direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Ommen
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het agrarische erf aan de Emslandweg 6 in Ommen bestaat uit een woning en relatief veel schuren. Op het erf zat een intensieve veehouderij gevestigd. Momenteel wordt vanuit dit erf een kleinschalig fruit- en educatiebedrijf gerund. Hier wordt zelf gemaakt fruit verwerkt, er worden cursussen gegeven en het betreft een leerwerkplek voor scholieren.

De zoon van de eigenaren wil op deze plek graag een woning realiseren. Hiervoor wordt een deel van een voormalige varkensstal omgebouwd/herbouwd. Bij deze nieuwe woning komt een bijgebouw (ook in bestaande te herbouwen/renoveren bebouwing) van maximaal 150 m2. Op het erf blijft daarnaast de huidige woning behouden, evenals maximaal 410 m2 aan schuren. Dit betreffen enerzijds schuren welke gebruikt gaan worden als privéberging en als berging voor materieel waarmee de omliggende gronden worden onderhouden, en anderzijds schuren welke gebruikt gaan worden voor het te behouden kleinschalige fruit- en educatiebedrijf.

Ter compensatie wordt 1438 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt en het erf wordt landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Emslandweg 6 in Ommen (zie afbeelding 2), gelegen in het buitengebied van de gemeente Ommen. Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Ommen (zie afbeelding 1). Het plangebied is voornamelijk omgeven door agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied aan de Emslandweg 6 in Ommen op topografische kaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0002.png"

Afbeelding 2: Plangebied inclusief begrenzing, weergegeven op luchtfoto. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is de exacte planbegrenzing opgenomen.

1.3 Huidige planologisch regime

Het plangebied behoort tot het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010 en grotendeels in werking getreden op 23 september 2010 en deels onherroepelijk geworden op 11 april 2012. Tevens is de 'Facetherziening parkeren Ommen' van toepassing, welke is vastgesteld op 19 juli 2018.

Het plangebied (het erf aan de Emslandweg 6) heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden', met de subbestemming 'intensieve veehouderij' en met de nadere aanduiding 'bouwvlak'. Tevens geldt de gebiedsbestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke openheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', ter hoogte van het plangebied aan de Emslandweg in Ommen.

Herziening van het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de huidige bestemmingen. Zo wordt er een burgerwoning met bijgebouw gerealiseerd en is geen intensieve veehouderij meer actief. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan,Buitengebied, herziening Emslandweg 6 Ommen, bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Daarnaast is voorliggende toelichting van toepassing. De onderdelen tezamen vormen de bestemmingsplanherziening.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het het plan getoetst aan relevante beleidsaspecten. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft waardestellingen en milieuaspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Emslandweg 6, ten noordwesten van de stad Ommen. Het betreft een agrarisch erf, bestaande uit een woning en relatief veel schuren. Naast de bebouwing is er relatief veel beplanting op het erf aanwezig, evenals een bosje aan de noordwestkant van het erf.

Op het erf aan de Emslandsweg 6 zat een intensieve veehouderij gevestigd. Momenteel wordt vanuit dit erf een kleinschalig fruit- en educatiebedrijf gerund. Het fruitbedrijf is praktiserend biologisch. Er worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Op het erf wordt zelf gemaakt fruit verwerkt, er worden cursussen gegeven en het betreft een leerwerkplek voor scholieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0004.png"

Afbeelding 4: Foto van twee schuren aan de westkant van het erf aan de Emslandweg 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0005.png"

Afbeelding 5: Foto van de entree van het erf aan de Emslandweg 6.

Het plangebied ligt in het ontginningslandschap. Dit is een relatief lager landschap ten noorden van de hogere stuwwal waarop Ommen ligt. De jonge heideontginningen betreffen van oudsher woeste gronden die relatief laat zijn ontgonnen.

Het gebied heeft een overwegend functioneel, agrarisch karakter. Het karakter van de Emslandweg is kleinschalig, met veel bosjes, houtwallen, boomsingels en erfbeplanting. Er is dan ook nog vrij veel opgaand groen aanwezig aan de hogere zuidkant van de Emslandweg en het landschappelijke beeld sluit daardoor eigenlijk meer aan bij het bos- en landgoederenlandschap. Het landschap wordt grootschaliger en opener aan de noordkant van de weg, dat meer aansluit bij het ontginningslandschap. In de directe nabijheid van het erf aan de Emstlandweg 6 liggen enkele andere woonerven en agrarische erven.

2.2 Toekomstige situatie

Uitgangspunten plan

De zoon van de eigenaren wil op deze plek graag een woning realiseren. Hiervoor wordt een deel van een voormalige varkensstal omgebouwd/herbouwd. Bij deze nieuwe woning komt een bijgebouw (ook in bestaande te herbouwen/renoveren bebouwing) van maximaal 150 m2. Op het erf blijft daarnaast de huidige woning behouden, evenals maximaal 410 m2 aan schuren. Dit betreffen enerzijds schuren welke gebruikt gaan worden als privéberging en als berging voor materieel waarmee de omliggende gronden worden onderhouden, en anderzijds schuren welke gebruikt gaan worden voor het kleinschalige fruit- en educatiebedrijf, welke behouden blijft.

Ter compensatie wordt 1438 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt en het erf wordt landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0006.png"

Afbeelding 6: Kaart plangebied met daarop aangegeven de te slopen schuren, de bestaande te behouden schuren, de bestaande woning en de locatie van de nieuwe woning met bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0007.png"

Afbeelding 7: Luchtfoto plangebied met daarop aangegeven de te slopen schuren en de locatie van de nieuwe woning met bijgebouw.

Inrichtingsplan

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Dit is uitgebreid beschreven in het 'Ruimtelijk kwaliteitsplan Emslandweg 6 Ommen'. Dit Ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan. De inrichtingsmaatregelen uit dit plan zijn als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. Hierna volgt een beknopte beschrijving van het inrichtingsplan.

Om de nieuwe woning in te passen op het erf en in het agrarisch landschap, wordt de huidige varkensstal omgevormd/herbouwd tot nieuwe woning (max. 750 m³) met bijgebouw (max 150 m2). Het overige deel van de varkensstal wordt omgevormd tot werkplaats en ontvangstruimte voor het fruitteeltbedrijf, dat nu nog in een andere te slopen schuur zit. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een compact erfprincipe het meest gewenst en passend. De bestaande gebouwen vormen gezamenlijk een compact ensemble rond het bestaande erf. Alle toekomstige functies worden nu in één volume gestopt, waardoor er een eenduidig en compact erf ontstaat.

Uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing van het her in te richten erf zijn de reeds aanwezige elementen, zoals het behoud van de huidige locatie van de om te vormen varkensstal en de positie van het erf en bedrijfswoning. Ook het behoud van de huidige ontsluitingen van het erf, zoals een oude ontsluiting aan de achterkant van het erf, aan de zandweg ten westen van het erf. Deze zal als oprit dienen voor de nieuwe woning (zie afbeelding 8). O.a. door passende bestrating ontstaat er een uniform beeld van een gezamenlijk erf, waaraan de huidige woning en de nieuwe woning komen te liggen.

Een hoogstam fruitboomgaard met bijzondere rassen (er worden geen gewasbeschermingsmiddelen otegepast) op de plek van de te slopen varkensstal verbindt het nieuwe erf met het bestaande erf en zorgt voor een markante blikvanger vanaf de Emslandweg. Doordat een aantal schuren verwijderd wordt ontstaat meer zicht op het erf. Dit zorgt voor een grotere zichtbaarheid van het kleinschalige bedrijf vanaf de weg.

Ten noordwesten van het erf, langs de Emslandweg, wordt het nu kale bosje met veel scheef gewaaide grove dennen in de hoek van het erf, omgevormd tot een gemengd bos met inheemse onderbegroeiing. Dit zorgt voor een betere landschappelijke inpassing van het erf, meer biodiversiteit en geborgenheid op het erf. Het stukje verwilderde groen naast de oprit wordt opgeschoond van spontane onderbegroeiing. Hierdoor komt de rij eiken langs de Emslandweg weer vrij te staan, waardoor deze beter tot zijn recht komt en zo ontstaat er meer zicht op het erf en de nieuwe fruitboomgaard. Dit is de etalage van het kleinschalige bedrijf, waar het erf zicht opent naar de buitenwereld.

Twee oude meerstammige eiken op het erf komen weer vrij te staan, zodat ze een prominente plek op het erf krijgen. Een nieuwe hoogstam fruitboomgaard omrand met een haag, centraal op het erf, zorgt er voor dat de fruitteeltactiviteit ook vanaf de Emslandweg beleefbaar wordt. Door de aanplant van deze fruitgaard wordt het kleinschalige karakter dat van oudsher aanwezig was rond het erf hersteld. Een haag wordt aangeplant tussen de nieuwe erf van de nieuwe woning en het bestaande erf. Zowel de berm voor de nieuwe woning als het open gemaakte deel langs de Emslandeweg wordt ingezaaid met een bloemrijk grasmengsel. Dit zorgt voor meer biodiversiteit en een kleurrijk beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0008.png"

Afbeelding 8: Weergave inrichtingsplan erf Emslandweg 6 (in het bijgevoegde 'Ruimtelijke kwaliteitsplan Emslandweg 6 Ommen' is een goed leesbare versie opgenomen).

Beplantingsplan

Ten behoeve van het plan is ook een beplantingsplan opgesteld. Dit beplantingsplan zit opgenomen in het bijgevoegde 'Ruimtelijke kwaliteitsplan Emslandweg 6 Ommen' (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven gehanteerd, namelijk:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben, wordt een kleinschalige bedrijf met maatschappelijke waarde voorgezet en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht. Het realiseren van een extra wooneenheid ter compensatie, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In de SVIR wordt is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ontwikkelingen vanaf 12 woningen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling wordt één extra woning gerealiseerd. Hiermee blijft de ontwikkeling binnen norm van 12 woningen. De ontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Wet natuurbescherming

Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling is relatief kleinschalig, het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en ligt ook niet direct aansluitend aan Natura 2000-gebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.5 Waterbeleid van de 21e eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk wordt vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen worden in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in dit voorliggende plan gekeken hoe op verstandige wijze om te gaan met het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. In paragraaf 4.5 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het onderhavige plan. Er wordt voldaan aan het principe vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Het regenwater kan infiltreren in de bodem.

3.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit en bijbehorende regeling zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het volgende:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In paragraaf 5.5 wordt het voorgenomen plan getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan en is de toetsing aan de Wet natuurbescherming opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en -verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie - en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0009.png"

Afbeelding 9: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

  • Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt 1438 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Er wordt één extra woning gerealiseerd. Het toevoegen van een woning op een voormalig agrarisch erf past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend in de directe omgeving en de nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op de fundering van een bestaande voormalige varkensstal. Het erf wordt daarnaast landschappelijk en natuurlijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functies in het gebied passen, des te kleiner de vereiste extra investering is.

  • Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact relatief klein, ook vergeleken met de huidige situatie. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving.

  • Eigen belang versus maatschappelijke belangen

Door de realisatie van één nieuwe wooneenheid wordt de voorgenomen ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Het erf wordt landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht. Op het erf blijft een kleinschalig fruit- en educatiebedrijf actief. Hier wordt zelf gemaakt fruit verwerkt, er worden cursussen gegeven en het betreft een leerwerkplek voor scholieren. Het totale project dient daarmee naast eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen.

Conclusie

Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 10). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

1. Generieke beleidskeuzes;

2. Ontwikkelingsperspectieven;

3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0010.png"

Afbeelding 10: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het plangebied ligt grotendeels in het ontwikkelingsperpectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', op de grens (aan de noordkant) met het ontwikkelingsperspectief ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap’ (Buitengebied accent productie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave ontwikkelingsperspectief aan de Emslandweg 6 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het slopen van landschapsontsierende bebouwing zonder vervolgfunctie, de realisatie van een nieuwe woning (met bijgebouw) ter compensatie en het landschappelijk en natuurlijk inrichten van het plangebied past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan (zie hiertoe hoofdstuk 5).

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied aan de Emslandweg 6, daar waar bebouwing wordt gesloopt, nieuwe bebouwing wordt gebouwd en het erf landschappelijk en natuurlijk wordt ingepast en ingericht, ligt in een dekzandvlakte en ruggen-gebied (zie afbeelding 12). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0012.png"

Afbeelding 12: Weergave kaart natuurlijke laag aan de Emslandweg 6, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan vindt een ruimtelijke ontwikkeling plaats op het erf Emslandweg 6. Voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en erfverharding wordt verwijderd. De hoeveelheid erfverharding en het bouwvolume neemt af en bij de herinrichting wordt inheemse beplanting gebruikt. Hierdoor wordt het hoogteverschil beter beleefbaar. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de Emslandweg 6 ligt in het Jonge ontginningenlandschap (zie afbeelding 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0013.png"

Afbeelding 13: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap aan de Emslandweg 6, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

De voormalige natte en droge heidegronden waren oorspronkelijk verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van het kunstmest ging deze functie verloren en werden ook deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. De steeds planmatigere en grootschaligere ontginningen gingen door tot in de jaren 60 van de 20e eeuw. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.

Normerend uitgangspunt:

  • De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Het voorliggende projectgebied maakt geen onderdeel uit van weidevogelgebied. Met het voorliggende plan worden de lineaire structuren in het landschap versterkt.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en wordt het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie "Het Ommer Motief"

Het Ommer Motief is opgesteld als basis voor de strategische koers van de gemeente Ommen. Het motief dateert uit 2008 en is 2017 geactualiseerd. Het Ommer Motief is tot stand gekomen in een samenwerking met bewoners, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Het doel van Het Ommer Motief is om een betekenisvol kader te bieden dat mede richting geeft aan de besluiten en het handelen van de gemeente. Tevens heeft het Ommer Motief tot doel dat het bewoners, bedrijven en andere organisaties uitnodigt om plannen te ontwikkelen.

Visie

Ommen zet in op ontwikkeling op basis van haar sterke en kenmerkende kwaliteiten, het groene en gastvrije toeristische karakter. Een plek waar het aangenaam wonen en verblijven is. Ontwikkeling die moet leiden tot een innovatieve gemeente op het gebied van recreatie en toerisme. Ontspanning, welzijn en sport zoeken verbinding met educatie en zorg. In het verlengde daarvan streeft de gemeente naar een evenwichtige bevolkingsopbouw met behoud van ruimtelijke kwaliteit.

Wonen

In de aanloop naar 2030 is de verwachting dat Ommen vergrijst. Dat vraagt om aandacht voor het behoud van voorzieningen voor ouderen in hun directe woonomgeving, levensbestendige woningen door nieuw- of verbouw en noopt ook tot meer zorg voor elkaar. Tegelijkertijd zijn de gevolgen van de vergrijzing te beperken door de gemeente voor jongeren aantrekkelijker te maken en houden. Door niet alleen levensbestendige woningen te bouwen, maar ook starterswoningen. In de vastgestelde Woonvisie 2025 is dit ook onderschreven. Ook is hierin beschreven dat bij woningbouw in de kleinere kernen en bij vrijkomende agrarische bebouwing de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. De gemeente Ommen verwacht dat inwoners zelf aangeven wat de wensen zijn. Het inzetten op energie neutrale woningen is een wens die bijdraagt aan de gezamenlijke ambitie een duurzame gemeente te worden en blijven.

Natuur, landbouw en recreatie

Voor de gemeente Ommen zijn natuur, landbouw en recreatie belangrijke kernwaarden. Bij ruimtelijke ordening procedures worden met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsimpuls groene omgeving).

Duurzaamheid

Ommen als groene gemeente, is kort gezegd het uitgangspunt als er in Ommen gekeken wordt naar duurzaamheid. In haar visie maakt Ommen onderscheid in de volgende duurzaamheidsaspecten: zelfvoorzienendheid, eisen aan duurzaamheid bij (nieuw)bouw en gebiedsontwikkeling, recreatie en cradle-to-cradle (het volledig hergebruiken van onze grondstoffen zonder dat deze hun waarde verliezen). Ommen ziet kansen om meer zelfvoorzienend te worden. Voornamelijk op het gebied van energie neutrale woningen en elektrisch vervoer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ommen vraagt inwoners zelf aan te geven wat de woonwensen zijn en vraagt inwoners daarmee het initiatief te nemen. Dit is precies hetgeen wat de initiatiefnemers van de voorliggende ontwikkeling hebben gedaan. Het initiatief voorziet in het realiseren van (planologisch) een nieuwe woning in een te versterken groene setting. Hiermee wordt een concrete behoefte voor jongeren uit Ommen vervuld. Daarnaast draagt het plan bij aan het versterken van het landschap door het slopen van leegstaande voormalige agrarische bebouwing en de landschappelijke en natuurlijke inpassing en inrichting van het erf. Het plan, inclusief het te behouden kleinschalig fruit- en educatiebedrijf (met een maatschappelijke meerwaarde), leidt dan ook tot een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De gewenste ontwikkeling past binnen de 'Toekomstvisie Het Ommer Motief'.

3.4.2 Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (GOP)

De gemeenteraad heeft op 7 februari 2013 het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen vastgesteld. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. In het plan bundelt de gemeente voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt.

Voor onderhavig plan is de combinatie van de thema's 'wonen' en 'buitengebied' van toepassing. Hiervoor hanteert de gemeente Ommen de volgende lijn:

  • Beperkte ontwikkeling woningen in buitengebied in kader Ruimte voor Ruimte regeling. Geldt ook voor landgoederen en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

Thema wonen

Met betrekking tot wonen wil de gemeente Ommen voldoende mogelijkheden bieden aan eigen inwoners om zich te huisvesten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar jongeren, jonge gezinnen en ouderen om te voorkomen dat deze groepen de gemeente moeten verlaten. De ambitites van het gemeentelijk woonbeleid zijn:

  • Vraaggestuurd huisvesten: Het aanbod van woningen is niet langer uitgangspunt, maar de vraag van (toekomstige) bewoners, die gemidddeld steeds ouder worden. Mensen moeten zich zelf verantwoordelijk voelen voor hun eigen woon- en leefsituatie en de gemeente wil dat faciliteren.
  • Evenwichtige leeftijdsopbouw: voorkomen moet worden dat Ommen op enig moment nog vrijwel uitsluitend bestaat uit ouderen. Dit is niet goed voor de leefbaarheid en voor het draagvlak van voorzieningen. Daarnaast zijn er jongeren nodig om de ouderen een goed woongenot te bieden (door bijvoorbeeld in winkels te werken en zorg aan huis te bieden). Daarom streeft de gemeente naar een evenwichtige leeftijdsopbouw;
  • Streven naar een duurzame gemeente en samenleving: het gemeentebestuur heeft grote aandacht voor duurzaamheid (duurzame woningen qua materiaalgebruik, CO2-uitstoot en energiehuishouding) en wil stimuleren dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen, vertrouwde woning kunnen blijven wonen.

Thema buitengebied

Binnen de gemeente Ommen zijn twee grotere landschappelijke eenheden te onderscheiden; het oude cultuurlandschap en het jongere ontginningslandschap. Ommen wil de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied behouden en versterken. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits deze geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Kaders voor het ontwikkelen binnen de kwaliteiten zijn opgenomen in het LOP. De relevantie uitgangspunten van het LOP worden beschreven in paragraaf 3.4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In het buitengebied van Ommen is de realisatie van nieuwe woningen uitsluitend mogelijk via de 'Rood voor Rood-regeling' of de 'Rood voor Groen-regeling'. De gemeente heeft in haar sturingsfilosofie aangegeven dat negatieve effecten van nieuwe woningbouw op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid adequaat dienen te worden gecompenseerd.

Algemene spelregels van het GOP

De gemeente Ommen biedt, binnen kaders, ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:

  • Het tijdig informeren van belanghebbenden over voorgenomen initiatieven.
  • Het verkrijgen van acceptatie/draagvlak voor het initiatief bij belanghebbende partijen.
  • Het aantoonbaar op duurzame wijze realiseren van het voorgenomen initiatief.
  • Het vanuit het initiatief bijdragen aan het versterken van de omgevingskwaliteit.
  • Het vanuit het initiatief bijdragen (Noaberschap) aan de leefbaarheid van wijk of buurt.
  • Het adequaat compenseren van eventuele negatieve effecten op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het realiseren van één nieuwe woning met bijgebouw is mogelijk binnen het GOP. Het plan voorziet in de behoefte aan wonen in het buitengebied, voor de doelgroep jongeren. Daarnaast brengt de sloop van de voormalig agrarische opstallen een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering met zich mee. Het erf wordt daarbij landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht, met inheemse beplanting, passend bij de gebiedskenmerken. Hierbij is aandacht voor duurzaamheid. Zo wordt bestaande bebouwing hergebruikt en wordt voor de nieuwe woning gebruik gemaakt van een bestaande fundering.

Daarnaast wordt aan de genoemde algemene spelregels van het GOP voldaan. Zo is provincie Overijssel en betrokken en hebben zij ingestemd met het eindresultaat. Ook zijn omwonenden geïnformeerd en betrokken. Er is voldoende draagvlak voor het voorgenomen plan. Ook draagt het plan bij aan de leefbaarheid, waarbij de zoon (met vriendin) weer op het erf komt wonen, bij zijn ouders. In totaliteit wordt met dit plan de omgevingskwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid versterkt.

3.4.3 Beleidsregels Rood voor Rood gemeente Ommen

Het hoofddoel van de Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Leegstand van gebouwen is onwenselijk. Niet alleen voor eigenaren, maar ook voor de leefbaarheid. De gemeente wil daarom faciliteren dat leegstaande gebouwen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden vervangen door nieuwbouw die wordt gebruikt voor een woonfunctie of voor een andere functie die passend is in het buitengebied. De gemeente heeft dit geregeld in de 'Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood gemeente Ommen', die in 2011 is vastgesteld. Deze beleidsnotitie uit 2011 is nu geactualiseerd in nieuwe 'Beleidsregels Rood voor Rood gemeente Ommen'.

In beginsel geldt dat ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m² landschapontsierende bedrijfsgebouwen onder voorwaarden een bouwkavel voor een woning kan worden toegekend. De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ en het maximum oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 150 m². Uitgangspunt van de gemeentelijke regeling is het terugbouwen van de woning op de slooplocatie. Ook gelden diverse aanvullende voorwaarden en uitgangspunten.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan voldoet aan de regels zoals opgenomen in de 'Beleidsregels Rood voor Rood gemeente Ommen'. De beleidsregeling gaat er wel vanuit dat in principe alle voormalige agrarische schuren gesloopt worden. Met het voorliggende plan blijft 410 m2 aan bijgebouwen en voormalige agrarische schuren behouden, bij de reeds bestaande woning. Dit betreffen schuren welke gebruikt gaan worden als privéberging en als berging voor materieel waarmee de omliggende gronden worden onderhouden, en anderzijds schuren welke gebruikt gaan worden voor het te behouden kleinschalige fruit- en educatiebedrijf. Artikel 9 (afwijkingsregeling) maakt dit maatwerk mogelijk. Wel moet hier een extra inspanning aan de omgevingskwaliteit tegenover staan. Hier is in het voorliggende plan sprake van. Zo is er een ruim sloopoverschot (er wordt 1438 m2 aan voormalige agrarische schuren gesloopt) en het erf (inclusief nieuwe woning) wordt landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Hierbij vinden extra investeringen in omgevingskwaliteit plaats. Zo wordt een naaldbosje omgevormd naar een gemengd bos met struiklaag, waardoor er weer een robuust groen kader en een kleinschalig landschap ontstaat, alsook een bosje met een hogere ecologische waarde. Door de randen en entrees te extensiveren en in te zaaien met een bloemrijk mengsel en natuurlijk te beheren ontstaat er een ecologische meerwaarde op het erf.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Hoe in Ommen het landschap door middel van bestaande kwaliteiten en potenties kan worden ontwikkeld, is beschreven in het LOP uit 2011. Kenmerkend voor Ommen is de grote afwisseling van landschappen. Het behouden en versterken van de verschillen tussen deze landschappen staat centraal. Binnen het buitengebied zijn er verschillende landschappen die allemaal eigen, unieke kenmerken hebben.

Voor het plangebied ligt in het 'Jong ontginningslandschap'. Hier zijn de volgende landschappelijke karakteristieken relevant:

  • Open landschap met beplanting voornamelijk langs wegen en op erven;
  • Rationeel verkavelingspatroon met rechthoekige percelen;
  • Verspreide bebouwing langs wegen.

Maatregelen

Qua maatregelen in dit landschapstype gelden de volgende relevante uitgangspunten:

Meeliften:

  • Het ontwikkelen van nieuwe natuur dient bij te dragen aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit en het vergroten van de biodiversiteit door aanleg van natte en droge natuur op de hogere delen.

Sturen:

  • Het behouden van openheid door scherpe grenzen tussen open en dicht te handhaven en te versterken;
  • Rode ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het versterken van de landschappelijke karakteristieken, door de nieuwe ontwikkeling landschappelijk in te passen;
  • Erfbeplanting bestaat uit inheemse soorten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voor het voorgenomen plan is een inrichtingsplan (Ruimtelijk Kwaliteitsplan) opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van dit inrichtingsplan is waar mogelijk rekening gehouden met de uitgangspunten zoals benoemd in het LOP. Zo blijft de scherpe grens tussen open en dicht, aan de achterzijde van het erf, gehandhaafd. Het erf wordt landschappelijk ingericht en ingepast met inheemse beplanting. Ook wordt er ingezet op het versterken van de biodiversiteit. Zo wordt een naaldbosje omgevormd naar een gemengd bos met struiklaag, waardoor er weer een robuust groen kader en een kleinschalig landschap ontstaat, alsook een bosje met een hogere ecologische waarde. Door de randen en entrees te extensiveren en in te zaaien met een bloemrijk mengsel en natuurlijk te beheren ontstaat er een ecologische meerwaarde op het erf. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals genoemd in het LOP.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijk beleid. Het plangebied wordt daarbij landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht volgens de uitgangspunten zoals genoemd in het LOP.

3.5 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid en de regelgeving die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Het rapport 'Quickscan Wet natuurbescherming, Emslandweg 6, Ommen' is bijgevoegd (zie Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan). De toetsing bevat de volgende conclusies:

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting niet leiden tot een verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, konijn en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er hier geen sprake is van verkleining van essentieel leefgebied of verblijfplaatsen. Daarnaast blijft er voldoende leefgebied aanwezig.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen

In het plangebied worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht door het ontbreken van geschikte plekken in zowel de bebouwing als de beplanting van het plangebied. Het bouwrijp maken van het plangebied zal dus geen negatieve effecten hebben op deze soortgroep. Zo lang gebruik wordt gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting wordt nader onderzoek of de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Er wordt voor dit project met klem aangeraden om het bouwrijp maken van het plangebied (de sloop van de schuren) buiten het broedseizoen uit te voeren.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), en niet in de zone 'Ondernemen met Natuur en Water (ONW)'. Provincie Overijssel kent geen externe werking op hun natuurbeleid. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN of ONW. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN of de ONW significant aantasten.

Natura 2000 - Niet stikstof-gerelateerde effecten

Op ongeveer 3 km afstand van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Vecht- en Beneden- Reggegebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Natura 2000 - Stikstof-gerelateerde effecten

De aanlegfase valt onder tijdelijke projecten. Dit maakt dat dit onderdeel van de projectplan vergunningsvrij is. Derhalve hoeft voor de aanlegfase geen stikstofbepaling te worden gedaan.

Volgens de huidige wetgeving wordt de geplande woning gasloos gebouwd. Hierom betreffen stikstof-gerelateerde effecten uitsluitend extra rijbewegingen. Vanwege de kleinschalige aard van het plan en de afstand (3 kilometer) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied wordt een significante stikstofdepositie niet verwacht.

4.2.3 Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen solitaire bomen (of bomen in rijen) gekapt. Wel wordt een naaldbosje omgevormd naar een gemengd bos met struiklaag. Een nadere toetsing van houtopstanden is niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Erfgoednota en gemeentelijke beleidsadvieskaart

In 2008 heeft de gemeente een Erfgoednota vastgesteld. Ten aanzien van het erfgoed heeft de gemeente de volgende missies en ambities geformuleerd:

Missie

  • Het erfgoed zorgvuldig behouden en beheren.
  • Het erfgoed zichtbaar maken en integraal meewegen als inspiratiebron bij ontwikkelingenin de omgeving of door ontwikkeling van het erfgoed zelf.
  • Het erfgoed in het gebruik en in de beleving een waardevol en gewaardeerd onderdeel uit laten maken van de samenleving.

Ambities

  • De unieke plaats van het erfgoed in de regio verder versterken door behoud te stimuleren en reguleren èn betrokkenheid van eigenaren te vergroten.
  • Actief beleid te voeren dat verder gaat dan de wettelijke kaders en zich richt op kansen in het belang van behoud van erfgoed.
  • Behoud van erfgoed waarborgen door erfgoedbeleid integraal mee te nemen in andere gebiedsgerichte ontwikkelingen.
  • Erfgoed zichtbaar maken en de economische potentie van erfgoed benutten.
  • Als professionele partner optreden en waar nodig externe deskundigheid aanbieden.
  • Ontwikkeling van erfgoed actief stimuleren door het creëren van een breed maatschappelijk draagvlak.
  • Erfgoed promoten door een actief voorlichting- en educatiebeleid.
  • Maatschappelijke betrokkenheid en beleving versterken door afstemming tussen partijen waarbij de gemeente initieert en faciliteert.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In afbeelding 14 is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2008) weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde kent. Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart met beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadvieskaart kan worden ingezet voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Voor het buitengebied geldt daarbij voor gebieden met aan hoge verwachtingswaarde dat een onderzoeksplicht geldt bij plangebied waarbij de verstoring groter is dan 2.500 m2. In het voorliggende plan vindt er relatief een beperkte verstoring van de grond plaats, die aanmerkelijk kleiner is dan 2.500 m2. Zo wordt de te realiseren woning op de bestaande fundering van een schuur gebouwd. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Met betrekking tot archeologie is het voorgenomen plan uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0014.png"

Afbeelding 14: Uitsnede archeologische verwachtingswaardekaart uit de Erfgoednota, waarbij met rode pijl het plangebied is aangeduid.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 – 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding

Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2 (er is sprake van een afname). Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast (zie Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan). De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Geur en fijnstof agrarische bedrijven
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Kabels en leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is binnen het plangebied een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Resulaten verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

In de grond is maximaal een achtergrondwaarde overschrijding met PCB aangetoond. In het grondwater is maximaal een streefwaarde overschrijding met barium aangetoond. Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarde/streefwaarde in de grond en in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Verkennend onderzoek asbest (NEN 5707)

Ter plaatse van twee inspectiegaten is asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek van 50 mg/kg ds gewogen en de interventiewaarde van 100 mg/kg ds gewogen. Ter plaatse van de overige inspectiegaten op het terrein en ter plaatse van de druppelzones is geen asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek of de interventiewaarde. Op basis van informatie van de initiatiefenmer betreft de locatie waar asbest is aangetoond boven de interventiewaarde een voormalig onverhard pad waar vroeger vrachtwagens overheen reden. Omdat er wel eens een vrachtwagen vast bleef zitten in de modder is er in het verleden puin aangebracht ter plaatse van het pad. Dit puin bevatte blijkbaar stukjes asbest waardoor de verontreiniging met asbest is veroorzaakt. Het asbest is ter plaatse van het pad zowel aanwezig in het puin als in de baksteenhoudende grond. Het pad wordt tegenwoordig niet meer gebruikt door de vrachtwagens. Op basis van het oppervlak van het pad van circa 120 m2 en een verontreinigde laagdikte van circa 0,4 meter bedraagt de omvang van de verontreiniging met asbest circa 48 m3. In overleg met de Omgevingsdienst IJsselland is afgesproken dat er geen nader onderzoek asbest uitgevoerd hoeft te worden door middel het graven van inspectiesleuven. Voorwaarde hierbij is dat het pad vanaf de weg tot aan de schuur volledig wordt gesaneerd. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij de Omgevingsdienst. De sanering dient uitgevoerd te worden door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer en milieukundig worden begeleid conform de BRL 6000.

Conclusie

Conclusie van het onderzoeksrapport is dat het pad waar asbest is aangetroffen, volledig gesaneerd moet worden. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij de Omgevingsdienst. De sanering dient uitgevoerd te worden door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer en milieukundig worden begeleid conform de BRL 6000. Er mag tot het instemmen op het saneringsplan/BUS-melding en het uitvoeren van de sanerende werkzaamheden niet in de grond geroerd worden.

Uit milieukundig oogpunt is er daarnaast geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw. De bodem wordt (na sanering van het pad) geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

Hergebruik grond buiten de locatie

Wanneer in de toekomst (bijvoorbeeld bij ontwikkeling van het terrein) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Voor de afvoer en de toepassing van de vrijkomende grond gelden de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

5.3 Geluid

Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Wegverkeerslawaai

Uit de indicatieve kaart 'Geluid in Nederland van Wegverkeer' (Atlas Leefomgeving) blijkt dat de nieuw te realiseren woning (geluidsgevoelig) aan de Emslandweg 6 op voldoende afstand ligt van de Emslandweg (noordzijde) en de Hessenweg West (zuidwestzijde) en dat daarmee redelijkerwijs aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan (zie afbeelding 15). Een nader akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0015.png"

Afbeelding 15: Weergave kaart "Geluid in Nederland van wegverkeer" (Bron: Atlas Leefomgeving), waarbij met rode pijl de nieuwbouwlocatie van de woning is aangeduid.

Railverkeer

Van railverkeerlawaai is geen sprake.

Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die een aanzienlijk geluidslawaai produceren op het plangebied. Er liggen alleen twee intensieve veehouderijen in de nabijheid van het plangebied, aan de noordkant van de Emslandweg. Voor het geluid van deze nabijgelegen veehouderijen wordt verwezen naar de onderbouwing voor het aspect geluid als onderdeel van milieuzonering (paragraaf 5.7). Aan de richtafstand voor geluid wordt voldaan. De bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zullen redelijkerwijs niet leiden tot onacceptabele geluidsniveaus ter plaatse van de nieuwe woning binnen het plangebied. Daarmee is deze woning ook niet beperkend voor de bedrijfsvoering van de bedrijven buiten het plangebied dan wel de ontwikkeling daarvan.

Een akoestisch onderzoek industrielawaai is niet nodig. Van industrielawaai is geen sprake.

5.4 Luchtkwaliteit

Externe werking

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen.
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Voor de realisatie van één nieuwe woning in het plangebied wordt geen toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) verwacht van meer dan 1,2 µg/m3, zodat er redelijkerwijs sprake is van een 'niet in betekenende mate' verslechtering van de luchtkwaliteit in de zin van de Wet milieubeheer. Grote bronnen voor de emissie van luchtverontreinigende stoffen ontbreken namelijk. Ook heeft het plan geen betrekking op gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Interne werking

Uit de kaarten van de Atlas voor de Leefomgeving blijkt dat er ter hoogte van het plan wordt voldaan aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5. Het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit is voldoende en geschikt voor de functie wonen. In paragaaf 5.6 wordt ingegaan op geur en fijnstof (PM10) vanuit omliggende agrarische bedrijven.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied aan de Emslandweg 6, waar een nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd, of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in afbeelding 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0081-on01_0016.png"

Afbeelding 16: Uitsnede risicokaart, plangebied aangeduid met blauwe pijl (www.risicokaart.nl).

Op de risicokaart is te zien dat er ten westen en noorden van het plangebied een aantal aardgastransportleidingen van de Gasunie liggen. Deze leidingen liggen op ruim meer dan 200 meter van de nieuw te realiseren woning en daarmee wel binnen het invloedsgebied, maar niet binnen plaatgebonden risicocontouren (deze ligt niet langs de leidingen). Hiermee is advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. De Veiligheidregio heeft het volgende advies uitgebracht.

  • brandwerende materialen en gevel toepassen voor de nog te renoveren varkensstal tot woning en berging;
  • de aanwezigen door risicocommunicatie op de hoogte te brengen van de handelingsperspectieven bij een incident bij een hogedruk aardgasbuisleiding(en);
  • de (Nood)Uitgang en vluchtroute van het plan van de buisleiding af te richten.

Deze adviezen worden opgevolgd bij de uitvoering van het plan.

Het plangebied ligt daarnaast niet in of nabij het invloedsgebied van inrichtingen (risicobedrijven) en/of transportroutes gevaarlijke stoffen. Het plan past binnen het vastgestelde beleid externe veiligheid van de gemeete Ommen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.6 Geur en fijnstof agrarische bedrijven

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van een nieuwe woning, en de eventuele verplaatsing van de bestaande woning, een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven.

Externe werking geurhindereffecten van het plan

De intensieve agrarische activiteiten op de locatie zijn gestopt en een aantal voormalige bedrijfsgebouwen en bijgebouwen wordt afgebroken. Op de locatie worden geen landbouwhuisdieren meer bedrijfsmatig gehouden. Van geurhindereffecten vanuit dierenverblijven met een bedrijfsmatige omvang is daarmee geen sprake. Het plan heeft geen relevante externe werking vanwege geurhinder en fijnstof vanuit dierverblijven.

Interne werking geurhinder op het plan

In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen aanwezig, waarbij met name de twee aan de overkant van de Emslandweg gelegen intensieve veehouderijen van belang zijn. Vanwege de aanwezigheid van deze veehouderijbedrijven dient een onderzoek plaats te vinden met betrekking tot de geurbelasting en de fijnstofbelasting op de nieuw te bestemmen woningen op het erf Emslandweg 6 (de huidige bedrijfswoning en de nieuw te bouwen woning).

Het onderzoek is tweeledig; enerzijds dient ter plaatse van de nieuw te bouwen en bestemmen woningen sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft de geur- en fijnstof belasting. Anderzijds mogen de veehouderijbedrijven in de omgeving niet belemmerd worden in hun bestaand recht, de zogenaamde omgekeerde werking. Het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

De conclusie is dat er voor wat betreft het woon- en leefklimaat ten aan zien van geur en fijnstof geen bezwaren zijn tegen de omzetting van de bestemming van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning en de verbouwing van een bestaand bedrijfsgebouw/stal tot een burgerwoning op het perceel van Emslandweg 6. Ter plaatse van het plangebied en de beoogde woonbestemmingen is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd (zowel qua geur als qua fijnstof).

Voor wat betreft de omgekeerde werking en vaste minimumafstanden worden er geen (veehouderij)bedrijven beperkt en in de belangen geschaad. Wel zou er sprake kunnen zijn van een (voornamelijk theoretische) beperking voor Emslandweg 7 als er een nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de 50m-contour van het benutbare deel van het bouwblok. Daar is met het voorliggende plan echter geen sprake van. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op de fundering van een voormalige varkensstal, welke is gelegen buiten het 50m-contour van het benutbare deel van het agrarische bouwblok aan de Emslandweg 7. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de woning niet binnen deze contour gebouwd mag worden.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Ditzelfde geldt voor het kleinschalige fruit- en educatiebedrijf, aan huis. Dit betreffen bestaande activiteiten die worden voortgezet. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Aan de overkant van de Emslandweg liggen twee intensieve veehouderijen in de nabijheid van het plangebied. Voor wat betreft de omgekeerde werking en vaste minimumafstanden is in paragraaf 5.6 onderbouwd dat deze bedrijven niet worden beperkt en in hun belangen worden geschaad. Wel zou er sprake kunnen zijn van een (voornamelijk theoretische) beperking voor Emslandweg 7 als er een nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de 50m-contour van het benutbare deel van het bouwblok. Daar is met het voorliggende plan echter geen sprake van. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op de fundering van een voormalige varkensstal, welke is gelegen buiten het 50m-contour van het benutbare deel van het agrarische bouwblok aan de Emslandweg 7. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de woning niet binnen deze contour gebouwd mag worden.

De conclusie is dat er ook voor wat betreft het woon- en leefklimaat ten aan zien van geur en fijnstof geen bezwaren zijn tegen de omzetting van de bestemming van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning en de verbouwing van een bestaand bedrijfsgebouw/stal tot een burgerwoning op het perceel van Emslandweg 6. Ter plaatse van het plangebied en de beoogde woonbestemmingen is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd (zowel qua geur als qua fijnstof). Voor geluid wordt een richtafstand aangehouden (in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering') van 50 meter. Hier wordt aan voldaan. De nieuwe woning aan Emslandweg 6 wordt gebouwd op meer dan 50 meter afstand van de dichtsbijgelegen intensieve veehouderij.

Direct ten zuiden van de beoogde nieuwe woning ligt een bestaande wijngaard. Ook wordt op het erf zelf een kleinschalige nieuwe hoogstam fruitboomgaard gerealiseerd. Bij nieuwe woningen op korte afstand van wijngaarden/fruitgaarden dient rekening gehouden te worden met eventueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In het voorliggende plan gaat het echter om een praktiserend biologisch bedrijf. Er worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Kabels en leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen, die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.10 Verkeer en parkeren

De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. Met het voorliggende plan wordt één extra wooneenheid toegevoegd aan het erf Emslandweg 6. De woning worden ontsloten op de Emslandweg, wat een relatief rustig weg betreft. Er wordt geen nieuwe ontsluiting gerealiseerd.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap: deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en onder andere het behoud en bescherming van landschapswaarden. In het voorliggende plan zijn geen agrarische bouwvlakken opgenomen.

Artikel 4 Wonen gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met woondoeleinden. Het voorliggende plan bevat twee woonbestemmingen (inclusief bouwvlakken). Dit betreffen de bestaande woning en de nieuw te bouwen woning. Middels een functieaanduiding (gekoppeld aan de verbeelding) is opgenomen dat op deze percelen een kleinschalig fruit- en educatiebedrijf mag worden uitgeoefend. Ook is middels een maatvoeringsaanduiding (gekoppeld aan de verbeelding) opgenomen dat de huidige woning maximaal 410 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag hebben. Binnen deze bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die de sloop van de landschapsontsierende gebouwen borgen en de realisatie van de landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1

De dubbelbestemming voorziet in het behoud, de bescherming en/ of het herstel van de verwachte archeologische waarden. Bij bouwplannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter moet worden aangetoond dat de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig aangetast worden.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels (artikel 6 t/m 10) bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit betreffen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.

6.5 Overgangs- en slotregels

In artikelen 11 en 12 van de regels zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg provincie Overijssel

Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geen opmerkingen betreffende het voorliggende plan.

Vooroverleg waterschap Drents Overijsselse Delta

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft hiermee een positief wateradvies.

Omwonenden

Direct omwonenden zijn in het proces betrokken door men op de hoogte te stellen van het plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken, voor zienswijzen, ter inzage gelegd.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is ook een planschade-overeenkomst afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.