Plan: | Buitengebied, herziening Oude Zwolseweg ong & Nieuweweg 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.buiten2012bp0022-va01 |
De initiatiefnemer is woonachtig op het agrarisch erf aan de 3e Schansweg 13 te Vinkenbuurt. Het agrarisch bedrijf wordt overgenomen door een familielid, wat betekent dat de initiatiefnemer de huidige (bedrijfs)woning zal moeten verlaten. Daarbij is het de wens om in de eigen, bekende omgeving blijven wonen.
Om in deze omgeving te kunnen blijven wonen is initiatiefnemer voornemens gebruik te maken van de rood voor rood regeling. Hiertoe dient 850 m² aan landschapsontsierende schuren te worden gesloopt. Deze oppervlakte aan schuren is gevonden op het erf aan de Nieuweweg 15 te Vinkenbuurt. Op dit erf bevindt zich 1.075 m² voormalige bedrijfsgebouwen. De agrarische functie van het bedrijf is verdwenen, de eigenaar van de schuren wenst deze in te zetten ten behoeve van de rood voor rood regeling.
De initiatiefnemer wil ook in de toekomst graag zelfstandig kunnen blijven wonen. Daarom wordt een tweede woning ontwikkeld, waarin hun zoon zal gaan wonen. Op deze wijze kan in de toekomst mantelzorg worden gegeven. De tweede bouwkavel wordt verantwoord door het laten landen van een zwevend bouwrecht elders uit de gemeente Ommen. Dit zwevend bouwrecht is ontstaan doordat op locaties in Archem schuren zijn gesloopt. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het ontwenselijk dat daar nieuwe bebouwing terug zou komen op het bestaande perceel. De gemeente Ommen heeft daarbij ingestemd om dit bouwrecht elders te laten landen.
In diverse ontwerpsessies is getracht beide bouwkavels te laten landen op de Nieuweweg 15. Ruimtelijk gezien is gebleken dat dit niet past. Om die reden zijn diverse locaties in de omgeving onderzocht. Uiteindelijk is naar voren gekomen dat de gronden ten westen van de Nieuweweg 8/9 geschikt bleken te zijn. Deze locatie sluit aan bij het beleid (compensatiekavels worden in een bestaand lint gebouwd) en kunnen ruimtelijk worden ingepast.
Het bouwen van twee woningen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Tevens is het gebruik van de woning aan de Nieuweweg 15 niet meer in overeenstemming met de geldende bestemming. Daartoe dient het bestemmingsplan te worden herzien. Deze toelichting vormt, samen met de verbeelding en regels, deze partiele herziening.
Het plangebied bestaat uit twee projectlocaties, te weten de Nieuweweg 15 (verder projectlocatie 1) en een gedeelte van een agrarisch perceel gelegen aan de Oude Zwolseweg, kadastraal bekend als AMBT-OMMEN I 884 (verder projectlocatie 2). In onderstaande figuur zijn beide projectlocaties weergegeven. Voor projectlocatie één geldt dat het plangebied het gehele huidige agrarische bouwvlak betreft. Voor projectlocatie twee omvat het plangebied het te realiseren nieuwe woonerf.
Situering plangebied aan de Nieuweweg 15 en hoek Nieuweweg - Oude Zwolsewg (bron: www.pdok.nl)
De projectlocaties zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2012. Voor projectlocatie 1 geldt een enkelbestemming agrarische doeleinden en dubbelbestemming landbouwontwikkelingsgebied. Tevens is een lettertekenaanduiding bouwvlak opgenomen. Voor projectlocatie 2 geldt een enkelbestemming agrarische doeleinden en dubbelbestemming landbouwontwikkelingsgebied.
Op 23 maart 2010 heeft de provincie Overijssel een reactieve aanwijzing gegeven. De reden hiervoor lag in het feit dat het bestemmingsplan deels in strijd was met de provinciale Omgevingsverordening 2009. De reactieve aanwezing heeft ervoor gezorgd dat het bestemmingsplan op enkele punten is aangepast. Dit betreffen geen aspecten die van toepassing zijn op deze ontwikkeling. Met het in werking treden van de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'beken kleur' en Omgevingsverordening Overijssel 2017 (beiden vastgesteld op 12 april 2017) is het LOG-beleid komen te vervallen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.
Betreffende bestemmingen maken het niet mogelijk dat er op projectlocatie twee woningen kunnen worden gebouwd. Tevens is het feitelijk gebruik op projeclocatie 1 niet meer in overeenstemming met de bestemming. Daartoe dient het bestemmingsplan te worden herzien.
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied (vastgesteld 18 februari 2010) met projectlocaties 1 en 2.
Het bestemmingsplan, 'Buitengebied, herziening Oude Zwolseweg ong. & Nieuweweg 15', bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
Voor het plan is een uitgebreid ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 Ruimtelijke kwaliteitsplan. De inrichtingsplannen met inrichtingsmaatregelen uit dit plan zijn als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen wordt beknopt de historie van het gebied en de huidige en gewenste situatie beschreven.
Gedurende de 20e eeuw heeft het landschap rondom de plan- en slooplocatie een flinke veranderingen ondergaan (zie ook onderstaande historische kaarten).
In 1850 bestond het gebied rondom de Nieuweweg nog uit woeste grond (ruig, nat en onontgonnen). Ten oosten hiervan was sprake van een strak verkaveld landschap: De Kolonie. Dit gebied bestond uit noord-zuid gelegen ontginningswegen met erven. Tussen de erven was sprake van een ruime onderlinge afstand en het landschap bestond uit gelijke rechthoekige verkavelde percelen. Rond 1900 is het gebied rondom de Nieuweweg grotendeels ontgonnen. Hierbij is sprake van een zeer gevarieerd landschap. Tussen de Nieuweweg en De Kolonie is aan de noordzijde het landgoed Dalvoorde gelegen, in het midden zijn smalle percelen ontgonnen met een oost-west richting en zuidelijk aan de Koloniedijk is sprake van smalle noord-zuid verkavelde percelen. Aan de westzijde van de Nieuweweg is het landschap ontgonnen vanaf de Koloniedijk in smalle noord-zuid gerichte percelen. Er is sprake van relatief weinig bebouwing, die veelal in kleine oost-west linten bij elkaar gelegen is.
Gedurende de 20e eeuw heeft een vervlakking van het landschap plaatsgevonden. Dit betekent dat de contrasten verzwakt zijn en het gebied sterker bepaald wordt door enkele hoofdstructuren. Het groene en kleinschalige karakter heeft plaats gemaakt voor openheid en weidsheid. Bebouwing heeft zich sterker gesitueerd langs de rechte wegen, waarbij de Oude Zwolseweg is ontstaan als verbinding tussen de lange noord-zuid gelegen ontginningswegen (zoals de Nieuweweg). De smalle strokenverkaveling heeft plaatsgemaakt voor meer blokvormige percelen (georiënteerd op de Nieuweweg).
Ontwikkeling landschap in de afgelopen 150 jaar
Op projectlocatie 1 ligt een voormalig agrarisch erf. Het hoofdgebouw kent zijn oorspronkelijke vorm nog, rondom het hoofdgebouw zijn meerdere bijgebouwen aanwezig. Dit betreffen een voormalig kippenschuur (nummer 1 in onderstaande figuur), een wagenloods (nummer 2), twee kleinere schuren (nummers 3 en 4) en een hooiberg (nummer 5). Er zijn diverse agrarische gebouwen aanwezig. Het agrarisch gebruik is inmiddels gestaakt. Doordat het agrarische gebruik is gestaakt, is de bebouwing al lange tijd in onbruik. Dat heeft geresulteerd in een zeer slechte staat van onderhoud. Verspreid op het terrein is bovendien een aanzienlijke hoeveelheid asbest aanwezig.
In onderhaving plan zullen de gebouwen 1 tot en met 4 worden gesloopt. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 1.075 m². De hooiberg (nummer 5) blijft behouden.
Luchtfoto huidige situatie projectlocatie 1
Foto´s te slopen bebouwing
Projectlocatie 2 bevindt zich ten westen van Nieuweweg 9 te Vinkenbuurt. In de huidige situatie is het gebied in gebruik als landbouwgrond (zie onderstaande luchtfoto). Er is geen bebouwing aanwezig.
Luchtfoto huidige situatie projectlocatie 2
Foto´s huidige situatie
In de toekomstige situatie wordt bebouwing op projectlocatie 1 gesloopt. Als compensatie daarvoor kan een woning worden gebouwd op projectlcoatie 2. Op projectlocatie 2 wordt daarnaast nog een tweede woning gebouwd, welke wordt verantwoord middels het laten landen van een zwevend bouwrecht elders uit de gemeente. Voor deze ontwikkeling is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld waarin wordt ingegaan op beide projectlocaties. Concreet bestaat uit het plan uit het volgende:
In het principebesluit van de gemeente Ommen heeft zij de volgende aanvullende eisen aan de toekomstige inrichting gesteld:
Hieronder zijn de inrichtingsplannen voor beide locaties weergegeven en worden deze kort toegelicht.
In de gewenste situatie is een groot aantal vierkante meters aan landschapontsierende bebouwing op projectlocatie 1 gesloopt. Door het slopen van de schuren wordt de omvang van het erf verkleind en de afstand tot het naburige erf vergroot (zie paarse stippellijn). Hierdoor ontstaat er een groter zicht op het open landschap. Dit heeft een positief effect op het open en grootschalige structuur van het veenontginningenlandschap (zie LOP). Op het achtererf wordt een nieuwe schuur van 200 m² teruggebouwd. Deze valt grotendeels uit het zicht vanwege de ligging achter het woongebouw en neemt daarmee een ondergeschikte positie in. Daarnaast wordt de hooiberg als beeldbepalend bouwwerk behouden en wordt de beplanting ervoor afgezet zodat de vorm van de hooiberg vanaf de openbare weg beter zichtbaar is. Aangezien de hooiberg uit een dichte gevel met plaatmateriaal bestaat, wordt deze minder beeldbepalend gemaakt door nieuwe struikengroepen aan te planten met een maximale hoogte tot 3m. De vorm en aanwezigheid van de hooiberg wordt hierdoor zichtbaar, zonder te nadrukkelijk aanwezig te zijn. Het voorerf wordt representatiever ingericht door middel van extra beplanting. De verharding aan de achterzijde van de paardenbak en nieuwe schuur blijft (deels) behouden voor de materiaal- en mestopslag
Inrichtingsplan projectlocatie 1
De bouw van twee woningen op projectlocatie 2 doet geen afbreuk aan de aanwezige landschapswaarden. Hier is namelijk een nieuw compact erf gecreëerd, vanuit de één erf gedachte. De bouwkavel is gelegen ter hoogte van bestaande bebouwing aan de Nieuweweg. Hierdoor blijft vanaf de Nieuweweg de beleving van openheid en doorzichten onaangetast. Doordat de bebouwing terug is gelegen ten opzichte van de weg en er verder sprake is van weinig bebouwing wordt de landschapswaarden niet onevenredig aangetast. Het nieuwe erf wordt ontsloten via 1 gezamenlijke oprit.
De bebouwing is geordend rondom een gemeenschappelijk erf. Daarbij presenteren de hoofdgebouwen zich richting de openbare wegen (Oude Zwolseweg en Bijkersweg). De bijgebouwen nemen een ondergeschikte positie in op het erf en zorgen voor een omkadering van de gemeenschappelijke ruimte. Vanuit het hoofdgebouw is zicht op de openheid van het landschap.
Inrichtingsplan projectlocatie 2
Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 Ruimtelijke kwaliteitsplan van deze toelichting. Door het inrichtingsplan en beplantingsplan te koppelen aan de regels en als voorwaardelijke verplichting op te nemen, is de realisatie hiervan geborgd.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Op nationaal niveau wordt het ruimtelijk beleidskader bepaald door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken uit onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies om meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Daarmee is het beleid ten aanzien van landschap op land niet langer een rijksverantwoordelijkheid. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.
Met dit bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming omgezet naar een bestemming voor woondoeleinden. Daarnaast worden twee nieuwe woningen ontwikkeld. De omzetting en bouw van twee woningen kunnen niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ladder Duurzame Verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgestled door Provinciale Staten. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is verdere invulling gegeven aan de:
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit staan centraal in de Omgevingsvisie, zij vormen de rode draden. Daarbij horen de volgende definities:
Duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit: De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Hierbij worden vier categorien onderscheiden:
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 8):
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Beide projectgebieden zijn gelegen in ontwikkelingsperspectieven voor de Groen Omgeving, nader te definiteren als het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap.
Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De herbestemming van agrarisch bedrijf naar wonen op projectlocatie één en bouwen van twee woningen op projectlocatie twee, vormen geen belemmeringen op in de nabijheid gelegen agrarisch bedrijven (dit volgt ook uit de milieutoets in hoofdstuk vijf). De nieuwe woningen sluiten aan bij bestaande bebouwing en weginfrastructuur. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving
De provincie Overijssel zet in haar Omgevingsvisie in op ruimtelijke kwaliteit. Dit wil de provincie realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Een instrument dat hiervoor wordt ingezet is de Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). De basis van de regeling ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerkencatalogus uit de Omgevingsvisie. De regeling is ontwikkeld als eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood-voor-rood, rood-voor-groen, vab's, landgoederen etc.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal gebruik worden gemaakt van het rood voor rood beleid, een principe passend binnen de KGO. Het bestemmingsplan buitengebied geeft de volgende kaders waarbinnen rood voor rood mogelijk is:
Ook binnen het landbouwontwikkelingsgebied (de zone Ao(log)) biedt het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid voor het toepassen van de Rood voor Rood-regeling. Aanvullende voorwaarden hierbij zijn dat:
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde kaders waarbinnen rood voor rood mogelijk is. Er wordt meer dan 850 m² geslopt. De hooiberg blijft als 'karakterstiek' gebouw staan. Op projectlocatie 1 wordt de bestemming gewijzigd naar woon-doeleinden. De nieuw te realiseren woningen krijgen tevens een zelfsandig bestemmingsvlak met de bestemming woondoeleinden. Van projectlocatie één is het agrarisch bouwvlak verwijderd. Ten slotte worden geen omgeliggende agrarische bedrijven beperkt door de voorgenomen ontwikkeling (zie ook de milieutoets in hoofdstuk 5 milieuaspecten).
Voor de aanvullende eisen met betrekking tot het landbouwontwikkelingsgebied, kan worden geconcludeerd dat het beleid met betrekking tot landbouwontwikkelingsgebieden is losgelaten. Deze aanvullende regels zijn daarom niet van toepassing.
Met het voldoen aan de gestelde kaders uit het bestemmingsplan Buitengebied en het investeren in de ruimtelijke kwaliteit op de twee locaties zelf (door zowel sloop van bebouwing als het opstellen van een ruimtelijke kwaliteitsplan waarin wordt geinvesteerd in beide erven en het landschap), wordt voldaan aan de KGO-verplichtingen.
3. Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en is gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn. Deze hebben vervolgens als basis gediend voor de opgestelde inrichtingsplannen en sluiten hier dan ook op aan.
De natuurlijke laag: hoogveengebieden
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. De projectlocaties zijn gelegen in een (cultuur gebrachte) hoogveengebied (zie onderstaande afbeelding).
Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken hoogveengebieden
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).
Ontwikkelingen
De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt. In een paar kleine hoogveenreservaten wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren.
Ambitie
De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Sturing
Norm
Richting
De gronden binnen het plangebied zijn in cultuur gebracht, hoogveen is niet meer aanwezig in het plangebied of directe omgeving daarvan. De ontwikkeling is daarbij dusdanig kleinschalig dat er geen gevolgen zijn voor restanten. De grondwaterstand zal niet worden gewijzigd en de sloop van schuren en bouw van 2 woningen leidt niet tot verdroging van de ondergrond. De erfontwerpen sluiten aan bij de kenmerken van het onderliggende (weidse) landschap.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het agrarisch cultuurlandschap is ontstaan doordat de mens heeft geanticipeerd op de natuurlijke omstandigheden. Het plangebied ligt in het veenkoloniaal lansdschap (zie afbeelding)
Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken veenkoloniaal landschap
Grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Inmiddels heeft de melkveehouderij ook in grote delen zijn intrede gedaan. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing.
Ontwikkelingen
Ambitie
De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt.
Sturing
Norm
Richting
Herbestemming van het plangebied en de otnwikkelingen van twee woningen leveren een kwaliteitsimpuls en hebben geen negatieve invloed op de karakteristiek van het agrarisch cultuurlandschap. In beide ontwerpen is uitgegaan van de provinciale ambitie voor dit gebied. Door het slopen van schuren op projectlocatie 1 en deze kavel te versmallen, wordt bijgedragen aan het doorzichten en het open houden van de grote ruimtes. Projectlocatie 2 is gekozen omdat hier wordt aangesloten bij bestaande bebouwing. Dit versterkt het beeld van een lint door het landschap en voorkomt dat het open beeld vanaf de Oude Zwolseweg verdwijnt.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Zowel het nieuw te realiseren als bestaande erf zijn gelegen in het buitengebied, en vallen daarom onder 'verspreide bebouwing'.
Weergave kaart stedelijke laag,Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken
Van oudsher hebben agrarische erven een hele sterke binding met het landschap. De plaatselijke omstandigheden hebben er in Nederland voor gezorgd dat het landschap is ontstaan volgens een bepaald wetmatigheid van het toenmalig landbouwsysteem. Elk type landschap had zijn eigen erftype; opbouw, bebouwing, beplanting en relaties met omliggende gronden.
Ontwikkelingen
Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De erven gaan, door diversiteit in handelen, binnen de landschappelijke eenheid steeds meer van elkaar verschillen. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (kleine erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide).
Ambitie
De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie.
Sturing
Norm
Richting
In voorliggend plan wordt geinvesteerd op twee locaties. Op projectlocatie 1 worden diverse landschapsontsierende schuren gesloopt. De bestaande hooiberg blijft behouden. Achter de woning en hooiberg wordt een nieuwe schuur van 200 m² teruggebouwd. Door deze situering ontstaat een compacter erf, wat qua beeld laat zien dat het een voormalig agrarisch erf is geweest. Het beplantingsplan sluit aan bij het open karakter van de omgeving en bakent het erf af. Voor projectlocatie twee geldt dat voor de stedenbouwkundige opzet is gekozen voor een 'een-erf-gedachte'. Door middel van een gezamenlijke oprit worden beide erven betreden. De bouwvolumes zijn zo op elkaar afgestemd dat er een duidelijk verschil bestaat tussen hoofd- en bijgebouwen en de voor en achterkant. Door middel van het beplantingsplan wordt het erf gekoppeld aan de omgeving (open inrichting en doorzichten naar het landschap).
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid.
Binnen de laag van de beleving is enkel het aspect 'donkerte' van toepassing (zie onderstaande figuur).
Weergave kaart laag van de beleving,Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken
De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Ontwikkelingen
Ambitie
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
Sturing
Richting
De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe woonfunctie. Deze functie straat relatief weinig kunstlicht uit en sluit bovendien aan bij reeds bestaande woningen. Verlichting op het erf is laag bij de grond geplaatst en uitstraling vind naar onderen plaats. Hierdoor wordt lichtvervuiling verkomen.
Beide locaties zijn gelegen in het Bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 18 februari 2010). Ze zijn gelegen binnen de zonering 'agrarisch gebied met landschappelijke openheid: zone Ao'. Daarnaast geldt meer specifiek dat het gebied is aangewezen als Landbouwontwikkelingsgebied (LOG). Deze zone kenmerkt zich door landschappelijke openheid in combinatie met grondgebonden landbouw. De ontginningsgeschiedenis is duidelijk herkenbaar in het rationele verkavelingen wegenpatroon. De bebouwing is in een regelmatig patroon verspreid langs deze wegen gesitueerd. De agrarische bedrijven zijn relatief groot en hebben een gunstige verkaveling. De ontwatering is goed.
Het bestemmingsplan hanteert relatief strikte regels omtrent nieuwe burgerwoningen in LOG gebieden. Middels de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk rood voor rood woningen te realiseren. Hiertoe zijn in LOG-gebieden de volgende extra voorwaarden opgenomen:
In de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel is het LOG-beleid los gelaten, zoals ook is gebleken in paragraaf 3.3. Het gebied is nog steeds aangewezen om grootschalige ontwikkelingen in de landbouw mogelijk te maken, maar staat tevens toe dat andere ontwikkelingen mogelijk zijn, mits zij geen belemmeringen opwerpen voor deze agrarische bedrijven.
Met de ontwikkeling worden geen agrarische bedrijven belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast worden de projeclocaties ruimtelijk goed ingepast. Om deze redenen is de ontwikkeling uitvoerbaar.
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2013 het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen vastgesteld. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. In het plan bundelt de gemeente voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt.
Voor onderhavig plan is de combinatie van het thema 'wonen' en gebied 'buitengebied' van toepassing. Hiervoor hanteert de gemeente Ommen de volgende lijn:
Met betrekking tot wonen wil de gemeente Ommen voldoende mogelijkheden bieden aan eigen inwoners om zich te huisvesten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar jongeren, jonge gezinnen en ouderen om te voorkomen dat deze groepen de gemeente moeten verlaten. De ambitites van het gemeentelijk woonbeleid zijn:
De gemeente Ommen biedt, binnen kaders, ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:
Met betrekking tot de realisatie van nieuwe woningen in het kader van de rood voor rood-regeling, biedt het omgevingsplan ruimte voor 6 nieuwe woningen in de periode 2015-2020. De doelgroep hierbij zijn ouderen en gezinnen. Ten behoeve van de planontwikkeling is het initatief voorgelegd aan de bewoners van de Nieuweweg 8 en 9. Zij hebben aangegeven posititef tegenover de plannen te staan. Daarnaast is er een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld waarmee wordt geinvesteerd in de omgevingskwaliteit. Het behouden van bewoners uit het plangebied en creeeren van een situatie waarbij mantelzorg mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de leefbaarheid van de buurt en Noaberschap. Het sluit aan bij de beoogde doelgroep voor de rood voor rood-regeling, welke in beperkte mate toepasbaar is. De beoogde ontwikkeling past hiermee goed binnen de kaders van het Gemeentelijk omgevingsplan Ommen.
Het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Ommen dateert van 11 mei 2010. De doelstelling van het LOP is om aan te geven hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmakend van kwaliteiten en potenties. Binnen het landschapsontwikkelingsplan is voor beide locaties te zien dat deze zijn gelegen in het Veenontginningenlandschap (zie figuur).
Weergave kaart LOP
In het LOP wordt informatie gegeven omtrent het landschapsbeeld en cultuurhistorie van het veenontginngingenlandschap. Daarnaast worden kansen benoemd voor ontwikkeling van het landschap.
In het Inspiratieboek behorend bij het LOP wordt aangegeven hoe de kenmerken behouden en versterkt kunnen worden door inpassing van bebouwing. Het doel is het inspireren van iedereen die bezig is met ruimtelijke plannen in het buitengebied van Ommen. Het inspiratieboek biedt ideeën ter verbetering van de kwaliteit van het buitengebied en vormt een kader waaraan de gemeente erfinrichtingsplannen toetst.
De input uit het LOP en Inspiratieboek is in het ruimtelijke kwaliteitsplan meegenomen bij het uitwerken van de inrichtingsplannen. De voorgenomen plannen passen dan ook binnen het LOP.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Quickscan Flora en Fauna
Er heeft een quickscan Flora en Fauna plaatsgevonden naar mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit de quickscan:
Op basis van deze quickscan wordt geconstateerd dat in het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele beschermde broedvogels, vleermuizen en mogelijk steenmarter. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze soort(groepen) verwacht. In tabel 1 is een samenvatting gegeven van deze resultaten.
Op basis van deze quickscan wordt geen toetsing van de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur) en bosopstanden noodzakelijk geacht.
Overige soorten waarvoor vrijstellingen zijn opgesteld
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
Rekening houden met vogels
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.
Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
Zorgplicht en zorgvuldig handelen
In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:
Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen.
Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.
Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is er dan ook geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
In onderstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2008) weergegeven. Daaruit is op te maken dat projectlocatie 1 is op gronden met een lage archeologische verwachting. Voor projectlocatie 2 geldt dat deze is gelegen op gronden met een gematigde archeologische verwachting.
Dat betekent echter niet, dat geen archeologische waarden kunnen voorkomen, al wordt de kans op aanwezigheid daarvan zeer gering geacht. Bij aantreffen van een toevalsvondst geldt een meldingsplicht conform art. 53 van de herziene Monumentenwet 1988.
Weergave archeologische verwachtingswaardekaart
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) ingevoerd. Deze wet regelt momenteel de zorg voor ons archeologisch erfgoed en is te zien als de vertaling van het Europese Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De Wamz is een wijzigingswet en bestaat o.a. uit een herziening en aanvulling van de Monumentenwet 1988.De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de Monumentenwet 1988 zijn:
Erfgoednota en gemeentelijke beleidsadvieskaart
In 2008 heeft de gemeente een Erfgoednota vastgesteld. Ten aanzien van het erfgoed heeft de gemeente de volgende missies en ambities geformuleerd:
Missie
Ambities
Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart met beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadvieskaart kan worden ingezet voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Voor het buitengebied geldt daarbij het volgende:
Extra aandacht: de Ommerschans
Binnen het ontginningslandschap is de Ommerschans van bijzondere betekenis. Ommerschans is een ontginningsnederzetting die is ontstaan rond de verlaten schans uit 1623 tussen Ommen en Balkbrug. Rond 1820 is hier een strafkolonie ontwikkeld. De ontginningstructuur is hier nog steeds herkenbaar (een streng rechthoekig patroon van vaarwegen, vaarten en sloten). Voor het meest gaaf gebleven deel van de Ommerschans is een procedure in gang gezet om te komen tot de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht. Dit kenmerkende gebied loopt van de Ommerschans tot aan de Prinsenweg. Beide projectlocaties vallen daarmee niet binnen de kenmerkende ontginningsstructuur.
Weergave kaart Ommerschans en kenmerkende landschapsstructuur in 1895 (bron: topotijdreis.nl)
Conclusie
Op projectlocatie 1 wijzigt de bestemming van de bestaande woning. Daarnaast worden bestaande schuren afgebroken en op (groten)deels dezelfde locatie een nieuwe schuur terug gebouwd. Op projectlocatie twee zijn de gronden altijd agrarisch in gebruik geweest. Door dit gebruik zal de ondergrond tot een bepaalde diepte (ploegen) geroerd zijn. Met de ontwikkeling van twee woningen wordt de ondergrond slechts in zeer beperkte mate geroerd.
Bij onderhavig plan is geen sprake van verstoring over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm. Daarnaast wordt er bebouwing gesloopt. Dit is echter geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De bebouwing die in Archem is gesloopt, stond op boerenerven met hoge cultuurhistorische waarden. Vanuit die bril bekeken zijn deze erven, door de sloop van de opstallen, in kwaliteit vooruit gegaan.
De Ommerschans met zijn kenmerkende omliggende ontginningsstructuur is niet relevant op het voorgenomen plan.
Met betrekking tot archeologie en cultuurhistorie is het voorgenomen plan uitvoerbaar.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Vechtstromen. Hieronder is de daaruit voortkomende waterparagraaf opgenomen:
Standaard waterparagraaf
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels.
Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:
1. voorkomen en hergebruik van afvalwater
2. voorzieningen moeten voldoen aan best bestaande techniek (bbt);
3. de restlozing kan worden getoetst aan de effecten op het ontvangend oppervlaktewater (emissie / immissietoets).
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).
Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van Infomil:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water/
Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Voor projectlocatie 1 geldt dat het erf altijd agrarisch is gebruikt. De bestaande bedrijfswoning wordt met dit plan bestemd tot burgerwoning. Het feitelijk gebruik wijzigt daar mee niet; nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is hier niet noodzakelijk.
Voor projectlocatie 2 geldt dat de grond altijd in gebruik is geweest als landbouwgrond. In het verleden heeft er geen bebouwing gestaan. Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit voldoende is om te kunnen wonen, is een bodemonderzoek opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 3 Bodemonderzoek. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek zijn hieronder kort opgesomd:
In het grondwater zijn enkele zeer licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. De boven- en ondergrondmengmonsters zijn niet verontreinigd.
Op basis van het historisch vooronderzoek werd gesteld dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals verblijfsruimten) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Op projectlocatie 1 is reeds een bedrijfswoning aanwezig, welke zal worden herbestemd tot woonbestemming. Deze woning is op dit moment ook al beschermd vanwege geluid. Bij projectlocatie 1 is geluid geen issue.
Projectlocatie 2 is gelegen aan de Oude Zwolseweg (60 km/u weg). Ook op deze weg is de verkeersintensiteit dermate laag dat uitgesloten kan worden dat wegverkeer onevenredig veel lawaai oplevert. Daarnaast liggen de woningen dermate ver van de weg, dat wordt voldaan aan de eisen van de Wgh. De afstand tot de Zwolseweg/N377 is met 1.000 meter dusdanig verweg weg dat uitgesloten kan worden dat wegverkeer onevenredig veel lawaai oplevert.
Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:
Het initiatief betreft het herbestemmen van een agrarisch erf naar woonerf en realisatie van twee woningen. Een dergelijke ontwikkeling is dermate klein dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarde. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
Op de risicokaart is te zien dat er de omgeving geen risicovolle aspecten zijn die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.
Projectlocatie 1 wordt herbestemd van een agrarische bestemming naar woonbestemming. Het dichtbijzijndste agrarisch erf is gelegen op 365 meter afstand. Daarmee vormt de herbestemming geen belemmering voor deze agrarische bedrijven.
Op projectlocatie 2 worden twee nieuwe woningbouwkavels geraliseerd. Deze locatie is gelegen op ruim 300 meter van het dichtbijzijnste agrarisch erf. Daarmee vormt de ontwikkeling van twee woningbouwkavels geen belemmering voor dit agrarische bedrijf en wordt tevens een goed woon- en leefklimaat gecreeerd voor de twee woningbouwkavels.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Op de Nieuweweg 10 ligt een bedrijfsbestemming. De locatie ligt op ruim 300 meter afstand van projectlocatie 1 en 135 meter afstand van projectlocatie 2. Deze afstand maakt dat bedrijvigheid niet van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast zijn op kortere afstand van de Nieuweweg 10 reeds woonbestemmingen gelegen welke de gebruiksmogelijkheden ervan eerder beperken.
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beperkt door de bedrijven- en milieuzonering.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige milieugevolgen. Er is geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.
De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. Op projectlocatie 1 zal er een afname van verkeersbewegingen zijn aangezien een agrarisch erf (met het daarbij behorende aan- en afvoer van goederen en dieren) wordt opgeheven.
Op projectlocatie 2 worden twee nieuwe woningen gebouwd. Twee woningen genereren dusdanig weinig verkeersbewegingen dat deze geen negatieve invloed op de omgeving hebben.
Beide locaties bieden voldoende ruimte om te parkeren op eigen erf. Daarmee wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers.
Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten uit de directe omgeving. Tegelijktijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding)
van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen,zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op de bestemmingsplanen 'Buitengebied' (vastgesteld op 18 februari 2010) en herziening, 'bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013-1' en van de gemeente Ommen. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.
In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.
In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
Artikel 3 Wonen gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met woondoeleinden. Binnen de woonbestemming op projectlocatie 2 zijn twee woningen toegestaan. Dit bestemmingsplan wijkt op twee aspecten af van het bestemmiingsplan buitengebied:
Artikel 4 Agrarisch gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met een agrarische bestemming. Deze bestemming is opgenomen om gronden behorend bij het voormalig bouwvlak, op juiste wijze (passend bij het buitengebied) te bestemmen. Door het opnemen van deze bestemming vervalt het agrarisch bouwvlak en daarmee de mogelijkheid tot het bouwen van schuren.
Artikel 4 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit betreffen algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels. Voor deze algemene regels wordt aangesloten bij de algemene regels van het moederplan. Om die reden zijn in dit bestemmingsplan de algemene regels niet nader opgenomen.
In artikelen 5 en 6 van de regels staan de overgangs- en slotregels ten aanzien van bouwen en gebruik. Het laatste artikel is Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg provincie Overijssel
Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven in te stemmen met het plan.
Vooroverleg waterschap Drents Overijsselse Delta
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft hiermee een positief wateradvies.
Ook ten behoeve van vooroverleg is het concept bestemmingsplan ter kennisname aan het waterschap toegezonden.
Overleg met omwonenden
Al in een vroegtijdig stadium is overleg gevoerd met omwonenden. Twee omwonenden verdienden daarbij extra aandacht, de woningen gelegen aan de Nieuweweg 8 en 9, daar die direct tegen projectlocatie 2 zijn gelegen. De voorgenomen plannen zijn aan hen voorgelegd. Zij hebben (schriftelijk) aangegeven niet tegen de plannen te zijn.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, van 21 december 2017 tot en met 31 januari 2018, voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening neemt. Deze afspraken zijn opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. In de voorgenomen ontwikkeling draagt de initiatiefnemer de kosten van het project. Initiatiefnemer is daarbij tevens de grondeigenaar.
Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.