direct naar inhoud van Regels
Plan: Wonen Ommen, herziening Kievitstraat 1 Ommen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.wonen2012bp0008-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Wonen Ommen, herziening Kievitstraat 1 Ommen" met identificatienummer NL.IMRO.0175.wonen2012bp0008-OW01 van de gemeente Ommen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Activiteitenbesluit milieubeheer:

besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Het Activiteitenbesluit milieubeheer geeft algemene milieuregels van het Rijk voor bedrijven. Met in werking treding van de Omgevingswet wordt het besluit vervangen door het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);

1.6 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 Besluit activiteiten leefomgeving:

(eerste) besluit van 3 juli 2018 houdende regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving) en navolgende aanvullingen en wijzigingen. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gaat de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer vervangen bij in werking treding van de Omgevingswet;

1.11 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a. bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt;

1.15 bliksempiek:

hoge naaldvormige spijl (vrijstaande buis, vakwerkmast, stobie of staaf, of geïntegreerd in de constructie) die op transformatorstations omhoog steekt en met een zeer scherpe punt boven de installaties uitkomt, om bliksem aan te trekken en af te leiden van de hoogspanningsinstallaties;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 elektriciteitsdistributiebedrijf:

een transformatorstation of hoogspannings(schakel)station;

1.22 elektriciteitsvoorziening:

alle gebouwen, bouwwerken en bijbehorende voorzieningen die een functie hebben in het proces van transport, transformatie en distributie van elektrische energie;

1.23 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.26 hoogspanningsschakelstation

ook wel hoogspanningsstation, transformatorstation of trafostation genoemd, tevens schakelstation. Op het station zijn twee of meer hoogspanningsnetten met gelijke of verschillende netspanningen aan elkaar zijn verbonden en worden daar of getransformeerd naar een andere netspanning, of kunnen met transformators op het openbaar elektriciteitsnet (laagspanning) worden aangesloten.

1.27 maaiveld:

de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een gebouw of bouwwerk, al dan niet na ophoging van de gronden;

1.28 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan;

1.30 parkeervoorziening:

gelegenheid tot parkeren ten behoeve van motorvoertuigen, met uitzondering van garages;

1.31 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.32 schakelveld:

ook wel schakeltuin genoemd. Veld met rails, vermogensschakelaars, spanningstransformators en scheidingsschakelaars die aangestuurd kunnen worden om hoogspanningslijnen en componenten op een trafostation aan of af te schakelen;

1.33 scherfmuur:

ook wel scherfwand genoemd. Een scherfmuur is een halfopen betonnen hok waarin een transformator kan worden opgesteld. Een scherfmuur heeft primair de functie om de omgeving te beschermen wanneer de trafo het begeeft (explodeert), maar ook andersom wordt de trafo beschermd door andere onderdelen en/of verplaatsende voorwerpen die in de buurt komen, daarnaast heeft de scherfmuur een geluidwerende functie;

1.34 transformator:

ook wel trafo genoemd. In een transformator wordt de hoogte van de elektrische spanning veranderd zodat elektriciteitsnetten en -verbindingen met verschillende netspanningen aan elkaar gekoppeld kunnen worden en er vermogen tussen beide kan worden overgedragen;

1.35 transformatorstation:

een elektriciteitsdistributiebedrijf of hoogspannings(schakel)station;

1.36 vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen:

vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen zoals bedoeld in de geldende wet- en regelgeving:

  • in artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht, of;
  • met in werking treding van de Omgevingswet wordt het vervangen door artikel 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw of bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding bouwperceelgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwperceelgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Hoogspanningsschakelstation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Hoogspanningsschakelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een elektriciteitsdistributiebedrijf (transformatorstation of hoogspannings(schakel)station) van maximaal milieucategorie 3.1;
  • b. daarbij behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 meter;
  • b. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, dan wel tenminste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • c. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatoren uitgesloten' is de bouw van transformatoren uitgesloten;
  • b. de bouwhoogte van transformatoren en bijbehorende scherfmuren bedraagt maximaal 7 meter;
  • c. de bouwhoogte van bliksempieken bedraagt maximaal 15 meter;
  • d. de bouwhoogte van schakelvelden bedraagt maximaal 9 meter;
  • e. bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde:
    • 1. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwingsbeeld;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a met dien verstande dat de verhoging van de toegestane bouwhoogte maximaal 15% bedraagt.

3.3.2 Afstand

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 meter bedraagt.

3.3.3 Bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c voor het verhogen van het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering en eventuele woonfunctie ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en stallingsruimte.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van een elektriciteitsdistributiebedrijf in milieucategorie 3.2, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen dat het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, gelijk kan worden gesteld met bedrijven die volgens artikel 3.1 zijn toegestaan.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en instandhouding van hoogspanningsleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsleiding worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen;
  • c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 onder c indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsleiding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken hoogspanningsleiding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplanting en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het permanent opslaan van goederen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid onder a kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsleiding;
  • c. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de leidingbeheerder is gehoord;
  • d. Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
    • 1. andere-werken die verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsleiding;
    • 2. andere-werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. andere-werken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en instandhouding van hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen;
  • c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 onder c indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplanting en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het permanent opslaan van goederen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid onder a kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding.
  • c. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de leidingbeheerder is gehoord;
  • d. Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
    • 1. andere-werken die verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
    • 2. andere-werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. andere-werken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is niet vereist, indien:
    • 1. op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 3. er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 50 cm onder maaiveld en er geen hei- en schroefwerkzaamheden zullen worden verricht; en;
    • 4. het te bouwen oppervlak een omvang heeft die kleiner is dan 2.500 m².
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m2, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
6.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor het verbod van artikel 6.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het verbod, zoals is bedoeld in artikel 6.4.1, is niet van toepassing, indien:

  • a. Het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  • d. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn ingericht;
  • e. werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 50 centimeter onder het maaiveld; en
  • f. het gebied van de werken een omvang heeft, die kleiner is dan 2.500 m².
6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezig archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens alsmede voor waterberging.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde maximaal 3 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering;
  • c. geen omgevingsvergunning is nodig voor:
    • 1. andere-werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. andere-werken die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Wonen Ommen, herziening Kievitstraat 1 Ommen”.