Plan: | Buitengebied, partiële herziening mr. J.B. Kanlaan 59 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.5102012007-VS01 |
Op het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 te Punthorst staat een voormalig agrarisch bedrijf. De huidige eigenaren van de boerderij zijn voornemens de boerderij te splitsen in twee woningen. Hiervoor wordt de bestaande woonboerderij aan de achterzijde met 5 meter uitgebreid. De gemeente Staphorst wil hier in principe haar medewerking aan verlenen. Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling, die het mogelijk maakt de bestemming aan de Mr. J.B. Kanlaan 59 te wijzigen in een bestemming voor dubbele bewoning.
Het bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Staphorst, zoals de Raad dit plan heeft vastgesteld bij besluit van 25 juni 2013. In het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 de bestemming "Wonen - 1". Binnen het bestemmingsvlak is ten hoogste één (bedrijfs)woning toegestaan.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening mr. J.B. Kanlaan 59" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding (plankaart) is de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggend onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Punthorst, op ongeveer 250 meter afstand van de spoorlijn Zwolle-Meppel. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan aspecten die relevant zijn voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Allereerst wordt aandacht besteed aan de bestaande en de gewenste situatie, zoals deze wordt voorgestaan door de initiatiefnemer. Vervolgens wordt ingegaan op de - voor dit plan - relevante onderdelen van de Omgevingsvisie Overijssel en op het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen van de gemeente Staphorst zelf. Daarna wordt in dit hoofdstuk ingegaan op milieuaspecten, de watertoets en op waarden van natuur, landschap en archeologie.
De bebouwing op het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 te Punthorst bestaat uit een boerderij met een aangebouwde "deel" en twee vrijstaande schuren van met een oppervlakte van in totaal 550 m2. Op onderstaande afbeeldingen zijn een luchtfoto en een vooraanzicht opgenomen.
Het plan is het achterste gedeelte van de boerderij uit te bouwen en te verbouwen ten behoeve van een tweede woning. Het karakter en uitstraling van de voorzijde van de boerderij blijven hierbij behouden. De tuin aan de voorzijde wordt weer als "nutserf" ingericht door bestaande fruitbomen te behouden en nieuwe fruitbomen aan te planten. Aan de achterzijde wordt bestrating, een moestuin en een dierenweide aangelegd. De maatregelen zijn opgenomen in een erfinrichtingsplan zie ook Bijlage 5 Erfinrichtingsplan. Het erfinrichtingsplan is opgesteld aan de hand van een advies van de ervenconsulent en is inmiddels goedgekeurd door de gemeente. De bestaande inrit gaat voor beide woningen gebruikt worden. De gemeente hanteert als beleidslijn dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m2 mag bedragen. Hier wordt aan voldaan, doordat 550 m2 aan schuren wordt gesloopt.
Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. Hierin worden het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan met elkaar geïntegreerd zodat één beleidsplan ontstaat voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de "catalogus gebiedskenmerken" richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.
Omgevingsverordening Overijssel 2009
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit
Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Door middel van het Uitvoeringsmodel wordt duidelijk of een actie daadwerkelijk bijdraagt aan die gezamenlijke visie. Het model is gebaseerd op drie niveaus, namelijk:
In de volgende afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding: Uitvoeringsmodel
Aan de Omgevingsvisie is in relatie tot het voorliggend bestemmingsplan het volgende ontleend.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.
In deze fase wordt de "SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat uitbreiding kan plaatsvinden. In het voorliggende geval is geen sprake van herstructurering en ook niet van uitbreiding.
Hierna wordt ingegaan op andere relevante, generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Dijkringgebied 9 Vollenhove: Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 9 Vollenhove alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt ook zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Voor incidentele bebouwing (waarvan in dit geval sprake is) geldt de voorwaarde van een zwaarwegend maatschappelijk belang niet. In dit bestemmingsplan is een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen waarin inzicht is geboden in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. In paragraaf 2.6 is verder op dit onderwerp ingegaan.
Duisternis: Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als "duisternis (0,25 - 0,4 mcd/m2)". Duisternis/donkerte betreft het gegeven dat donkerte een te koesteren kwaliteit wordt. Huidige "donkere" gebieden, moeten minstens zo donker blijven. Dit betekent onder andere terughoudend zijn met verlichting en de lichtbronnen selectiever moeten worden gericht. Het voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een toename van verlichting ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS): Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van de EHS. Het provinciale ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op "behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden" van de EHS, waarbij rekening gehouden wordt met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Dergelijke ontwikkelingen worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
Ontwikkelingsperspectieven
Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als "buitengebied, accent productie (schoonheid van de moderne landbouw)".Dit zijn gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen en gebieden waar plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden). Binnen deze gebieden komen ook woningen voor. In dit geval ligt er geen agrarisch bedrijf in de buurt dat gehinderd kan worden door deze ontwikkeling.
Gebiedskenmerken
Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de "lust & leisure"-laag. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en hebben we op één plek te maken met kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.
Voor het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 komen gebiedskenmerken voort uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de "lust & leisure"-laag.
In de natuurlijke laag maakt het perceel deel uit van een gebied dat aangeduid is als "dekzandvlakte en ruggen".
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als "jonge heide- en broekontginningslandschap". De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld van dit landschapstype.
De zogenaamde "lust & leisure"-laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de "donkere" gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Het splitsen van een bestaande woning in twee wooneenheden past prima in deze gebiedskenmerken.
Conclusie: Het voornemen om de bestaande woonboerderij uit te bouwen en geschikt te maken voor het realiseren van twee inpandige woningen past in het provinciale beleid. Het is een kleinschalige ontwikkeling op een bestaande bebouwde locatie die niet van functie veranderd. In paragraaf 2.5 is specifieker ingegaan op de lokale milieuaspecten.
In oktober 2006 is door de gemeente Staphorst de notitie "Toepassing uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in de gemeente Staphorst" vastgesteld. De notitie kan gezien worden als een uitwerking van het provinciale uitvoeringskader voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaal-economisch: het draagt bij aan het realiseren van nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied ofwel het benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies. Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied noodzakelijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen, waaronder ook extra burgerwoningen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de omgeving en gebouwen is gewenst.
Eén van de criteria van het VAB-beleid is dat agrarische bedrijfswoningen kunnen worden gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden wanneer de inhoud van de voormalige bedrijfswoning tenminste 1.000 m3 bedraagt. Bij een inhoud boven 1.500 m3 zijn maximaal 3 wooneenheden toegestaan. Indien verzocht wordt om meer dan 3 wooneenheden in één pand te realiseren (bijvoorbeeld appartementen voor jongeren) zal per geval moeten worden beoordeeld of dit ook wenselijk is, zo luidt de visie van de gemeente. Uitgangspunt hierbij is dat een wooneenheid een inhoud van minimaal 400 m3 dient te hebben.
Conclusie: Het voornemen om de woning te splitsen past in principe in het gemeentelijk beleid voor voormalige agrarische bebouwing. De woning is echter geen 1.000 m3 groot, daarom wordt de woning met vijf meter uitgebouwd. Vanwege de inhoudsmaat past het plan niet in het gemeentelijk beleid. Maar omdat op dit perceel een flinke oppervlakte bijgebouwen wordt gesaneerd en het perceel goed wordt ingepast in de omgeving, wil de gemeente wel meewerken aan dit initiatief.
Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld is het van belang duidelijkheid te verschaffen in hoeverre milieuhygiënische aspecten belemmeringen kunnen opleveren voor de uitvoering van het initiatief. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op (in willekeurige volgorde): milieuzonering, bodem, geluid vanwege weg- en spoorwegverkeer, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
In de nabije omgeving van het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 bevinden zich geen (agrarische) bedrijven. Er bestaan dus geen belemmeringen voor de dubbele woonfunctie vanuit het oogpunt van milieuzonering.
Omdat een nieuwe woning wordt gerealiseerd is het noodzakelijk om na te gaan of de bodem niet vervuild is. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. De conclusies van het bodemonderzoek volgen hierna.
Op grond van de beschikbare gegevens (inventarisatie gegevens, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd:
Resultaten grond: In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen aangetoond.
Resultaten grondwater: Ter plaatse van peilbuis Pb1 zijn in het grondwater chemisch-analytisch licht verhoogde concentraties aan barium en naftaleen aangetoond. De aangetoonde concentraties overschrijden de streefwaarden in geringe mate. De tussenwaarden worden niet benaderd. Op basis van de bekende gegevens wordt het licht verhoogde concentratie aan barium toegeschreven aan een verhoogde natuurlijke achtergrondconcentratie. Een directe oorzaak voor het licht verhoogde naftaleen gehalte kan op basis van de bekende gegevens niet gegeven worden.
Conclusies en aanbevelingen: Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de beoogde herinrichting. De gemeten licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek en vormen geen belemmering voor het huidige en geplande gebruik van het terrein.
Mocht bij herinrichting grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie her te gebruiken. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van de bekende gegevens kan een indicatieve toetsing uitgevoerd worden. Hieruit blijkt dat eventueel vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarden en derhalve zonder beperkingen toegepast kan worden. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afwijken van de indicatieve toetsing.
De opzet van het huidige onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden, is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentraties in het grondwater. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht gezien de geringe verhogingen. Het bodemonderzoek is door de gemeente getoetst en akkoord bevonden.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een projectafwijkingsbesluit een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben.
De te splitsen boerderij aan de Mr. J.B. Kanlaan 59 ligt binnen de geluidszone (van 250 meter) van de Mr. J.B. Kanlaan. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd . In Bijlage 2 Akoestisch onderzoek is de volledige rapportage opgenomen. Hierna wordt volstaan met de conclusies uit het onderzoek.
De geluidsbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V2.02) zijn schematisch opgenomen:
Voor de rekeninvoergegevens en resultaten wordt verwezen naar de berekening in bijlage I van het akoestisch onderzoek.
In tabel II is de geluidbelasting LDEN opgenomen en de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op woning A.
overzicht berekende geluidsbelasting LDEN woning A | ||||
punt | waarneemhoogte | incl. aftrek | overschrijding | eis GA;k |
1a (woning voorzijde) | 1.5 | 48 | nvt | 20 |
1b (woning achterzijde) | 4.5 | 50 | 20 | 22 |
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de zuidwestgevel van woning A met maximaal 2 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 58 dB voor een vervangende woning wordt niet op overschreden. De geluidbelasting woning B is lager aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, voor deze woning is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Afwijken van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
De maatregelen die voor woning A getroffen dienen te worden (bijvoorbeeld een geluidswal) om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Voor woning A geldt dat sprake is van een bestaande woning waarvan alleen de bestemming wijzigt: de bedrijfswoning wordt nu bestemd als burgerwoning. Omdat hier sprake is van een bestaande woning en de overschrijding van de grenswaarde beperkt is, wordt deze situatie als een bestaande situatie aangemerkt. Het is daarom niet noodzakelijk om een hogere grenswaarde te verlenen.
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. De spoorweg Zwolle-Meppel is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 ligt op 2,5 kilometer afstand van het spoor en dus ruim buiten de onderzoekszone van 200 meter.
Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid rekening te worden gehouden met buisleidingen. In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding ligt op 170 meter afstand. Deze afstand is voldoende. In het bestemmingsplan "Buitengebied" is de belemmeringenzone van deze leiding aangegeven, het perceel ligt hier ruim buiten.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat (ook) het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de voorgestane ontwikkeling voor het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 te Punthorst.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet: woningbouw:
Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te "toetsen op water", de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.
Quickscan natuurtoets
Voor het perceel is een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets. De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:
Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 13 september 2012. Tijdens het veldonderzoek zijn de panden op het erf grondig geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook is gekeken naar de relatie van de planlocatie met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.
Gebiedsgericht natuurbeleid
De planlocatie ligt in het buitengebied, in het buurtschap Punthorst. In een straal van tien kilometer liggen geen Beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Veerslootlanden" op ruim 8 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is Boswachterij Staphorst, op 600 meter afstand. De ingreep vindt alleen plaats op het bestaande erf en er worden geen uitstralende effecten verwacht met negatieve effecten op de te beschermen waarden in omliggende natuurgebieden.
Aangetroffen en te verwachten soorten
Vervolgstappen en mitigerende maatregelen
Afbeelding: Luchtfoto van de onderzoekslocatie, de bestaande panden zijn genummerd.
Vleermuizen- en Steenmarteronderzoek
Naar aanleiding van het uitgevoerde ecologisch onderzoek is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en Steenmarter in de bebouwing in het het plangebied. Bijlage 4 Aanvullend ecologisch onderzoek is dit onderzoek opgenomen.
Vleermuizen
Tijdens het onderzoek is in het plangebied een paarverblijfplaats van Gewone grootoorvleermuis aangetroffen. Voor het verstoren of vernietigen van deze vaste verblijfplaats is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Omdat deze verblijfplaats door de plannen verstoord en/of ongeschikt zal worden, dienen mitigerende maatregelen te worden genomen waardoor functionaliteit van het leefgebied van Gewone grootoorvleermuis gewaarborgd blijft op de planlocatie.
Volgens de door Dienst Regelingen opgestelde Soortenstandaard Gewone grootoorvleermuis is het noodzakelijk dat voor elke aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats minimaal vier nieuwe (permanente) verblijfplaatsen worden gecreëerd in de vorm van (inmetsel)kasten of vergelijkbare voorzieningen.
Ook voorafgaande en tijdens de werkzaamheden dienen enige (tijdelijke) maatregelen te worden getroffen. Deze maatregelen bestaan uit het ophangen van tijdelijke verblijfplaatsen (kasten) in de omgeving van het plangebied en een zorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden buiten de in voorliggend geval kwetsbare periode van Gewone grootoorvleermuis. Deze kwetsbare periode beslaat in principe de paartijd en de daarbinnen liggende overwinteringsperiode; augustus tot begin mei.
In de eindsituatie dienen vervolgens permanente verblijfplaatsen te worden gerealiseerd die geschikt zijn voor de soort. Genoemde maatregelen dienen te worden opgenomen in een door Dienst Regelingen goedgekeurd activiteitenplan (als onderdeel van een ontheffingaanvraag).
Steenmarter
Voor het verdwijnen van de verblijfplaats van deze soort is geen vervolgtraject in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Wel is het zo dat bij het onzorgvuldig uitvoeren van de sloopwerkzaamheden exemplaren kunnen omkomen. Door mitigerende maatregelen te nemen kan naar verwachting echter voorkomen worden dat er schade aan individuen optreedt.
Hierbij kan worden gedacht aan: het slopen buiten de voortplantingsperiode, gefaseerd slopen zodat eventueel aanwezige dieren de bebouwing veilig kunnen verlaten (vluchtroutes vrijhouden) en te voorzien in alternatieve verblijfplaatsen zoals takkenbossen of een zogenaamd "martermotel" in de nabije omgeving. Dergelijke maatregelen dienen te worden beschreven en uitgewerkt conform een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet, en worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Dit protocol dient tijdens de (sloop)werkzaamheden te worden gevolgd. De sloop dient te worden begeleid door een ecoloog.
In de Omgevingsvisie Overijssel maakt het perceel Mr. J.B. Kanlaan 59 deel uit van het jonge heide- en broekontginningslandschap. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld van dit landschapstype. Het perceel maakt onderdeel uit van deze lintstructuur en is zoals veel percelen in dit gebied ingekaderd in bomenrijen. Deze structuur blijft in ieder geval behouden met dit plan en wordt mogelijk zelfs versterkt.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op de "Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart" (2011) van de gemeente Staphorst maakt het plangebied deel uit van een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een archeologisch waardevol terrein. Nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Mochten er tijdens bodemwerkzaamheden toch vondsten worden gedaan dan moet dit gemeld worden bij het bevoegd gezag en moet een (amateur-)archeoloog de kans krijgen de vondsten veilig te stellen.
Dit hoofdstuk bevat een planologische afweging en een beschrijving van de planopzet. Tot slot wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan omvat de splitsing van de boerderij aan de Mr. J.B. Kanlaan 59 in twee woningen.
In de Omgevingsvisie Overijssel is één van de leidende thema's ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit heeft te maken met waarden als eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit. Naast bescherming van bestaande kwaliteiten dient ingezet te worden op het leggen van nieuwe verbindingen, tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
Via de Omgevingsverordening is aan gemeenten gevraagd, uitgaande van de vierlagenbenadering en de catalogus gebiedskenmerken, te onderbouwen dat een beoogde ontwikkeling/initiatief bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Om de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving heeft de provincie samen met de gemeenten de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" ontwikkeld. Op deze manier kunnen aan de geboden ontwikkelingsruimte voorwaarden worden verbonden om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. De balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan. Om dit beleid uit te voeren vraagt de provincie van overheden het vermogen om meer gericht op ontwikkeling en kwaliteit te handelen. Met gemeenten wordt een ondergrens afgesproken voor ontwikkelingen waar dit op van toepassing is en worden (prestatie)afspraken gemaakt over de inzet van de kwaliteitsimpuls groene omgeving.
In dit kader ziet de gemeente Staphorst voorliggend initiatief als een kleinschalige ontwikkeling. Met voorliggend plan wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit in die zin dat de uiterlijke verschijningsvorm van de boerderij behouden blijft. Teneinde het bebouwde perceel beter in te passen in het landschap wordt onder andere aan de zuidoostkant van het perceel een ligusterhaag aangelegd. Het erfinrichtingsplan is in overleg met de provinciale ervenconsulent opgesteld. In Bijlage 5 Erfinrichtingsplan is het erfinrichtingsplan weergegeven. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is ook een bijkomende doelstelling van het (gemeentelijk) VAB-beleid, dit vindt in dit geval met name plaats doordat er 550 m2 aan oude schuren wordt gesloopt. Een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst. Aan deze doelstelling wordt met voorliggend initiatief bijgedragen. In het VAB-beleid is daarnaast vastgelegd dat agrarische bedrijfswoningen kunnen worden gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden wanneer de inhoud van de boerderij tenminste 1.000 m3 bedraagt. Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan. De woning voldoet niet aan deze inhoudsmaat en moet daarom vergroot worden. Maar omdat een aanzienlijke oppervlakte bijgebouwen (550 m2) wordt gesloopt en het erf goed wordt ingepast in de omgeving wil de gemeente in dit geval meewerken aan de uitbreiding en splitsing van de bestaande woonboerderij.
Verder zijn in hoofdstuk 2 van deze toelichting reeds verschillende andere aspecten aan de orde gekomen: milieuaspecten, water, het landschap en de archeologische waarde. Hieruit komen geen negatieve gevolgen dan wel effecten naar voren. In verband met vleermuizen dienen wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd en mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd. Voor de Steenmarter zijn ook mitigerende maatregelen nodig.
Op basis van eerdere ervaringen is de inschatting gemaakt dat een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet verleend kan worden. De eigenaar van het perceel heeft daarnaast aangegeven bereid te zijn mitigerende maatregelen, zoals het ophangen van vleermuizenkasten, te nemen.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de RO-standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen: IMRO2012/SVBP2012. Het bestemmingsplan kent daarmee een zelfstandige set planregels.
De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de begrenzing van het bestemmingsvlak "Wonen - 1", zoals deze geldt op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied". Aan het erf dan wel tuin van de woonboerderij is de bestemming "Wonen - 1" toegekend.
Binnen het bestemmingsvlak "Wonen - 1" is middels de aanduiding "aantal" geregeld dat het aantal woningen 2 mag bedragen. Daarnaast geldt dat de twee woningen uitsluitend aaneengebouwd zijn toegestaan. Voor wat betreft bijgebouwen is per woning niet meer dan 75 m2 toegestaan. De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 75 m2 per woning wordt voor het buitengebied van de gehele gemeente gehanteerd als het gaat om burgerwoningen. Voor de uitvoering van het erfinrichtingsplan is in de regels middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. In deze situatie is sprake van een particulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de planherziening en de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de particulier. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. Overigens zijn ten behoeve van deze ontwikkeling anterieure overeenkomsten afgesloten (planschadeovereenkomst, kostenverhaal en vastleggen dat de uitvoering geschiedt volgens het erfinrichtingsplan).
Het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening mr. J.B. Kanlaan 59" heeft de in de gemeente gebruikelijke inspraakprocedure voor bestemmingsplannen doorlopen. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening mr. J.B. Kanlaan 59" is aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn geen overlegreacties ingediend.
juli 2014.