1.1 Aanleiding en doel
De initiatiefnemer en eigenaar van restaurant De Bootsman, gevestigd aan de Coevorderweg 19 in Stegeren, wil de bestaande bedrijfswoning bij het restaurant ook gebruiken als reguliere woning. Het restaurant en de naastgelegen woning zijn op dit moment bestemd als 'Horeca'. Deze bestemming voorziet niet in de mogelijkheid voor deze functiewijziging. Als gevolg daarvan is een nieuw bestemmingsplan voor het restaurant en de woning noodzakelijk.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt op de noordoever van de Vecht aan de Coevorderweg, ter hoogte van de aansluiting van de Driehoekweg en de Stegerdijk, op circa vijf kilometer ten oosten van het centrum van Ommen in het buurtschap Hoogengraven. De Coevorderweg verbindt het centrum van Ommen met de N34/N36 bij de Witte Paal, richting Hardenberg.
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal relatief grootschalige recreatiebedrijven in de vorm van bungalowparken, agrarische bedrijven en verspreid liggende woningen. Tegenover het restaurant ligt een basisschool. Ten noorden van het plangebied ligt een door bospercelen en houtsingels omgeven open akkerland.
Ligging van het plangebied aangeduid op de topografische kaart (Bron: www.opentopo.nl).
Het plangebied bestaat uit verschillende kadastrale percelen, bekend als gemeente Ommen sectie 01 P 205, 206, 459, 465, 490, 491. De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen bedraagt ruim 7.600 m².
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Horeca' ten behoeve van een café/restaurant en een groepsaccommodatie. Daarnaast is een bedrijfswoning toegestaan.
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (Bron: gemeente Ommen).
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk drie en vier wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.
2 Bestaande en toekomstige situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de historische ontwikkeling, het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de omliggende bebouwing de huidige situatie beschreven.
2.2 Bestaande situatie plangebied
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Coevorderweg en de parallelweg van de Coevorderweg en heeft een langwerpige vorm dat in oostelijke richting uitloopt in een punt. Het westelijk deel van het plangebied wordt in beslaggenomen door het café-restaurant 'De Bootsman' met daarbij behorende parkeerterreinen, toegangswegen, terrassen en tuinen. Het oostelijk deel van het plangebied is in gebruik als bedrijfswoning met tuinen. De bebouwing is centraal in het plangebied geconcentreerd. De grens tussen beide deelgebieden wordt gevormd door de aanbouwen aan het bedrijfsgebouw van het café-restaurant en de in het verlengde daarvan geplaatste tuinmuur.
Ter hoogte van de bedrijfswoningen en de bijbehorende tuin staat er langs de Coevorderweg en de parallelweg stevige laanbeplanting. Het café-restaurant staat vrij van beplanting. De zijde van het perceel langs de weg heeft mede hierdoor een groene uitstraling.
2.3 Voorgenomen ontwikkelingen
De voorgenomen ontwikkeling betreft het dubbelgebruik van de huidige bedrijfswoning als bedrijfswoning en een 'reguliere' woning. Hiertoe wordt de bestaande mogelijkheid voor het realiseren van een groepsaccommodatie ruimtelijk ingeperkt om voldoende afstand tussen de accommodatie en de (bedrijfs)woning te garanderen. Op de verbeelding zijn de locaties van de functies door middel van een 'functieaanduiding' opgenomen. Tussen de aanduiding ten behoeve van de groepsaanduiding en ten behoeve van het wonen is afstand van 10 meter aangehouden. Op deze manier beperken beide functies elkaar in planologische zin niet. Er worden geen nieuwe bouwwerken voorzien in het plangebied.
3 Relevant ruimtelijk beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 4.6 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
3.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 4.7.
3.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In
paragraaf 4.8 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
3.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 4.9 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
3.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
3.3.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen.
3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening sindsdien op onderdelen geactualiseerd.
3.4.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.4.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- Generieke beleidskeuzes;
- Ontwikkelperspectieven;
- Gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. Deze generieke beleidskeuzes vormen voor voorliggend initiatief geen belemmering.
Ontwikkelperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie zijn zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Hiermee geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het plangebied geldt het perspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. In dit
ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies: aan de ene kant landbouw en aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hierna wordt ingegaan deze vier lagen en de vertaling hiervan voor het plangebied van het initiatief.
Natuurlijke laag
Ter plekke van het plangebied geldt voor deze laag het gebiedskenmerk ‘dekzandvlakte en ruggen’ met een afwisselend landschap van jonge ontginningen. Deze dekzandgebieden zijn in cultuur gebracht, op de plek van het plangebied als heideontginningslandschap. De ambitie van de provincie is natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken, onder andere door beplanting met natuurlijke soorten en door benutting van de strekkingsrichting van het landschap. De dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, die
gericht is op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten die bijdragen aan het beter zichtbaar én beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Voor het plangebied geldt volgens de laag van het agrarisch cultuurlandschap het gebiedskenmerk ‘jonge heide en broekontginningslandschap’. Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en / of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en ontginningslinten met erven en kenmerkende grote
ruimtematen bepalen nu het beeld.
De ambitie is gericht op voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Gewenste ontwikkelingsrichting:
- Schaalvergroting van de bebouwing op agrarische erven;
- Transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds-woonlandschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken); werklandschappen veranderen langzaam in vrijetijds- en consumptielandschappen;
- Door de broze samenhang en de geringe eigen kwaliteit van dit landschapstype valt het landschap uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de (bedrijfs)kavel.
De ambitie is tevens gericht op het geven van een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Stedelijke laag
Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied van Ommen is deze laag niet van toepassing.
Lust- en leisurelaag
Op de plek van het plangebied is het relatief donker in de nacht. Het plangebied ligt op korte afstand en tussen gebieden die ‘donkerte’ als kwaliteit hebben. Bovendien zijn er enkele bedrijven met verblijfsrecreatie in de omgeving. Als sturingsrichting wordt in de omgevingsvisie aangegeven dat er bij ontwikkelingen in het buitengebied onnodig kunstlicht dient te worden vermeden.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken zoals deze gelden voor het plangebied.
3.4.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen provinciale ruimtelijke belangen.
3.5.1 Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen
Het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (GOP) bundelt de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. In het plan wordt onderscheidt gemaakt tussen vijf gebiedsprogramma’s: Centrum, Wonen, Werken, Kernen en Buitengebied.
Het plangebied ligt in het Buitengebied, in het Oude Cultuurlandschap. De inzet in dit gebied is vooral gericht op het behouden en versterken van de groene en blauwe kwaliteiten. Uitgangspunt in het Buitengebied is dat de ruimte voor nieuwe woningen en bedrijvigheid zeer beperkt is; nieuwe woningen zijn uitsluitend mogelijk in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ‘Rood voor Rood’, rood voor groen strategie, of als onderdeel van het duurzaam in standhouden van landgoederen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Omdat er geen nieuwe woning wordt gerealiseerd past deze ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit het GOP voor het buitengebied.
3.5.2 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen gemeentelijke ruimtelijke belangen en past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.
3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid
Het relevante ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Het aspect industrielawaai is afzonderlijk onderzocht. De resultaten van dit onderzoek is opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportage is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
4.2.1 Vooronderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Om die reden is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
4.2.2 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.1 Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd, er vindt geen uitbreiding plaats van het café/restaurant. Er is dan ook geen sprake van verkeersaantrekkende werking als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.2 Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd, er vindt geen uitbreiding plaats van het café/restaurant. Het plangebied biedt in de huidige situatie voldoende ruimte voor het parkeren van gasten van het café/restaurant. Er is als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen sprake van noodzakelijke uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen.
4.3.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.1 Vooronderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Bedrijfswoningen dienen net als reguliere woningen te voldoen aan het gestelde in Wet geluidhinder. De bedrijfswoning is in het geldende bestemmingsplan positief bestemd ten behoeve van het wonen. In de nieuwe situatie verandert dit niet.
4.4.2 Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.5 Industrielawaai
Om te bepalen of de geluidbelasting op de (bedrijfs)woning beperkt is tot een aanvaardbaar niveau en of het restaurant niet wordt beperkt door de aanwezigheid van een woning is een akoestisch onderzoek horeca-inrichting uitgevoerd. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Het onderzoek is als bijlage 1 van de
bijlagen bij toelichting opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan
4.5.1 Beoordelingskader
Bepalend voor de beoordeling van de geluidskwaliteit zijn het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximaal geluidsniveau en de indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Het restaurant is meldingplichtig in het kader van het Activiteitenbesluit. De geluidsvoorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit, zijn bedoeld voor bestaande situaties (bestaande inrichting en bestaande woningen). De geluidsvoorschriften kunnen niet zondermeer worden gehanteerd ten behoeve van een beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid van een inrichting naast een her te bestemmen woning. De methodiek van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is hierop wel toegespitst.
Ruimtelijke inpassing
In het onderzoek is derhalve de systematiek van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. Daarin wordt onderzocht of enerzijds de bedrijfsvoering van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de geluidsgevoelige bestemming (waaronder woningen) niet worden beperkt en anderzijds of enige geluidhinder ter plaatse van de geluidsgevoelige objecten tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.
De VNG-publicatie geeft per bedrijfscategorie een 'veilige' afstand voor het milieuaspect geluid, de zogenaamde richtafstand. Wanneer geluidsgevoelige bestemmingen binnen deze richtafstand - gemeten vanaf de terreingrens van de inrichting - zijn gelegen, is de vestiging van de geprojecteerde inrichting alleen gemotiveerd mogelijk indien onder andere aangetoond wordt dat ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen wordt voldaan aan geluidsgrenswaarden.
Activiteitenbesluit
Een horeca-inrichting valt onder het regime van het per 1 januari 2008 van kracht geworden ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’, ook wel ‘Activiteitenbesluit’ genoemd. In het Activiteitenbesluit is nadere regelgeving opgenomen ten aanzien van het milieuaspect geluid.
Aangegeven is aan welke waarden het langtijdgemiddelde LAr,LT en het maximale geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de binnen de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, primair dient te voldoen. Een en ander is afhankelijk van de ligging van de inrichting dan wel als geluidsgevoelig aan te merken (woon-)bestemmingen op dan wel nabij een bedrijventerrein.
Indirecte hinder
Onder ‘indirecte hinder’ wordt verstaan: ‘de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvindend buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. De indirecte hinder dient te worden beoordeeld overeenkomstig de circulaire van VROM uit 1996. Deze geeft aan dat de indirecte hinder beoordeeld wordt als wegverkeerslawaai en getoetst dient te worden
aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidsniveau.
In voornoemde Circulaire wordt geadviseerd de verkeersbewegingen vanwege het inrichtingsgebonden verkeer gescheiden van het overige verkeer te beoordelen. De beoordeling vindt plaats op een wijze die nagenoeg overeenkomt met die voor wegverkeerslawaai. Voor de geluidsbelasting LAeq geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A) ter plaatse van de gevels van omliggende woningen en/of andere geluidsgevoelige bestemmingen.
4.5.2 Onderzoek
In het onderzoek zijn op basis van de representatieve bedrijfssituatie van de horeca-inrichting op de gevels van de her te bestemmen bedrijfswoning de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus berekend. Tevens is de indirecte hinder, zijnde de geluidsbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting, beschouwd.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Wanneer de gemiddelde geluidsniveaus worden getoetst aan het toetsingskader voor een rustige woonomgeving in het kader van het gestelde in de VNG-publicatie van respectievelijk 45, 40 en 35 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode, dan kan worden gesteld dat hier op alle beoordelingspunten aan kan worden voldaan.
De langtijdgemiddele beoordelingsniveaus ter plaatse van de her te bestemmen burgerwoning als gevolg van het in werking zijn van de horeca-inrichting, bedraagt ten hoogste 38 dB(A) in de avondperiode. Maatgevend voor het geluidsniveau is het in werking zijn van de afzuiginstallatie van de keuken. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) conform het gestelde in de VNG-publicatie.
Maximale geluidsniveaus
Wanneer de maximale geluidsniveaus worden getoetst aan het toetsingskader van respectievelijk 65, 60 en 55 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode, dan kan worden gesteld dat hier op alle beoordelingspunten aan kan worden voldaan.
Indirecte hinder
Wanneer de geluidsbelastingen als gevolg van de indirecte hinder wordt beoordeeld overeenkomstig de circulaire van VROM uit 1996, dan kan worden gesteld dat op alle beoordelingspunten kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidsniveau.
4.5.3 Conclusie
Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de (bedrijfs)woning ter plaatse van alle ontvangerpunten kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Het aspect industrielawaai als gevolg van de horeca-inrichting vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
4.6.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. De ontwikkeling is aan te merken als 'niet in betekenende mate'. Een nader onderzoek naar de bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.7.1 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd en er vindt geen uitbreiding plaats van het verharde terrein. Van extra watercompensatie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook geen sprake. Daarnaast is er geen sprake van uitbreiding van het aantal woningen of het cafe/restaurant. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de bestaande riolering voor de afvoer van het afvalwater.
4.7.2 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8.1 Vooronderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreerd, er worden geen bouwwerken gesloopt en er vindt geen uitbreiding plaats van het verharde terrein. De ontwikkeling leidt niet tot vernietiging van leefgebied van beschermde plant- en diersoorten en heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000 gebieden en de ecologische hoofdstructuur.
4.8.2 Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1.1 Beoordelingskader
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten.
4.9.1.2 Onderzoek
Op basis van de geldende archeologische beleidskaart worden in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied beschermende regelingen opgenomen voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan een 'gematigde archeologische verwachtingswaarde'.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Er worden geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
4.9.1.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
In en in de directe omgeving van het plangebied komen rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten voor. Daarnaast is het plangebied geen onderdeel van een beschermd dorps- of stadsgezicht.
4.9.2.2 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.10.1 Beoordelingskader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
4.10.2 Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bungalowparken gevestigd: Buitenplaats De Berghorst en bungalowpark Libra. Op het eerste park is een propaantank aanwezig en op het tweede park een opslag tank voor gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Voor de propaantank geldt een afstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van 30 meter. De afstand tot de bedrijfswoning bedraagt ruim 180 meter. Voor de opslagtank voor gevaarlijke stoffen geldt een afstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van 20 meter. De afstand tot de bedrijfswoning bedraagt ruim 310 meter.
Groepsgebonden risico
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bedrijfswoning naar een 'reguliere' woning. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd, er vindt geen uitbreiding plaats van het café/restaurant en het aantal woningen neemt niet toe. Er is dan ook geen sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
4.10.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied komen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen voor.
4.10.4 Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied komen geen buisleidingen voor.
4.10.5 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
Het onderzoek naar milieu- en omgevingsaspecten vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5 Toelichting op de regels
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Buitengebied, Coevorderweg 19 en 19a Stegeren' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de functie van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in wonen. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied' en het bestemmingsplan 'Ommen-Zuid' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In
paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 5: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 6: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
- artikel 7: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
- artikel 8: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
- artikel 10: in dit artikel worden algemene wijzigingsregels beschreven wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemmingen te wijzigen en onder welke voorwaarden.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
artikel 12 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
5.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen onderscheiden:
- Horeca: deze bestemming is bedoeld ten behoeve van het functioneren van het cafe/restaurant. Daarnaast is door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - groepsaccommodatie' opgenomen dat een groepsaccommodatie is toegestaan en door middel van de aanduiding 'wonen' dat een woning is toegestaan. Op de verbeelding is een afstand van 10 meter aangehouden tussen beide aanduidingsvlakken, zodat beide functies geen planologische beperking voor elkaar vormen. De afstand van 10 meter komt overeen met de richtafstand voor recreatieve nachtverblijven uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
- Verkeer: deze bestemming is opgenomen ten behoeve van het resterende deel van het plangebied in het uiterst westelijk gelegen deel ervan dat is ingericht ten behoeve van een fietspad. In het geldende bestemmingsplan heeft dit deel van het plangebied de bestemming 'Horeca'. Deze gronden behoren echter niet tot het eigendom van de initiatiefnemer.
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
6.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
7.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie Overijssel. bevoegde instanties. De provincie heeft aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling past in het ruimtelijke beleid en dat er vanuit het provinciaal belang geen beletselen zijn voor het vervolg van de procedure. Met het toesturen van het plan is tevens voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Bro.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, Coevorderweg 19 en 19a Stegeren’ heeft vanaf donderdag 9 november 2017 tot en met woensdag 20 december 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Het plan lag in analoge vorm ter inzage bij de afdeling Publieksdienst in het gemeentehuis te Ommen. Het plan was in digitale vorm te raadplegen op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en via de gemeentelijke website. Tijdens de inzage termijn kon een ieder schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen naar voren brengen. Woensdag 20 december 2017 was de laatste dag van de inzagetermijn. De mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad Vechtdal Centraal van dinsdag 7 november 2017 en in de Staatcourant van 8 november 2017 (nr. 63624).
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingebracht.