen. Het betreft hierbij zowel eisen die gesteld worden aan de constructie en de veiligheid van het gehele bouwwerk als normen waaraan de verschillende componenten moeten voldoen. Toetsing aan het Bouwbesluit levert in de praktijk geen problemen op, omdat de aanvrager veelal eenvoudig kan aantonen middels het aanleveren van de juiste informatie dat voldaan wordt aan de technische voorschriften (bijvoorbeeld ten aanzien van de constructie).
In de Bouwverordening en in het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn met name eisen gesteld aan de situering van bouwwerken en de toegestane hoogte. Kleinschalige windturbines worden niet expliciet genoemd in de Bouwverordening en het Bor.
De definitie van een inrichting in de Wet milieubeheer (Wm) is: “elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht”. De bepalingen van de Wm zijn slechts van toepassing op inrichtingen die worden beschreven in het Besluit omgevingsrecht (Bor) hoofdstuk 2, § 2.1, artikel 2.1.
Met ingang van 1 januari 2011 is nieuwe regelgeving voor windturbines in werking getreden. Met de wijziging van de algemene regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 749) is beoogd om voor zover mogelijk alle windturbines onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit te brengen. Het oprichten en in werking hebben van een windturbine valt normaal gesproken onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en is op basis hiervan meldingsplichtig.
Daarnaast worden hieraan regels gesteld, de belangrijkste zijn in de paragraaf 2.4 Omgevingsaspecten verder uitgewerkt.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Het ontwerp van de Actualisatie 2018/2019 heeft tot en met 8 mei 2019 ter inzage gelegen. Volgens de planning nemen Provinciale Staten in oktober een besluit over de voorgestelde aanpassingen en over de zienswijzen die daarop zijn ingediend. Daarna zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel weer helemaal up to date.
In 2013 heeft het Rijk bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies over het realiseren van windenergie op land. Dit heeft geleid tot een taakstelling per provincie; in Overijssel moet in 2020 85,5 MW opgesteld vermogen gerealiseerd zijn. De verantwoordelijkheid om planologisch ruimte te maken voor windturbines ligt bij gemeenten. De provincie stelt het kader voor locatiekeuze en ontwerp. Voor alle initiatieven voor windenergie geldt dat locatiekeuze en ontwerp passend moeten zijn bij de gebiedskenmerken.
In de gebiedskenmerkencatalogus wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en worden de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.
De natuurlijke laag
De gemeente Staphorst ligt in het overgangsgebied van zandgebied naar veengebied. Het westelijk deel valt onder de natuurlijke laag 'laagveengebieden (in cultuur gebracht)', het oostelijk deel valt onder de natuurlijk laag 'dekzandvlakte en ruggen'.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt de gemeente Staphorst in het westen onder 'laagveenontginningen' en in het oosten onder het 'jonge heide- en broekontginningslandschap". De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is.
De stedelijke laag
De gebieden die in de Catalogus Gebiedskenmerken een aanduiding hebben in de stedelijke laag vallen buiten het plangebied. Kleinschalige windturbines zijn in stedelijk gebied niet toegestaan.
Laag van de beleving
Het gebied is aangemerkt als 'donkerte'. De ambitie is om in de donkere gebieden alleen het minimaal noodzakelijke kunstlicht toe te passen. Daarnaast is het westelijk deel van de gemeente Staphorst aangeduid als 'IJssellinie inundatieveld en zijn hier diverse eendenkooien gelegen.
Conclusie
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kleine windturbine dient voldaan te worden aan de ambities die in de Catalogus Gebiedskenmerken zijn opgenomen onder de vier lagen.
Op 24 januari 2018 is de omgevingsvisie 'Staphorst voor elkaar' vastgesteld. Met deze visie zet de gemeente Staphorst de koers uit voor de leefomgeving. Dit doet de gemeente voor de lange termijn met 2030 als tijdshorizon. De omgevingsvisie van Staphorst voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet. Staphorst loopt daarmee vooruit op de wet die naar in 2021 in werking treedt.
De omgevingsvisie vervangt het bestaande (inter)sectorale beleid voor de leefomgeving, zoals de 'Kadernota Buitengebied' (2008) en de 'Structuurvisie 2030 kernen Staphorst, Rouveen en IJhorst' (2013). Dit beleid heeft de gemeente in de omgevingsvisie geïntegreerd door de verschillende thema's (nog) beter op elkaar af te stemmen en het sociale domein en het buitengebied in de visie nadrukkelijk mee te nemen. Binnen de Omgevingswet worden het fysieke en sociale domein integraal benaderd. Thema's zoals gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, onderwijs, welzijn en zorg zijn namelijk onlosmakelijk verbonden met thema's uit het fysieke domein (zoals verkeer, wonen, werken, recreatie en landschap).
Het aspect duurzaamheid is een belangrijk thema in de Omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'. Een van de grootste uitdagingen waar Nederland en Staphorst voor staan is het voorzien in de toekomstige energiebehoefte en het nakomen van de afspraken die in het klimaatakkoord van Parijs zijn gemaakt. De gemeenteraad van Staphorst heeft dit al vertaald in de doelstelling ook lokaal energieneutraal te zijn in 2050. Dat betekent onder meer dat er nu moet worden geïnvesteerd in de energie van de toekomst. Onder andere het buitengebied van Staphorst biedt ruimte aan duurzaamheidsmaatregelen. Dit geldt voor maatregelen op gebouwen of op het erf, zoals kleine windturbines of zonnepanelen op het dak, maar ook voor grootschaligere manier plaats te bieden aan duurzaamheidsoplossingen zoals zonnevelden en energieopslag.
De mogelijkheid om kleine windturbines te realiseren die met het voorliggende facetbestemmingsplan mogelijk worden gemaakt past in het beleid van de gemeente Staphorst, zoals beschreven in de omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'.
Een bestemmingsplan is belangrijk voor het bouwrecht. Omgevingsvergunningen voor het bouwen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid opgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.
Aanvragen voor de realisatie van kleine windturbines worden getoetst aan de Welstandsnota.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied. Vervolgens wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Het mogelijk maken van kleine windturbines kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject en de ontwikkeling komt voor in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het besluit mer (categorie 11.3). Hoewel de drempelwaarde (kolom 2, 75 ha) bij lange niet wordt overschreden, dient evenwel een afweging te worden gemaakt inzake de externe milieueffecten (een vormvrije m.e.r.-beoordeling). In dit geval is de gemeente de initiatiefnemer waardoor de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet in de vorm van een aanmeldnotitie, maar integraal in de toelichting kan worden opgenomen. Het bevoegd gezag dient op een zo vroeg mogelijk moment in de procedure een besluit te nemen over of wel of niet een MER moet worden opgesteld.
Het mogelijk maken van kleine windturbines blijft ruimschoots beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin staat namelijk een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer of 2.000 of meer woningen genoemd. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de volgende aspecten.
Uit de beoordelingen en onderzoeken die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd is gebleken dat de planontwikkeling niet tot significante nadelige effecten zal leiden.
Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn hierdoor uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet nodig is.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Archeologie
Dit facetbestemmingsplan doet geen afbreuk aan de huidige bestemmingsplannen waarin archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' zijn geborgd. Op basis van deze bestaande regels wordt bepaald of er een archeologisch onderzoek nodig is of eventueel dat plaatsing op de betreffende plek ongewenst is. Vanwege het geringe oppervlak van kleinschalige windturbines zal naar verwachting in veel gevallen vanuit archeologie geen beperking zijn.
Bebouwd erfgoed
Vanwege de bijzondere cultuurhistorische waarden en de samenhang in de bestaande ruimtelijke structuur, zijn er geen (kleinschalige) windturbines toegestaan binnen het beschermd dorpsgezicht. Voor plaatsen bij monumenten, beeldbepalende en/of karakteristieke panden buiten het beschermd dorpsgezicht is altijd een positief advies van een onafhankelijk deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw een vereiste bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een kleinschalige windturbine. Een Rijksmonument, beeldbepalend pand of karakteristiek pand is beeldbepalend in zijn omgeving en heeft een bijzonder karakter. Dit beeld moet niet verstoord worden door het plaatsen van een kleinschalige windturbine, hierdoor is een zwaardere motivering noodzakelijk. Voor andere locaties kan worden volstaan met een reguliere welstandstoets.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.
Bij elke aanvraag voor plaatsing van een kleine windturbine zal per locatie gekeken moeten worden of de Wet natuurbescherming van toepassing is. Wanneer dit het geval is, zal de initiatiefnemer een ontheffing moeten aanvragen bij de provincie Overijssel. Kleine windturbines binnen de NNN en Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan.
Voor de geluidsnormen wordt, om de hinder voor omwonenden zo veel als mogelijk te beperken, aansluiting gezocht bij de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Het totale geluidniveau wat een inrichting maximaal mag produceren op de gevel van omwonenden en andere geluidgevoelige objecten is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Een windturbine of een combinatie van windturbines moet, ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder, voldoen aan de norm zoals is aangegeven in het Activiteitenbesluit.
Voor windturbines gelden specifieke geluidnormen. Het beschermingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein bedraagt 47 dB Lden als dagwaarde en 41 dB Lnight voor de nacht.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te "toetsen op water", de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plaatsen van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan met een omgevingsvergunning (en afwijkingsbevoegdheid). Bij de beoordeling van deze aanvragen wordt het aspect water ook beoordeeld waar nodig.
Daarnaast dienen de waterschapsbelangen beschermd te worden en is om die reden het plaatsen van kleinschalige windmolens niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Concreet gaat het om de oevers lags de Hoogeveensche Vaart, Dedemsvaart en het Meppelerdiep.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Kleinschalige windturbines, zoals bedoeld in dit facetbestemmingsplan, vormen vanuit externe veiligheidsoogpunt geen risicovolle objecten. Het plaatsen van kleinschalige windturbines werkt dan ook niet risicoverhogend.
Afstand tot gasinfrastructuur en hoogspanningsinfrastructuur
Op verzoek van Gasunie wordt er wel rekening gehouden met (relevante) gasinfrastructuur. De afstand tussen een kleinschalige windturbine en gasinfrastructuur welke is opgenomen in de vigerende bestemmingenplannen, bedraagt minimaal 28 meter. In deze (onderliggende) bestemmingsplannen is namelijk alle planologisch relevante gasinfrastructuur opgenomen. Indien een kleinschalige windturbine buiten de 28 meter wordt gerealiseerd, heeft de plaatsing van de windturbine geen effect op de veilige ligging en integriteit van de gasinfrastructuur.
Afstand tot hoogspanningsinfrastructuur
Grote windturbines dienen te voldoen aan certificering. De certificering voor kleinschalige windturbines, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, ontbreekt. Dit leidt er toe dat een windturbine dan wel volgens de norm ontworpen kan zijn, maar niet getest en gevalideerd is. Daarbij komt dat een tweetal beveiligingsmechanismen bij kleine windturbines (vooralsnog veelal) ontbreekt en van groot belang zijn voor het veilig kunnen functioneren van kleine windturbines; te weten ijsdetectie en een automatisch remsysteem.
Mede door het ontbreken van certificering voor kleinschalige windturbines is in overleg met TenneT een afstandseis tot infrastructuur van hoogspanningsleidingen toegevoegd aan het toetsingskader. Het is in het belang van TenneT dat kleinschalige windturbines de leveringszekerheid van elektriciteit niet in gevaar brengen. In principe dient de afstand tussen een kleinschalige windturbine en de hoogspanningsverbinding minimaal de werpafstand bij minimaal 2x nominaal toerental te bedragen.
Indien hier niet aan kan worden voldaan, dan hanteert TenneT onderstaande voorwaarden voor de vergunninghouder, welke opgenomen dienen te worden bij een te verlenen omgevingsvergunning.
Afstand tot spoorbaan
Op verzoek van ProRail dient de afstand van de rotorbladen tot de hoofdspoorweg, voor zover deze binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en lokaalspoorweg komen, bepaald te worden aan de hand van de in het 'Handboek Risicozonering Windturbines vigerende versie' (ProRail) bedoelde minimaal vereiste afstand van de mast tot het spoor. Deze minimaal vereiste afstand bedraagt van de buitenkant van de mast tot het hart van het buitenste spoor 2,85 meter + 5,0 meter + halve rotordiameter.
In Artikel 7 van de regels is de voorwaarde opgenomen dat bij elke aanvraag schriftelijke toestemming tot plaatsing en aansluiting moet zijn van de netbeheerder en dat aanvullend daarop binnen 700 meter aan weerszijden van (de bestemming) spoor er een akkoord moet zijn van ProRail, in afstemming met de netbeheerder. Het gaat hier om het voorkómen van te hoge spanning op het spoor. In geval van mogelijke kortsluiting in de windmolen is hiervoor de eigenaar van de windmolen verantwoordelijk (en niet de netbeheerder).
In het activiteitenbesluit regels voor het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering opgenomen. Voor bepaalde situaties is het nodig dat een windturbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening, die de windturbine afschakelt als er slagschaduw optreedt bij gevoelige objecten. Dit is nodig als:
De afstand wordt bepaald van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot het in werking hebben van een kleinschalige windturbine aanvullende maatwerkvoorschriften stellen, ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw en lichtschittering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Dit plan heeft uitsluitend als doel om het beleidskader voor kleinschalige windturbines door te vertalen naar de verschillende bestemmingsplannen. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.
Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 Wro jo. 6.2.1.). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid (zoals aangegeven in paragraaf 5.1) wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleinschalige windturbines.
Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
De Regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Er is bijvoorbeeld vaak onduidelijkheid over het begrip 'bouwperceel'. Een bouwperceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Daarnaast is het artikel "Wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. overnemen wat van toepassing is en aanvullen/afstemmen op wat daadwerkelijk wordt geregeld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is bepaald dat het bouwen van kleinschalige windturbines niet is toegestaan, tenzij de bouw ervan wordt toegestaan in de regels van een bestemmingsplan waarop dit plan van toepassing is.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een regeling die het mogelijk maakt om het plaatsen van kleinschalige windturbines toe te staan, mits voldaan wordt aan het toetsingskader uit de beleidregels kleinschalige windturbines. Tevens zijn voorwaarden aan de omgevingsvergunning opgenomen die bij toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels in acht moeten worden genomen.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Gedurende de periode van vooroverleg zijn van de volgende instanties vooroverlegreacties ontvangen:
Tevens zijn er diverse ambtshalve wijzigingen. De aanpassingen voortkomend uit de vooroverlegreacties en de ambtshalve wijzigingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan zal aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden worden. De ontvangen overlegreacties zullen worden samengevat en beantwoord, waarvan in deze toelichting te zijner tijd verslag zal worden gedaan.
Gelijktijdig wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 december 2019 tot en met 28 januari 2020 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Tevens heeft op 16 januari 2020 een inloopbijeenkomst plaats gevonden.
Gedurende de hiervoor genoemde termijn zijn zes zienswijzen ingediend. De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in het Rapport zienswijzen + ambtshalve wijzigingen, opgenomen als Bijlage 1.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.