Plan: | De Streek, wijzigingsplan Gemeenteweg 324 te Staphorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.2112020004-VS01 |
Initiatiefnemer is voornemens om aan de achterzijde van de bestaande (woon)boerderij aan Gemeenteweg 324 te Staphorst één woongebouw met twee wooneenheden te realiseren. Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest door een agrarische onderneming (melkvee en fokbedrijf). In het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' is het plangebied ook als zodanig bestemd. In de feitelijke situatie is er op het perceel geen agrarische onderneming meer actief.
Op basis van het bestemmingsplan is slechts één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Om het plan toch mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan op twee punten worden gewijzigd:
Ten behoeve van onderhavig plan is gekozen om een zelfstandige procedure in de vorm van een wijzigingsplan te doorlopen aangezien er in het vigerend bestemmingsplan twee wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen waarvan gebruik gemaakt kan worden. Er geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan namelijk zowel een wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van de agrarische bestemming naar 'Wonen' als een wijzigingsbevoegdheid voor het invullen van een 'open plek'.
Het plangebied is gelegen aan de Gemeenteweg op nummer 324 en staat kadastraal bekend als gemeente Staphorst, sectie AA, nummers 3276 en gedeelte van nummer 5013. De ligging van het plangebied in Staphorst en de directe omgeving is weergegeven in afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied aan de Gemeenteweg 324 in Staphorst (Bron: Google Earth)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'De Streek, veegplan' (vastgesteld op 9 juli 2019 door de gemeenteraad van Staphorst). In dit veegplan zijn enkele locaties herbestemd, voortschrijdende (beleids)inzichten vastgelegd en omissies in de regels van het bestemmingsplan hersteld.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan “De Streek, Veegplan” opgenomen. Het plangebied is daarbij indicatief weergegeven met de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “De Streek, Veegplan” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende (dubbel) bestemmingen en aanduidingen:
Navolgend wordt een beschrijving van de in het plangebied geldende bestemmingen en aanduidingen gegeven.
Bestemming ‘Agrarisch met waarden’
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, één bedrijfswoning, landschappelijke waarden en cultuurgrond, water en voorzieningen ten behoeve van water, groenvoorzieningen, dagrecreatief medegebruik, verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch – middelgroot”
Ter plaatse van het volledige agrarische bouwvlak is de functieaanduiding agrarisch - middelgroot van toepassing. Binnen deze percelen zijn middelgrote agrarische bedrijven toegestaan.
Dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ en bouwaanduiding 'karakteristiek'
De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005.
Bouwaanduiding 'karakteristiek'
Gebouwen met de bouwaanduiding 'karakteristiek' zijn bestemd voor het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen. Deze twee aspecten wordt nader gemotiveerd in paragraaf 6.12.1 Cultuurhistorie.
Dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van eventueel in de bodem voorkomende archeologische resten. Dit aspect is in paragraaf 6.12.2 Archeologie nader gemotiveerd. De dubbelbestemming is slechts een klein deel over het plangebied gelegen.
Dubbelbestemming 'Waarde – Steeg'
De voor 'Waarde - Steeg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven.
Bestemming ‘Agrarisch met waarden’
In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor een agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning. Het plan voorziet in het realiseren van twee nieuwe reguliere woningen en het omzetten van de huidige bedrijfswoning naar een reguliere woning. Reguliere bewoning is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' niet toegestaan en daarmee strijdig.
Dubbelbestemmingen en nadere aanduidingen
De dubbelbestemmingen en aanduiding ten aanzien van het beschermd dorpsgebied, steeg, archeologie en de karakteristieke boerderij vormen geen belemmering voor het plan maar bevatten voorschriften waar rekening mee gehouden moet worden. Deze aspecten zijn nader gemotiveerd in de paragraaf 6.12 Archeologie en cultuurhistorie.
Het vigerend bestemmingsplan kent ten eerste een wijzigingsmogelijkheid die de mogelijkheid biedt om de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigingen naar 'Wonen-1' (Artikel 4.7). Daarvoor zijn de volgende voorwaarden opgenomen.
Ten tweede geldt een algemene wijzigingsbevoegdheid (Artikel 36) voor het toestaan van nieuwe op open plekken, zoals bedoeld in de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging ' binnen het gebied dat mede is bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Conclusie
Het realiseren van het plan is niet direct mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Om die reden moet het bestemmingsplan worden gewijzigd, gebruik makende van de hierboven genoemde wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze kan het gebruik als reguliere woning en de realisatie van de beoogde extra woningen aan de achterzijde toch worden gerealiseerd. In paragraaf 5.3.6 wordt beschreven hoe wordt voldaan aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
Het wijzigingsplan "De Streek, wijzigingsplan Gemeenteweg 324 te Staphorst" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.
Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het plan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld conform de werkwijze van de gemeente Staphorst, zoals die is vastgelegd in het handboek EPOS (Efficiënte Procesinrichting Omgevingsrecht Staphorst). Met deze nieuwe werkwijze beoogt de gemeente een efficiënter proces voor het aanvragen van een omgevingsvergunning of een bestemmingswijziging voor alle bouwplannen die (nog) niet in het huidige bestemmingsplan passen.
Hiervoor is een Collectief van Professionals Omgevingsrecht Staphorst (CPOS) opgericht, waar professionals lid van kunnen worden. Professionals zijn adviesbureaus, architecten, ontwikkelaars, bouwers en stedenbouwkundige en/of planologische adviseurs met verstand van het omgevingsrecht. Deze professionals hebben een centrale rol in het proces en zijn verantwoordelijk voor het indienen van een goede aanvraag, zoals een omgevingsvergunning of een bestemmingsplanherziening of wijzigingsplan. Wanneer de professional zich voldoende bewezen heeft zal de gemeente steeds meer een stap terug nemen in de controlerende rol en een faciliterende rol aannemen. Hiermee zullen aanvragen een snellere doorlooptijd en lagere leges lasten kennen dan professionals die niet lid zijn van de CPOS.
Lycens BV is één van de professionals waarmee de gemeente een overeenkomst is aangegaan als lid van het CPOS. Voor voorliggende wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de informatiehuizen uit het omgevingsplein die voor het EPOS is samengesteld. In het omgevingsplein staat alle informatie over de onderwerpen die nodig zijn voor een correcte aanvraag voor een omgevingsvergunning, of bestemmingsplanherziening (waaronder wijzigingsplannen).
In de bestaande situatie zijn binnen het plangebied drie gebouwen aanwezig, waarvan één (woon)boerderij en twee voormalige bedrijfsgebouwen. De (woon)boerderij betreft een Staphorsterboerderij uit 1906 met een grondoppervlak van 594 m². De bestaande bebouwing (zowel hoofd- als bijgebouwen) is opgenomen in de lijst met karakteristieke panden (Het Oversticht, Actualisatie van de lijst met karakteristieke panden binnen de bebouwde kom van Staphorst, mei 2019).
Het oppervlak van het plangebied bedraagt bijna 5.000 m². Het plangebied is zo goed als geheel voorzien van een agrarisch bouwvlak. Aan de Gemeenteweg staat de bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf. Het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit weiland. Dit weiland heeft in het vigerend bestemmingsplan een agrarisch bouwvlak en was oorspronkelijk bedoeld voor bebouwing van het agrarisch bedrijf.
Het perceel Gemeenteweg 324 te Staphorst is gelegen in het historische bebouwingslint De Streek. Het bebouwingslint heeft een lengte van circa 12 kilometer en kent een bijzondere ruimtelijke - en bebouwingskarakteristiek, waarvan de oorsprong in de ontginning van het gebied ligt. De ruimtelijke - en bebouwingskarakteristiek zijn in paragraaf 2.5 nader beschreven. Het bebouwingslint De Streek ligt tussen Lichtmis en Halfweg. Staphorst en Rouveen zijn als gevolg van de ontginning van het gebied ontstaan en maken deel uit van het lint. In het noorden is het huidige Staphorst ontstaan als een verdichting rondom de kerk van Staphorst. Het huidige Rouveen is zuidelijker ontstaan als verdichting rondom de kerk in Rouveen. Beide dorpen werden al in schriften van de dertiende eeuw genoemd, maar lagen toen westelijker. Kenmerkend voor het lint is de boogvorm; een directe afgeleide van de vorm van de ontginningsbasis.
Afbeelding 2.1: De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
Het deel van het plangebied aan de Gemeenteweg is geheel verhard ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf. Het achtererf (waar de nieuwe woningen worden gesitueerd) is in de bestaande feitelijke situatie geheel onverhard. Langs de oostrand is een afwateringssloot aanwezig. In de bestaande planologische situatie kan dit gedeelte door de aanwezigheid van een bouwvlak geheel verhard worden.
Afbeelding 2.2: ligging plangebied ten opzichte van afwateringssloten
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Staphorst en kent de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het plangebied ligt weliswaar in het bebouwde gebied van Staphorst, maar grenst direct aan het landelijke houtsingellandschap, dat aan de zuidzijde van het plangebied begint. Aan de oostzijde van het plangebied eindigt een houtsingel. Deze is behoudenswaardig, blijft behouden en wordt als gevolg van onderhavig plan niet aangetast.
Archeologie
De archeologische verwachtingswaarden binnen de gemeente is door de gemeente vastgelegd in de verwachtings- en beleidsadvieskaart. Bescherming van archeologische waarden zijn in het vigerende bestemmingsplan opgenomen door de toewijzing van dubbelbestemmingen waarde archeologie. Binnen het plangebied is een klein deel aangewezen als gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Het overige deel van het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde.
Afbeelding 2.3: plangebied, rood omkaderd, in archeologische verwachtingskaart
Cultuurhistorie
Het bebouwingslint 'De Streek' is aangewezen als een beschermd dorpsgezicht. De waarden die beschermd dienen te worden zijn vastgelegd in het gemeentelijk ruimtelijk beleid (zie paragraaf 5.3). De waarde van het beschermd dorpsgezicht komt tot uiting door:
Deze waarden zijn tevens vastgelegd in de dubbelbestemming 'Waarde- beschermd dorpsgezicht' die voor het gehele gebied De Streek van toepassing is.
De belangrijkste structurele kenmerken van De Streek zijn gelegen in de reeds uit de zestiende eeuw daterende combinatie van een patroon van vrijwel parallel langgerekte perceelsgrenzen met een enigszins gebogen, enkele kilometerslange bebouwingsas (Oude Rijksweg). Hierdoor voegen de ontsluitingswegen naar het achterliggende agrarische gebied zich in deze ruimtelijke hoofdstructuur. De lintbebouwing, waarbij boerderijen vlak naast en achter elkaar aan de bebouwingsas liggen in de richting van de percelering is daarbij eveneens een belangrijk karakteristiek kenmerk voor het beschermd dorpsgezicht. Aangrenzende erven worden ontsloten door gemeenschappelijke toegangsweg (stegen). De hoge beeldkwaliteit van de agrarische bebouwing, waar 70% een beschermd monument is levert een belangrijke bijdrage aan het cultuurhistorisch waardevolle karakter van De Streek.
Het ruimtelijk beeld wordt behalve door de bebouwing in belangrijke mate bepaald door de erfbeplanting en de houtsingels op de perceelsgrenzen tussen en direct achter de bebouwing waardoor een ruimtelijke beslotenheid is ontstaan die waar het bebouwingslint plaatselijk transparant of onderbroken is, markante contrasten oplevert met het open agrarisch gebied. In de kern Rouveen en Staphorst is de historische samenhang met het achterliggende landschap plaatselijk verdwenen door naoorlogse nieuwbouw en wegaanleg.
In het plangebied komen de hiervoor beschreven waarden naar voren in de architectuur van de bestaande Staphorster boerderij en de karakteristieke bijgebouwen. Van het typische verkavelingspatroon, waarbij met stegen verbonden woonpercelen achter elkaar zijn gesitueerd, is ter plaatse van het plangebied geen sprake.
Door de gemeente zijn de volgende beeldkwaliteitseisen naar voren gebracht:
Door de gemeente zijn de volgende ruimtelijke en landschappelijke voorwaarden naar voren gebracht:
De in de vorige paragrafen genoemde randvoorwaarden zijn verwerkt in het inrichtingsplan, zoals bijgevoegd in bijlage 1 van deze toelichting. Voor wat betreft de voorwaarden over het gemeentelijk beleid en het recht van overpad wordt verwezen naar de paragrafen die deze onderwerpen behandelen (paragraaf 5.3.3 Beleidsnotitie ´Open plekken Staphorst, 5e wijziging´ en paragraaf 7.3 Burgerparticipatie). Hieronder volgt een toelichting op het plan.
In eerste instantie is in het kader van het vooroverleg door de gemeente (maart 2018 en maart 2019) een negatief standpunt ingenomen ten aanzien van deze ontwikkeling. Er werd geoordeeld dat er geen sprake was van een grootschalige transformatielocatie. Daarop is overleg gevoerd tussen de ontwikkelende partij en de gemeente. Besproken is dat de sloop en splitsing van de oorspronkelijke boerderij is komen te vervallen. Tevens worden de toe te voegen wooneenheden gebouwd in de vorm van één woongebouw. Op deze wijze wordt het beoogde plan toch haalbaar. Het ontwerp wijzigingsplan zal, inclusief deze genoemde wijzigingen door de Omgevingskamer worden beoordeeld.
Realisatie extra wooneenheden
Met het plan wordt één nieuw woongebouw met twee grondgebonden wooneenheden achter de bestaande woonboerderij gerealiseerd. De nieuwe woningen krijgen elk een grondoppervlak van 144 m² met een bijgebouw van 75 m². Ter plaatse van de bestaande woonboerderij vindt enkel een planologische wijziging plaats. In dit deel van het plangebied vinden geen fysieke wijzigingen plaats.
Waar in de huidige situatie enkel grasland met een agrarisch bouwvlak aanwezig is, wordt in de beoogde situatie het nieuwe woongebouw met de twee wooneenheden gerealiseerd. Elke wooneenheid krijgt een eigen perceel met een eigen oprit, tuin en bijbehorende bouwwerken. Het woongebouw wordt in het verlengde met dezelfde nokrichting achter de bestaande boerderij gesitueerd. De bestaande inrit wordt doorgetrokken naar de achterliggende nieuwe woonpercelen, waardoor een nieuwe steeg ontstaat.
Wijziging naar 'Wonen'
Omdat het agrarische bedrijf niet meer als zodanig aanwezig is, en de beoogde bewoners niet meer aan het agrarische bedrijf zijn verbonden, wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Het agrarisch bouwvlak wordt verkleind en veranderd naar een woonbestemming. Op de verbeelding zijn de nieuwe woonpercelen exact weergegeven. Het overige deel van het plangebied - buiten het nieuwe woonperceel - behoudt de agrarische bestemming, maar dan zonder agrarisch bouwvlak.
Inrichtingsplan
Ten behoeve van het onderhavige plan is door Vestus bouwadvies een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is opgesteld conform de 'Nota Belvedère 'Staphorst een eigen wereld'. Het inrichtingsplan is in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan van deze toelichting opgenomen.
Met het plan komen de volgende verbeteringen voor de ruimtelijke kwaliteit tot stand:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Doorwerking plangebied
Bij het voorgenomen plan is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijdigheid met rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmings- en wijzigingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee bovengenoemde nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied
Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Aangezien er bij dit plan twee nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet nader te worden gemotiveerd.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is integraal vastgelegd in de Omgevingsvisie- en omgevingsverordening Overijssel. De huidige visie en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Op 26 september 2018 is de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2017/2018' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2017/2018' vastgesteld. Het ontwerp van de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019' heeft van 21 maart t/m 8 mei 2019 ter inzage gelegen.
Het plan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vanaf 2017.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In 5.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 5.2.2 zijn deze generieke beleidskeuzes zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel behandeld.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken.
“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Doorwerking plangebied
Het plan betreft een transformatieproject, wat past in het gegeven ontwikkelingsperspectief. Er wordt gebouwd voor de lokale woonbehoefte, binnen stedelijk gebied en het project draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van de woonkern. Het plan is daarom in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
1. Natuurlijke laag
Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.
Het plangebied valt binnen de natuurlijke laag aangemerkt als ‘Laagveengebieden (in cultuur gebracht)'.
Laagveengebieden (in cultuur gebracht)
Grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water – rietmoeras – opgaand moerasbos. Ambitie is de Wieden en Weerribben als grootste laagveenmoeras van Europa, aan elkaar verbinden via een brede overgangszone en ontwikkelen als een groot aaneengesloten (half) natuurlijk vaar- en recreatielandschap, met hoge biodiversiteit, met aanliggende kernen als poorten naar de natuur. Ook in de overige veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.
Doorwerking plangebied
De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en ingericht als erf. Met het plan zal onder andere een bouwvlak voor agrarische bedrijfsgebouwen verdwijnen en hiervoor in de plaats een aanzienlijk kleiner bouwvlak voor woondoeleinden worden gerealiseerd. Dit heeft tot gevolg dat het achterland van het plangebied terug zal worden gegeven aan het agrarische cultuurlandschap. Deze ontwikkeling zal een positieve uitwerking hebben op de natuurlijke laag. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘Laagveenontginningen’.
Laagveenontginningen
De laagveenontginningen betreffen een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.
Doorwerking plangebied
Met het plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats van het karakteristieke bebouwings- en verkavelingspatroon. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de laag van het agrarische cultuurlandschap.
3. Stedelijke laag
Het plangebied valt binnen de stedelijke laag bebouwingsschil 1955 - nu, verspreide bebouwing en informele trage netwerk.
Bebouwingsschil 1955- nu
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Verspreide bebouwing
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.
Informele trage netwerk
Binnen de stedelijke laag heeft het plangebied de aanduiding informele trage netwerk. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Doorwerking plangebied
Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met het waardevolle karakter van de Streek. Zowel de locatie van de bebouwing als het stedenbouwkundige ontwerp (materialisering, kleurstelling en dergelijke) sluiten aan bij de karakteristieke opbouw van de Streek. Ook vanuit functioneel oogpunt, onderdeel uitmakend van het bebouwingslint, zijn de woningen als passend aan te merken op deze locatie. De ontwikkeling is als passend aan te merken ten aanzien van de “stedelijke laag”.
4. Laag van de beleving
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van de beleving’ aangeduid met het gebiedstype ‘donkerte’.
‘Donkerte’
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Doorwerking plangebied
Met de realisatie van het plan vindt geen extra uitstraling van kunstlicht plaats. De te verlengen steeg zal niet worden voorzien van openbare verlichting. In vergelijking met de huidige planologische bebouwingmogelijkheden, zal het plan positief uitpakken voor de uitstraling van kunstlicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘donkerte’ geen belemmering vormt voor het voornemen.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn voor het plan van belang:
Hierna worden deze artikelen behandeld.
Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)
'Bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen) voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening
De lokale behoefte is aangetoond bij de toetsing aan artikel 2.2.2. Uit deze toetsing is gebleken dat met de toevoeging van twee extra woningen wordt voorzien in de lokale behoefte.
Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Bestemmings- en wijzigingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Staphorst, welke is te definiëren als het bestaand bebouwd gebied. Artikel 2.1.3, lid 2 is daarom niet van toepassing voor het plan.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening
In paragraaf 5.2.1.3 en 5.2.1.4 is een toetsing uitgevoerd aan het uitvoeringsmodel. Hier wordt volstaan met de conclusie dat het plan past binnen het in de Omgevingsverordening gegeven ontwikkelingsperspectief en de gegeven gebiedskenmerken.
Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening
In de 'woonvisie Staphorst 2016-2020' is voor Staphorst de streek aangegeven dat de behoefte aan nieuwe woningen groter is dan er aan harde plancapaciteit beschikbaar is. Geconcludeerd wordt dat er ruimte is voor het toevoegen van plannen aan het woningbouwprogramma.
Het toevoegen van twee woningen wordt gezien als een autonome ontwikkeling, waarvoor het volkshuisvestelijk programma voldoende ruimte biedt.
Over de behoefte aan nieuwe woningen is door de gemeente bij de beoordeling van het plan het volgende opgenomen:
"Maatschappelijk gezien is er een vraag naar woningbouw in gemeente Staphorst. Tevens is eigenbouw een veel voorkomend fenomeen. Mensen willen zelf hun ideeën realiseren al dan niet met behulp van familie; ook het bouwen van een eigen woning behoort hiertoe. Nu er in Staphorst weinig grond voor eigenbouw beschikbaar is, is dit een mogelijkheid om toch aan deze vraag te voldoen."
Het plan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.11 (Cultureel erfgoed)
In de toelichting op bestemmings- / wijzigingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Onder ‘cultuurhistorische waarden’ wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van een karakteristiek dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:
Zoals in hoofdstuk 3 en 4 aangegeven wordt met het plan bovenstaande waarden niet aangetast. Door de beoogde uitbreiding op dezelfde wijze vorm te geven als de omgeving wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de Streek. De ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het landschap van Staphorst is een begrip. Het is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Derhalve is het landschap van Staphorst aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère is het rijksbeleid neergelegd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Centrale doelstelling van de nota is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte in ons land. In het kader van de Nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland op kaart gezet. Staphorst is één van deze gebieden.
Om de ruimtelijke karakteristiek van Staphorst te kunnen duiden is in “Staphorst een eigen wereld” uitgegaan van verschillende schaalniveaus: het schaalniveau van het landschap (direct grenzend aan het lint); het schaalniveau van de Streek en het schaalniveau van de afzonderlijke boerderijen met hun bijhorende tuin- en erfinrichting. De samenhang van deze schaalniveaus bepaalt het karakteristieke beeld van Staphorst.
Het landschap
Karakteristiek voor het Staphorster landschap zijn de elzensingels. In het verleden is de Streek omgeven door deze kleinschalige wereld. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter. Met de ruilverkaveling / landinrichting zijn veel singels opgeruimd, om zo tot grotere percelen te komen. Ten noorden van Staphorst is het singellandschap nog zichtbaar, maar vooral in het gebied tussen de Streek en de snelweg zijn de perceelsrandbeplantingen en de smalle verkaveling beeldbepalend.
De Streek
De Streek is het twaalf kilometer lange lint tussen Lichtmis en Halfweg. Het lint heeft een min of recht verloop ter plaatse van Staphorst. Het Rouvener tracé (tussen Dekkersweg en Lichtmis) kent een meer slingerend verloop. Er is sprake van een grote ruimtelijke continuïteit langs het lint. De Streek kent grotendeels een dichte bebouwingsstructuur van monumentale boerderijen die een sterke architectonische verwantschap hebben.
Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen.
Het karakteristieke patroon van achter elkaar geplaatste boerderijen, waarbij de richting ten opzichte van de weg vaak een hoek vertoont, is het beeldmerk van Staphorst. Het is het resultaat van een langdurig proces van vererving, opsplitsing en nieuwbouw van boerderijen. Deze bijzondere bebouwingsstructuur moet gewaarborgd blijven.
De boerderij & erf
70% van de boerderijen in de Streek is aangeduid als monument. In totaal staan er 294 rijksmonumenten en 313 gemeentemonumenten in het lint. De typisch Staphorster boerderij is een langgerekt bouwwerk waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. De boerderijen dateren uit de 19e en 20e eeuw. Naast de (vaak monumentale) boerderijen zijn ook de bijgebouwen beeldbepalend voor het Staphorster lint. Van oudsher gaat het hierbij om eenvoudige, vaak houten bouwwerken.
Het groene karakter van het lint wordt voor een belangrijk deel gedragen door de erfbeplantingen. De maat en de vorm van de erven variëren langs het lint. Waar boerderijen op relatief grote afstand van de weg staan is sprake van een groene en besloten wereld met grote, soms monumentale bomen.
Het landschap
Het landschap en de Streek zijn nauw met elkaar verbonden. Op het schaalniveau van het landschap spelen de volgende zaken:
Afbeelding 5.2: Perspectief voor het landschap (Bron: Gemeente Staphorst)
De Streek
De bijzondere bebouwingsstructuur in ‘De Streek’ moet gewaarborgd blijven. Dit betekent echter niet dat er geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou zijn. Binnen de Streek wordt, in beperkte mate, ruimte gezien voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Daarmee is niet iedere ‘open’ locatie automatisch een ‘bouwlocatie’. De nieuwbouw dient zich echter nadrukkelijk te voegen binnen het bestaande ensemble.
Afbeelding 5.3: Perspectief voor de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
De boerderij & erf
Ten aanzien van de boerderijen spelen de volgende aspecten:
De boerderijen zijn over het algemeen goed beschermd. Voor bijgebouwen geldt dat ze qua omvang en materialisering ondergeschikt zijn aan de boerderij: de hoofdmassa op het erf. Niet alleen de boerderijen zelf maar ook de manier waarop de tuinen en erven zijn ingericht draagt bij aan het karakteristieke beeld van Staphorst.
Afbeelding 5.4: Perspectief voor de boerderij en het erf (Bron: Gemeente Staphorst)
Het beschermde gezicht geeft veel aandacht aan het lint; de Streek, en dan met name aan de boerderijen als bijzondere elementen. Het beschermde gezicht heeft minder aandacht voor het landschap. Landschap en lint zijn in Staphorst echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lint vormt in feite de ‘versteende’ structuur van het landschap. De relatie tussen lint en landschap is onderbelicht. Juist de versmelting van die twee vormt een wezenlijke karakteristiek van Staphorst. De elzensingels; het doorlopen van de singelbeplanting tot in het lint; de structuur van dwarswegen haaks op het lint; de doorzichten naar het achterland; de ontsluiting van het landschap en de sporen uit het verleden vormen essentiële aspecten van Staphorst.
In afbeelding 5.5. wordt weergegeven op welke wijze de erfinrichting, in relatie tot de ‘versteende’ structuur in de Streek dient plaats te vinden.
Afbeelding 5.5: Erfinrichting in de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
Ten behoeve van het onderhavige plan is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is beschreven in hoofdstuk 3. De nieuwe woonerven zullen op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Op deze manier vindt er een versterking plaats voor het beschermd dorpsgezicht. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het beleidsdocument “Staphorst een eigen wereld”.
In het beleid ‘Transformatielocaties aan de Streek’ wordt ingegaan op de wijze waarop we de locaties die nu een milieutechnisch of ruimtelijk knelpunt vormen, kunnen veranderen (transformeren) in locaties die waarde toevoegen aan De Streek.
Het beleid “Transformatielocaties aan De Streek” is het resultaat van een evaluatie van het beleidskader voor saneringslocaties. In deze evaluatie is onder andere naar voren gekomen:
Op basis hiervan zijn de volgende aanbevelingen voor dit beleidskader gedaan:
De algemene doelstelling van het beleid is om kaders te bieden voor de wijze waarop transformatielocaties herontwikkeld kunnen worden. Het uitgangspunt hierbij is dat nieuwe bebouwing een versterking moet zijn voor de bebouwingsstructuur van het beschermde dorpsgezicht. Daarnaast is het doel om op de locaties zelf een ruimtelijke kwaliteit te ontwikkelen die als passend wordt ervaren in het beschermde dorpsgezicht.
Voor het ontwikkelen van een transformatielocatie zijn in de beleidsnotitie vier denkrichtingen mogelijk. Op basis van bestaande bebouwing, afmeting van het kavel en de wens van een initiatiefnemer wordt bepaald welke denkrichting van toepassing is. De denkrichtingen zijn:
Op de gewenste ontwikkeling is denkrichting 2 van toepassing.
Het 'open plekken beleid' is van toepassing bij kleine transformatielocaties. Op deze locaties wordt maar één dubbele woning mogelijk gemaakt op basis van de voorwaarden die in het 'open plekken beleid' staan.
Met het plan is er sprake van een kleine transformatielocatie, waar één dubbele woning mogelijk wordt gemaakt. Zoals aangegeven in paragraaf 5.3.3, wordt voldaan aan de voorwaarden van het 'open plekken beleid'. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Transformatielocaties aan De Streek.
In de “Beleidsnotitie Open plekken in Staphorst, 5e wijziging” geeft de gemeente aan welke open plekken en locaties achter de stegen aan De Streek in aanmerking komen voor bebouwing. Uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe bebouwing een versterking moet zijn voor de bebouwingsstructuur.
Een ‘open plek’ wordt in de beleidsnotitie als volgt gedefinieerd: locatie vrij van bebouwing c.q. bebouwingsmogelijkheden en daaraan gelijk te stellen locaties. Op deze locaties mag maximaal 1 (dubbele) woning per aanvraag worden gebouwd.
Bij het uitwerken van de randvoorwaarden is een onderverdeling gemaakt in:
Het plangebied is gelegen aan de Gemeenteweg. De daar bijbehorende randvoorwaarden worden hieronder kort behandeld.
De locatie dient te worden getoetst op de economische uitvoerbaarheid. De aanvrager dient via een exploitatieopzet inzichtelijk te maken dat hij het plan kan uitvoeren. Tevens dient aanvrager een verklaring te ondertekenen dat eventuele planschade voor rekening zal komen van de aanvrager.
Het aantal te bebouwen locaties is vastgelegd op gemiddeld 5 per jaar. Om inzicht te krijgen in de bouwplannen van de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de wijzigingsplanprocedure, een schetsplan en inrichtingsplan te worden overlegd die inzicht geven in hoe de bebouwing eruit komt te zien en hoe het erf wordt ingericht. Het schetsplan en het inrichtingsplan zullen aan de beleidsnotitie ´Open plekken Staphorst, 5e wijziging´ worden getoetst.
De beleidsnota Belvedère schrijft voor dat het bebouwen van “open plekken, vrijkomende locaties en locaties achter aan de stegen” moet plaats vinden door een woningtype dat is gebaseerd op de Staphorster boerderij. In het beleid worden nauwkeurige maatvoeringen benoemd waaraan nieuwe (bouw)plannen dienen te voldoen.
Positionering in het lint
Om aan te sluiten bij de bebouwingskarakteristiek van de Gemeenteweg is het nieuw te bouwen pand, achter de bestaande boerderij gesitueerd met de nok in het verlengde van de nok van het bestaande pand. De bouwmassa, goothoogte en gevelindeling sluit aan op de bestaande boerderij, waardoor het stedenbouwkundig een logische invulling is van de open plek achter het bestaande pand en is het nieuwe pand een gebouw dat is ontworpen op de basis van de Staphorster boerderij. Hiermee is het nieuw te bouwen pand passend in het lint.
Afmetingen van het perceel:
De kavel in onderhavig plangebied is circa 36 meter breed en 44 meter diep. De kavel voldoet hiermee aan de vereiste maatvoeringen.
De voortuin van het te realiseren woongebouw is de zijde gericht naar de Gemeenteweg. De diepte van de 'voortuin' (gemeten vanaf de voorste perceelsgrens en de 'voorgevel' van het woongebouw (in dit geval de gevel aan de zijde van de Gemeenteweg) bedraagt 10 meter. De diepte van de 'achtertuin' bedraagt eveneens 10 meter. De diepte van de voor- en achtertuin voldoet aan de vereiste maatvoeringen.
Het te realiseren woongebouw wordt 12 m breed en 24 m lang en voldoet hiermee aan de vereiste maatvoeringen voor het woongebouw.
Aan beide zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt de afstand minimaal 3 meter. Aan de noordoostzijde bedraagt de afstand circa 14 meter en aan de zuidwestzijde circa 10 meter. De zuidwestzijde betreft de zijde die is gelegen aan 'de steeg'. De afstand van 10 m voldoet ook aan de vereiste 6 meter voor deze zijde. Het plan voldoet derhalve aan de vereiste maatvoeringen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de beleidsnotitie “Open plekken Staphorst, 5e wijziging”.
De Ruimtelijke Atlas en Welstandnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.
De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.
Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmings- / wijzigingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.
Dit regime blijft voornamelijk beperkt tot de meest karakteristieke delen van de bebouwde kommen. Onder het bijzonder regime vallen de bebouwingslinten van Staphorst en Rouveen. Deze omvatten de oudste delen van beide dorpen waar zich ook de vele rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden. Cultuurhistorie is een belangrijke reden om voor een bijzonder regime te kiezen. Vanwege het bijzondere karakter hebben daarom ook het oorspronkelijke kerkdorp IJhorst en het historische buurtschap Hamingen een bijzonder regime gekregen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het plan worden getoetst aan de welstandsnota. Er zijn geen indicaties dat de omgevingsvergunning niet zou kunnen voldoen aan de welstandsnota.
Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Een deel van het buitengebied is dan ook opgenomen in de landschappelijke canon van Nederland. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. De gemeente wil ruimte bieden aan de ontwikkelingen in het buitengebied en wil werken aan behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
Op het hoogste schaalniveau is de herkenbaarheid van de twee grote eenheden van het dekzandgebied en het laagveengebied, en de duidelijke overgang daartussen, waardevol. De basis van de landschappelijke kwaliteit van Staphorst is de samenhang binnen de verschillende deelgebieden en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen. De landschapstypen hebben elk hun eigen kenmerken, kwaliteiten, structuren en waarden. Deze zijn duidelijk bepaald door de ondergrond, de bodem/ het water en de ontginningsgeschiedenis. Daarnaast heeft het buitengebied van Staphorst veel specifieke kwaliteiten zoals karakteristieke (historische) landschapsstructuren, cultuurhistorische objecten, natuurwaarden, landschapsbelevingswaarden en oriëntatiepunten. Al deze kwaliteiten maken onderdeel uit van de identiteit van Staphorst.
Het plangebied is gelegen in Houtsingellandschap De Streek.
Voor het houtsingelgebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten en omdat het gebied in belangrijke mate bepalend is voor de identiteit van Staphorst en Rouveen. De bouwstenen zijn elzensingels, sloten, graslang, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. Daarbij wordt aandacht besteed aan het accentueren van de karakteristieke knikken in de verkaveling. In afbeelding 5.6 zijn de karakteristieken van het houtsingellandschap opgenomen.
Afbeelding 5.6: Kenmerken Houtsingellandschap De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
Door Vestus bouwadvies is een erfinrichtingsplan opgesteld. Hiervoor zijn de uitgangspunten uit het landschapsplan leidend geweest. Het plan is dan ook in overeenstemming met het landschapsplan Staphorst.
Het vigerend bestemmingsplan kent ten eerste een wijzigingsbevoegdheid die de mogelijkheid biedt om de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigingen naar 'Wonen-1' (Artikel 4.7) Daarvoor zijn de volgende voorwaarden opgenomen.
Ten tweede geldt een algemene wijzigingsbevoegdheid (Artikel 36) voor het toestaan van nieuwe op open plekken, zoals bedoeld in de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging ' binnen het gebied dat mede is bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke ruimtelijk beleid.
Zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven zijn er in en rond het plangebied diverse afwateringsloten aanwezig. Uit deze sloten zou eventueel gepompt kunnen worden mocht de bluswatervoorziening te beperkt zijn.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
Voor de voorbereiding van het m.e.r.-beoordelingsbesluit, is geen aanmeldnotitie opgesteld. Gezien de karakteristieken van de ontwikkeling kan de gemeenteraad de milieuparagraaf van voorliggend plan gebruiken om te besluiten dat geen Milieueffectrapport noodzakelijk is.
Voor het plan zijn de volgende positieve effecten in het kader van duurzaamheid te noemen:
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van
een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op
basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt
gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik
van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen, is door Lycens BV een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering vormen voor de geplande ontwikkeling, de geplande herinrichting van de locatie en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Indien in het kader van de planrealisatie afvoer van grond noodzakelijk is, is een PFAS onderzoek noodzakelijk. In onderhavige plan is daar vooralsnog echter geen sprake van.
Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:
Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:
In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.
Wegen
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Tabel 6.1: geluidzones langs wegen
Aantal rijstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg | |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter | |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.
Spoorwegen
De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer).
Op 1 juli 2012 zijn door een wetswijziging van de Wet milieubeheer de geluidproductieplafonds (gpp’s) voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. Gpp’s stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer.
Geluidproductieplafonds zijn berekende waarden op referentiepunten. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.
Industrielawaai
De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmings- / wijzigingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan er door het college van B & W een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde. Voorwaarde hiervoor is dat de optredende geluidsbelasting lager dient te zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting (53 dB buitenstedelijk en 63 dB binnenstedelijk) en de situatie moet passen binnen het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van hogere grenswaarden.
De gemeente Staphorst heeft middels de nota ‘Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidshinder’ beleid opgesteld rondom hogere geluidswaardes. Zo zijn hogere geluidswaardes vastgesteld voor vervangende nieuwbouw (waaronder ook het splitsen van een woning valt). Afwijken kan enkel als de maatregelen overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard met zich meebrengen. Daarnaast dient er aan ten minste één van de negen opgestelde ontheffingscriteria te worden voldaan.
Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de Gemeenteweg. De geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige objecten dient te worden berekend.
Door de gemeente Staphorst is via de gemeentelijke website een geluidsniveaukaart beschikbaar gesteld, waarin is aangegeven wat de te verwachten geluidsniveau's zijn in 2030 als gevolg van wegverkeerslawaai.
Op de geluidsniveau kaart 2030 is te zien dat de huidige woning tussen in de zone 'tot 53 dB is gelegen. Aangezien het hier om een bestaande woning gaat, werkt de Wet geluidhinder op deze woning niet belemmerend.
Het nieuw te bouwen woongebouw ligt verder van de weg en kent op basis van de geluidsniveaukaart een geluidsbelasting lager dan 43 dB. Hiermee ligt de geluidsbelasting van de bestaande woning en de nieuwe woningen niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB contour. Het aspect wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe wooneenheden.
De Geluidsproductieplafond waarde ter hoogte van het plangebied bedraagt 66.3 dB, waarmee de zonebreedte 600 m bedraagt. De woningen liggen op een afstand van circa 1 kilometer buiten deze zone. Het aspect railverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 6.8 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van industrielawaai. Hieruit is gebleken dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor het plan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM.
Met voorliggend plan twee extra woningen mogelijk gemaakt. Het aantal van twee woningen ligt ver onder het criterium voor woningbouw. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden. Het plan dient nog wel getoetst te worden aan het Besluit gevoelige bestemmingen
Besluit gevoelige bestemmingen
Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
Het plan betreft de realisatie van twee extra woningen. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane (berekende) geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op 1 juli 2016 is de Verordening Geurhinder en Veehouderij van de gemeente Staphorst in werking getreden. Deze verordening is van toepassing voor ‘De Streek’ en de overige woonkernen binnen een bebouwde kom. In artikel 6 van deze geurverordening is in afwijking van de Wet geurhinder en veehouderij een andere maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de bebouwde kom bepaald. In de verordening is dit als volgt verwoordt; ‘In afwijking van artikel 6, lid 1 onder c van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als benoemd in artikel 3 van deze verordening binnen de bebouwde kom 3 ouE/m³ (voorgrondbelasting). De achtergrondbelasting bedraagt maximaal 4 ouE/m³.’.
In artikel 4 en 5 van de geurverordening zijn de vaste afstandcirkels binnen de bebouwde kom teruggebracht van 100 naar 50 meter en buiten de bebouwde kom van 50 naar 25 meter.
In de omgeving liggende agrarische bedrijven
In de nabijheid van het plangebied komt één agrarisch bedrijf voor die van invloed kan zijn in het kader van de Wet Geurhinder en veehouderij. Dit betreft de melkveehouderij aan de Gemeenteweg 353.
Voor de geurcontouren die gelegen zijn rondom stallen die behoren bij veehouderijen binnen de gemeente Staphorst, is door de gemeente een agrarische geuremissiekaart beschikbaar gesteld. Deze contouren zijn berekend/bepaald aan de hand van de gegevens die bij de gemeente bekend zijn vanuit de milieuvergunningen c.q. de milieumeldingen. Deze kaart is ondersteunend in het ontwikkelen en maken van ruimtelijke plannen binnen de gemeente Staphorst. De gegevens van deze geurkaart zijn bijgewerkt tot februari 2017.
Conform de geurkaart van de gemeente ligt de 50 meter geurcontour van het agrarische bedrijf aan Gemeenteweg 353 over het plangebied heen. Deze geurcontour is echter gemeten vanaf de voorzijde van het agrarische bedrijfsperceel terwijl hier geen stallen zijn gelegen en hier ook geen stallen gerealiseerd mogen worden op basis van het bestemmingsplan. Het in de huidige situatie als agrarisch bestemde bedrijfswoning in onderhavig plangebied wordt gewijzigd in een (burger)woning. De 50 meter dient derhalve in te worden gerespecteerd.
In het kader van onderhavig plan zijn de milieuvergunningen / meldingen Activiteitenbesluit opgevraagd. Uit de milieu tekening blijkt dat in het achterhuis van de boerderij de melkkoeien zijn geplaatst. De afstand vanaf de gevel van de woonboerderij in onderhavig plangebied tot aan de muur waar het woongedeelte overgaat in het achterhuis bedraagt 47 meter (verplaatsing van de voorgevel van de woonboerderij in onderhavig plangebied is niet aan de orde omdat het een bestaande boerderij is die bovendien is aangewezen als Rijksmonument).
In werkelijkheid staat ter plaatse van de rode stippellijn in afbeelding 6.1 een wand zodat de bewoners de ter plaatse gelegen douche en toilet kunnen bereiken zonder eerst door de stal te moeten lopen. Het eerste emissiepunt ligt vervolgens ter plaatse van de eerste (dubbele) deur aan de zijkant van de stal. Deze deur ligt op een afstand van 53 meter waardoor aan de geurafstand van 50 meter (gemeten conform artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij) kan worden voldaan. Het agrarische bedrijf wordt derhalve niet in de bedrijfsvoering belemmerd. Hierdoor kan ook worden geconcludeerd dat sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' ter plaatse van de gevoelige objecten in het plangebied. In andere stallen worden conform de vergunde situatie geen dieren gehouden en liggen bovendien buiten de 50 meter contour.
In andere stallen worden conform de vergunde situatie geen dieren gehouden en liggen bovendien buiten de 50 meter contour.
Afbeelding 6.1: afstanden geur
Reële planologische uitbreidingsmogelijkheden
Naast de geurhinder contouren op basis de milieuvergunningen en milieumeldingen dient rekening te worden gehouden met de reële planologische uitbreidingsmogelijkheden van betreffende agrarische bedrijven. In dit kader zijn de in het vigerende bestemmingsplan gegeven mogelijkheden om bedrijfsbebouwing op te richten relevant.
Zoals in afbeelding 6.2 is te zien heeft het agrarische bedrijf aan de Gemeenteweg 353 enkel achter het bedrijf nog bouwmogelijkheden. Het benutten van deze planologische uitbreidingsmogelijkheden heeft daarmee geen gevolgen voor de aan te houden geurafstand van het bedrijf tot de woningen in het plangebied.
Afbeelding 6.2: planologische mogelijkheden Gemeenteweg 353 (In blauw de globale ligging bestaande en nieuwe bebouwing)
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Type omgeving
Aangezien het plangebied is gelegen in een bebouwingslint met een verwevenheid van verschillende functie en tevens is gelegen aan een doorgaande weg onderdeel van de hoofdverkeerstructuur binnen Staphorst, is sprake van een zogenaamd gemengd gebied. Hierdoor kunnen de richtafstanden met 1 stap worden verkleind.
Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit
In het onderhavige plan wordt de planologische mogelijkheid voor een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats worden twee extra woningen gerealiseerd. Een agrarisch bedrijf betreft een milieubelastende activiteit. Door beëindiging wordt het 'woon- en leefklimaat' ter plaatse van omliggende 'milieuhinder gevoelige functies' verbetert. Dit aspect behoeft geen nadere toetsing.
De te realiseren woning betreft een 'milieuhinder gevoelige functie' en geen 'milieubelastende activiteit'. In deze toets wordt derhalve uitsluitend getoetst of de te realiseren woning als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Omliggende functies met milieuzoneringen
In de omgeving van het plangebied liggen één agrarisch bedrijf, twee bedrijven en één school met een milieuzonering. Bij het agrarische bedrijf is voor het geuraspect niet de richtafstand van de VNG, maar de wettelijk (Wet Geurhinder en Veehouderij) aan te houden afstanden bepalend. Het aspect geur wordt voor deze bedrijven niet in deze paragraaf, maar in paragraaf 6.7 behandeld. In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen relevante bedrijven weergegeven.
Tabel 6.2: In de omgeving gelegen bedrijven c.q. functies met milieuzoneringen
Adres | Functie | milieu- categorie |
Richtafstand gemengd gebied | Feitelijke afstand (bestemmingsvlak tot bouwvlak nieuw woongebouw) | |||
Gemeenteweg 326a | Prins Mauritsschool (basisschool) | 2 | 10 meter (geluid) | 16 m | |||
Gemeenteweg 353 | Maatschap J.Mulder en T.Mulder-Bloemert (middelgrote melkveehouderij) | 3.2 | 50 meter (stof/geluid) | 85 m | |||
Gemeenteweg 351a | Kleinschalig rietdekkersbedrijf | 1 | 0 meter | 88 m | |||
Gemeenteweg 328 en 330 | Kin Machines B.V. (groothandel in Machines bouwnijverheid) | 3.2 | 50 meter (geluid) | 56 m |
Uit tabel 6.2 blijkt dat geen overschrijding plaatsvindt van de aan te houden richtafstanden van omliggende functies met uitzondering van de basisschool. Hiermee zijn er vanzelfsprekend voor deze bedrijven ook geen overschrijdingen met de wettelijke afstanden uit het Activiteitenbesluit. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op de basisschool en het bedrijf Kin Machines BV.
Basisschool
Aan de Gemeenteweg 326a is de Prins Mauritsschool gevestigd. Het betreft een school van gemiddelde omvang waarvoor de kengetallen uit de VNG brochure kunnen worden gebruikt. In bebouwing en gebruik zijn de planologische mogelijkheden voor het perceel bijna volledig benut. De afstand tussen het bestemmingsvlak van de basisschool en het bouwvlak van het nieuwe woongebouw bedraagt 16 meter. De achtertuinen van de beoogde woningen grenzen direct aan de school. Het maatgevende aspect daarbij is 'geluid'. In geval van scholen is dit afkomstig van verkeersbewegingen (parkerende werknemers/leraren en het halen en brengen van leerlingen) en stemgeluid van spelende kinderen.
Ten aanzien van de verkeersbewegingen en parkeren van de school kan worden opgemerkt dat dit voornamelijk gebeurt aan de noordoostzijde. Dit is, bezien vanuit de beoogde woningen gunstig gelegen. Gemeten vanaf de parkeervoorzieningen en 'kiss & ride' wordt ruimschoots aan de richtafstand van 10 meter voldaan.
Voor stemgeluid geldt dat deze in het milieuspoor niet worden getoetst. Echter in het ruimtelijke spoor moet wel worden beoordeeld of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een deel van het buitenterrein bij de school ligt nabij de beoogde woningen. In onderhavig plangebied kan ten tijde van pauzes stemgeluid worden ervaren. Deze geluidbelasting wordt slechts ervaren in de dagperiode (voormiddag en eerste deel van de namiddag). Buiten schooltijden is het terrein rondom de school niet toegankelijk. Hierdoor is het overgrote deel van de dag sprake van een stil woon- en leefklimaat. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen niet belemmerd door de school.
Groothandel bouwnijverheid
Aan de Gemeenteweg 328 en 330 is het bedrijf Kin Machines B.V. gevestigd. In dit bedrijf worden machines voor de bouwnijverheid verkocht. Uit de website van het bedrijf blijkt het te gaan om zaagmachines, lasapparaten, kolomboormachines, plaatscharen, draaibanken e.d. In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van deze bedrijfsbestemming maximaal een categorie 2 bedrijf toegestaan, conform de in dit bestemmingsplan bijgevoegde staat van bedrijfsactiviteiten.
Kijkend naar het type bedrijf en omvang (met een terrein van 4.500 m²) is dit bedrijf echter te vergelijken met een groothandel in machines voor de bouwnijverheid, wat een categorie 3.2 bedrijf betreft. Voor deze toets is uitgegaan van de voor het plan meest ongunstigste situatie, namelijk een milieucategorie 3.2 bedrijf, waar een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid van toepassing is. Omdat het nieuwe woongebouw verder dan 50 meter van het bedrijf is gelegen wordt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen niet belemmerd door dit bedrijf. Bovendien ligt de ontsluiting (als belangrijke bron van hinder) van dit bedrijf gunstig (oostzijde) ten opzichte van de beoogde woningen.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen in het plangebied worden omliggende bedrijven/functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Reden hiertoe is dat de richtafstanden uit de VNG brochure en als gevolg daarvan ook de wettelijke afstanden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 6.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode markering) en omgeving weergegeven.
Afbeelding 6.3: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd, dat het plangebied:
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is door het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta op 29 oktober 2015 vastgesteld. In het Waterbeheerplan zijn de doelen uitgewerkt voor vier thema's: 1 waterveiligheid, 2 voldoende water, 3 schoon water en 4 het zuiveren van afvalwater. Naast de beschreven doelen zijn de belangrijkste maatregelen die worden uitgevoerd opgenomen.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Drents-Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de ‘korte procedure’ van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Dit advies is als Bijlage 4 Resultaat online watertoets aan de toelichting opgenomen.
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m². Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Doorwerking plan
Met het plan wordt een agrarisch bouwperceel dat geheel is voorzien van een bouwvlak met bebouwingsmogelijkheden teruggebracht naar een woonbestemming met enkel een bouwvlak rond de nieuwe woongebouwen. Met de herziening van het plan neemt de mogelijkheid tot het verharden van het plangebied aanzienlijk af.
Indien extra verharding wordt gerealiseerd geldt een eenmalige vrijstelling van 1.500 m². In het onderhavige plan worden extra m² verharding toegevoegd. Onderstaand zijn deze oppervlakken weergegeven. Deze verhardingen zijn gebaseerd op de inrichtingsschets zoals opgenomen in bijlage 1.
Object | Oppervlak (m²) |
Woongebouw (12×24) | 288 |
bijgebouwen (7×10×2) | 140 |
Verhardingen (oprit, parkeerplaatsen, paden en terrassen) | 450 |
Totaal | 878 |
Daarnaast wordt een deel van de verharding op het bestaande perceel verwijderd. De eenmalig vrijgestelde grens van 1.500 m² wordt derhalve niet overschreden.
Afvalwater afkomstig van de nieuwe woningen worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Voor de afwikkeling van het hemelwater wordt het hemelwater van de daken naar de dichtstbijzijnde afwateringssloot geleid.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
n.v.t.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijke archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2010 gemeente Staphorst
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens wordt voor de instandhouding van archeologische terreinen verwezen naar het archeologiebeleid van de gemeente Staphorst.
Cultuurhistorische structuren
Het plan bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgebied. Ontwikkelingen die het aanzicht en de te behouden waarden in dit dorpsgebied schaden zijn niet toegestaan. In het onderhavige plan worden deze structuren niet aangetast. De karakteristieke perceleringen en zijtakken c.q. stegen van de Gemeenteweg blijven intact en aan de karakteristieke panden vinden geen veranderingen plaats. In paragraaf '5.3 Gemeentelijk beleid' wordt dit aspect uitgebreid gemotiveerd. Daarnaast is een inrichtingsplan opgesteld waarin met deze cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden. Dit inrichtingsplan is in hoofdstuk 3 toegelicht en als Bijlage 1 Erfinrichtingsplan opgenomen.
Karakteristieke panden
De voormalige bedrijfswoning (boerderij van het Staphorster type) en voormalige bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn aangewezen als karakteristieke panden. Met het plan worden geen veranderingen doorgevoerd aan deze karakteristieke panden. Het plan zal zodanig worden ingepast dat het een versterking zal zijn voor de karakteristieke bebouwingseenheid ter plaatse. Hiermee worden de waarden van de bestaande karakteristieke panden versterkt. In Bijlage 1 Erfinrichtingsplan zijn gedetailleerde tekeningen opgenomen.
Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De ligging van de nieuwe bebouwing in deze kaart is weergegeven in afbeelding 6.4.
Afbeelding 6.4: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
In de archeologische verwachtingskaart is het deel van het plangebied waar gebouwd gaat worden, aangewezen als een gebied met een lage verwachtingswaarde, waardoor voor het plan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Voor een klein deel van de bestaande woning is een hoge verwachtingswaarde van toepassing. In het vigerende plan is hier de dubbelbestemming 'waarde archeologie 3' van toepassing. Omdat met het plan de grond hier niet geroerd wordt is ook hier een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Wanneer men tijdens graafwerkzaamheden stuit op mogelijke archeologische relevante vondsten, dienen deze gemeld te worden bij de hiervoor aangewezen instanties.
Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. Omdat geen onderzoek is uitgevoerd, en het plangebied niet is gevrijwaard van archeologische resten, blijft de archeologische bestemming behouden.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Als gevolg van het onderhavige plan kan er niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' is derhalve noodzakelijk. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
Als conclusie is in het onderzoek het volgende opgenomen:
Het plangebied bestaat uit een perceel intensief beheerd agrarisch cultuurland (raaigrasland) en erfverharding waar bouwmaterialen zijn opgeslagen. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied omgeven door landbouwgrond, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden)diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
Er nestelen geen vogels in het plangebied en vleermuizen en amfibieën of bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. Wél heeft de mol er mogelijk een rust- en/of voortplantingsplaats, maar deze soort is niet wettelijk beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het gebied voorkomende soorten wordt voor de meeste soorten niet aangetast. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Voor de verantwoording van het aspect stikstof wordt verwezen naar het op 5 november 2019 genomen college besluit van de gemeente Staphorst, waarin is besloten dat voor woningbouwplannen die vergelijkbaar zijn met, of kleiner dan, de nieuwbouw van 10 woningen en plaatsvinden in de bebouwde kom voortaan geen AERIUS-berekening vereist is. Dit besluit is genomen op basis van een proefberekening, voor de fictieve bouw van 10 woningen, waaruit naar voren is gekomen dat zelfs bij het fors opplussen van de kengetallen met het plan de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet meer dan 0,00 mol/ha/j bedraagt.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het plan zal gepaard gaan met een toename aan verkeersbewegingen. Voor het plan zal een overzichtelijke in- en uitrit worden gerealiseerd, zodat geen verkeersonveilige situaties ontstaan. Het plangebied wordt via een nieuwe steeg ontsloten door de Gemeenteweg. De Gemeenteweg komt o.a. uit op de A28.
Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het plan zal ontstaan. Onderstaand zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven.
Rest bebouwde kom, niet stedelijke gemeente | |||||
Verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | totaal | |||
Koop twee onder een kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Met de realisatie van het plan zal de verkeersgeneratie met 16 motorvoertuigen per etmaal toenemen (afgerond naar boven). Deze beperkte toename aan verkeersbewegingen kunnen de omliggende wegen eenvoudig opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast en het plan heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Uitgaande van de uitgangspunten zoals vermeld in paragraaf 6.14.1.2 geldt op basis van de CROW-publicatie een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning, inclusief een aandeel van 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. De nieuwe woningen zullen in de nieuwe situatie een groot woonperceel krijgen waar ruim voldoende mogelijkheden (zie afbeelding 6.5) om aan de adviesrichtlijn van de CROW-publicatie te kunnen voldoen. Per perceel zijn ruimschoots mogelijkheden voor het parkeren van twee voertuigen, daarnaast zijn twee parkeervakken aan De Steeg voorzien.
Afbeelding 6.5 nieuwe inrichting woonpercelen met parkeer mogelijkheden
Het aspect ‘parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Zoals in afbeelding 6.5 is weergegeven zullen de nieuwe woningen gesitueerd worden aan een verlengde steeg, dat via een in- en uitrit is verbonden met het achtererf van de woonpercelen.
Het plan veroorzaakt geen noemenswaardige lichtuitstraling naar het buitengebied. Er wordt buiten de bebouwing hooguit gebruikelijke tuin- en /of perceelsverlichting toegepast.
Door het beëindigen van de veehouderij vindt er een verbetering van het aspect gezondheid plaats. Agrarische activiteiten kennen het risico dat dierziekten in sommige gevallen gevolgen kan hebben voor de algemene volksgezondheid, zeker wanneer agrarische activiteiten dicht op woongebied liggen. Door agrarische activiteiten uit bestaand bebouwd gebied weg te nemen wordt een potentieel gezondheidsrisico voor de directe omgeving weggenomen.
Nadat het wijzigingsplan is vastgesteld worden omgevingsvergunningen voor het bouwen van de woningen aangevraagd.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het plan voorziet in de ontwikkeling van twee extra woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst (een anterieure overeenkomst) gesloten over grondexploitatie op basis van een exploitatieopzet. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
Zienswijze procedure
De procedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan heeft vanaf 7 oktober 2020 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft niemand gebruik gemaakt van het recht een zienswijze op het bestemmingsplan in de dienen. Het bestemmingsplan is derhalve ongewijzigd vastgesteld.
Beroep
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Voorafgaand aan de formele zienswijze procedure is het plan voorgelegd aan omwonenden. Tevens zijn er gesprekken gevoerd met de leiding van de naastgelegen school. Deze staat positief tegenover deze ontwikkeling.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Voor plannen in bestaand stedelijk gebied/bestaand bebouwd gebied welke voorzien in woningbouw is, op basis van lid A onder 1 van de vooroverleglijst ruimtelijke plannen, geen vooroverleg vereist indien deze plannen in lijn zijn met de tussen gemeente en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.
Het voorliggende plan is in overeenstemming met de geldende afspraken tussen gemeente en provincie. Het plan hoeft daarom niet voor te worden voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Waterschap Drents-Overijsselse Delta
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Nader vooroverleg kan achterwege blijven.
Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor dit wijzigingsplan is besloten het plan niet open te stellen voor inspraak.
Om van het plangebied naar de openbare weg (Gemeenteweg) te komen is op 10 september 2019 een volmacht voor erfdienstbaarheid/ recht van overpad gepasseerd. Hierin is het gebruik van de weg (cq steeg) van de Gemeenteweg 324 vastgelegd.
N.v.t. Ten tijde van de (bouw)werkzaamheden is er mogelijk sprake van tijdelijke opslag van grond. De mate waarin is in dit stadium niet bekend. Indien tot de afvoer van grond wordt overgegaan, dient de grond te worden gekeurd op (o.a.) PFAS.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het plan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemmingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, veegplan'. Hieronder volgt een toelichting op de in dit wijzigingsplan voorkomende enkel en dubbelbestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen
om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van ruimtelijkeplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van plannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het plan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het plan.
Dit artikel heeft betrekking op de algemene aanduiding ‘Vrijwaringszone – Laagvliegroute’ die in het plangebied ligt. Binnen de vrijwaringszone mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gebouwd hoger dan 40 meter.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het plan af te wijken.
Dit artikel beschrijft de algemene wijzigingsregels. Deze regels maken het onder andere mogelijk om het plan te wijzigen en geringe wijzigingen aan te brengen voor wat betreft de situering en vergroting van het bouwvlak.
In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losruimte.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
"Agrarisch met waarden"
Een deel van het plangebied zal de huidige bestemming agrarisch met waarden, behouden, met dien verstande dat het bouwvlak op de verbeelding komt te vervallen. Deze bestemming is één op één overgenomen van vigerende bestemmingsplan 'De Streek, veegplan'.
“Wonen - 1”
In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw is een bouwvlak opgenomen, waar ten hoogste één hoofdgebouw is toegestaan. Tevens zijn in dit artikel bouwregels opgenomen, zoals de bouw- en goothoogte en de dakhelling.
Voor het plangebied is de aanduiding karakteristiek van toepassing, waarmee de woning tevens bestemd is voor het behoud van de uitwendige hoofdvorm van het gebouw.
“Wonen - 1”
De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, tuinen en erven, groenvoorzieningen, cultuurgrond, water, verkeers- en verblijfsdoeleinden, openbare nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding karakteristiek zijn de volgende functies toegestaan: sociale, culturele, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen zorgfuncties, expositieruimten, kinderboerderij, voor zover deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig in de Wet geurhinder en veehouderij.
Binnen de bestemming Wonen 1 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren en in stand houden van het landschapsplan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
“Waarde – archeologie 3”
De gemeente Staphorst beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hierdoor is een beeld gekregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart staan de terreinen waar archeologische waarden bekend zijn en waar archeologische waarden verwacht worden. Voor de archeologische verwachtingsgebieden zijn beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadviezen zijn middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie op de verbeelding en in de regels doorvertaald in het plan.
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat bij ingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van minimaal 100 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
“Waarde – beschermd dorpsgezicht”
De voor ‘Waarde – beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek).
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
Nadere eisen stellen aan de goot- en bouwhoogte van gebouwen, de oppervlakte van gebouwen, de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
"Waarde - steeg"
De voor ‘Waarde – steeg’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven.
Verbreden en in beperkte mate verleggen van de stegen is mogelijk via een omgevingsvergunning. Het asfalteren van stegen, anders dan het opnieuw asfalteren van bestaande stegen, is niet toegestaan