direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Langsweg 18 Dalmsholte
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Langsweg 18 in Dalmsholte bestaat uit een woning en een woonboerderij met schuren in vervallen staat. Initiatiefnemer wil op deze plek graag een nieuwe bouwkavel realiseren. Ter compensatie wordt hiertoe 658 m2 aan landschapsontsierende, vervallen, voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De nieuw te realiseren (compensatie)woning wordt maximaal 600 m3 groot en er vindt een aanvullende investering in ruimtelijke kwaliteit plaats in de vorm van de realisatie van een plukbos op nabijgelegen gronden ten noorden van het plangebied. Het plukbos wordt 1.160 m2 groot, met een rust- en informatiepunt. De bestaande woning aan de Langsweg 18 blijft behouden, maar kan in de toekomst worden gesloopt. Ter vervanging kan dan een nieuwe woning worden gerealiseerd op hetzelfde erf. Het erf wordt landschappelijk ingepast.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Langsweg 18 in Dalmsholte en de direct omliggende gronden (zie afbeelding 2), gelegen in het buitengebied van de gemeente Ommen. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Lemelerveld en aan de westkant van natuurgebied De Lemelerberg (zie afbeelding 1). Het plangebied is voornamelijk omgeven door agrarische gronden. Aan de Langsweg liggen verspreid een aantal erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied aan de Langsweg 18 te Dalmsholte op topografische kaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0002.png"

Afbeelding 2: Plangebied, inclusief begrenzing, weergegeven op luchtfoto. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is de exacte planbegrenzing opgenomen.

1.3 Huidige planologisch regime

Het plangebied behoort tot het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010 en grotendeels in werking getreden op 23 september 2010 en deels onherroepelijk geworden op 11 april 2012. Tevens is de 'Facetherziening parkeren Ommen' van toepassing, welke is vastgesteld op 19 juli 2018.

In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen van toepassing. Het erf heeft de bestemming 'Woondoeleinden. De gronden voor 'Woondoeleinden' zijn in de basis bestemd voor het wonen. Daarnaast is er een sterretje (*) toegevoegd aan de bestemming. Dit betekent dat de gronden ook kunnen worden gebruikt voor aan woondoeleinden ondergeschikte agrarische activiteiten in de vorm van grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw, alsmede activiteiten gericht op natuurbeheer. Binnen de woonbestemming is een woning toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3. De overige gronden hebben de bestemming 'Agrarische doeleinden' . Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijen en akker- en vollegrondstuinbouw, met bijbehorende voorzieningen. Tot slot geldt de gebiedsbestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke openheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', ter hoogte van het plangebied aan de Langsweg 18 in Dalmsholte.

Herziening van het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de huidige bestemmingen. Zo wordt er een woning van maximaal 600 m3 toegevoegd aan de noordzijde van het bestemmingsplan, en wordt aan de noordzijde van het plangebied een voedselbos gerealiseerd. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan,Buitengebied, herziening Langsweg 18 Dalmsholte, bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Daarnaast is voorliggende toelichting van toepassing. De onderdelen tezamen vormen de bestemmingsplanherziening. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het het plan getoetst aan relevante beleidsaspecten. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft waardestellingen en milieuaspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het erf aan de Langsweg 18 in Dalmsholte bestaat uit een woning en een woonboerderij met schuren in vervallen staat. Initiatiefnemer wil op deze plek graag een nieuwe bouwkavel realiseren. Ter compensatie wordt hiertoe 658 m2 aan landschapsontsierende, vervallen, voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De nieuw te realiseren woning wordt maximaal 600 m3 groot en er vindt een aanvullende investering in ruimtelijke kwaliteit plaats in de vorm van de realisatie van een plukbos op nabijgelegen gronden ten noorden van het plangebied. Het plukbos wordt 1.160 m2 met een rust- en informatiepunt. De bestaande woning aan de Langsweg 18 blijft behouden, maar kan in de toekomst worden gesloopt. Ter vervanging kan dan een nieuwe woning worden gerealiseerd op hetzelfde erf. Het erf wordt landschappelijk ingepast.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Dit is uitgebreid beschreven in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan. Dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 3 van de regels van dit bestemmingsplan. De inrichtingsmaatregelen uit dit plan zijn als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Langsweg 18 in Dalmsholte en de direct omliggende gronden (zie afbeelding 2), gelegen in het buitengebied van de gemeente Ommen. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Lemelerveld en aan de westkant van natuurgebied De Lemelerberg (zie afbeelding 1). Het plangebied is voornamelijk omgeven door agrarische gronden. Aan de Langsweg, die van oost naar west door de jonge ontginning van Dalmsholte loopt, liggen verspreid een aantal erven.

Het erf aan de Langsweg 18 in Dalmsholte bestaat uit een woning en een woonboerderij, met schuren in vervallen staat. Het betreft in totaal 658 m2 aan landschapsontsierende, vervallen, voormalige agrarische bebouwing. Op het erf staan enkele volwassen bomen. Langs de Langsweg en de Goosdijk (kleine zandweg aan de westzijde van het erf) staan diverse bomen en struiken die het erf een groen uiterlijk geven. Het bestaande erf heeft een toegang via de Langsweg en een toegang aan de eigen zandweg (Goosdijk). In afbeelding 4 zijn enkele foto's van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0004.png"

Afbeelding 4: Foto's van de bestaande situatie aan de Langsweg 18, met op de linkerfoto het voorerf en op de rechterfoto het achtererf.

Het erf is gelegen in een overwegend open jonge ontginningenlandschap. Dit landschap kent zelf weinig tot geen opgaande beplanting, maar wel beplante wegen en erven.

In het Ruimtelijke Kwaliteitsplan (zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels van dit bestemmingsplan) is o.a. een beschrijving van de historisch geografische ontwikkeling van het plangebied en de omgeving opgenomen, evenals een landschapsanalyse.

2.3 Toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt de toekomstige situatie beknopt beschreven. Het voorgenomen plan is uitgebreid beschreven in het Ruimtelijke Kwaliteitsplan, welke is opgenomen in Bijlage 3 van de regels van het bestemmingsplan.

Ontwikkeling erf

Aan de noordkant van het erf wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. De nieuw te bouwen woning heeft een maximum volume van 600 m3. Ter compensatie wordt 658 m2 aan landschapsontsierende, vervallen, voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De bestaande woning aan de Langsweg 18 blijft in eerste instantie behouden, maar kan in de toekomst worden gesloopt. Ter vervanging kan dan een nieuwe woning worden gerealiseerd op hetzelfde erf, maar wel iets oostelijker. Het erf wordt landschappelijk ingepast.

De nieuwe woning aan de noordkant van het erf, de sloop van alle bijgebouwen en aanleg van de beplanting worden in ieder geval uitgevoerd. Voor wat betreft de bestaande woning zijn twee opties uitgewerkt in het Ruimtelijke Kwaliteitplan, welke beide gerealiseerd kunnen worden. Optie 1 is de sloop van de woning en het bouwen van een vervangende woning aan de oostzijde van het erf (zie afbeelding 5). Optie 2 is behoud van de bestaande woning (zie afbeelding 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0005.png"

Afbeelding 5: Weergave inrichtingsplan erf Langsweg 18, waarbij de bestaande woning wordt gesloopt en wordt vervangen door een nieuwe woning (optie 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave inrichtingsplan erf Langsweg 18, waarbij de bestaande woning blijft behouden (optie 2).

Erfinrichting

Op het erf worden enkele hagen (soorten als beuk en veldesdoorn) toegevoegd als functiescheiding (zie afbeeldingen 5 en 6). Met name op het (voormalige) voorerf. Op het achtererf worden enkele nieuwe bomen en boomgroepen geplant (soorten betreffen zomereik, ruwe berk en zachte berk). Op het zijerf komt een kleine fruitboomgaard (zes hoogstamfruitbomen). Dit alles zorgt voor een geleidelijke overgang van het voorerf, via het zij- en achtererf naar het landschap. Op het achtererf loopt de tuin en het gras geleidelijk over in het landschap waarbij de grenzen worden geaccentueerd door enkele bomen. Dit versterkt het formelere karakter van het voorerf en het informele karakter van het achtererf.

Aanvullende investering in ruimtelijke kwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij o.a. 658 m2 aan landschapsontsierende schuren worden gesloopt en een nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd, kan worden gelinkt aan de gemeentelijke 'Rood voor Rood-regeling'. Het voorgenomen plan voldoet aan deze regeling, alleen wordt de sloopnorm van 850 m2 niet gehaald. Daarom worden aanvullende investeringen gedaan in Ruimtelijke kwaliteit. Dit betreft maatwerk.

Volume nieuwe woning

Conform de 'Rood voor Rood-regeling' mag het volume van de nieuw te bouwen woning maximaal 750 m3 bedragen. In het voorliggende plan bedraagt het maximale volume maar 600 m3.

Realisatie plukbos en rust- en informatiepunt

Langs het erf (aan de westzijde) loopt een toeristische route. Dit betreft een fiets- en wandelpad. Ten noorden van het erf, langs de toeristische route, wordt een rustpunt gerealiseerd. Dit betreft een overdekte ruimte, met zitgelegenheid. Bij het rustpunt wordt informatie gegeven over de ontstaansgeschiedenis van Dalmsholte. Dit door middel van informatiepanelen. Het rustpunt wordt gerealiseerd te midden van een nieuw te realiseren plukbos van 1.160 m2. Hier kunnen de toeristen gratis het fruit plukken en opeten bij het rustpunt. Ook worden diverse vogelkasten opgehangen. In het plukbos worden workshops gegeven voor schoolkinderen (indien hier behoefte aan is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0007.png"

Afbeelding 7: Weergave inrichtingsplan erf Langsweg 18, waarbij de bestaande woning wordt gesloopt en wordt vervangen door een nieuwe woning (optie 1), inclusief realisatie plukbos met informatie- en rustpunt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben, en wordt asbest gesaneerd. Tevens wordt een voedselbos gerealiseerd, inclusief informatie- en rustpunt. Het toekennen van een extra woningbouwkavel ter compensatie, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In de SVIR wordt is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ontwikkelingen vanaf 12 woningen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling wordt één extra woning gerealiseerd. Hiermee blijft de ontwikkeling binnen norm van 12 woningen. De ontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Wet natuurbescherming

Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling is relatief kleinschalig, het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en ligt ook niet direct aansluitend aan Natura 2000-gebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.5 Waterbeleid van de 21e eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk wordt vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen worden in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in dit voorliggende plan gekeken hoe op verstandige wijze om te gaan met het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. In paragraaf 4.5 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het onderhavige plan. Er wordt voldaan aan het principe vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Het regenwater kan infiltreren in de grond.

3.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit en bijbehorende regeling zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het volgende:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In paragraaf 5.5 wordt het voorgenomen plan getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan en is de toetsing aan de Wet natuurbescherming opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en -verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie - en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Momenteel wordt de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat doet de provincie ‘beleidsarm’: eerder vastgesteld beleid wordt verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de visie doet de provincie een beperkt aantal aanpassingen. De geldende Omgevingsverordening moet worden vervangen door een nieuwe, omdat de huidige verordening vervalt als de Omgevingswet in werking treedt.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0008.png"

Afbeelding 8: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

  • Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

In het voorliggende plan worden landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt, er wordt erfverharding verwijderd en asbest wordt gesaneerd. Er wordt één extra woning gerealiseerd. Het toevoegen van een woning op een voormalig agrarisch erf past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend in de directe omgeving en de nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op en direct aansluitend aan het huidige erf. Het erf wordt daarnaast landschappelijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functies in het gebied passen, des te kleiner de vereiste extra investering is.

  • Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact relatief klein, ook vergeleken met de huidige situatie. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving.

  • Eigen belang versus maatschappelijke belangen

Door de realisatie van één nieuwe wooneenheid wordt de voorgenomen ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Het erf wordt landschappelijk ingepast. Tevens wordt een voedselbos (plukbos) gerealiseerd, inclusief een informatie- en rustpunt, langs een toeristische route. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het totale project dient daarmee eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen.

Conclusie

Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 9). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

1. Generieke beleidskeuzes;

2. Ontwikkelingsperspectieven;

3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0009.png"

Afbeelding 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het plangebied ligt in het gebied genaamd ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap’ (Buitengebied accent productie). Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie ‘Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ voorop. Daarnaast gelden net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap.
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.
  • Continu en beleefbaar watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave ontwikkelingsperspectief aan de Langsweg 18 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).

De voorgenomen ontwikkeling aan de Langsweg 18, waarbij landschapsontsierende voormalige agrarische bebouwing (inclusief erfverharding) wordt gesloopt en één nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Er worden geen omliggende agrarische bedrijven in hun ontwikkeling beperkt (zie paragrafen 5.6 en 5.7). Het erf past bij de maat en schaal van het landschap en het erf wordt landschappelijk ingepast met inheems plantmateriaal.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied aan de Langsweg 18, daar waar bebouwing wordt gesloopt, nieuwe bebouwing wordt gebouwd en het erf landschappelijk wordt ingepast, ligt in een dekzandvlakte en ruggen-gebied (zie afbeelding 11). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart natuurlijke laag aan de Langsweg 18, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan vindt een ruimtelijke ontwikkeling plaats op het erf Langsweg 18. Voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en erfverharding wordt verwijderd. De hoeveelheid erfverharding en het bouwvolume neemt af en bij de herinrichting wordt inheemse beplanting gebruikt. Hierdoor wordt het hoogteverschil weer beter beleefbaar. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de Langsweg 18 ligt in het Jonge ontginningenlandschap (zie afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0012.png"

Afbeelding 12: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap aan de Langsweg 18, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

De voormalige natte en droge heidegronden waren oorspronkelijk verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van het kunstmest ging deze functie verloren en werden ook deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. De steeds planmatigere en grootschaligere ontginningen gingen door tot in de jaren 60 van de 20e eeuw. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.

Normerend uitgangspunt:

  • De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Het voorliggende projectgebied maakt geen onderdeel uit van weidevogelgebied. Met het voorliggende plan worden de lineaire structuren in het landschap versterkt, o.a. door realisatie van hagen.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en wordt het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie "Het Ommer Motief"

Het Ommer Motief is opgesteld als basis voor de strategische koers van de gemeente Ommen. Het motief dateert uit 2008 en is 2017 geactualiseerd. Het Ommer Motief is tot stand gekomen in een samenwerking met bewoners, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Het doel van Het Ommer Motief is om een betekenisvol kader te bieden dat mede richting geeft aan de besluiten en het handelen van de gemeente. Tevens heeft het Ommer Motief tot doel dat het bewoners, bedrijven en andere organisaties uitnodigt om plannen te ontwikkelen.

Visie

Ommen zet in op ontwikkeling op basis van haar sterke en kenmerkende kwaliteiten, het groene en gastvrije toeristische karakter. Een plek waar het aangenaam wonen en verblijven is. Ontwikkeling die moet leiden tot een innovatieve gemeente op het gebied van recreatie en toerisme. Ontspanning, welzijn en sport zoeken verbinding met educatie en zorg. In het verlengde daarvan streeft de gemeente naar een evenwichtige bevolkingsopbouw met behoud van ruimtelijke kwaliteit.

Wonen

In de aanloop naar 2030 is de verwachting dat Ommen vergrijst. Dat vraagt om aandacht voor het behoud van voorzieningen voor ouderen in hun directe woonomgeving, levensbestendige woningen door nieuw- of verbouw en noopt ook tot meer zorg voor elkaar. Tegelijkertijd zijn de gevolgen van de vergrijzing te beperken door de gemeente voor jongeren aantrekkelijker te maken en houden. Door niet alleen levensbestendige woningen te bouwen, maar ook starterswoningen. In de vastgestelde Woonvisie 2025 is dit ook onderschreven. Ook is hierin beschreven dat bij woningbouw in de kleinere kernen en bij vrijkomende agrarische bebouwing de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. De gemeente Ommen verwacht dat inwoners zelf aangeven wat de wensen zijn. Het inzetten op energie neutrale woningen is een wens die bijdraagt aan de gezamenlijke ambitie een duurzame gemeente te worden en blijven.

Natuur, landbouw en recreatie

Voor de gemeente Ommen zijn natuur, landbouw en recreatie belangrijke kernwaarden. Bij ruimtelijke ordening procedures worden met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsimpuls groene omgeving).

Duurzaamheid

Ommen als groene gemeente, is kort gezegd het uitgangspunt als er in Ommen gekeken wordt naar duurzaamheid. In haar visie maakt Ommen onderscheid in de volgende duurzaamheidsaspecten: zelfvoorzienendheid, eisen aan duurzaamheid bij (nieuw)bouw en gebiedsontwikkeling, recreatie en cradle-to-cradle (het volledig hergebruiken van onze grondstoffen zonder dat deze hun waarde verliezen). Ommen ziet kansen om meer zelfvoorzienend te worden. Voornamelijk op het gebied van energie neutrale woningen en elektrisch vervoer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ommen vraagt inwoners zelf aan te geven wat de woonwensen zijn en vraagt inwoners daarmee het initiatief te nemen. Dit is precies hetgeen wat de initiatiefnemers van de voorliggende ontwikkeling hebben gedaan. Het initiatief voorziet in het realiseren van (planologisch) een nieuwe woning in een te versterken groene setting. Hiermee wordt een concrete behoefte vervuld. Daarnaast draagt het plan bij aan het versterken van het landschap door het slopen van leegstaande voormalige agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing van het erf. Het plan, inclusief de realisatie van een voedselbos (plukbos) met informatie- en rustpunt, versterkt de recreatie kernwaarde en leidt dan ook tot een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De gewenste ontwikkeling past binnen de 'Toekomstvisie Het Ommer Motief'.

3.4.2 Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (GOP)

De gemeenteraad heeft op 7 februari 2013 het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen vastgesteld. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. In het plan bundelt de gemeente voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt.

Voor onderhavig plan is de combinatie van de thema's 'wonen' en 'buitengebied' van toepassing. Hiervoor hanteert de gemeente Ommen de volgende lijn:

  • Beperkte ontwikkeling woningen in buitengebied in kader Ruimte voor Ruimte regeling. Geldt ook voor landgoederen en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

Thema wonen

Met betrekking tot wonen wil de gemeente Ommen voldoende mogelijkheden bieden aan eigen inwoners om zich te huisvesten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar jongeren, jonge gezinnen en ouderen om te voorkomen dat deze groepen de gemeente moeten verlaten. De ambitites van het gemeentelijk woonbeleid zijn:

  • Vraaggestuurd huisvesten: Het aanbod van woningen is niet langer uitgangspunt, maar de vraag van (toekomstige) bewoners, die gemidddeld steeds ouder worden. Mensen moeten zich zelf verantwoordelijk voelen voor hun eigen woon- en leefsituatie en de gemeente wil dat faciliteren.
  • Evenwichtige leeftijdsopbouw: voorkomen moet worden dat Ommen op enig moment nog vrijwel uitsluitend bestaat uit ouderen. Dit is niet goed voor de leefbaarheid en voor het draagvlak van voorzieningen. Daarnaast zijn er jongeren nodig om de ouderen een goed woongenot te bieden (door bijvoorbeeld in winkels te werken en zorg aan huis te bieden). Daarom streeft de gemeente naar een evenwichtige leeftijdsopbouw;
  • Streven naar een duurzame gemeente en samenleving: het gemeentebestuur heeft grote aandacht voor duurzaamheid (duurzame woningen qua materiaalgebruik, CO2-uitstoot en energiehuishouding) en wil stimuleren dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen, vertrouwde woning kunnen blijven wonen.

Thema buitengebied

Binnen de gemeente Ommen zijn twee grotere landschappelijke eenheden te onderscheiden; het oude cultuurlandschap en het jongere ontginningslandschap. Ommen wil de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied behouden en versterken. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits deze geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Kaders voor het ontwikkelen binnen de kwaliteiten zijn opgenomen in het LOP. De relevantie uitgangspunten van het LOP worden beschreven in paragraaf 3.4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In het buitengebied van Ommen is de realisatie van nieuwe woningen uitsluitend mogelijk via de 'Rood voor Rood-regeling' of de 'Rood voor Groen-regeling'. De gemeente heeft in haar sturingsfilosofie aangegeven dat negatieve effecten van nieuwe woningbouw op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid adequaat dienen te worden gecompenseerd.

Algemene spelregels van het GOP

De gemeente Ommen biedt, binnen kaders, ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:

  • Het tijdig informeren van belanghebbenden over voorgenomen initiatieven.
  • Het verkrijgen van acceptatie/draagvlak voor het initiatief bij belanghebbende partijen.
  • Het aantoonbaar op duurzame wijze realiseren van het voorgenomen initiatief.
  • Het vanuit het initiatief bijdragen aan het versterken van de omgevingskwaliteit.
  • Het vanuit het initiatief bijdragen (Noaberschap) aan de leefbaarheid van wijk of buurt.
  • Het adequaat compenseren van eventuele negatieve effecten op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het realiseren van één nieuwe woning met bijgebouw is mogelijk binnen het GOP. Het plan voorziet in de behoefte aan wonen in het buitengebied. Daarnaast brengt de sloop van de voormalig agrarische opstallen een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering met zich mee. Ditzelfde geldt voor de realisatie van het voedselbos (plukbos), inclusief informatie- en rustpunt langs een recreatieroute. Het erf wordt daarbij landschappelijk ingepast, met inheemse beplanting, passend bij de gebiedskenmerken.

Daarnaast wordt aan de genoemde algemene spelregels van het GOP voldaan. Zo zijn de provincie Overijssel en de ervenconsulent van het Oversticht betrokken bij het proces om te komen tot een Ruimtelijk Kwaliteitsplan, en hebben zij ingestemd met het eindresultaat. Ook zijn omwonenden geïnformeerd en betrokken. Dit betreffen de bewoners van de omliggende erven aan de Langsweg 17, Langsweg 15, Langsweg 20, Goosdijk 1a, Goosdijk 2 en de Goosdijk 5. Eén omwonende gaat zelfs het beheer uitvoeren over het voedselbos (plukbos). Er is dan ook voldoende draagvlak voor het voorgenomen plan. Binnen het plan is aandacht voor duurzaamheid en draagt bij aan de leefbaarheid. Zo wordt de leegstand aangepakt en wordt een plukbos gerealiseerd langs een recreatieve route, die beheerd wordt door een omwonende. In totaliteit wordt met dit plan de omgevingskwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid versterkt.

3.4.3 Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood gemeente Ommen

Het hoofddoel van de Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m² landschapontsierende bedrijfsgebouwen kan onder voorwaarden een bouwkavel voor een woning worden toegekend. De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ en het maximum oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 150 m². Uitgangspunt van de gemeentelijke regeling is het terugbouwen van de woning op de slooplocatie. Bij de omvang van de compensatiekavel wordt in principe uitgegaan van 1.000 m². Ook gelden diverse aanvullende voorwaarden en uitgangspunten.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan voldoet aan de Beleidsnotitie. In afwijking van het beleid wordt alleen niet minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Aan de Langsweg 18 kan 658 m2 aan landschapsontsierende, vervallen, voormalige agrarische bebouwing gesloopt worden. Meer voormalige bedrijfsbebouwing is niet aanwezig. Omdat niet voldaan wordt aan deze sloopnorm, vinden meerdere extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit plaats. Zo wordt de nieuw te realiseren woning maximaal 600 m3 groot (i.p.v. 750 m3). Langs het erf (aan de westzijde) loopt een toeristische route. Dit betreft een fiets- en wandelpad. Ten noorden van het erf, langs de toeristische route, wordt een rustpunt gerealiseerd. Dit betreft een overdekte ruimte, met zitgelegenheid. Bij het rustpunt wordt informatie gegeven over de ontstaansgeschiedenis van Dalmsholte. Dit door middel van informatiepanelen. Het rustpunt wordt gerealiseerd te midden van een nieuw te realiseren plukbos van 1.160 m2. Hier kunnen de toeristen gratis het fruit plukken en opeten bij het rustpunt. Ook worden diverse vogelkasten opgehangen. In het plukbos worden workshops gegeven voor schoolkinderen (indien hier behoefte aan is).

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Hoe in Ommen het landschap door middel van bestaande kwaliteiten en potenties kan worden ontwikkeld, is beschreven in het LOP uit 2011. Kenmerkend voor Ommen is de grote afwisseling van landschappen. Het behouden en versterken van de verschillen tussen deze landschappen staat centraal. Binnen het buitengebied zijn er verschillende landschappen die allemaal eigen, unieke kenmerken hebben.

Voor het plangebied zijn de volgende landschappelijke karakteristieken relevant:

  • Open, vaak grootschalig landschap met beplanting voornamelijk langs wegen en op erven;
  • Verspreide bebouwing, vaak direct langs wegen;
  • Vlak landschap, geen of nauwelijks reliëf;
  • Rationeel verkavelingspatroon van rechte percelen in het jonge ontginningenlandschap;
  • Lokaal nog restanten van perceelsbeplanting (eiken) aanwezig.

Voor oude erven gelden de volgende karakteristieken

  • Erf en landschap
    • 1. Rechthoekig of vierkante erfopzet;
    • 2. Erven als groene eilanden;
    • 3. Boerderij is zichtbaar in het landschap;
    • 4. Houtsingels op kavelgrens, niet aan alle zijden van het erf komen dichte singels voor.
  • Gebouwen op het erf
    • 1. Rationele opzet van erven;
    • 2. Kavelrichting van het landschap is leidend voor de inrichting van de bebouwing, niet de weg;
    • 3. Forse gebouwen, weinig bijgebouwen;
    • 4. De boerderij met woning en landbouwbedrijf in één gebouw, het 'Groninger' type, komt hier voor.
  • De inrichtingvan het erf
    • 1. Erven hebben een vrij open karakter;
    • 2. Aan de zijden liggen houtsingels of bomenrijen;
    • 3. Enkele grote bomen op het erf;
    • 4. hagen en bermsloten aan de voorzijde, soms alleen gras.

Voor nieuwe ruimtelijke initiatieven geldt dat de invloed van nieuwe bebouwing en erfinrichtingen op het landschap verschilt per initiatief en type landschap. Hierna volgen de stappen, van grote naar kleine schaal, om in het ontginningslandschap de bestaande kwaliteiten van het gebied te verbinden met een nieuwe ontwikkeling.

  • De schaal van het landschap

Grootschalige, open, rationeel van opzet, rechthoekig met laanbeplanting langs de wegen en soms bomenrijen op kavelgrenzen. Een nieuw initiatief mag grootschalig zijn, passend bij het landschap. Nieuwe initiatieven vinden plaats aan de weg, niet midden in het open landschap. Eén groot robuust gebouw in plaats van meerdere kleine gebouwen.

  • De compositie van gebouwen

De gebouwen staan evenwijdig aan de kavelrichting en zijn georiënteerd op de weg. Aan de randen van de erven, langs de kavelgrensen, zijn bomenrijen en houtsingels aanwezig die hoger zijn dan de bebouwing. Een nieuw initiatief sluit aan bij de bestaande bebouwingsstructuur en verkaveling. De richting van de bebouwing op het erf is gelijk aan elkaar. Gebruik van inheems groen dat de hoogte van de bebouwing overstijgt. Gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm, moderne architectuur is mogelijk.

  • De inrichting van het erf

Een bescheiden siertuin aan de voorzijde omgeven door een lage haag, enkele bijzondere solitaire bomen op het voorerf en singels langs de kavelgrens. Een nieuw initiatief heeft een bescheiden, strakke groene inrichting van het erf. Liever gras dan grote oppervlakten verharding. Geen muren of schuttingen als erf- of functiescheiding, maar een lage haag van maximaal 1 meter hoog.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voor het voorgenomen plan is een inrichtingsplan (Ruimtelijk Kwaliteitsplan) opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 3 van de regels van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van dit inrichtingsplan is waar mogelijk rekening gehouden met de uitgangspunten zoals benoemd in het LOP. Zo is de erfinrichting rationeel van opzet, er wordt gebruik gemaakt van inheems groen, er wordt een lage haag toegepast aan de voorzijde en de erfverharding is beperkt.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijk beleid, behoudens de sloopnorm zoals gesteld in de Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood gemeente Ommen. Omdat niet aan deze sloopnorm wordt voldaan, vinden andere, extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit plaats.

3.5 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd. Het voorliggende plan voldoet alleen niet aan de sloopnorm zoals gesteld in de Beleidsnotitie Regeling Rood voor Rood gemeente Ommen. Omdat niet aan deze sloopnorm wordt voldaan, vinden andere, extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit plaats.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Het rapport 'Quickscan Wet natuurbescherming, Erfontwikkeling Langsweg 18, Dalmsholte' is bijgevoegd (zie Bijlage 1). De toetsing bevat de volgende conclusies.

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting niet leiden tot een verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft derhalve geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een vernietiging van het leefgebied.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen

De huidige woning is potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen door de aanwezigheid van een pannendak en een spouwmuur. Deze zijn toegankelijk via enkele scheef liggende overhangende dakpannen. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk indien deze woning wordt gesloopt. In eerste instantie zal dit woonhuis echter niet gesloopt worden.

Broedvogels jaarrond

Indien de huidige woning wordt gesloopt is nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw noodzakelijk. Beide soorten kunnen niet op voorhand worden uitgesloten en broeden mogelijk onder het pannendak. In eerste instantie zal dit woonhuis echter niet gesloopt worden.

Broedvogels overig

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Omdat in de klimop mogelijk laat broedende soorten aanwezig zijn dient deze verwijderd te worden buiten de verlengde broedperiode van 1 maart tot en met 1 oktober. Voor de overige schuren geldt de standaard aangehouden broedperiode van 1 maart tot 15 juli. Het realiseren van het voedselbos kan jaarrond worden uitgevoerd, hier worden geen nesten van broedvogels verwacht.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 600 meter van het dichtstbijzijnde, begrensde NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Natura 2000 - Niet stikstof-gerelateerde effecten

In de directe omgeving van het plangebied ligt alleen Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied. Dit Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 600 meter afstand van het erf. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Natura 2000 - Stikstof-gerelateerde effecten

Ten behoeve van de aanlegfase en de gebruiksfase zijn stikstofberekeningen uitgevoerd. Deze berekeningen zijn opgenomen in het bijgevoegde rapport 'Stikstofberekening, Erfontwikkeling Langsweg 18, Dalmsholte' (zie Bijlage 2).

Aan de hand van de berekeningen, worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:

  • De werkzaamheden ten behoeve van de geplande sloop- en bouwwerkzaamheden op het erf aan de Langsweg 18 hebben een significante stikstofdepositie van 0,03 mol/ha/jaar tot gevolg. Voor een tijdelijke depositie van korter dan 2 jaar, waar in dit geval sprake van is, is dit vergunningsvrij;
  • De nieuwe gebruiksfase van het erf aan de Langsweg 18 te Dalmsholte heeft een niet significante stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg.
  • Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, is niet aan de orde voor de desbetreffende werkzaamheden.

4.2.3 Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Erfgoednota en gemeentelijke beleidsadvieskaart

In 2008 heeft de gemeente een Erfgoednota vastgesteld. Ten aanzien van het erfgoed heeft de gemeente de volgende missies en ambities geformuleerd:

Missie

  • Het erfgoed zorgvuldig behouden en beheren.
  • Het erfgoed zichtbaar maken en integraal meewegen als inspiratiebron bij ontwikkelingenin de omgeving of door ontwikkeling van het erfgoed zelf.
  • Het erfgoed in het gebruik en in de beleving een waardevol en gewaardeerd onderdeel uit laten maken van de samenleving.

Ambities

  • De unieke plaats van ons erfgoed in de regio verder versterken door behoud te stimuleren en reguleren èn betrokkenheid van eigenaren te vergroten.
  • Actief beleid te voeren dat verder gaat dan de wettelijke kaders en zich richt op kansen in het belang van behoud van erfgoed.
  • Behoud van erfgoed waarborgen door erfgoedbeleid integraal mee te nemen in andere gebiedsgerichte ontwikkelingen.
  • Erfgoed zichtbaar maken en de economische potentie van erfgoed benutten.
  • Als professionele partner optreden en waar nodig externe deskundigheid aanbieden.
  • Ontwikkeling van erfgoed actief stimuleren door het creëren van een breed maatschappelijk draagvlak.
  • Erfgoed promoten door een actief voorlichting- en educatiebeleid.
  • Maatschappelijke betrokkenheid en beleving versterken door afstemming tussen partijen waarbij de gemeente initieert en faciliteert.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0013.png"

Afbeelding 13: Uitsnede archeologische verwachtingswaardekaart uit de Erfgoednota, waarbij met rode pijl het plangebied is aangeduid.

In afbeelding 13 is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2008) weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde kent. Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart met beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadvieskaart kan worden ingezet voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Voor het buitengebied geldt daarbij voor gebieden met aan lage verwachtingswaarde dat een onderzoeksplicht geldt bij plangebied waarbij de verstoring groter is dan 1 hectare. In het voorliggende plan vindt er relatief een beperkte verstoring van de grond plaats, die aanmerkelijk kleiner is dan 1 hectare. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Met betrekking tot archeologie is het voorgenomen plan uitvoerbaar.

Ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is een archeologische verwachtingskaart opgenomen. Hierop is aangeduid dat het erf op de overgang ligt tussen 'Hoge archeologische verwachting' en 'gematigde archeologische verwachting' (voor het grootste deel). Hiervoor geldt dat voor (bouw)werkzaamheden met een omvang kleiner dan 2.500 m² en tot een diepte van 50 cm onder het maaiveld geen onderzoeksplicht geldt. Met het voorgenomen plan wordt hier aan voldaan.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 – 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding

Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast (zie Bijlage 3 en Bijlage 4). De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Kabels en leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is op het erf aan de Langsweg 18 een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 5.

Conclusie van het onderzoeksrapport is dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Wegverkeerslawaai

Uit de indicatieve kaart 'Geluid in Nederland van Wegverkeer' (Atlas Leefomgeving) blijkt dat het erf aan de Langsweg 18 op voldoende afstand ligt van de weg, en dat daarmee ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan (zie afbeelding 14). De Goordijk is toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer, maar bestaat ter hoogte van het planperceel uit één baan en is onverhard. Ook de Goordijk betreft een lokale gebiedsontsluiting met geringe verkeersintensiteit. Een nader akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0014.png"

Afbeelding 14: Weergave kaart "Geluid in Nederland van wegverkeer" (Bron: Atlas Leefomgeving).

Railverkeer

Van railverkeerlawaai is geen sprake.

Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die een aanzienlijk geluidslawaai produceren op het plangebied. Voor het geluid van de nabijgelegen veehouderijen wordt ook verwezen naar de onderbouwing voor het aspect geluid als onderdeel van milieuzonering (paragraaf 5.7). Aan de richtafstand voor geluid wordt ruimschoots voldaan. De bedrijfsactiviteit in de omgeving van het plangebied zal redelijkerwijs niet leiden tot onacceptabele geluidsniveaus ter plaatse van de woningen binnen het plangebied. Daarmee zijn deze woningen niet beperkend voor de bedrijfsvoering van de bedrijven buiten het plangebied dan wel de ontwikkeling daarvan. Ook is ter plaatse van de woningen binnen het plangebied een redelijk goed woon- en leefklimaat te verwachten.

Een akoestisch onderzoek industrielawaai is niet nodig. Van industrielawaai is geen sprake.

5.4 Luchtkwaliteit

Externe werking

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen.
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als gevolg van het plan met één of twee woningen, waarbij in het geval twee woningen voor één van de woningen alleen sprake is van woningvervanging, wordt geen toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) verwacht van meer dan 1,2 µg/m3, zodat er redelijkerwijs sprake is van een 'niet in betekenende mate' verslechtering van de luchtkwaliteit in de zin van de Wet milieubeheer. Grote bronnen voor de emissie van luchtverontreinigende stoffen ontbreken namelijk. Ook heeft het plan geen betrekking op gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Interne werking

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) van het RIVM blijkt dat er ter hoogte van het plan zowel in het jaar 2020 als 2030 ruim wordt voldaan aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5. In 2020 wordt nog niet voldaan aan de recent aangescherpte advieswaarden van de WHO. Verwacht wordt dat de luchtkwaliteit in de periode richting 2030 nog verbetert, waardoor in dat jaar wel wordt voldaan aan de WHO advieswaarden voor NO2 en PM10, maar aan de advieswaarde voor PM2,5 wordt ook dan nog niet voldaan. Ondanks dat blijft het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit voldoende en geschikt voor de functie wonen.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied aan de Lansgweg 18, waar een nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd, of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in afbeelding 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0077-on01_0015.png"

Afbeelding 15: Uitsnede risicokaart, plangebied aangeduid met blauwe pijl (www.risicokaart.nl).

Op de risicokaart is te zien dat er ten westen en ten oosten van het plangebied een aantal aardgastransportleidingen van de Gasunie liggen. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid, is het van belang dat woonfuncties buiten de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) liggen. De woningen in het plangebied aan de Langsweg 18 liggen op meer dan 100 meter afstand van de aardgastransportleidingen. Het realiseren van een nieuwe woningleidt wel tot een beperkte toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van deze gasleidingen, maar niet tot een grotere toename dan 10%. Ook zal de oriënterende waarde of 10% van deze waarde niet worden overschreden gezien de lage personendichtheid in het invloedsgebied. Dit zal ook niet veranderen door de toevoeging van één woning. Gezien bovenstaande kan dan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Officieel is dan een berekening van het groepsrisico noodzakelijk, maar uit ervaring is gebleken dan een dergelijke toename op een lage personendichtheid in het invloedsgebied niets bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Laat staan dat dit leidt tot een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling. M.b.t. zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid geldt daarbij het volgende:

  • de bewoners moeten door risicocommunicatie op de hoogte worden gebracht van de handelingsperspectieven bij een incident bij een hogedruk aardgasbuisleiding.
  • Bij een incident met gevaarlijke stoffen zijn de hulpdiensten niet meteen ter plaatse. De aanwezigen zijn in de tijd dat de hulpdiensten nog niet aanwezig zijn aangewezen op zelfredzaamheid.

De Veiligheidsregio IJsselland heeft vervolgens advies uitgebracht over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid:

  • Bij de bouw van de woning rekening houden met de positionering van de nieuwe woning, de brandwerendheid van de gevels en het dak, etc.
  • De gebouwen zodanig inrichten of aanpassen dat objecten binnen in het gebouw niet kunnen ontbranden. Dit kan door bijvoorbeeld de gevels aan de kant van de buisleidingen niet te voorzien van glaspuien of (zeer) brandbare materialen.
  • De aanwezigen die zich niet binnen een gebouw bevinden (bijvoorbeeld de pluktuin) de mogelijkheid te bieden om binnen te schuilen.
  • Samen met de bewoners een plan opstellen met betrekking tot de handelingsperspectieven bij een incident bij de hogedruk aardgastransportleiding(en).

Deze adviezen worden kenbaar gemaakt aan de toekomstige bewoners.

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van een nieuwe woning, en de eventuele verplaatsing van de bestaande woning, een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven.

Externe werking geurhindereffecten van het plan

De agrarische activiteiten op de locatie zijn gestopt en de voormalige bedrijfsgebouwen worden afgebroken. Op de locatie worden geen landbouwhuisdieren bedrijfsmatig gehouden. Van geurhindereffecten vanuit dierenverblijven met een bedrijfsmatige omvang is daarmee geen sprake. Het plan heeft geen relevante externe werking vanwege geurhinder vanuit dierverblijven.

Interne werking geurhinder op het plan

Door middel van een onderzoek (zie Bijlage 6) is getoetst of er ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, m.b.t. het aspect geurhinder. Hierbij is de geuremissie van bedrijven geïnventariseerd die in de nabijheid liggen. In de analyse is beoordeeld welke bedrijven al dan niet dieren met een geuremissiefactor hebben. De bedrijven zonder deze ‘intensieve’ dieren zijn getoetst aan de afstandscriteria. Drie bedrijven in de directe omgeving hebben wel dieren met een geuremissiefactor, deze zijn nader beschouwd. Uit de analyse blijkt dat alle bedrijven, zowel afzonderlijk als cumulatief en zowel in de huidige vergunde situatie als geprojecteerd naar de maximale planologische mogelijkheden, geen belemmering vormen voor de ontwikkeling en daarmee voor een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren woning. Andersom geldt eveneens dat het plan geen belemmering vormt voor de bedrijven en de maximale planologische mogelijkheden geen geweld aan doen. Gelet op bovenstaande redenering, waarbij veel bedrijven op een afstand variërend van 66 meter tot 1300 meter al een zeer lage voorgrondbelasting sorteren, is het aannemelijk dat er geen grote bijdrage in de achtergrondbelasting te verwachten valt en deze achtergrondbelasting dan ook voldoende acceptabel geacht mag worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet proportioneel onderzoek gedaan worden naar het woon- en leefklimaat. Gelet op de grote straal waarbinnen de voorgrondbelasting is onderzocht en de exponentieel afnemende belasting is er geen aanleiding om extra bedrijven te berekenen en kan worden aangenomen dat de cumulatieve voorgrondbelasting maatgevend is en er derhalve niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de achtergrondbelasting.

De milieukwaliteit valt daarbij in de categorie ‘goed’. De belasting valt ruim binnen de norm van 14,0 ouE / m3 en is dienovereenkomstig sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zowel feitelijk als juridisch bestaat er ook geen belemmering voor eventuele ontwikkelingen van de omliggende bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat er op basis van de feitelijke situatie, de maximaal planologische mogelijkheden, in voor- of achtergrondbelasting geen belemmering bestaat op het gebied van geurbelasting, ook niet ten aanzien van de omgekeerde werking.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Het voedselbos kan op grond van de systematiek van de VNG-brochure worden ingedeeld tot SBI-2008-code 011, 012 en 013 als 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)', milieucategorie 2 met als richtafstanden 10 meter geur, 10 meter voor stof, 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. De meest bijgelegen woning in de omgeving van het geplande voedselbos, is gelegen op een afstand van meer dan 45 meter gemeten vanaf de meest nabijgelegen perceelgrens van het voedselbosdeel. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure.

Interne werking

De nabij het planperceel gelegen bedrijven betreffen veehouderijen. Daarvan is de rundveehouderij aan de Langsweg 17 het meest dichtbijgelegen. Voor een rundveehouderij betreffen de richtafstanden van de VNG-brochure 100 meter voor geur, 30 meter voor stof, 30 meter voor geluiden 0 meter voor gevaar. De nieuwe woning aan de noordzijde van het planperceel (compensatiewoning) is voorzien op een afstand van circa 100 meter tot het agrarische bouwblok van het bedrijf aan de Langsweg 17. Hiermee wordt voor de compensatiewoning voldaan aan alle richtafstanden. Voor de vervangende woning aan de oostzijde van het bestaande erf bedraagt de afstand tot het agrarische bouwblok circa 50 meter. Daarmee wordt voor de vervangende woning voor de richtafstand voor geur niet en voor overige richtafstanden wel voldaan. In de bovenstaande paragraaf 5.6 is voor geur van veehouderijen echter al beschreven dat het geuraspect niet belemmerend is voor de doorgang van het plan.

Andersoortige veehouderijen dan rundveehouderijen zijn op grotere afstand van het planperceel gelegen (meer dan 400 meter), zodat de interne werking daarvan op het plangebied, vanwege de relatief grote afstanden op voorhand al kan worden uitgesloten.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Kabels en leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen, die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.10 Verkeer en parkeren

De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. Met het voorliggende plan wordt één extra wooneenheid toegevoegd aan het erf Langsweg 18. De woningen worden ontsloten op deze Lansgweg en de Goosweg, wat relatief rustige wegen betreffen. De ontsluiting aan de Langsweg betreft een bestaande ontsluiting. Ook aan de Goosweg zit reeds een ontsluiting van dit erf. In de nieuwe situatie is voldoende parkeergelegenheid (net als in de huidige situatie) voor de auto's van de toekomstige bewoners van het erf en eventuele bezoekers.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap: deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en onder andere het behoud en bescherming van landschapswaarden. In het voorliggende plan zijn geen agrarische bouwvlakken opgenomen.

Artikel 4 Natuur gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met een natuurbestemming. Deze bestemming is opgenomen daar waar het voedselbos (plukbos) gerealiseerd wordt. Binnen de bestemming is ruimte om één gebouw te realiseren, welke dienst gaat doen als rustpunt. Ook is ruimte voor educatie en dagreacreatie, met bijbehorende bouwmogelijkheden (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).

Artikel 5 Wonen gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met woondoeleinden. Het voorliggende plan bevat twee woonbestemmingen (inclusief bouwvlakken). Dit betreffen de bestaande woning (die ook gesloopt en nieuwgebouwd mag worden), en de nieuw te bouwen woning aan de noordzijde van de bestaande woning. Deze nieuwe woning mag een volume hebben van maximaal 600 m3. Binnen deze bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die de sloop van de landschapsontsierende gebouwen borgen en de realisatie van de landschappelijke inpassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1

De dubbelbestemming voorziet in het behoud, de bescherming en/ of het herstel van de verwachte archeologische waarden. Bij bouwplannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter moet worden aangetoond dat de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig aangetast worden.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels (artikel 7 t/m 11) bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit betreffen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.

6.5 Overgangs- en slotregels

In artikelen 12 en 13 van de regels zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg provincie Overijssel

Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geen opmerkingen betreffende het voorliggende plan.

Vooroverleg waterschap Drents Overijsselse Delta

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft hiermee een positief wateradvies.

Overleg met omwonenden

Omliggende erven van het plangebied betreffen de adressen Langsweg 17, Langsweg 15, Langsweg 20, Goosdijk 1a, Goosdijk 2, Goosdijk 5. De bewoners van deze erven zijn ingelicht over het voorliggende plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn hebben belanghebbenden wel/geen zienswijzen ingediend tegen het plan.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is ook een planschade-overeenkomst afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.