Plan: | De Streek, partiële herziening Oude Rijksweg 217a-219 Rouveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.2102022004-VS01 |
Initiatiefnemer is voornemens om op onbebouwde percelen aangrenzend aan de bebouwde omgeving van Rouveen woningen te realiseren en dit middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan', onder andere vanwege de agrarische bestemming.
Het initiatief omvat de uitbreiding en splitsing van één woning, Oude Rijksweg 217a, en de realisatie van twee zogenaamde dubbel woningen (vier woningen) ter plaatse van twee 'open plekken' achter Oude Rijksweg 217a en Oude Rijksweg 219. Met voorliggend plan worden in totaal vijf woningen gerealiseerd. Het erf wordt als samenhangend geheel ontwikkelt waarmee het erf in de toekomstige situatie zes woningen zal kennen. Om het plan mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De gemeente Staphorst beschikt over beleid voor de invulling van open plekken gelegen achter de bestaande bebouwing die onderdeel uitmaakt van De Streek. Volgens het open plekken beleid mag er niet binnen twee jaar achter een vergunde woning een nieuwe woning gerealiseerd worden. In voorliggend plan zijn de twee open plekken naast elkaar gelegen, dit is niet strijdig met het beleid.
Normaliter wordt de invulling van een open plek met bebouwing als een opzichzelfstaande ontwikkeling gezien. Omdat voorliggend plan voorziet in de invulling van twee naast elkaar gelegen open plekken (achter Oude Rijksweg 217a en achter Oude Rijksweg 219) voorziet, wordt de ontwikkeling ervan in samenhang gezien. Dit heeft voordelen in ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht en is als positief beoordeeld door de Omgevingskamer. Hoewel Oude Rijksweg 219 dus geen onderdeel uitmaakt van het plangebied wordt zij in voorliggend plan wel benoemd omdat feitelijk de open plek achter Oude Rijksweg 219 ontwikkeld wordt.
Het plangebied betreft de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Staphorst, sectie AP, nummers 55, 1313, 1314, 1520, 1723 en 1740. Het algehele plangebied heeft een oppervlakte van circa 4.450 m2.
De ligging van het plangebied in Rouveen en de directe omgeving is globaal weergegeven in afbeeldingen 1.1. en 1.2. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de begrenzing van de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Begrenzing en bestaand situatie plangebied
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied ten opzichte van omgeving
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' (vastgesteld op 9 juli 2019 door de gemeenteraad van Staphorst). In dit bestemmingsplan zijn enkele locaties herbestemd, voortschrijdende (beleids)inzichten vastgelegd en omissies in de regels van het bestemmingsplan hersteld.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan “De Streek, Veegplan” opgenomen. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “De Streek, Veegplan” ter plaatse van Oude Rijksweg 217a en 219 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende (dubbel) bestemmingen en aanduidingen:
Navolgend wordt een beschrijving van de voor het plangebied relevante bestemmingen en aanduidingen gegeven.
Bestemming ‘Agrarisch met waarden’
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, landschappelijke waarden en cultuurgrond, water en voorzieningen ten behoeve van water, groenvoorzieningen, dagrecreatief medegebruik, verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Strijdigheid
In de voor het plan vigerende bestemmingsplan is een deel van het plangebied bestemd voor de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf. Het plan voorziet in het realiseren van twee nieuwe dubbelwoningen binnen deze bestemming. Bebouwing in de vorm van woningen is op deze locatie binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' niet toegestaan en daarmee strijdig.
Bestemming 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding van groenvoorzieningen, bos, voet- en fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en water.
Strijdigheid
Initiatiefnemer is voornemens twee parkeerplaatsen te realiseren ter plaatse van gronden met de bestemming 'Groen'. Dit is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan en een aanpassing is derhalve noodzakelijk.
Bestemming 'Wonen - 1'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, al dan niet in combinatie met hobbymatige agrarische activiteiten, bed and breakfast of een aan huis verbonden beroep. Tevens zijn de gronden bestemd voor tuinen en erven, water en voorzieningen ten behoeve van water, verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Strijdigheid
Middels een bouwvlak is aangegeven waar, binnen het perceel kadastraal bekend als Gemeente Staphorst sectie AP, nummer 55, gebouwd mag worden ten gunste van de functie 'Wonen - 1'. De initiatiefnemer is voornemens de woning (Oude Rijksweg 217a) uit te breiden en vervolgens te splitsen. Derhalve dient het bestaande bouwvlak uitgebreid te worden.
Dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht
De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005.
Strijdigheid
De dubbelbestemming ten aanzien van het beschermd dorpsgebied vormt geen belemmering voor het plan maar bevat voorschriften waar rekening mee gehouden moet worden. Aan deze voorschriften is getoetst in 3.3.2 en hun invulling is weergegeven in het erfinrichtingsplan als bijgevoegd in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219.
Het bestemmingsplan "De Streek, partiële herziening Oude Rijksweg 217a-219 Rouveen" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.
Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het plan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de werkwijze van de gemeente Staphorst, zoals die is vastgelegd in het handboek EPOS (Efficiënte Procesinrichting Omgevingsrecht Staphorst). Met deze nieuwe werkwijze beoogt de gemeente een efficiënter proces voor het aanvragen van een omgevingsvergunning of een bestemmingswijziging voor alle bouwplannen die (nog) niet in het huidige bestemmingsplan passen.
Hiervoor is een Collectief van Professionals Omgevingsrecht Staphorst (CPOS) opgericht, waar professionals lid van kunnen worden. Professionals zijn adviesbureaus, architecten, ontwikkelaars, bouwers en stedenbouwkundige en/of planologische adviseurs met verstand van het omgevingsrecht. Deze professionals hebben een centrale rol in het proces en zijn verantwoordelijk voor het indienen van een goede aanvraag, zoals een omgevingsvergunning of een bestemmingsplanherziening of wijzigingsplan. Wanneer de professional zich voldoende bewezen heeft zal de gemeente steeds meer een stap terug nemen in de controlerende rol en een faciliterende rol aannemen. Hiermee zullen aanvragen een snellere doorlooptijd en lagere leges lasten kennen dan professionals die niet lid zijn van de CPOS.
Lycens BV is één van de professionals waarmee de gemeente een overeenkomst is aangegaan als lid van het CPOS. Voor voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de informatiehuizen uit het omgevingsplein die voor het EPOS is samengesteld. In het omgevingsplein staat alle informatie over de onderwerpen die nodig zijn voor een correcte aanvraag voor een omgevingsvergunning, of bestemmingsplanherziening.
Het plangebied bestaat uit een woonerf met aangrenzende agrarische gronden, gelegen als twee open plekken aan de achterzijde van de panden 217a en 219 aan de Oude Rijksweg. Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van Rouveen. De open plekken zijn typisch voor De Streek waarbij woningen haaks op de weg zijn geplaatst en in het verlengde van de woningen agrarische gronden liggen. Vanwege de stedelijke ligging van de locatie kent zij geen noemenswaardige landschapswaarden.
Oude Rijksweg 217a
Op de locatie Oude Rijksweg 217a bevindt zich een woonerf met één woning en een bijgebouw. De woning heeft een oppervlakte van circa 80 m², het bijgebouw een oppervlakte van circa 32 m². Daarnaast is het perceel ingericht als tuin met een oprit waar kan worden geparkeerd.
Oude Rijksweg 219
De percelen waarop Oude Rijksweg 219 zich bevindt behoren niet tot het plangebied. Wel wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting welke gelegen is op de gronden van Oude Rijksweg 219. Echter is de huidige bestemming daar toereikend, daarom valt deze buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan.
Achterliggende agrarische gronden 'open plekken'
Achter de woonerven van Oude Rijksweg 217a en 219 liggen agrarische gronden. Deze grasgronden worden in de huidige situatie als zodanig gebruikt. Op onderstaande luchtfoto is te zien dat de grasgronden aan weerszijden worden begrensd door woonerven. Op basis van het 'open plekken beleid' van de gemeente Staphorst is er sprake van twee open plekken. Eén achter Oude Rijksweg 217a en één achter Oude Rijksweg 219. In afbeelding 2.1. is een luchtfoto van de bestaande situatie ter plekke van het plangebied weergeven.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied Oude Rijksweg 217a-219 (Bron: streetsmart.cyclomedia.com)
In de gemeente Staphorst bestaat een behoefte aan nieuwe woningen waarbij zelfbouw de voorkeur geniet. Initiatiefnemer is voornemens vijf woningen te ontwikkelen binnen het in afbeelding 2.1 weergeven plangebied. Vier van deze woningen worden gerealiseerd door middel van de nieuwbouw van twee zogeheten dubbelwoningen. Deze woningen worden gebouwd achter bestaande bouw ter plaatse van een open plek met agrarische grasgronden in het verlengde van reeds aanwezige woongebouwen. De vijfde woning wordt gerealiseerd middels de uitbreiding en splitsing van de bestaande woning Oude Rijksweg 217a. Het algehele erf, met in de nieuwe situatie zes woningen wordt als één samenhangend geheel ontwikkeld. De plaatsing en verdere inrichting van de erven is weergeven in de erfinrichtingstekening zoals bijgevoegd in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219.
De inrichting is passend voor de stedenbouwkundige structuur van Rouveen en De Streek. Bij de inrichting is rekening gehouden met de zichtlijnen op het (agrarische) achterland door de nieuwe woningen in het verlengde van bestaande woningen te plaatsen. Ten zuidoosten van het plangebied wordt een open plek vrijgehouden om het zicht op het buitengebied te behouden. Ook worden er verschillende vormen van groen aangeplant binnen het erf in de vorm van hagen, bomen en fruitbomen.
Afbeelding 2.2: Zicht op het agrarische achterland en ontsluiting tussen Oude Rijksweg 217a en 219 (Bron: streetsmart.cyclomedia.com)
In het plangebied worden geen watergangen aangelegd. De in het plangebied aanwezige verharding wordt uitgebreid met circa 1.386 m2. Verharding wordt aangelegd in de vorm van gebouwen, straten, parkeerplaatsen en tuinen. Het plangebied blijft daarmee voor het overgrote gedeelte onverhard. De toegevoegde parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding. In het zuidoosten van het plangebied wordt een deel van het agrarische perceel ingericht ten behoeve van watercompensatie. Hier wordt overtollig hemelwater opgevangen zodat binnen het plangebied geen wateroverlast ontstaat.
Het plangebied wordt middels de twee bestaande inritten ontsloten op de Oude Rijksweg. Voor de nieuwbouwwoningen worden per woning twee parkeerplaatsen aangelegd. Voor de woning die gesplitst wordt in twee wooneenheden zijn twee parkeerplaatsen per woning beschikbaar. Bovendien wordt er een algemene parkeerplaats gerealiseerd met twee parkeerplaatsen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt door bezoekers.
De definitieve ontwerpen voor de woningen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor woningen die passen binnen het ruimtelijke en kwalitatieve karakter van de omgeving. In voorliggend bestemmingsplan worden onder andere bouwvlakken, maximum oppervlaktematen aan (bij)gebouwen opgenomen en maximum goot- en bouwhoogten vastgelegd. Dimensies van (voor)tuinen zijn geborgd doordat bouw- en bestemmingsvlakken vastliggen. Voorliggend bestemmingsplan vormt op deze wijze een kader voor het nadien op te stellen bouwplan.
Het plan is op 28 juni 2021 voor het eerst behandeld door de Omgevingskamer. Aan de hand hiervan is het plan aangepast en opnieuw door de Omgevingskamer beoordeeld op 11 november 2021. Bij de tweede beoordeling heeft het plan een positieve beoordeling ontvangen. Ten opzichte van het eerste plan zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd waardoor de Omgevingskamer in de tweede instantie positief over het plan heeft geoordeeld. De volgende wijzigingen zijn in het plan gemaakt en kunnen als randvoorwaarden worden beschouwd:
Aan de hand van het positieve advies van de Omgevingskamer heeft het college op 16 november 2021 een positief standpunt ingenomen over de beoogde ontwikkeling. Daarbij werd wel de kanttekening gemaakt dat het erfinrichtingsplan moest worden aangepast aan de hand van de 'Brochure Bossies aan de Diek', en verder worden uitgewerkt in overleg met het Oversticht. Het erfinrichtingsplan is aangepast en op 9 juni 2022 heeft het Oversticht een advies uitgebracht. Op basis van dit advies is het plan opnieuw aangepast tot een plan dat als passend wordt beschouwd door zowel de Omgevingskamer als het Oversticht.
Met het plan komen de volgende verbeteringen voor de ruimtelijke kwaliteit tot stand:
Het plan is in overeenstemming gebracht met de uitgebrachte adviezen van de Omgevingskamer en het Oversticht, gesteld wordt dat het plan daarmee voorziet in een verbetering van de fysieke leefomgeving.
Het plangebied is gelegen in het historische bebouwingslint De Streek. Het gehele gebied De Streek is aangewezen als beschermd dorpsgebied. Het bebouwingslint heeft een lengte van circa 12 kilometer en kent een bijzondere ruimtelijke- en bebouwingskarakteristiek, waarvan de oorsprong in de ontginning van het gebied ligt.
Het bebouwingslint De Streek ligt tussen Lichtmis en Halfweg. Staphorst en Rouveen zijn als gevolg van de ontginning van het gebied ontstaan en maken deel uit van het lint. In het noorden is het huidige Staphorst ontstaan als een verdichting rondom de kerk van Staphorst. Het huidige Rouveen is zuidelijker ontstaan als verdichting rondom de kerk in Rouveen. Beide dorpen werden al in schriften van de dertiende eeuw genoemd, maar lagen toen westelijker. Kenmerkend voor het lint is de boogvorm; een directe afgeleide van de vorm van de ontginningsbasis. Onderstaande afbeelding 2.3 geeft een globale indicatie van de ligging van het plangebied ten opzichte van de verschillende kernen.
Afbeelding 2.3: De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking plangebied
Bij het voorgenomen plan is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijdigheid met rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee bovengenoemde nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied
Voorliggend planvoornemen voorziet in de realisatie van vier nieuwe woningen middels nieuwbouw en de realisatie van één woning door een bestaande woning uit te breiden en te splitsen. Derhalve worden er met de beoogde ontwikkeling juridisch-planologische vijf woningen toegevoegd. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro.
Gezien met voorliggend plan vijf extra woningen mogelijk worden gemaakt is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet nader te worden gemotiveerd.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is integraal vastgelegd in de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Overijssel. De huidige visie en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Op 3 maart 2021 zijn de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2019/2010' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2019/2010' vastgesteld.
Het plan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vanaf 2017.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In 5.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.2.2 zijn deze generieke beleidskeuzes zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel behandeld.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets aan de ontwikkelingsperspectieven plaats. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Het plangebied valt binnen de ontwikkelingsperspectieven 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Deze perspectieven worden hieronder nader toegelicht.
“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Doorwerking plangebied
Het concrete planvoornemen voorziet in de realisatie van twee dubbelwoningen en de uitbreiding en splitsing van één bestaande woning ter plaatse van de open plekken achter Oude Rijksweg 217a en 219. Daarmee worden in totaal vijf woningen gerealiseerd, in de nieuwe situatie kent het plangebied zes woningen; twee huurwoningen en vier reguliere woningen. De huurwoningen zijn bedoeld voor starters. De woningen worden bovendien op een voor de omgeving stedenbouwkundig- en architectonisch passende wijze ingepast. De realisatie van woningen binnen bestaand stedelijk gebied is passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast brengt het plan geen extra belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem. Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Doorwerking plangebied
Het zuidelijke deel van het plangebied, met de vigerende functie 'Agrarisch met waarden' valt binnen dit ontwikkelingsperspectief. Met de ontwikkeling van woningen wordt naar de uitgangspunten van dit perspectief gehandeld. De woningen worden ontwikkeld met aandacht voor cultuurhistorische inpassing vanwege het beschermde dorpsgezicht, en de ontwikkeling draagt bij aan de versterking hiervan. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van bedrijfsmatige activiteiten. Gelet op de sterke aanwezigheid van de functie 'Wonen' rondom het plangebied past het initiatief daarom bij de lokale situatie. Het plan is daarom in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
1. Natuurlijke laag
Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en ervoor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.
Het plangebied valt binnen de natuurlijke laag aangemerkt als ‘Laagveengebieden (in cultuur gebracht)'.
Laagveengebieden (in cultuur gebracht)
Grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water – rietmoeras – opgaand moerasbos. Ambitie is de Wieden en Weerribben als grootste laagveenmoeras van Europa, aan elkaar verbinden via een brede overgangszone en ontwikkelen als een groot aaneengesloten (half) natuurlijk vaar- en recreatielandschap, met hoge biodiversiteit, met aanliggende kernen als poorten naar de natuur. Ook in de overige veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.
Doorwerking plangebied
De gronden achter Oude Rijksweg 217a en 219 zijn in cultuur gebrachte agrarische gronden. De gronden die worden ontwikkeld zijn in de huidige situatie echter zo goed als omsloten door woonpercelen en in agrarisch gebruik. Voor de natuurlijke laag hebben zij daardoor weinige meerwaarde. Door de op deze agrarische percelen rustende functie te wijzigen naar een woonbestemming, en hier woningen te realiseren, verdwijnen er gronden uit het agrarische cultuurlandschap. Door de beoogde ontwikkeling ruimtelijk in te passen wordt echter wel bijgedragen aan het beschermde dorpsgezicht van de omgeving. Hiermee wordt bijgedragen aan het landschappelijke karakter van de in cultuur gebrachte laagveengebieden.
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap wordt het plangebied aangeduid als 'Laagveenontginning' gebied.
Laagveenontginningen
De laagveenontginningen betreffen een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.
Doorwerking plangebied
Met het plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats van het karakteristieke bebouwings- en verkavelingspatroon ter plaatse van de open plekken achter Oude Rijksweg 217a en 219. Met de stedenbouwkundige invulling van de percelen is sterk rekening gehouden met het behoudt van zichtlijnen op het open landschap. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de laag van het agrarische cultuurlandschap.
3. Stedelijke laag
Voor de stedelijke laag geldt voor het overgrote gedeelte van het plangebied de gebiedskenmerken 'Bebouwingsschil 1900-1955' en het 'Informele trage netwerk'. Voor het uiterste zuidwesten van het plangebied geldt het kenmerk 'Verspreide bebouwing'.
Bebouwingsschil 1900-1955
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden De ambitie is het doorontwikkelen van de compacte stadskwartieren met de ‘gesloten’ stadsvorm. Waar maar enigszins mogelijk herstellen van de functiemix. Veel ruimte en aandacht voor zorgvuldig individueel (in de individuele wijken) en collectief (in de tuindorpen en fabrieksdorpen) opdrachtgeverschap. Als daar vanuit de (woon)kwaliteit aanleiding toe is ligt er in delen van deze wijken een belangrijke herstructureringsopgave.
Verspreide bebouwing
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.
Informele trage netwerk
Binnen de stedelijke laag heeft het plangebied de aanduiding informele trage netwerk. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Doorwerking plangebied
Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met het waardevolle karakter van De Streek. De realisatie van woningen op een wijze die past bij het karakter van De Streek sluit aan bij de geldende gebiedskenmerken. De woningen worden landschappelijk ingepast met erfbebouwing en erfbeplantingen specifiek passend bij het landschapstype. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt (materialisering, kleurstelling en dergelijke) sluiten de ontwerpen aan bij de karakteristieke opbouw van De Streek. Ook vanuit functioneel oogpunt, onderdeel uitmakend van het bebouwingslint, zijn de woningen als passend aan te merken op deze locatie. De ontwikkeling is als passend aan te merken ten aanzien van de “stedelijke laag”.
4. Laag van de beleving
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van de beleving’ aangeduid met het gebiedstype ‘Donkerte'.
‘Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Doorwerking plangebied
De gehele kernen Staphorst en Rouveen zijn met het gebiedskenmerk ‘Donkerte’ aangeduid. Het gebruik van kunstlicht in woongebieden is echter veelvoorkomend en in veel gevallen noodzakelijk. Het plangebied wordt aan drie zijden begrenst door woonpercelen welke ook gebruik maken van kunstlicht. Onderhavig planvoornemen zal gepaard gaan met een geringe toename van kunstlicht welke passend is voor het woonmilieu. Er is geen sprake van een onevenredige toename van kunstlicht en derhalve wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ‘laag van beleving’ is.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn voor het plan van belang:
Hierna worden deze artikelen behandeld.
Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)
'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening
De lokale behoefte is aangetoond bij de toetsing aan artikel 2.2.2. Uit deze toetsing is gebleken dat met de toevoeging van vijf extra woningen wordt voorzien in de lokale behoefte.
Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Staphorst, welke is te definiëren als het bestaand bebouwd gebied. In de huidige situatie mag er vanwege de op het plangebied berustende bestemming 'Agrarisch met waarden' geen woningbouw worden gerealiseerd ter plaatse van het plangebied. Echter wordt het plangebied in de omgevingsverordening aangeduid met het gebiedskenmerk 'Stedelijke laag - Bebouwingsschil 1900-1955'. Wanneer inbreiding of toevoeging van bebouwing plaatsvindt binnen dit gebiedskenmerk dan dient dit bij te dragen aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling.
Gelet op deze beschrijving van de toepasselijke stedelijke laag wordt geconcludeerd dat de gronden die het plangebied vormen kunnen worden aangemerkt als gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies. Op basis van de bovenstaande definitie van het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’, wordt daarom geconcludeerd dat het plangebied is aan te merken als bestaand bebouwd gebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee niet in een ontwikkeling die een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving maakt.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening
In paragraaf 3.2.1.3 en 3.2.1.4 is een toetsing uitgevoerd aan het uitvoeringsmodel. Hier wordt volstaan met de conclusie dat het plan past binnen het in de Omgevingsverordening gegeven ontwikkelingsperspectief en de gegeven gebiedskenmerken. Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening
In de 'woonvisie Staphorst 2020-2024' van de gemeente Staphorst wordt gestreefd naar betaalbare koopwoningen en voldoende huurwoningen voor starters in alle kernen. Er wordt geconcludeerd dat voor Staphorst de Streek de behoefte aan nieuwe woningen groter is dan er aan harde plancapaciteit beschikbaar is. Daarom is er ruimte voor het toevoegen van plannen aan het woningbouwprogramma.
In het voorjaar van 2021 zijn er nieuwe regionale afspraken vastgelegd in Woonagenda West-Overijssel 2021-2025. Deze is vastgesteld op 16 maart 2021. Deze regionale afspraken vroegen om een actualisatie van de woonvisie. Daarom is in december 2021 de woonvisie cijfermatig herijkt, zodat deze aansluit op de meest recente ontwikkelingen op de (lokale) woningmarkt en de regionale afspraken.
De cijfermatige herijking is gebaseerd op de in december 2021 geactualiseerde onderzoeksresultaten van Atrivé ten behoeve van de woonvisie Staphorst 2020-2024. Uit de geactualiseerde onderzoeksresultaten blijkt dat de verwachting is dat het aantal huishoudens in de gemeente Staphorst de komende jaren blijft groeien. In de periode 2021-2030 gaat het naar verwachting om een toename met 410 huishoudens en in de periode 2030-2040 om 250 huishoudens.
De cijfermatige herijking geeft aan dat de gemeente Staphorst tot 2040 plannen nodig heeft voor 660 woningen. In feite is er nog een grotere planvoorraad nodig om in de woningbehoefte te kunnen voorzien, omdat er rekening gehouden moet worden met planuitval (circa 30%). Ook kunnen door allerlei omstandigheden plannen vertragen. Extra plannen zijn daarom nodig om hierop adaptief in te kunnen spelen en tot de werkelijke realisatiekracht te komen. De gemeente spant zich in dit kader in om, al dan niet samen met partijen, in de beoogde periode de benodigde woningen (2021-2030 410 woningen en in de periode 2030-2040 nog eens 250 woningen) te realiseren.
Uit de cijfermatige herijking van de Woonvisie blijkt een woningbouwplantekort. Binnen de gemeente Staphorst is er nog een woningbouwplantekort van totaal 190 woningen in de periode 2021-2030. In Rouveen is er een woningbouwplantekort van 30 woningen voor de periode 2021-2030. Dit betekent dat er nu nog ruimte is voor extra woningbouwplannen.
Het toevoegen van vijf woningen wordt gezien als een autonome ontwikkeling, waarvoor het volkshuisvestelijk programma voldoende ruimte biedt.
In de gemeente Staphorst is er de behoefte om zelf plannen te ontwikkelen en deze uit te voeren. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt (woningtekort) is de bouw van nieuwe woningen een belangrijke ontwikkeling. Hoewel de bouw van vijf woningen het woningtekort niet oplossen dragen zij wel bij aan een oplossing. Bovendien zijn de woningen relatief eenvoudig te realiseren, staan zij geen andere ontwikkelingen in de weg en vallen zij binnen een prijsklasse die goed verkoopbaar is.
Het plan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.11 (Cultureel erfgoed)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Onder ‘cultuurhistorische waarden’ wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van een karakteristiek dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:
Zoals in paragraaf 2.2 Nieuwe situatie en paragraaf 2.4 Verbetering fysieke leefomgeving is aangegeven worden met het plan bovenstaande waarden niet aangetast. Door de beoogde uitbreiding op dezelfde wijze vorm te geven als de omgeving wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de Streek. De ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het landschap van Staphorst is een begrip. Het is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Derhalve is het landschap van Staphorst aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère is het rijksbeleid neergelegd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Centrale doelstelling van de nota is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte in ons land. In het kader van de Nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland op kaart gezet. Staphorst is één van deze gebieden.
Om de ruimtelijke karakteristiek van Staphorst te kunnen duiden is in “Staphorst een eigen wereld” uitgegaan van verschillende schaalniveaus: het schaalniveau van het landschap (direct grenzend aan het lint); het schaalniveau van de Streek en het schaalniveau van de afzonderlijke boerderijen met hun bijhorende tuin- en erfinrichting. De samenhang van deze schaalniveaus bepaalt het karakteristieke beeld van Staphorst.
Het landschap
Karakteristiek voor het Staphorster landschap zijn de elzensingels. In het verleden is de Streek omgeven door deze kleinschalige wereld. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter. Met de ruilverkaveling / landinrichting zijn veel singels opgeruimd, om zo tot grotere percelen te komen. Ten noorden van Staphorst is het singellandschap nog zichtbaar, maar vooral in het gebied tussen de Streek en de snelweg zijn de perceelsrandbeplantingen en de smalle verkaveling beeldbepalend.
De Streek
De Streek is het twaalf kilometer lange lint tussen Lichtmis en Halfweg. Het lint heeft een min of recht verloop ter plaatse van Staphorst. Het Rouvener tracé (tussen Dekkersweg en Lichtmis) kent een meer slingerend verloop. Er is sprake van een grote ruimtelijke continuïteit langs het lint. De Streek kent grotendeels een dichte bebouwingsstructuur van monumentale boerderijen die een sterke architectonische verwantschap hebben.
Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen.
Het karakteristieke patroon van achter elkaar geplaatste boerderijen, waarbij de richting ten opzichte van de weg vaak een hoek vertoont, is het beeldmerk van Staphorst. Het is het resultaat van een langdurig proces van vererving, opsplitsing en nieuwbouw van boerderijen. Deze bijzondere bebouwingsstructuur moet gewaarborgd blijven.
De boerderij & erf
70% van de boerderijen in de Streek is aangeduid als monument. In totaal staan er 294 rijksmonumenten en 313 gemeentemonumenten in het lint. De typisch Staphorster boerderij is een langgerekt bouwwerk waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. De boerderijen dateren uit de 19e en 20e eeuw. Naast de (vaak monumentale) boerderijen zijn ook de bijgebouwen beeldbepalend voor het Staphorster lint. Van oudsher gaat het hierbij om eenvoudige, vaak houten bouwwerken.
Het groene karakter van het lint wordt voor een belangrijk deel gedragen door de erfbeplantingen. De maat en de vorm van de erven variëren langs het lint. Waar boerderijen op relatief grote afstand van de weg staan is sprake van een groene en besloten wereld met grote, soms monumentale bomen.
Het landschap
Het landschap en de Streek zijn nauw met elkaar verbonden. Op het schaalniveau van het landschap spelen de volgende zaken:
Afbeelding 5.2: Perspectief voor het landschap (Bron: Gemeente Staphorst)
De Streek
De bijzondere bebouwingsstructuur in ‘De Streek’ moet gewaarborgd blijven. Dit betekent echter niet dat er geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou zijn. Binnen de Streek wordt, in beperkte mate, ruimte gezien voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Daarmee is niet iedere ‘open’ locatie automatisch een ‘bouwlocatie’. De nieuwbouw dient zich echter nadrukkelijk te voegen binnen het bestaande ensemble.
Afbeelding 5.3: Perspectief voor de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
De boerderij & erf
Ten aanzien van de boerderijen spelen de volgende aspecten:
De boerderijen zijn over het algemeen goed beschermd. Voor bijgebouwen geldt dat ze qua omvang en materialisering ondergeschikt zijn aan de boerderij: de hoofdmassa op het erf. Niet alleen de boerderijen zelf maar ook de manier waarop de tuinen en erven zijn ingericht draagt bij aan het karakteristieke beeld van Staphorst.
Afbeelding 5.4: Perspectief voor de boerderij en het erf (Bron: Gemeente Staphorst)
Het beschermde gezicht geeft veel aandacht aan het lint; de Streek, en dan met name aan de boerderijen als bijzondere elementen. Het beschermde gezicht heeft minder aandacht voor het landschap. Landschap en lint zijn in Staphorst echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lint vormt in feite de ‘versteende’ structuur van het landschap. De relatie tussen lint en landschap is onderbelicht. Juist de versmelting van die twee vormt een wezenlijke karakteristiek van Staphorst. De elzensingels; het doorlopen van de singelbeplanting tot in het lint; de structuur van dwarswegen haaks op het lint; de doorzichten naar het achterland; de ontsluiting van het landschap en de sporen uit het verleden vormen essentiële aspecten van Staphorst.
In afbeelding 5.5. wordt weergegeven op welke wijze de erfinrichting, in relatie tot de ‘versteende’ structuur in de Streek dient plaats te vinden.
Afbeelding 5.5: Erfinrichting in de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
Ten behoeve van het bovenstaande is de beoogde ontwikkeling landschappelijk ingepast middels het erfinrichtingsplan. De nieuwe woonerven zullen op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Op deze manier vindt er een versterking plaats voor het beschermd dorpsgezicht. Middels erfbeplanting die past bij de omgeving, in de vorm van fruitbomen en hagen, krijgt het terrein een groene uitstraling. In Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219 is het erfinrichtingsplan weergeven. Hierin worden impressies gegeven van de toe te voegen erfbeplanting. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het beleidsdocument “Staphorst een eigen wereld”.
In de “Beleidsnotitie Open plekken in Staphorst, 5e wijziging” geeft de gemeente aan welke open plekken en locaties achter de stegen aan De Streek in aanmerking komen voor bebouwing. Uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe bebouwing een versterking moet zijn voor de bebouwingsstructuur.
Een ‘open plek’ wordt in de beleidsnotitie als volgt gedefinieerd: locatie vrij van bebouwing c.q. bebouwingsmogelijkheden en daaraan gelijk te stellen locaties. Op deze locaties mag maximaal 5 (dubbele) woningen per aanvraag worden gebouwd.
Bij het uitwerken van de randvoorwaarden is een onderverdeling gemaakt in:
Het plangebied is gelegen aan de Oude Rijksweg. De daar bijbehorende randvoorwaarden worden hieronder kort behandeld.
De locatie dient te worden getoetst op de economische uitvoerbaarheid. De aanvrager dient via een exploitatieopzet inzichtelijk te maken dat hij het plan kan uitvoeren. Tevens dient aanvrager een verklaring te ondertekenen dat eventuele planschade voor rekening zal komen van de aanvrager.
Om inzicht te krijgen in de bouwplannen van de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure, een schetsplan en inrichtingsplan te worden overlegd welke inzicht geven in hoe de bebouwing eruit komt te zien en hoe het erf wordt ingericht. Het schetsplan en het inrichtingsplan zullen aan de beleidsnotitie ´Open plekken Staphorst, 5e wijziging´ worden getoetst.
De beleidsnota Belvedère schrijft voor dat het bebouwen van “open plekken, vrijkomende locaties en locaties achter aan de stegen” moet plaats vinden door een woningtype dat is gebaseerd op de Staphorster boerderij.
Nieuwbouw is alleen mogelijk op een plek die voldoende maat heeft waardoor voldoende afstand tot de bestaande bebouwing kan worden verkregen. Zo dient de kavel minimaal 17 meter breed en 31 meter diep te zijn. Op basis van voorgenoemde maten dient een kavel een minimum oppervlak van (afgrond) 600 m2 te hebben.
Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen inzake de woning (boerderij) op de kavel. Zo dient de voortuin een diepte te hebben van minimaal 5 meter en een achtertuin/erf een diepte van minimaal 10 meter. De breedte van het pand bedraagt tussen de 8 en 15 meter, waarbij de lengte minimaal twee keer de breedte bedraagt.
De nieuw te bouwen panden dienen qua positionering op de kavel, hoofdvorm, nokrichting, goothoogte en gevelindeling aan te sluiten bij de Staphorster boerderij.
De te bouwen woningen worden ontworpen op basis van het woningtype dat bekendstaat als de Staphorster boerderij, geheel in overeenstemming met de beleidsnota Belvedère. Qua maatvorming voldoet het planvoornemen aan de gestelde voorwaarden. De open plekken die ontwikkeld worden kennen een maat van 20 bij 38 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale maat van 17 bij 31 meter welke is vastgesteld om 'lucht' tussen de bebouwing te behouden. Middels zorgvuldige inpassing wordt bijgedragen aan de lintbebouwing karakteristiek. Zichtlijnen op het open landschap worden behouden door de nieuwe woningen achter de bestaande woningen te plaatsen. De Omgevingskamer heeft de ruimtelijke inpassing van de nieuwe dubbelwoningen als aanvaardbaar beoordeeld.
De nokrichting van de nieuwe woningen staan (schuin)dwars op de Oude Rijksweg en de bouwmassa, goothoogte en gevelindeling sluiten aan op de bestaande boerderijen in de omgeving. Er zijn geen achterliggende monumentale boerderijen. De nieuwe woningen en bijgebouwen worden aan de noord- en zuidzijde van de bestaande steeg geplaatst waardoor over de steeg de zichtlijn openblijft. Hiermee zijn de nieuw te bouwen woningen passend in het lint.
Voor de bouw van nieuwe woningen op 'open plekken' gelden minimale afmetingen waaraan voldaan dient te worden. De eis is dat nieuwbouwwoningen minimaal 8 meter breed en 16 meter lang zijn. De nieuwbouwwoningen voldoen aan de gestelde minimale afmetingen met maatvoeringen van 10 bij 26 meter en 10 bij 28 meter. Het recht van overpad wordt geregeld met de eigenaren van de percelen, de ontsluiting van de nieuwbouwwoningen vindt plaats middels de steeg tussen Oude Rijksweg 217a en 219.
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de beleidsnotitie “Open plekken Staphorst, 5e wijziging”.
De Ruimtelijke Atlas en Welstandnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.
De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.
Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.
Dit regime blijft voornamelijk beperkt tot de meest karakteristieke delen van de bebouwde kommen. Onder het bijzonder regime vallen de bebouwingslinten van Staphorst en Rouveen. Deze omvatten de oudste delen van beide dorpen waar zich ook de vele rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden. Cultuurhistorie is een belangrijke reden om voor een bijzonder regime te kiezen. Vanwege het bijzondere karakter hebben daarom ook het oorspronkelijke kerkdorp IJhorst en het historische buurtschap Hamingen een bijzonder regime gekregen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het plan worden getoetst aan de welstandsnota. Bij de ontwerpen van de woningen wordt rekening gehouden met de Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota. De ontwerpen zullen aansluiten bij het bebouwingskenmerk van De Streek en worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Er zijn geen indicaties dat de omgevingsvergunning niet zou kunnen voldoen aan de welstandsnota.
Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Een deel van het buitengebied is dan ook opgenomen in de landschappelijke canon van Nederland. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. De gemeente wil ruimte bieden aan de ontwikkelingen in het buitengebied en wil werken aan behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
Op het hoogste schaalniveau is de herkenbaarheid van de twee grote eenheden van het dekzandgebied en het laagveengebied, en de duidelijke overgang daartussen, waardevol. De basis van de landschappelijke kwaliteit van Staphorst is de samenhang binnen de verschillende deelgebieden en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen. De landschapstypen hebben elk hun eigen kenmerken, kwaliteiten, structuren en waarden. Deze zijn duidelijk bepaald door de ondergrond, de bodem/ het water en de ontginningsgeschiedenis. Daarnaast heeft het buitengebied van Staphorst veel specifieke kwaliteiten zoals karakteristieke (historische) landschapsstructuren, cultuurhistorische objecten, natuurwaarden, landschapsbelevingswaarden en oriëntatiepunten. Al deze kwaliteiten maken onderdeel uit van de identiteit van Staphorst.
Het plangebied ligt in het Houtsingellandschap De Streek.
Voor het houtsingelgebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten en omdat het gebied in belangrijke mate bepalend is voor de identiteit van Staphorst en Rouveen. De bouwstenen zijn elzensingels, sloten, graslang, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. Daarbij wordt aandacht besteed aan het accentueren van de karakteristieke knikken in de verkaveling. In afbeelding 5.6 zijn de karakteristieken van het houtsingellandschap opgenomen.
Afbeelding 5.6: Kenmerken Houtsingellandschap De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)
Ten behoeve van het planvoornemen voor de ontwikkeling van de open plek achter Oude Rijksweg 217a en 219 is een erfinrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219. In dit erfinrichtingsplan is de landschappelijke inpassing van het plan geborgd. Bij de landschappelijke inpassing van het initiatief is het landschapsplan leidend geweest. Het plan is dan ook in overeenstemming met het landschapsplan Staphorst.
Het initiatief is op grote lijnen overeenkomstig met rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Geoordeeld wordt dat het planvoornemen niet strijdig is met het vastgestelde beleid.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het voorliggende bestemmingsplan, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Het voorstel is om de gemeenteraad van de gemeente Staphorst op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.
Voor het plan zijn de volgende positieve effecten in het kader van duurzaamheid te noemen:
Bij de ontwikkelingsopgave is ook rekening gehouden met het aspect klimaatadaptatie. Dit is gewaarborgd in de waterhuishoudkundige afhandeling zoals benoemd in paragraaf 4.9, in combinatie met de groene inpassing zoals weergegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Lycens B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek, welke is bijgevoegd als Bijlage 3 Bodemonderzoek, uitgevoerd binnen het plangebied aan de Oude Rijksweg 217a en 219 te Rouveen. Het doel van het onderzoek was het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) en de geplande herinrichting van de locatie.
Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium bevat. Ten westen van de onderzoekslocatie is eveneens een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten in het grondwater. Aangezien met betrekking tot de verhoogde concentratie geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) en de geplande herinrichting van de locatie.
Hergebruik grond buiten de locatie
Wanneer in de toekomst (bijvoorbeeld bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.
De bodemgesteldheid ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:
Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:
In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.
Wegen
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Tabel 6.1: geluidzones langs wegen
Aantal rijstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg | |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter | |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.
Spoorwegen
De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer).
Op 1 juli 2012 zijn door een wetswijziging van de Wet milieubeheer de geluidproductieplafonds (gpp’s) voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. Gpp’s stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer.
Geluidproductieplafonds zijn berekende waarden op referentiepunten. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.
Industrielawaai
De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan er door het college van B & W een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde. Voorwaarde hiervoor is dat de optredende geluidsbelasting lager dient te zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting (53 dB buitenstedelijk en 63 dB binnenstedelijk) en de situatie moet passen binnen het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van hogere grenswaarden.
De gemeente Staphorst heeft middels de nota ‘Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidshinder’ beleid opgesteld rondom hogere geluidswaardes. Zo zijn hogere geluidswaardes vastgesteld voor vervangende nieuwbouw (waaronder ook het splitsen van een woning valt). Afwijken kan enkel als de maatregelen overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard met zich meebrengen. Daarnaast dient er aan ten minste één van de negen opgestelde ontheffingscriteria te worden voldaan.
Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten (de op te richten woningen) mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de Oude Rijksweg. De te splitsen woning Oude Rijksweg 217a ligt binnen de geluidszone van de Oude Rijksweg. De geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige objecten dient daarom te worden beoordeeld. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek opgenomen, de volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.
Uit het akoestische onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de grens van het bouwplan, ter plaatse van de Oude Rijksweg 217a, maximaal 58 dB bedraagt na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de andere vier woningen geldt zij worden afgeschermd en op een grotere afstand gelegen zijn en daarmee voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.De woning Oude Rijksweg 217a dient ter vervanging van de bestaande bebouwing. Er kan een hogere waarde worden verleend van 58 dB voor deze woning.
Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie dient een hogere waarde procedure te worden opgestart waarbij een hogere waarde van 58 wordt vastgesteld voor de woning aan de wegzijde. Er geldt de voorwaarde dat de benodigde gevelisolatie gelijk moet zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB.
Conclusie wegverkeerslawaai
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting van de Oude Rijksweg de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Wel wordt voldaan aan de ontheffingswaarde. Overeenkomstig het geluidbeleid van de gemeente Staphorst is het treffen van maatregelen in de vorm van bron- en overdracht niet doelmatig. De gecumuleerde geluidbelasting vormt overeenkomstig het geluidbeleid geen belemmering.
Om de planvorming mogelijk te maken dient een verzoek tot hogere waarden bij de gemeente Staphorst ingediend te worden. De aan te vragen waarde bedraagt 58 dB Lden. Het verzoek dient een verklaring te bevatten dat gevelmaatregelen zullen worden getroffen zodanig dat binnen de woning, bij gesloten ramen, de geluidbelasting niet meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit.
De Geluidsproductieplafond-waarde ter hoogte van het plangebied bedraagt 66.7 dB, waarmee de zonebreedte 600 m bedraagt. De woningen liggen op een afstand van circa 2,5 kilometer van het spoor. De afstand tot de zone bedraagt daarmee circa 1,9 kilometer. Het plangebied ligt op ruimte afstand van het spoor en het aspect railverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van industrielawaai. Hieruit is gebleken dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor het plan.
Industrielawaai en spoorweglawaai vormen geen probleem op deze locatie. Ten behoeve van wegverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, de maximale hogere ontheffingswaarde echter niet. Mits de ontheffing wordt verleend vormt het aspect akoestiek wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. De motivering om deze ontheffing toe te kennen is opgenomen in deze paragraaf en het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in de bijlage. Het besluit hogere grenswaarde wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM.
Met voorliggend plan wordt ten opzichte van de huidige situatie vijf extra woningen mogelijk gemaakt. Het aantal van vijf woningen ligt ver onder het criterium voor woningbouw. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden. Het plan dient nog wel getoetst te worden aan het Besluit gevoelige bestemmingen
Besluit gevoelige bestemmingen
Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
Het plan betreft de realisatie van vier nieuwe woningen en de splitsing van één woning in twee wooneenheden. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane (berekende) geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op 1 juli 2016 is de Verordening Geurhinder en Veehouderij van de gemeente Staphorst in werking getreden. Deze verordening is van toepassing voor ‘De Streek’ en de overige woonkernen binnen een bebouwde kom. In artikel 6 van deze geurverordening is in afwijking van de Wet geurhinder en veehouderij een andere maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de bebouwde kom bepaald. In de verordening is dit als volgt verwoordt; ‘In afwijking van artikel 6, lid 1 onder c van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als benoemd in artikel 3 van deze verordening binnen de bebouwde kom 3 ouE/m³ (voorgrondbelasting). De achtergrondbelasting bedraagt maximaal 4 ouE/m³.’.
In artikel 4 en 5 van de geurverordening zijn de vaste afstandcirkels binnen de bebouwde kom teruggebracht van 100 naar 50 meter en buiten de bebouwde kom van 50 naar 25 meter.
De te realiseren woningen betreffen geurgevoelige objecten, derhalve dient beoordeeld te worden of het aspect geur een belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen. De gemeente Staphorst heeft voor het eigen grondgebied een geurkaart opgesteld. Op deze kaart kan worden afgelezen of sprake is van grondgebonden bedrijven (waarvoor een vaste afstand geldt) of van een intensieve veehouderij (waarvoor de geurcontour berekend dient te worden). In afbeelding 4.1 is een uitsnede van deze kaart weergegeven. De rode lijnen betreffen de vaste afstanden, de paarse lijnen de berekende geurcontouren. De blauwe contour geeft een globale indicatie van het plangebied. Uit de (interactieve) kaart is af te lezen dat geen van de contouren over het plangebied is gelegen.
Afbeelding 4.1: Uitsnede geurkaart gemeente Staphorst.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Type omgeving
Aangezien het plangebied is gelegen in een bebouwingslint met een verwevenheid van verschillende functies en tevens is gelegen aan een doorgaande weg onderdeel van de hoofdverkeerstructuur binnen Staphorst, is sprake van een zogenaamd gemengd gebied. Hierdoor kunnen de richtafstanden met één stap worden verkleind.
Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit
De te realiseren woningen betreffen een 'milieuhinder gevoelige functie'. Met het planvoornemen worden geen 'milieubelastende activiteiten' gerealiseerd. In deze toets wordt ten behoeve van de nieuwe woningen getoetst of deze als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Omliggende functies met milieuzoneringen
In de omgeving van het plangebied liggen drie agrarisch bedrijven en enkele reguliere bedrijven. Bij de agrarische bedrijven is voor het geuraspect niet de richtafstand van de VNG, maar de wettelijk (Wet Geurhinder en Veehouderij) aan te houden afstanden bepalend. Het aspect geur wordt voor deze bedrijven niet in deze paragraaf, maar in paragraaf 4.6 behandeld. In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen relevante bedrijven weergegeven.
Tabel 6.2: In de omgeving gelegen bedrijven c.q. functies met milieuzoneringen
Adres | Functie | Milieu- categorie |
Richtafstand gemengd gebied | Feitelijke afstand (bestemmingsvlak tot bouwvlak nieuw woongebouw) | |||
Oude Rijksweg 221 | Cadeauwinkel | 1 | 0 meter (geluid) | 40 m | |||
Oude Rijksweg 207 | Autobedrijf | 2 | 10 meter (geluid) | 185 m | |||
Oude Rijksweg 201 | Bergingsbedrijf | 2 | 10 meter (geluid) | 200 m | |||
Oude Rijksweg 198 | Autobedrijf | 2 | 10 meter (geluid) | 290 m | |||
Dekkersland 3 | Restaurant | 1 | 0 meter (geluid) | 260 m | |||
Oude Rijksweg 238 | Uitzendbureau | 1 | 0 meter (geluid) | 105 m | |||
Oude Rijksweg 272 | Houtbewerker | 1 | 0 meter (geluid) | 140 m | |||
Oude Rijksweg 278 | Biologische winkel | 1 | 0 meter (geluid) | 190 m |
Uit tabel 6.2 blijkt dat geen overschrijding plaatsvindt van de aan te houden richtafstanden van omliggende functies. Zoals al eerder aangegeven wordt in 4.6 ingegaan op de omliggende agrarische bedrijven en bijhorende richtafstanden. Betreft de milieuzonering van deze agrarische bedrijven vindt ook geen overschrijding van de richtafstanden plaats.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen in het plangebied worden omliggende bedrijven/functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Reden hiertoe is dat de richtafstanden uit de VNG-brochure en als gevolg daarvan ook de wettelijke afstanden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode punt) en omgeving weergegeven.
Afbeelding 4.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd, dat het plangebied:
Het bovenstaande toont dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is door het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta op 29 oktober 2015 vastgesteld. In het Waterbeheerplan zijn de doelen uitgewerkt voor vier thema's: 1. waterveiligheid, 2. voldoende water, 3. schoon water en 4. het zuiveren van afvalwater. Naast de beschreven doelen zijn de belangrijkste maatregelen die worden uitgevoerd opgenomen.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Drents-Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de ‘normale procedure’ van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Op basis van de watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld, deze is in de toelichting verwerkt.
Het plan ligt in het stroomgebied Dedemsvaart. Het peilgebied heeft een maximumpeil van -0,3 m. NAP. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte. Op basis van de gegevens van het waterschap wordt het volgende vastgesteld:
Afbeelding 4.3: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied (Bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta)
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Overstromingsrisicoparagraaf
Volgens artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel moet bij ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf in de toelichting bij een bestemmingsplan worden opgenomen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Volgens de viewer van de provincie Overijssel ligt het plangebied in overstroombaar gebied (zie afbeelding 4.4.).
Afbeelding 4.4: Uitsnede kaart 'Overstroombaar gebied'
Risico-inventarisatie
Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen met een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een maximale waterdiepte van 0,5 tot 1,0 meter gevonden (zie afbeelding 4.5). De risicokaart geeft geen tijd tot overstroming aan.
Afbeelding 4.5: Uitsnede overstromingsdieptekaart
Doorwerking in het plan
In geval van overstroming zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkelingen op de locatie toe te staan. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Veiligheidsregio zijn op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Het bestemmingsplan maakt slechts de realisatie van 5 woningen mogelijk. Gezien de kleine kans van overstroming en het feit dat het bestemmingsplan geen verblijfsfunctie voor kwetsbare groepen mogelijk maakt, is het niet nodig om maatregelen te nemen.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie nieuwbouw plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1.386 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 139 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een vertraagde afvoer situatie.
Doorwerking in het plan
Met voorliggend plan wordt circa 1.386 m2 verharding toegevoegd. Bestaande in het plangebied verharding is bij de berekening van de benodigde watercompensatie niet meegenomen. De te realiseren parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding. Ook worden de tuinen slechts in beperkte mate verhard. Ten behoeve van waterbergingscompensatie wordt in het zuidoosten van het plangebied een verlaging gerealiseerd waar hemelwater wordt opgevangen en dit kan infiltreren in de bodem. Om de voldoen aan de bovengenoemde bergingseis krijgt de verlaging een gemiddelde diepte van 15 centimeter en een oppervlakte van 280 m2. Hemelwater van verhard oppervlakte wordt afgevoerd op de verlaging. Hiermee wordt een vorm van watercompensatie op basis van vertraagde afvoer gerealiseerd.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Persleiding: In het plangebied ligt een aanvoerleiding van het rioolgemaal (figuur 4.3.) Er moet worden aangetoond dat het voornemen geen negatieve impact heeft op deze persleiding.
Doorwerking in het plan
Gemeentelijk rioleringsbeleid: Hemelwater wordt binnen het plangebied verwerkt. Afvalwater wordt aan de perceelgrens aangeboden.
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Om wateroverlast te voorkomen wordt watercompensatie gerealiseerd. Hier wordt overtollig hemelwater opgevangen zodat het op natuurlijke wijze kan infiltreren in de bodem.
Persleiding: Ter plaatse van de rioolpersleiding vinden geen bodemroerende werkzaamheden plaats. Er wordt geen gesloten verharding aangelegd. Voorafgaand aan bodemroerende werkzaamheden wordt een klic-melding gedaan. Het plan voorziet niet in werkzaamheden welke een negatieve impact zullen hebben op de persleiding. Wanneer zwaar materieel het terrein betreedt dan worden voorzorgmaatregelen genomen om de leiding te ontzien.
In het kader van het vooroverleg is de waterparagraaf voorgelegd aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Middels de uitgangspuntennotitie zijn de belangen van het waterschap in het bestemmingsplan geborgd.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijke archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in juli 2022 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2010-2016 gemeente Staphorst
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens wordt voor de instandhouding van archeologische terreinen verwezen naar het archeologiebeleid van de gemeente Staphorst.
Cultuurhistorische structuren
Het plan bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgebied. Ontwikkelingen die het aanzicht en de te behouden waarden in dit dorpsgebied schaden zijn niet toegestaan. In het onderhavige plan worden deze structuren niet aangetast. De te ontwikkelen woningen zullen aansluiten op de karakteristieke perceleringen en zijtakken c.q. stegen van de Oude Rijksweg. Aan de karakteristieke panden in de omgeving vinden geen veranderingen plaats. In paragraaf 2.2 Nieuwe situatie wordt dit aspect gemotiveerd. Daarnaast is de ontwikkeling landschappelijke ingepast door rekening te houden met cultuurhistorische waarden in het erfinrichtingsplan.
Karakteristieke panden en monumenten
Ter beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van gemeentelijke- of rijksmonumenten zijn de gemeentelijke monumentenlijst van de gemeente Staphorst en het Rijksmonumentenregister geraadpleegd. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden of monumenten aanwezig.
Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De ligging van de nieuwe bebouwing in deze kaart is weergegeven in afbeelding 4.3 met rode belijning.
Afbeelding 4.3: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
Volgens de archeologische verwachtingskaart kent het plangebied een lage verwachting. Vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied is er geen dubbelbestemming toebedeeld. Omdat het plan een lage verwachting kent geldt dat archeologisch onderzoek pas noodzakelijk bij ingrepen die de bodem dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 1,5 ha roeren. Met het planvoornemen wordt dit oppervlakte niet overschreden. Gezien het bovenstaande is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en worden de archeologische waarden niet aangetast.
Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Als gevolg van het onderhavige plan kan er niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Het uitvoeren van een 'Quickscan Wet Natuurberscherming' is derhalve noodzakelijk. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 Quickscan flora en fauna van deze toelichting.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent.
De gemeente Staphorst hanteert een referentieproject om het effect van de stikstofemissie van een bouwproject op Natura 2000-gebied te beoordelen. Dit referentieproject bestond uit de bouw van tien woningen op een afstand van 1,9 kilometer van een Natura-2000 gebied. Uit een uitgevoerd stikstofdepositieonderzoek werd bleek dat de stikstofdepositie uitkwam op 0,00 mol/ha/jaar. Hieruit volgt dat indien het referentieproject vergelijkbaar is, of kleiner dan, de nieuwbouw van tien woningen en in de bebouwde kom is gelegen, geen stikstofberekening vereist is.
Uit onderstaande afbeelding volgt dat het plangebied op een afstand van circa 3,29 kilometer van Natura 2000-gebied is gelegen. Het project bestaat uit de bouw van vijf woningen.
Afbeelding 4.4: Afstand plangebied tot Natura 2000-gebied.
Onderhavig plan voldoet daarmee aan de randvoorwaarden van het referentieproject van de gemeente Staphorst. Het bouwproject vindt plaats op een afstand groter dan 1,9 kilometer van Natura 2000-gebied én er worden minder dan 10 woningen gerealiseerd. Op basis hiervan kan een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, uitgesloten worden. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, en daarmee gepaarde stikstofdepositie, zullen Natura 2000-gebieden geen significant negatieve effecten ondervinden.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied, amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats en er nestelen geen vogels.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode.
De betekenis van het plangebied als foerageergebied neemt voor vele diersoorten niet af ondanks dat een deel van het plangebied bebouwd wordt. Zo profiteren vele soorten van tuinen welke in de toekomstige situatie aanwezig zullen zijn.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gerooid en toetsing aan de WNB is niet aan de orde. Er hoeft geen (omgevings)vergunning te worden aangevraagd en de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van houtopstanden.
Kortom, wanneer het bovenstaande in acht wordt genomen vorm het aspect flora & fauna geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op basis van het bovenstaande vormt het aspect Flora en fauna geen belemmering voor het plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Ten opzichte van de huidige situatie worden er vijf woningen toegevoegd. Het planvoornemen zal gepaard gaan met een toename aan verkeersbewegingen naar het plangebied middels de Oude Rijksweg. Het verkeer op de Oude Rijksweg zal daarom toenemen.
In de huidige situatie heeft het plangebied reeds verkeersaantrekkende werking vanwege de aanwezige vrijstaande woning. In de bestaande situatie genereert deze woning, als zijnde “koop, huis, vrijstaand” 8,2 verkeersbewegingen per etmaal.
Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan en dat de omgeving geen last ondervindt van dit verkeer. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie '381'. Ten behoeve van twee dubbelwoningen (4 wooneenheden) wordt een extra verkeersgeneratie verwacht van maximaal 31,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal (4×7,8). Vanwege de splitsing van Oude Rijksweg 217a ontstaan 2 sociale huurwoningen. De maximale verwachte verkeersgeneratie door deze woningen is 11,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal (2×5,6). In totaal kunnen er door onderhavig plan maximaal 42,4 extra verkeersbewegingen per etmaal worden verwacht.
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het genereerde verkeer in de beoogde situatie toe met 42,4 - 8,2 = 34,2 voertuigbewegingen per etmaal.
Met de realisatie van het plan zal de verkeersgeneratie met 35 motorvoertuigen per etmaal toenemen (afgerond naar boven). Deze beperkte toename aan verkeersbewegingen kunnen de omliggende wegen eenvoudig opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast en het plan heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op de lokale parkeersituatie, wordt in deze paragraaf het effect van het plan op de parkeersituatie beoordeeld. De gemeente Staphorst beschikt over parkeerbeleid met de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst' (vastgesteld 27 november 2018). Voorliggend bestemmingsplan wordt aan deze nota getoetst.
In de huidige situatie wordt er geen parkeerprobleem ervaren in het plangebied. De bestaande woning Oude Rijksweg 217a beschikt over voldoende parkeermogelijkheden met de bestaande oprit. Met de toevoeging van vijf woningen neemt de parkeerbehoefte binnen het plangebied toe.
Op basis van de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst' wordt uitgegaan van de stedelijkheidsklasse 'weinig stedelijk' waarbij het plangebied uitmaakt van de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Er wordt uitgegaan van het gemiddelde van de in de nota vastgestelde bandbreedte.
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van vier zogeheten dubbelwoningen, voor deze woningen geldt een parkeerkengetal van 2,3 per woning met een 'aandeel bezoekers' van 0,3. Voor een sociale huurwoning geldt een parkeerkengetal van 1,6 per woning met 'aandeel bezoekers' van 0,3. Op basis van deze getallen moeten voor de dubbelwoningen 2,3 maal 4 maakt 9,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voor de sociale huurwoningen moeten 1,6 maal 2 maakt 3,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voor de ontwikkeling bestaat op basis van de nota een totale parkeerbehoefte van 9,2 plus 3,2 maakt 12,4 parkeerplaatsen. Het aandeel bezoekers is hierin inbegrepen, voor bezoekers bestaat derhalve een parkeerbehoefte van 0,3 maal 6 maakt 1,8 parkeerplaatsen.
Zoals aangegeven in het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219 worden per woning 2 parkeerplaatsen en daarmee totaal 12 parkeerplaatsen voor bewoners gerealiseerd. Bovendien worden er 2 algemene parkeerplaatsen gerealiseerd ten zuiden van de in te vullen open plek achter Oude Rijksweg 217a. Met het initiatief worden in totaal 14 parkeerplaatsen ontwikkelt, volgens de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst' is er een parkeerbehoefte van 12,4 te verwachten. Voorliggend plan voldoet daarmee aan het in de nota gestelde en voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.
Conclusie
Het aspect ‘parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.
De in- en uitritten worden gesitueerd zoals aangegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 217a-219. Ter ontsluiting van de nieuwbouwwoningen wordt gebruik gemaakt het Recht van Overpad.
Het plan veroorzaakt geen noemenswaardige lichtuitstraling naar het buitengebied. Er wordt buiten de bebouwing hooguit gebruikelijke tuin- en /of perceelsverlichting toegepast.
Met onderhavig plan wordt de realisatie van gevoelige functies mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het plangebied geldt dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'. Potentieel belastende milieueffecten van de directe omgeving op de te bouwen woningen is uitgesloten. Hiermee wordt volkomen dat de gezondheid van in het plangebied wonenden in de toekomst gezondheidsrisico's ervaren. Het aspect wegverkeerslawaai is voor het voornemen van belang vanwege de ligging van de ligging van het plangebied aan de Oude Rijksweg. Hierom is besloten de woning Oude Rijksweg 217a uit te rusten met een geluidwerende gevel. Op basis van het bovenstaande en het daarboven gestelde kan worden geconcludeerd dat het aspect gezondheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld worden omgevingsvergunningen voor het bouwen van de nieuwe dubbelwoningen, en het uitbreiden en splitsen van woning Oude Rijksweg 217a aangevraagd.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan voorziet in de ontwikkeling van vier nieuwe woningen en het splitsen van één woning in twee wooneenheden. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst (een anterieure overeenkomst) gesloten over grondexploitatie op basis van een exploitatieopzet. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
Zienswijze procedure
De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp-wijzigingsplan heeft van woensdag 20 juli tot en met 30 augustus 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen.
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Voorafgaand aan de formele zienswijze procedure is het plan voorgelegd aan omwonenden om hen te informeren over de voorgenomen plannen. Dit heeft plaatsgevonden in september 2021. Het overgrote deel van de omwonenden stond positief tegenover de ontwikkeling.
In de planvorming is daarnaast rekening gehouden met uit de burgerparticipatie voortkomende wensen van omwonenden. Naar aanleiding van de uitgesproken wensen heeft de initiatiefnemer het aangepaste plan voorgelegd aan omwonenden. De initiatiefnemer heeft gepoogd tegemoet te komen aan de wensen van de omwonenden, door het perceel achter de open plek, gelegen achter de nieuw te realiseren woning achter Oude Rijksweg 217a) groen en open te houden, zodat het zicht naar achteren behouden kan blijven. Door het beoogde bijgebouw intern op te lossen (binnen het woongebouw) blijft het zicht op het landschap behouden. Bovendien wordt het zicht vanaf de Oude Rijksweg op het houtsingellandschap hiermee in stand gehouden.
Ondanks de door de initiatiefnemer gemaakte aanpassingen van het plan heeft de Omgevingskamer een brief ontvangen met het standpunt van omwonenden ten aanzien van de ontwikkeling. De Omgevingskamer heeft geconcludeerd dat de invulling van de open plekken niet in strijdt is met het gemeentelijke beleid (Omgevingsvisie) noch met het open plekken beleid.
Uit het bovenstaande blijkt dat initiatiefnemer zicht actief heeft ingezet om omwonenden bij de voorgenomen ontwikkeling te betrekken. Daarnaast is rekening gehouden met door omwonenden gedeelde wensen waarna het plan is aangepast. Uit het voorgaande blijkt dat burgerparticipatie heeft plaatsgevonden en dat initiatiefnemer hiermee heeft voldaan aan zijn plichten.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borgingvereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijkewijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend plan niet voorziet in ontwikkelingen waarmee nationale belangen zijn gemoeid, er wordt daarom afgezien van een vooroverleg met het Rijk.
De provincie Overijssel beschikt over een uitzonderingslijst vooroverleg. Voor bepaalde plannen is geen vooroverleg nodig, vanwege de kleinschaligheid. In deze lijst is het volgende opgenomen:
"Plannen/projectbesluiten voor woningbouw met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken".
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 5 woningen, derhalve wordt geoordeeld dat met voorliggend plan geen provinciale belangen worden geschaad (zie ook 3.2). Er wordt daarom afgezien van vooroverleg met de Provincie Overijssel.
In het kader van de ruimtelijke procedure is de digitale watertoets uitgevoerd. Hierop heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld welke is verwerkt in het bestemmingsplan. Het concept bestemmingsplan is ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft hierop een positief wateradvies afgegeven. Geoordeeld wordt dat met deze informele beoordeling invulling is gegeven aan het vooroverleg.
Het ontwerp bestemmingsplan lag vanaf 20 juli 2022 zes weken ter inzage. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er zijn 2 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting van de binnengekomen zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop zijn opgenomen in het 'Rapport zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Oude Rijksweg 217a en 219 te Rouveen'. Dit rapport is als Bijlage 6 Zienswijzenota bij deze toelichting opgenomen. In hoofdstuk 5 van het 'Rapport zienswijzen' is beschreven welke wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp bestemmingsplan. De genoemde wijzigingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Om de woningen achter Oude Rijksweg 217a en 219 te kunnen bereiken is een recht van overpad geregeld.
Ten tijde van de (bouw)werkzaamheden is er mogelijk sprake van tijdelijke opslag van grond. De mate waarin is in dit stadium niet bekend. Indien tot de afvoer van grond wordt overgegaan, dient de grond te worden gekeurd op (o.a.) PFAS.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het plan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemmingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, veegplan'. Hieronder volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende enkel en dubbelbestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van plannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het plan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het plan.
Dit artikel heeft betrekking op de algemene aanduiding ‘Vrijwaringszone – Laagvliegroute’ die in het plangebied ligt. Binnen de vrijwaringszone mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gebouwd hoger dan 40 meter.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het plan af te wijken.
Dit artikel beschrijft de algemene wijzigingsregels. Deze regels maken het onder andere mogelijk om het plan te wijzigen en geringe wijzigingen aan te brengen voor wat betreft de situering en vergroting van het bouwvlak.
In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losruimte.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
"Agrarisch met waarden"
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' mogen geen gebouwen, dan wel bouwwerken worden gebouwd ter bescherming van de open plek.
"Groen"
In de regels is opgenomen dat binnen de bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd. Bouwwerken geen gebouw zijnde mogen een maximale bouwhoogte hebben van 1 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
“Wonen - 1”
In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw is een bouwvlak opgenomen, waar ten hoogste het aantal gebouwen is toegestaan dat is aangegeven middels de functieaanduiding 'Maatvoering'. Tevens zijn in dit artikel bouwregels opgenomen, zoals de bouw- en goothoogte en de dakhelling.
“Waarde – beschermd dorpsgezicht”
De voor ‘Waarde – beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek).
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
Nadere eisen stellen aan de goot- en bouwhoogte van gebouwen, de oppervlakte van gebouwen, de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen: