direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Vechtoevers-Zuid, Ommen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0001-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Vechtoevers-Zuid, Ommen met identificatienummer NL.IMRO.0175.buiten2012bp0001-va01 van de gemeente Ommen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroep

vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning al dan niet met deelruimte in een omvang die ondergeschikt is aan de woonfunctie.

1.11 bedrijfsmatige exploitatie:
  • a. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van kavels grond of standplaatsen (met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie) ten behoeve van de door de huurders te plaatsen kampeermiddelen, welke huurders elders hun hoofdverblijf hebben en/of;
  • b. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van verblijfsaccommodatie voor korte perioden, waarbij in de maanden april tot en met september maximaal 6 weken aan dezelfde persoon verhuurd mag worden en die elders zijn of haar hoofdverblijf heeft;
1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein vereist is, ten dienste van staat.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning.

1.17 bijgebouw:

een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning;

1.18 boomhut:

een vorm van recreatief nachtverblijf op palen;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 caravan:

een mobiel kampeermiddel dat kan worden aangemerkt als aanhangwagen in de zin van de Regeling Voertuigen.

1.23 centrale voorzieningen:

gebouwen op verblijfsrecreatieve terreinen zoals een bedrijfswoning, een receptie, een kantine, horeca, een kampwinkel, een zwembad en soortgelijke gebouwen ten dienste van de bedrijfsvoering;

1.24 extensieve recreatie:

vormen van recreatief medegebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis -en picknickplaatsen;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.27 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.28 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan, stacaravan of camper;

1.29 kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen, trekkershutten, boomhutten en tenthuisjes;

1.30 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.31 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is omgeven;

1.32 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.33 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.34 ruimtelijk kwaliteitsplan:

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van het landschapsontwikkelingsplan Ommen en het Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit, waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven.

1.35 seizoensstandplaats:

standplaats waar gedurende meerdere aaneengesloten maanden hetzelfde kampeermiddel, niet zijnde een stacaravan, is/wordt geplaatst.

1.36 stacaravan:

een kampeermiddel dat voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. onder de stacaravan moet een origineel as/wielstelsel aanwezig zijn;
  • b. de stacaravan mag maximaal uit één bouwlaag bestaan;
  • c. de stacaravan staat op het maaiveld en de stacaravan, of afzonderlijke delen daarvan, is op het terrein voort te bewegen als aanhanger;
  • d. de stacaravan mag niet zijn/worden opgebouwd uit steenachtige materialen.
1.37 toeristische standplaats:

een standplaats die bedoeld is voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.38 tenthuisje:

een recreatieve verblijfplaats met vaste wanden en een dak van tentzeil dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.39 trekkershut:

een houten blokhut dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.40 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel; bij bebouwing nabij kruisingen of splitsingen is de voorgevel de gevel die gericht is naar de weg vanwaar toegang tot het perceel wordt verkregen; bij meerdere toegangen is die vanaf de straat waaraan de bebouwing gelegen is, maatgevend.

1.42 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.43 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen.

1.44 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de weg

afstand gemeten vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de dichtstbijzijnde berm aan de zijde van de weg.

2.2 afstanden tussen bouwwerken en tot perceelsgrenzen

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen, worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:
  • a. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • b. de bouwdelen en ruimten, voor zover gelegen onder het aansluitende en afgewerkte terrein, worden niet meegerekend, uitgezonderd recreatiewoningen
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
  • a. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  • c. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  • d. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak groter is dan 0,75 m, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buitenwerkse gevelvlak, wordt de geprojecteerde oppervlakte, indien dit kleiner is dan 0,5 m², niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte.
2.8 meten:

bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden en mits de verticale projectie van de gevel zelf op of achter de bouw- c.q. bestemmingsgrens blijft.

2.10 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.11 vloeroppervlakte (bruto)

te meten overeenkomstig de definitie voor oppervlakte van een gebouw.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen en andere groenvoorzieningen.
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. extensieve recreatie.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien van houtsingels en ander opgaand houtgewas.
3.3.2 Uitzondering op verbod

Het in 3.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien met de in lid 3.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het betreffende landschapselement.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsmatige exploitatie van één kampeerterrein;
  • b. centrale voorzieningen ten dienste van het kampeerterrein;
  • c. sport- en speelterreinen ten dienste van het kampeerterrein;
  • d. recreatiewoningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluitingsweg': tevens een ontsluitingsweg ten behoeve van de ontsluiting van aan het kampeerterrein grenzende gronden;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden;
  • h. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van het verblijfsrecreatieve terrein;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': het voorkomen van lichtuitstraling op foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' zijn uitsluitend een sport- en speelterrein, wandel- en fietspaden, parkeerterein en overloopcamping toegestaan;
  • k. bijhorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels

4.2.1 Algemeen
  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. recreatiewoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. speel- en sporttoestellen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - centrale voorzieningen' mogen geen centrale voorzieningen worden gerealiseerd. Gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en opslag zijn ter plaatse van die aanduiding wel toegestaan;
  • f. stacaravans zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravans'.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. het gezamenlijke oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak vermeerderd met 25%;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 5,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet neer bedragen dan 10 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 m bedraagt;
4.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 2;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 m of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,5 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter bedragen of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 6 m bedraagt;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 meter bedragen of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4 m bedraagt;
  • g. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m2 bedragen of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 150 m2 bedraagt.
4.2.4 Recreatiewoningen
  • a. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 3;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 300 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 300 m3 bedraagt;
  • c. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 3 m of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 3 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 6 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 6 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 3,75 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 3,75 m bedraagt;
  • f. het oppervlak van bijgebouwen bij een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 6 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 6 m2 bedraagt;
  • g. het oppervlak van overkappingen bij een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 15 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 15 m bedraagt.
4.2.5 Trekkershutten en tenthuisjes
  • a. het aantal trekkershutten en tenthuisjes mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 32;
  • b. het oppervlak van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 28 m2 bedraagt.
  • c. het oppervlak van een tenthuisje mag niet meer bedragen dan 36 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 36 m2 bedraagt.
  • d. de goothoogte van trekkershutten en tenthuisjes mag niet meer bedragen dan 4,3 m of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,3 m bedraagt.
4.2.6 Boomhutten
  • a. het aantal boomhutten mag niet meer bedragen dan 8;
  • b. het oppervlak mag per boomhut niet meer bedragen dan 28 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 28 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een boomhut mag niet neer bedragen dan 10 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 m bedraagt;
  • d. de onderste verblijfsruimte van een boomhut mag niet minder dan 3 meter boven peil worden gesitueerd of niet meer dan de bestaande hoogte indien deze minder dan 3 m bedraagt.
4.2.7 Stacaravans
  • a. het aantal stacaravans mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 120;
  • b. het totale oppervlak van een stacaravan inclusief bijgebouw en/of aanbouw mag maximaal 60 m2 bedragen of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 60 m2 bedraagt, waarbij de oppervlakte van het bijgebouw en/of aanbouw niet meer bedraagt dan maximaal 6 m2 of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 6 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 3,75 m of niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer dan 3,75 m bedraagt.
4.2.8 Speel- en sporttoestellen
  • a. de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 12 m
4.2.9 Nutsvoorzieningen
  • a. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m3
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooijlijn mag niet meer bedragen dan 1,50 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 1,50 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 2 m bedraagt.
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken t.b.v. bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2.2 en een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit dient te worden versterkt, hetgeen aangetoond wordt met een ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden beperkt.
4.4.2 Afwijken t.b.v. recreatiewoningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2.4 en een grotere inhoud van recreatiewoningen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit dient te worden versterkt, hetgeen aangetoond wordt met een ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • b. er dient sprake te zijn van een toegevoegde waarde voor het bestaande recreatieve product;
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de vergroting mag er niet toe leiden dat de recreatiewoningen als groepsaccommodaties worden gebruikt.
4.4.3 Afwijken t.b.v. ruimere goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2 en hogere goot- en bouwhoogtes van gebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
4.4.4 Afwijken t.b.v bouwhoogte speel- en sporttoestellen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2.8 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor speel- en sporttoestellen met inachtneming van het volgende:

  • a. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden tot ten hoogste 18 m;
  • b. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • c. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast;
4.4.5 Afwijken t.b.v. bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2.10 voor het overschrijden de genoemde hoogtematen met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 4.2.10 onder d mag niet meer bedragen dan 10 meter
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van kampeermiddelen, tenthuisjes, trekkershutten, boomhutten, recreatiewoningen en bedrijfsgebouwen voor permanente bewoning;
  • b. het gebruiken van gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van sport- en speelterrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden', het gebruik van gronden en bouwwerken voor verlichting zonder afscherming van lichtuitstraling over foerageergebieden en/of vliegroutes van vleermuizen;
  • d. het gebruiken van gronden en bouwwerken conform de bestemming zonder dat de afschermende groenvoorziening, zoals aangegeven in paragraaf 5.2 van het Ruimtelijk Kwaliteitsplan als opgenomen in bijlage 1 is gerealiseerd. De afschermende groenvoorziening moet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op bestaand legaal gebruik;
4.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend

  • a. het gebruiken van bedrijfswoningen voor een aan huis gebonden beroep voorzover het oppervlak ten behoeve van deze activiteit niet meer bedraagt dan 100 m2.
  • b. het gebruik van horecagelegenheden door derden (anderen dan verblijfsrecreanten van het eigen recreatieterrein).
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken t.b.v. gebruik kampeerterrein
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.1, zodanig dat er naast kampeermiddelen, trekkershutten, tenthuisjes, stacaravans en boomhutten en recreatiewoningen ook andere en vernieuwende vormen van verblijfsrecreatieve middelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf aanwezig mogen zijn, met inachtneming van het volgende:
    • 1. afwijking is slechts mogelijk voor maximaal 10% van het aantal standplaatsen;
    • 2. er dient sprake te zijn van een toegevoegde waarde voor het bestaande recreatieve product;
    • 3. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.5.1 onder d en het gebruik voor recreatief nachtverblijf toestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.
    • 2. het parkeren wordt in voldoende mate op eigen terrein voorzien.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen of egaliseren;
  • b. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. verwijderen van opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden.
4.7.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 4.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg van de nevengeul, de bijbehorende oevers en voorzieningen;
  • d. betrekking hebben op de inrichting van de camping op gronden die in het beplantingsontwerp, zoals opgenomen in paragraaf 5.2 in bijlage 1, zijn aangeduid met de letter B.
4.7.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 4.7.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van een inrichtingsplan kan aantonen dat elders op het verblijfsrecreatieve terrein compensatie plaatsvindt van de verloren natuur- of landschapswaarden als gevolg van de uitgevoerde werken of werkzaamheden.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsmatige exploitatie van één terrein voor kampeermiddelen;
  • b. centrale voorzieningen ten dienste van het terrein voor kampeermiddelen, uitsluitend in de vorm van sanitaire voorzieningen, opslag en receptie;
  • c. behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden;
  • d. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van het verblijfsrecreatieve terrein;
  • e. bijhorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels

5.2.1 Algemeen
  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het terrein voor kampeermiddelen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. speel- en sporttoestellen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. het gezamenlijke oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen 250 m2
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet neer bedragen dan 6 m;
5.2.3 Speel- en sporttoestellen
  • a. de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 6 m
5.2.4 Nutsvoorzieningen
  • a. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m3
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooijlijn mag niet meer bedragen dan 1,50 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 1,50 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 2 m bedraagt.
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken t.b.v. bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.2.2 en een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit dient te worden versterkt, hetgeen aangetoond wordt met een ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden beperkt.
5.4.2 Afwijken t.b.v. ruimere goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.2 en hogere goot- en bouwhoogtes van gebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
5.4.3 Afwijken t.b.v bouwhoogte speel- en sporttoestellen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.2.3 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor speel- en sporttoestellen met inachtneming van het volgende:

  • a. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden tot ten hoogste 12 m;
  • b. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • c. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast;
5.4.4 Afwijken t.b.v. bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.2.5 voor het overschrijden de genoemde hoogtematen met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 5.2.5 onder d mag niet meer bedragen dan 10 meter
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  • b. het gebruiken van gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van sport- en speelterrein;
  • c. het gebruiken van gronden ten behoeve van stacaravans;
  • d. het gebruiken van gronden en bouwwerken conform de bestemming zonder dat de afschermende groenvoorziening, zoals aangegeven in paragraaf 5.2 van het Ruimtelijk Kwaliteitsplan als opgenomen in bijlage 1 is gerealiseerd. De afschermende groenvoorziening moet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op bestaand legaal gebruik;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken t.b.v. gebruik
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.1, zodanig dat er naast kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, ook andere en vernieuwende vormen van verblijfsrecreatieve middelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf aanwezig mogen zijn, met inachtneming van het volgende:
    • 1. afwijking is slechts mogelijk voor maximaal 10% van het aantal standplaatsen;
    • 2. er dient sprake te zijn van een toegevoegde waarde voor het bestaande recreatieve product;
    • 3. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 5.5.1 onder d en het gebruik voor recreatief nachtverblijf toestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.
    • 2. het parkeren wordt in voldoende mate op eigen terrein voorzien.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen of egaliseren;
  • b. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. verwijderen van opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden.
5.7.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 5.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg van de nevengeul, de bijbehorende oevers en voorzieningen;
  • d. betrekking hebben op de inrichting van de camping op gronden die in het beplantingsontwerp, zoals opgenomen in paragraaf 5.2 in bijlage 1, zijn aangeduid met de letter H.
5.7.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 5.7.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van een inrichtingsplan kan aantonen dat elders op het verblijfsrecreatieve terrein compensatie plaatsvindt van de verloren natuur- of landschapswaarden als gevolg van de uitgevoerde werken of werkzaamheden.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, bruggen en viaducten;
  • b. boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. bijbehorende voorzieningen zoals: fiets- en voetpaden en andere verhardingen, bermen en bermsloten, picknickplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8 m bedragen.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oevers;
  • b. extensieve recreatie;
  • c. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • d. maximaal 2 bruggen met bijbehorende wegen;
  • e. daarbij behorende voorzieningen zoals kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, kleinschalige aanlegvoorzieningen en andere voorzieningen;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', tevens een winterstalling voor boten en bijbehorende aanlegvoorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden en bouwwerken zonder dat de afschermende groenvoorziening, zoals aangegeven in het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 1 is gerealiseerd. De groene afscherming moet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op bestaand legaal gebruik;

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. aan huis-verbonden beroepen;
  • c. bed & breakfast.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

waarbij geldt dat geluidgevoelige objecten uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd.

8.2.2 Woningen
  • a. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
  • b. de woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt;
  • d. de goothoogte van de woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,5 m2 bedraagt;.
  • e. de bouwhoogte van de woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 10 m of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 m bedraagt.
8.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bebouwing dient binnen een zone van 30 m op het achtererf en zijerf, gemeten ten opzichte van het gedeelte van de woning dat als oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden aangemerkt, te worden geplaatst;
  • c. de bebouwing dient minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning te worden gesitueerd;
  • d. bijgebouwen en overkappingen met een plat dak en een bouwhoogte van maximaal 3 m moeten minimaal op 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
  • e. aanbouwen en uitbouwen dienen op minimaal 2,5 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  • f. bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • g. bebouwing op het achtererf en op het zijerf dient op minimaal 10 m uit de as van de langs het erf gelegen weg te worden gebouwd;
  • h. de totale oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  • i. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • j. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bij erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. bij overige erfafscheidingen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. bij overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijkingsbevoegdheid situeringseisen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de situeringseisen zoals bepaald in lid 8.2.3 sub a tot en met g, met inachtneming van het volgende:

  • a. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
  • b. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.3.2 Afwijkingsbevoegdheid t.b.v. hogere goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 8.2 en hogere goot- en bouwhoogtes van gebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
8.3.3 Afwijken t.b.v. bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 8.2.4 voor het overschrijden de genoemde hoogtematen met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 8.2.4 onder c mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding, waaronder begrepen de wateraanvoer- en afvoer, de waterberging alsmede dijken, kades, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

9.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien uit een schriftelijke verklaring van het waterschap volgt dat het waterstaatsbelang en het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ruimte tussen bouwwerken
  • a. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
    • 1. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 m daarboven minder dan 1 m breed zijn;
    • 2. niet toegankelijk zijn.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken:

  • binnen een afstand van 100 m van de molen niet meer bedragen dan het onderste punt van de verticaal staande molenwiek, gemeten vanaf N.A.P.;
  • binnen een afstand van 100 tot 300 m van de molen niet meer bedragen dan de hoogte berekend met behulp van de volgende formule: H(x)=X/50 + 0,2*Z waarin:
    H(x)= de maximaal toelaatbare hoogte
    X = de afstand tot de molen
    Z= askophoogte

met dien verstande dat bij vervanging van bestaande bebouwing de bestaande bouwhoogte ten hoogste is toegelaten, indien sprake is van herbouw op dezelfde locatie

Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland AHN is de maaiveldhoogte ter plaatse van de molen 4,7 m en bedraagt de askophoogte gemeten ten opzichte van NAP 18,10 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, mits de belangen van de molen niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient vooraf advies te worden ingewonnen van de Stichting Ommer Molens.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde , of van werkzaamheden

  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting.
  • b. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in dit lid onder a wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient vooraf advies te worden ingewonnen van de Stichting Ommer Molens;
  • c. Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
    • 1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid kleinschalige duurzame energievoorzieningen

Voor zover niet vergunningvrij, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. het bouwen en gebruiken van één of meer collectoren voor warmteopwekking of één of meer panelen voor elektriciteitsopwekking met een maximale hoogte van 2 meter binnen bouwvlakken dan wel in een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte wordt gemeten vanaf maaiveld;
    • 2. voor zover plaatsing plaatsvindt op een dakvlak gerekend wordt ten opzichte van het dakvlak;
  • b. het plaatsen en gebruiken van één of meer kleinschalige windturbines tot een maximale tiphoogte van 15 meter binnen bouwvlakken, met dien verstande dat windturbines niet zijn toegestaan in de EHS en bij recreatiewoningen.
  • c. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend:
    • 1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing en voor zover aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.

14.2 Wijzigingsbevoegdheid (gedeeltelijk) verwijderen dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 Wro te wijzigen ten behoeve van het vergroten, verkleinen of verwijderen van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie met inachtneming van het volgende. Planwijziging mag alleen plaatsvinden nadat:

  • a. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de eigenaar;
  • b. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de beheerder van de rivier en de waterkering.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de plaatsing op het bouwperceel;
  • c. de dakhelling;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voorzover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

    • 1. ten aanzien van het gestelde onder a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
    • 2. ten aanzien van het gestelde onder b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
15.2 Algemene parkeerregel
  • a. Bij een feitelijke gebruiksverandering of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen,  in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  • b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. Indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    • 2. Indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  • c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1 met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Vechtoevers-Zuid, Ommen.