Plan: | Buitengebied, wijziging Dalmsholterweg 17, Dalmsholte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.buiten2012wp0024-vg01 |
Op het relatief grote voormalige agrarische erf aan de Dalmsholterweg 17 te Dalmsholte staat één woning die in goede staat is. Daarnaast zijn er veel verspreid liggende schuren aanwezig en is er veel erfverharding. De schuren zijn landschapsontsierend en in slechte staat. Ook zijn veel schuren voorzien van asbest. In totaal staat er 735 m2 aan schuren. De eigenaren van het erf hebben een kleinschalig bedrijf op het gebied van oude tractors. Deze tractors schaffen ze aan, knappen ze op / onderhouden deze, en worden soms tentoongesteld en verkocht. Al deze tractors staan nu verspreid over alle schuren, en een deel staat buiten. Dit geeft een heel rommelig aanblik. Tevens zijn de oude schuren niet inbraakbestendig te maken.
De eigenaren willen het erf graag herontwikkelen en daarmee kwalitatief verbeteren. Het plan bestaat uit de volgende uitgangspunten:
Het gebuik van het erf (als kleinschalig bedrijf) is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Ook de nieuwbouw van 600 m2 aan nieuwe schuren past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan binnenplans gewijzigd te worden.
Het plangebied, het erf Dalmsholterweg 17, ligt aan de rand van het beekdal van de Vlierwaterleiding, tussen de zuidelijk gelegen Archemerberg en het noordelijk gelegen Hooge veld. Deze gebieden zijn sterk bebost, waardoor het dal een zeer sterke belevingswaarde heeft. De Dalmsholterweg, waaraan het plangebied zuidelijk is gelegen, loopt ten zuiden van de waterleiding van Giethmen naar Dalmsholte. Het erf aan de Dalmsholterweg 17 is bereikbaar via een lange oprit, waarna het zeer bosrijke erf wordt betreden. Het erf ligt als een bosrijke enclave in het open landschap, dichtbij de bosrand van de Archemerberg (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: Situering plangebied erf Dalmsholterweg 17 (bron: www.google.maps.nl).
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2013-1' vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat in 2010 is vastgesteld. Met dit bestemmingsplan zijn een aantal algemene bouw- en gebruiksregels herzien, die voor het gehele buitengebied van toepassing zijn
De gronden op het erf hebben de enkelbestemming ‘Woondoeleinden’. Daarnaast geldt de lettertekenaanduiding ‘voormalig agrarisch bedrijf’. Tot slot geldt de dubbelbestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke openheid’.
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 18 februari 2010) met het plangebied aan de Dalmsholterweg 17.
Het wijzigingsplan, 'Buitengebied, wijziging Dalmsholterweg 17, Dalmsholte', bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
Voor het plan is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit wijzigingsplan. In de volgende paragrafen wordt beknopt de historie van het gebied en de huidige en gewenste situatie beschreven.
Het erf aan de Dalmsholterweg 17 is gelegen in een natuurlijke laagte (zie afbeelding 3). Hier is in het verleden het water slecht afgevoerd. Hierdoor heeft er in de loop der tijd veel veenvorming plaatsgevonden. Halverwege de 19e eeuw is men vanuit Giethmen begonnen met de ontginning van dit veengebied, waarbij de Dalmsholterweg ontstond. Vanuit de Dalmsholterweg zijn eerst de gronden rond de Dalmsholtervlier ontgonnen. Het erf aan de Dalmsholterweg 17 betreft één van de eerste bebouwingen in het gebied. Op een lichte hoogte in het gebied heeft dit erf zich tussen de woeste gronden kunnen vestigen. De eigenaren destijds hebben het erf toen al rijk beplant met bomen. Wat overbleef na de ontginning van het gebied waren voedselarme veldpodzolgronden. Een kenmerkende boom die veel op deze locatie wordt aangetroffen is de grove den. Deze staat ook veelvuldig op de Archemerberg. Het erf begeeft zich daarmee op de rand tussen het vlierenlandschap van de Dalmsholtervlier en het heideontginningslandschap van de Archemerberg en lijkt met diens aanwezigheid van grove dennen een ‘vooruitgeschoven enclave’ van dit laatstgenoemde landschapstype te zijn. Dit is nog eens extra zichtbaar doordat het erf met diens licht glooiing zich niet schikt in de opstrekkende verkaveling die uit de ontginningsbasis is voortgekomen. Door deze afwijking van de overige, veel kaler gesitueerde, bebouwingen langs de Dalmsholterweg. De bebouwing aan de Dalmsholterweg is daardoor matig zichtbaar, waardoor een hersituering van bebouwing geen invloed uitoefent op het landschap.
Afbeelding 3: Hoogtekaart, met daarop aangegeven het erf Dalmsholterweg 17.
Afbeelding 4: Historische kaart rond 1900, met daarop aangegeven het erf Dalmsholterweg 17
Afbeelding 5: Topografische kaart, met daarop aangegeven het erf Dalmsholterweg 17
In de huidige situatie kent het erf aan de Dalmholterweg 17 een versnippering van bebouwing (hoofdzakelijk in slechte staat), uit verschillende bouwperiodes en van verschillende volumes. Dit is weergegeven op kaart (zie afbeelding 6). De kaart geeft inzicht in de oppervlaktes, het bouwjaar en het uiterlijk van de te slopen schuren. Doordat het erf momenteel goed is ingepakt in een groenstructuur, is van deze versnippering weinig te zien vanuit het landschap. Op het erf zelf is het beeld drukker. Bovendien is het erf in deze situatie niet praktisch ingericht, gezien de werkzaamheden van de bewoners. De vele schuren, waarvan er een aantal in slechte staat zijn, zijn te klein om de tractors goed in op te slaan. Hierdoor vindt er momenteel veel buitenopslag plaats.
Afbeelding 6: Topografische kaart, met daarop aangegeven de versnipperde bebouwing op het erf Dalmsholterweg 17.
In de nieuwe situatie worden alle schuren (735 m2) gesloopt (zoals aangegeven op afbeelding 6), en vervangen door twee nieuwe schuren met een gezamenlijk oppervlakte van 600 m2. De schuren zullen als kapschuur, met een donkere begeveling, worden opgetrokken. Het type kapschuur is een karakteristiek type voor erven in de omgeving en daarmee goed landschappelijk inpasbaar. Er is gekozen voor twee schuren om in relatie tot de originele boerderij niet te overheersend over te komen. De donkere kleur van de schuren zorgt ervoor dat deze makkelijk opgaan tussen de groenstructuren op het erf en daardoor minimaal zichtbaar zal zijn vanuit de omgeving. In deze schuren worden alle tractoren en materialen opgeslagen, zodat geen buitenopslag meer nodig is. Ook verminderd de totale oppervlakte aan erfverharding. Het erf wordt weer praktisch ingericht, zoals een erf hoort te zijn, en oogt bovendien fraaier. Dankzij de aanwezige, veelal inheemse, groenstructuren zijn de nieuw te bouwen schuren nauwelijks zichtbaar van buiten het terrein. Het zicht op de schuren wordt daarbij nog verder ontnomen door de toepassing van een dichtere groenstrook, bestaande uit inheemse soorten. De bewoners willen vanuit de woning wel breed uitzicht houden op het landschap. Vanaf de Dalmsholterweg is en blijft de woning (het hoofdgebouw) daarmee zichtbaar vanaf de Dalmsholterweg, en de bijbehorende schuren niet. De inrichtingstekening is weergegeven op afbeelding 7.
Afbeelding 7: Inrichtingstekening erf Dalmsholterweg 17.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Op nationaal niveau wordt het ruimtelijk beleidskader bepaald door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken uit onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies om meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Daarmee is het beleid ten aanzien van landschap op land niet langer een rijksverantwoordelijkheid. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Het Bro (artikel 3.1.6) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan worden bestaande schuren gesloopt, en twee nieuwe schuren gerealiseerd. De totale oppervlakte aan schuren neemt daarbij af. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf Hoofdstuk 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.
Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit staan centraal in de Omgevingsvisie, zij vormen de rode draden. Daarbij horen de volgende definities:
Duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit: De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Hierbij worden vier categorien onderscheiden:
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Het voorliggende plan betreft een plan waarbij diverse oude schuren worden vervangen door twee grotere schuren. De totale oppervlakte van de bebouwing neemt af. Het plangebied wordt daarbij landschappelijk ingericht. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 8):
Afbeelding 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de Groen Omgeving, nader te definiëren als het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (zie afbeelding 9).
Afbeelding 9: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering). De herbestemming van het erf Dalmsholterweg 17 naar een bedrijfsbestemming vormt geen belemmeringen voor in de nabijheid gelegen agrarisch bedrijven (dit volgt ook uit de milieutoets in hoofdstuk 5). De nieuwbouw van de schuren, ter vervanging van de bestaande schuren, sluit aan bij de bebouwingsstructuur en weginfrastructuur. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
3. Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en is gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn. Deze hebben vervolgens als basis gediend voor de opgestelde inrichtingsplannen en sluiten hier dan ook op aan.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Het plangebied is gelegen in 'dekzandvlakte en ruggen-gebied' (zie afbeelding 10).
Afbeelding 10: Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevende uitgangspunten:
In het voorliggende plan wordt verspreidliggende bebouwing gesloopt, en worden twee grotere schuren teruggebouwd. De totale oppervlakte aan bebouwing neemt af, alsmede de hoeveelheid erfverharding. Hierdoor wordt het reliëf beter beleefbaar. Daarnaast betreft het voorliggende plan een wijzigingsplan, waarbij regelingen omtrent reliëf niet worden gewijzigd.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het agrarisch cultuurlandschap is ontstaan doordat de mens heeft geanticipeerd op de natuurlijke omstandigheden. Het plangebied ligt in het jonge heide- en broekontginningenlandschap (zie afbeelding 11) .
Afbeelding 11: Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel
Met betrekking tot het Jonge heide en broekontginningenlandschap geldt dat de voormalige natte en droge heidegronden oorspronkelijk waren verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van het kunstmest ging deze functie verloren en werden ook deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. De steeds planmatigere en grootschaligere ontginningen gingen door tot in de jaren 60 van de 20e eeuw. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevend uitgangspunt:
Met het voorliggende wijzigingsplan worden de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen niet aangetast.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Zowel het nieuw te realiseren als bestaande erf zijn gelegen in het buitengebied, en vallen daarom onder 'verspreide bebouwing'.
Van oudsher hebben dit soort voormalige agrarische erven een hele sterke binding met het landschap. De plaatselijke omstandigheden hebben er in Nederland voor gezorgd dat het landschap is ontstaan volgens een bepaald wetmatigheid van het toenmalig landbouwsysteem. Elk type landschap had zijn eigen erftype; opbouw, bebouwing, beplanting en relaties met omliggende gronden.
Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De erven gaan, door diversiteit in handelen, binnen de landschappelijke eenheid steeds meer van elkaar verschillen. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (kleine erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide).
De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie.
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevend uitgangspunt:
In voorliggend plan worden diverse landschapsontsierende schuren gesloopt, en worden twee passende nieuwe schuren teruggebouwd. De schuren worden als kapschuur met een donkere begeveling opgetrokken. Het type kapschuur is een karakteristiek type voor erven in de omgeving en daarmee goed landschappelijk inpasbaar. Er is gekozen voor twee schuren om in relatie tot de originele boerderij niet te overheersend over te komen. Het erf wordt weer praktisch ingericht, zoals een erf hoort te zijn, en oogt bovendien fraaier. Dankzij de aanwezige, veelal inheemse, groenstructuren zijn de nieuw te bouwen schuren nauwelijks zichtbaar van buiten het terrein. Het zicht op de schuren wordt daarbij nog verder ontnomen door de toepassing van een dichtere groenstrook, bestaande uit inheemse soorten
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. Binnen de laag van de beleving is enkel het aspect 'donkerte' van toepassing (zie afbeelding 12).
Afbeelding 12: Weergave kaart laag van de beleving,Omgevingsvisie Overijssel
De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
Richtinggevende uitgangspunten:
In het voorliggende plan wordt neemt de hoeveelheid bebouwing af. Daarnaast wordt het zicht op de schuren ontnomen door de landschappelijke inpassing (een dichte groenstrook).
Het plangebied aan de Dalmsholterweg 17 is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 18 februari 2010). Het erf ligt binnen de zonering 'agrarisch gebied met landschappelijke openheid: zone Ao'. Middels de wijzigingsbevoegdheid (artikel 31) kan de enkelbestemming worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden*" ("B*"). De betreft een bedrijfsbestemming voor voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijven die daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen zijn.
Er moet daarbij wel worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Hiermee voldoet het plan aan de Dalmsholterweg 17 binnen de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2013 het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen vastgesteld. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. In het plan bundelt de gemeente voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt. Hierna volgen de relevante onderdelen van het Omgevingsplan, die van toepassing zijn op de ruimtelijke ontwikkeling op het erf aan de Dalmsholterweg 17.
Sturingsfilosofie
De wens van de gemeente zich te ontwikkelen tot netwerkregisseur staat centraal in de sturingsfilosofie van het omgevingsplan. Netwerksturing is het activeren en faciliteren van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven om hen te laten doen waar ze goed in zijn. Als netwerkregisseur geeft de gemeente richting aan ontwikkelingen waar zij vaak slechts beperkt invloed op heeft. Soms door te reageren, soms door te anticiperen, soms door mee te bewegen met nieuwe ontwikkelingen of deze te bestrijden. Waar mogelijk wil de gemeente afspraken, die gericht zijn op het in samenwerking realiseren van de beleidsdoelen, vast gaan leggen in prestatieafspraken. De rol van netwerkregisseur vraagt om een heldere visie als vertrekpunt voor een adequate rolinvulling. Het omgevingsplan biedt daarvoor het kader.
Ontwikkel- en gebruiksruimte bieden binnen kaders
De gemeente Ommen biedt, binnen kaders, ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:
Omgevingskwaliteit
Ommen zet in op het multifunctioneel ontwikkelen en toevoegen van fysieke, sociaal-maatschappelijke en/of economische waarde aan de leefomgeving in Ommen. Het gaat hierbij om het behouden en verbeteren van de gebruikswaarde, de belevingswaarde als de toekomstige waarden van Ommen.
Buitengebied
Was de landbouw van oorsprong de economische motor van het platteland, tegenwoordig speelt recreatie hier ook een grote rol in, profiterend van het aantrekkelijke landschap en de uitgestrekte natuurgebieden. Daarnaast zijn allerlei andere soorten van bedrijvigheid in het buitengebied ontstaan. Met andere woorden, het platteland verandert en is dynamisch. Ook de traditioneel belangrijke dragers van het landschap zoals de landbouw, landgoederen, natuurbeheerders en deels ook recreatiebedrijven hebben te maken met de economische teruggang en bezuinigingsopgaven. Het maakt ook steeds duidelijker dat het behouden en onderhouden van het gevarieerde Ommer landschap niet gratis is. Het is de opgave van de gemeente om - rekening houdende met de landschappelijke kwaliteiten en de bestaande natuur- en cultuurhistorische waarden - ruimte voor ontwikkeling te bieden. Ontwikkelruimte die nodig is om het bestaande en gevarieerde landschap in het buitengebied met haar eveneens gevarieerde gebruiksfuncties te kunnen blijven onderhouden en te behouden. Een buitengebied dat door haar afwisseling juist zo in trek is bij de vele toeristen die Ommen bezoeken. Ommen heeft van daaruit de ambitie om ontwikkelruimte te bieden aan de landbouw, landgoederen, recreatiebedrijven en andere partijen die in het buitengebied actief zijn, maar wel met behoud van de omgevingskwaliteiten. De invulling van deze ontwikkelruimte moet passen binnen de uitgangspunten van dit omgevingsplan, inhoudende een duurzame ontwikkeling die bijdraagt aan het behouden en versterken van de omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van de gemeente, waarbij eventueel optredende negatieve effecten op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid afdoende worden gecompenseerd. Initiatiefnemers zijn bovendien zelf mede verantwoordelijk voor het verkrijgen van acceptatie en draagvlak voor een voorgenomen ontwikkeling. De gemeente biedt beperkte mogelijkheden voor vestiging bedrijvigheid (niet landbouw gerelateerd) in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
Conclusie
Met het voorliggende plan wordt op het erf Dalmsholterweg 17 ruimte geboden aan een niet-agrarische functie. Het betreft een kleinschalig bedrijf. Buitenopslag zal, in tegenstelling tot de huidige situatie, niet plaatsvinden. De tractors worden gestald in twee nieuw te bouwen schuren. Hiervoor worden de bestaande schuren gesloopt. Dit omdat deze niet geschikt zijn (te klein en te laag) en landschapsontsierend zijn.
Het aantal vierkante meters bebouwing neemt daarmee af, buitenopslag zal niet meer plaatsvinden en het erf wordt landschappelijk goed ingepast. De beoogde ontwikkeling past hiermee goed binnen de kaders van het Gemeentelijk omgevingsplan Ommen.
Het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Ommen dateert van 11 mei 2010. De doelstelling van het LOP is om aan te geven hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmakend van kwaliteiten en potenties. Binnen het Landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied aan de Dalmsholterweg 17 in het Vlierenlandschap.
Afbeelding 13: Weergave kaart landschappelijke uitgangspunten Vlierenlandschap
Voor het Vlierenlandschap gelden de volgende karakteristieken:
De karakteristieken en uitgangspunten m.b.t. het Vlierenlandschap zijn meegenomen bij het uitwerken van het inrichtingsplan. Het erf behoud zijn erfbeplanting (dit wordt nog versterkt) en het plan doet verder geen afbreuk aan de karakteristieken van het landschap. Het voorgenomen plan past dan ook binnen het LOP.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Om te beoordelen of het voorgenomen plan voldoet aan de Wet natuurbescherming is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Op basis van deze quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentieel onderdeel van het habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Voor dit onderzoek is een gericht veldbezoek uitgevoerd en is in combinatie met de beschikbare literatuurgegevens en verspreidingsgegevens vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling. Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied. Verblijfplaatsen van deze soorten zijn echter niet te verwachten door het ongeschikte aanwezige biotoop, zoals voor de steenmarter, boommarter en de das. Er zijn met de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna te verwachten. Het uitvoeren van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is daarom niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet in of naast een Natura 2000-gebied gelegen. Het voorgenomen project zal geen direct negatief effect hebben op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN.
Conclusie
Het voorgenomen plan is betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Erfgoednota
In 2008 heeft de gemeente een Erfgoednota vastgesteld. Ten aanzien van het erfgoed heeft de gemeente de volgende missies en ambities geformuleerd:
Missie
Ambities
In het voorliggende plangebied is geen erfgoed / monumenten betrokken. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die met het voorgenomen plan worden aangetast.
Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart met beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadvieskaart kan worden ingezet voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. In afbeelding 14 is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart weergegeven. Daaruit is op te maken dat het plangebied op de grens ligt van gronden met een lage archeologische verwachting en gronden met een middelhoge archeologische verwachting.
Afbeelding 14: Weergave archeologische verwachtingswaardekaart
Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge en hoge archeolgische verwachtingswaarde indien de grond over een grotere oppervlakte wordt verstoord dan 2.500 m² . Voor gebieden met een lage verwachting geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen groter dan 1 hectare.
Met het voorliggende plan wordt de grond over een aanmerkelijk kleinere oppervlakte geroerd. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan op 9 augustus 2017 getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Drents Overijsselse Delta (zie Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Volgens de watertoets is het plangebied gesitueerd aan de rand van een intrekgebied en is er daarmee sprake van een waterbelang. Voor dit plan moet de normale procedure voor de watertoets doorlopen worden.
Op het erf Dalmsholterweg worden oude tractors gehouden. Hier wordt ook aan geklust. Momenteel zijn er veel kleine, vervallen gebouwen aanwezig, die niet geschikt zijn. Hierdoor staan ook veel tractors buiten. Het plan is alle schuren te slopen, en twee schuren terug te bouwen. Het totale oppervlak aan schuren neemt af, het oppervlak aan erfverharding neemt en buitenopslag zal niet meer plaatsvinden. In overleg met Waterschap Drents Overijsselse Delta is geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van een goede waterhuishouding. Voorwaarde is dat hemelwater in de toekomstige situatie wordt geinfiltreerd in de bodem en dat geen uitlogende materialen worden gebruikt, die hemelwater zouden kunnen verontreinigen. Het positieve wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
In het voorliggende plan worden diverse schuren gesloopt, en twee nieuwe schuren gerealiseerd. Deze schuren worden alleen bedrijfsmatig en hobbymatig gebruikt. Er zullen geen mensen voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven. Om verkennend modenonderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Met het voorliggende plan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie gerealiseerd. Geluidsoverlast van industrie, railverkeer en wegverkeer is hier niet van toepassing (het erf ligt ook ver van de Dalmsholterweg, op circa 200 meter). Vanuit het erf Dalmsholterweg 17 zal ook geen geluidsoverlast optreden naar andere omliggende erven. De dichtsbijzijnde woning van derden ligt op ruim 200 meter afstand. Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan de Wet geluidshinder.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het initiatief aan de Dalmsholterweg betreft het herbestemmen van een woonerf naar een erf met een kleinschalig bedrijf. De ontwikkeling is dermate klein dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op afbeelding15 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Afbeelding 15: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl), met de blauwe pijl is de ligging van het plangebied aangegeven
Op de risicokaart is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle aspecten zijn die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.
Met het voorliggende plan wordt de woonbestemming gewijzigd in een bestemming voor een kleinschalig bedrijf. Er worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Daarnaast zorgen de kleinschalige bedrijfsactiviteiten op dit erf niet voor geuroverlast op geurgevoelige objecten in de directe omgeving.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Op het erf aan de Dalmsholterweg 17 wordt met dit wijzigingsplan een kleinschalig bedrijf toegestaan, vergelijkbaar met een maximaal 'categorie 2-bedrijf'. Hiervoor geldt een aan te houden richtafstand van 30 meter met gevoelige bestemmingen, zoals een woonbestemming. De dichtsbijzijnde woonbestemming ligt op meer dan 200 meter afstand. De voorgenomen ontwikkeling wordt daardoor niet beperkt door de bedrijven- en milieuzonering.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De voorgenomen ontwikkeling is niet vermeld op de D-lijst. Ook heeft de voorgenomen ontiwkkeling geen nadelige milieugevolgen (zie hoofdstukken 4 en 5 uit deze toelichting). Er is daarmee geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.
De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. De locatie biedt voldoende ruimte om te parkeren op eigen erf. De tractors zullen binnen de te bouwen twee schuren worden gestald.
Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten afkomstig vanuit de directe omgeving. Tegelijktijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.
Met dit wijzigingsplan blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied' en het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2013 - 1" onverkort van toepassing.
De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" en het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2013-1", is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het plangebied de bestemming "Wonen"is gewijzigd in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding " * ", zoals weergegeven op de verbeelding van dit plan.
Op de verbeelding is de nadere aanduiding 'maximum oppervlakte aan bedrijfsbebouwing' toegevoegd om het maximale oppervlak aan bedrijfsbebouwing (600 m2) daarmee vast te leggen.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan/wijzigingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan zijn betrokken.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg waterschap Drents Overijsselse Delta
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap. Zie hiertoe paragraaf 4.4 van deze toelichting en de bijlagen 3 en 4. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.
Vooroverleg provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft bij de gemeente aangegeven te kunnen instemmen met het wijzigingsplan.
Zienswijzen
Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de duur van 6 weken, vanaf donderdag 30 november 2017, voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.