direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wonen Haven Oost Ommen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de herontwikkeling van het gebied Haven Oost in Ommen mogelijk wordt gemaakt. Het bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarbinnen enkel de voorgenomen ontwikkeling van het gebied Haven Oost Ommen wordt vertaald. Het bestemmingsplan bestaat, naast deze toelichting, uit een plankaart en regels. In dit hoofdstuk worden de aanleiding, ligging en begrenzing van het plangebied, het vigerende bestemmingsplan en leeswijzer van dit bestemmingsplan uiteen gezet.

In 2003 heeft de gemeenteraad van Ommen besloten om het Havengebied van Ommen te transformeren naar woongebied. De gemeente Ommen streeft naar een verbeterde stedenbouwkundige verbinding van de woonwijken De Strangen en Ommeres met het centrum. Het bedrijventerrein Havengebied is gelegen tussen de woonwijken en het centrum en zorgt ervoor dat de woonwijken afgesneden zijn van de kern Ommen. Door de huidige bestemming van het bedrijventerrein te vervangen door een woongebied ontstaat een passende aansluiting met de omliggende woonwijken. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft betrekking op het oostelijke gedeelte van het Havengebied en sluit aan op Havengebied West waar reeds woningbouw ontwikkeld is.

In november 2019 is door de raad met de ontwikkelvisie de grondexploitatie Haven Oost geopend en daarmee is een start gegeven aan de planontwikkeling Haven Oost.

Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld op basis van de regiekaart voor Haven Oost.

Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument uit de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente wordt geacht voor het hele grondgebied één of meer bestemmingsplannen vast te stellen. Bestemmingsplannen zijn een instrument om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente Ommen het gereedschap in handen om de gewenste ruimtelijke en functionele kwaliteit van de nieuwe situatie in Ommen te reguleren.

1.2 Ligging en begrenzing

Ten noordoosten van het centrum van Ommen ligt het plangebied van Haven Oost. Het plangebied is ruim 3,8 ha groot.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de achterzijden van de bedrijvigheid langs de Strangeweg. Aan de westzijde is de plangrens het gedempte, voormalige verbindingskanaal en havenbekken, Haven Oost. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Ommeresstraat en de jaren ‘70 wijk, De Strangen. Aan de zuidzijde grenst het gebied deels aan de Algemene begraafplaats en deels aan de achterzijden van de kavels langs de Hardenbergerweg.

Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0001.png"

Globale ligging (plangebied: wit omcirkeld, bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0002.png"

Globale begrenzing (plangebied: rood omlijnd, bron: Google Maps)

Voor de exacte locatie en begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan worden geraadpleegd.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied van Haven Oost maakt onderdeel uit van Bestemmingsplan Havengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Ommen op 29 maart 2007. Het plangebied is voorzien van uit te werken bestemming 'woongebied'. Binnen de planperiode van 10 jaar is geen uitwerkingsplan opgesteld voor dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0003.png"

Uitsnede vigerend Bestemmingsplan Havengebied

Om de beoogde ontwikkeling van Havengebied Oost juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheidsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de procedure van het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie goed ontsloten. Het gebied ligt aan de noord- en de zuidzijde tussen de uitvalswegen, de Strangeweg en de Hardenbergerweg. Deze worden verbonden door de Ommeresstraat aan de oostzijde en de Haven Oost en Haven West aan de westzijde. Binnen de grenzen van het plangebied bevinden zich in de huidige situatie geen wegen.

Het gebied Haven Oost is samen met Haven West onderdeel van de transformatie van (voormalige) bedrijvigheid naar een gebied met een nieuwe betekenis voor Ommen. Ommen heeft, gezien de omvang van de stad een groot aandeel aan bedrijvigheid dat aan de zuidzijde vrij dicht tegen het centrum aan ligt. De Rotbrink, aan de noordzijde van Ommen, is de meest recente grote uitbreiding van de Ommense structuur van bedrijventerreinen. Mede aangelegd om elders meer ruimte te maken voor transformatie. Het voormalig havengebied is het oudste en meest centraal gelegen deel van deze clustering van bedrijvigheid. Het is nu de plek waar hedendaagse bedrijvigheid, historische en nieuwe vormen van wonen en stadsrandfuncties, als de Algemene Begraafplaats bijeenkomen.

Aan de noordzijde van het plangebied vormt de langwerpige loods van Straal- en Spuitbedrijf Buitenhuis een afscherming tussen de bedrijven ten noorden van het plangebied en het onbebouwde deel ten zuiden van de loods.

Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde van de Algemene Begraafplaats. In het plangebied langs Haven Oost zijn in de huidige situatie enkele bedrijven gevestigd. De (voormalige) activiteiten op het terrein variëren van detailhandel en bedrijvigheid tot een vlieger museum.

Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0004.png"

Huidige situatie noordzijde plangebied (links de loods, bron: Google Street View)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0005.png"

Huidige situatie noordzijde plangebied (rechts de loods, bron: Google Street View)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0006.png"

Huidige situatie zuidzijde plangebied (tuincentrum, bron: Google Street View)

2.2 Toekomstige situatie

Gemeente Ommen is voornemens om Haven Oost te ontwikkelen tot een gemengd woon- en werkgebied. Binnen het plangebied worden van de bestaande bebouwing de loods van de spuiterij en de trafogebouwtjes behouden. De overige bebouwing wordt gesloopt. De ontwikkeling van het plangebied zorgt ervoor dat de omliggende wijken beter met elkaar worden verbonden en moet leiden tot een impuls voor de ontwikkeling van het Havenpark als belangrijke groenstructuur van Ommen.

Programma

Het beoogde woningbouwprogramma voor Haven Oost bestaat uit maximaal 129 woningen waaronder grondgebonden woningen en appartementen. De woningen zijn verdeeld over een aantal 'bouwvelden'. Naast de woningen die beoogd zijn op de bouwvelden voorziet onderhavig plan ook in de mogelijkheid voor maximaal 12 woningen in de loods.

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn drie woningen meegenomen. Deze woningen zijn meegenomen in bovengenoemd maximaal aantal woningen. Een van de drie woningen betreft de voormalige bedrijfswoning van de Welkoop aan Haven Oost 4. De andere twee woningen worden mogelijk gemaakt op het achtererf van de bedrijfswoning.

Ten noorden van het plangebied aan de Haven Oost is een kantoorlocatie beoogd van ca. 2.200 m².

De loods van de voormalige spuiterij dient als afscheiding, met een geluidswerende functie, van de ten noorden gelegen bedrijven. Daarnaast krijgt de loods een meervoudige functie voor het plangebied. Voor de loods, ook wel HO24 (Haven Oost 24) is een ontwikkelconcept opgesteld. Het gebiedsconcept voor de loods aan de Haven Oost 24 en omgeving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden omdat het gebouw qua volume en afbakening van het gebied zo prominent aanwezig is. De loods wordt ingezet als verzamelgebouw dat kan dienen voor verschillende functies waaronder, recreatie, horeca, wonen, werken, zorg en andere maatschappelijke functies.

De openbare ruimte van het plan heeft een sterke samenhang maar kent ook verschillende karakters. Vrijwel iedere woning ligt direct aan een groenstructuur. De aangrenzende begraafplaats wordt ruimtelijk ingepast in onderhavig plan door toepassing van een groene zoom rondom de begraafplaats en het doortrekken van de zichtlijnen in het plangebied. De Fabrieksstraat is bestemd voor langzaam verkeersgebruikers en parkeren en krijgt een industriële uitstraling. Door de knip in de infrastructuur aan het Havenpark ontstaat een ontspannen woonmilieu aan het Havenpark. Navolgende afbeelding toont de ruimtelijke hoofdstructuur van het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0007.png" Ruimtelijke hoofdstructuur openbaar gebied (bron: Eekhof Stedenbouw)

Verkeer en parkeren

De woonlocatie Haven Oost wordt ingericht als verblijfsgebied conform de richtlijnen van het Duurzaam Veilig beleid. Fietsers maken gebruik van de rijbaan. De buurt wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Ommeresstraat en Haven Oost (de weg). In het plangebied zelf wordt ‘Het groene Lint’ ingericht als interne ontsluitingsweg, mogelijk in één richting.

Het fietsverkeer wordt ontsloten via de Ommeresstraat, Haven Oost (de weg). De Fabrieksstraat is bestemd voor langzaam verkeersgebruikers en ook toegankelijk voor hulpverleningsdiensten.

Het plangebied wordt aan de oostzijde op twee plekken ontsloten via de Ommeresstraat: ten noorden van de bestaande loods en ten noorden van de begraafplaats. Via de weg ten noorden van de loods is de loods bereikbaar en hier zijn tevens parkeerplaatsen in de openbare ruimte beoogd. De ontsluiting van het plangebied ten noorden van de begraafplaats gaat aan de westzijde om de begraafplaats heen en sluit in het zuiden van het plangebied aan op de Haven Oost (blauwe stippellijn in onderstaande afbeelding).

In de Haven Oost wordt aan de zuidzijde een knip gemaakt zodat deze weg geen doorgaande functie meer heeft maar alleen toegankelijk is voor gebiedseigen verkeer of bestemmingsverkeer. Het plangebied wordt grotendeels autoluw.

Parkeren wordt zo veel mogelijk op eigen terrein gerealiseerd. Iedere grondgebonden woning voorziet in minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. Daarnaast zijn er enkele zones in de openbare ruimte voor parkeren voorzien. Parkeren ten noorden van de loods HO24 ten behoeve van gebiedseigen parkeren en bestemmingsverkeer gebeurt vanaf de Ommeresstraat.

Navolgende afbeelding toont de regiekaart voor de beoogde ontwikkeling van Haven Oost. Voor de complete regiekaart inclusief legenda wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting. De aspecten verkeer en parkeren worden nader onderbouwd in paragraaf 4.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0008.png" Regiekaart (bron: Sweco)

De bebouwing in het plangebied is verder uitgewerkt in het Beeldkwaliteitsplan Haven Oost (Bijlage 2). Dit beeldkwaliteitsplan is tevens gekoppeld aan de regels van dit plan waarbij bouwplannen worden getoetst aan de criteria voor het betreffende deelgebied. Het plangebied is opgedeeld in vier deelgebieden. Navolgende afbeelding toont de situering van de deelgebieden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0009.png"

Deelgebieden plangebied (bron: Beeldkwaliteitsplan Haven Oost)

Middels een inrichtingsplan wordt de herontwikkeling van het plangebied nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Planspecifiek

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van het nut en de noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van in totaal 128 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarnaast wordt tevens in een kantoorlocatie voorzien. Slechts een deel van het plangebied is in de huidige situatie bebouwd. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt deze ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient de behoefte van de ontwikkeling beschreven te worden. De ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Daarmee wordt aangesloten bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk kan worden voorzien is derhalve niet nodig.

In Ommen is met name behoefte aan woningen voor starters, 1 en 2 persoonshuishoudens en senioren. Ommen is maar klein en heeft maar weinig mogelijkheden voor inbreiding. Het Havengebied is aangewezen als belangrijke inbreidingslocatie nabij het centrum van Ommen. De kwaliteit van het centrum van Ommen is een belangrijke voorwaarde voor een onderscheidend woonklimaat. De rand van het centrum, zoals het Havengebied, draagt bij aan de kwaliteit van het centrum. Het plan voorziet in een mix van sociale huur, goedkope en middeldure eengezinswoningen, appartementen en hofwoningen, die onder andere geschikt zijn voor starters senioren. Om snelle ontwikkeling aan de randen van het centrum te bevorderen stimuleert de gemeente waar nodig aanpassingen van het bouwprogramma passend bij het woonmilieu, waardoor de afzet en realisatie van het Havengebied kan worden versneld.

Gemeente Ommen voorziet in een actueel vastgesteld woonprogramma welke gestoeld is op de Woonagenda West-Overijssel. In het woonprogramma wordt zowel op de kwalitatieve als de kwantitatieve woningbouwbehoefte ingegaan.

Kwantitatieve behoefte: Op basis van de prognoses van de provincie Overijssel kan de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. Deze prognoses vormen de onderlegger voor woningbouwafspraken in de provincie Overijssel. Voor de woningbouwopgave mag met een bandbreedte van plus en min 10% van deze groei afgeweken worden. Op basis van deze methodiek ligt de woningbehoefte in Ommen rond de 375 woningen tot 2025. Vanwege de grote lokale, provinciale en landelijke woningvraag is met de provincie afgesproken te streven naar 650 woningen in "harde" bestemmingsplannen.

Voorliggend plan voorziet in een planologische toevoeging van maximaal 129 woningen en is opgenomen als sleutelproject in de Provinciale Woonagenda 2021-2025. Hiermee is de gewenste ontwikkeling passend binnen het woningbouwprogramma en wordt er voorzien in een kwantitatieve behoefte.

Voor het onderdeel Sociale Huur wordt voorzien door Vechtdal Wonen. In totaal zullen in het plan 27 sociale huurwoningen worden gerealiseerd wat 21% van het woningbouw programma betreft. Daarnaast zal 17% in de geliberaliseerde huur worden gerealiseerd. Voor de goedkope koopwoningen zijn 13 grondgebonden woningen gereserveerd (10%). De overige woningbouw zal met 52% plaatsvinden in de vrije koopsector. Deel levensloopbestendig maar ook via gemeentelijke kaveluitgifte.

Voorliggend plan voorziet daarmee in de woningbehoefte waarbij het gaat om een mix van huur en koop. De beoogde woningen zijn dan ook geschikt voor een brede doelgroep waaronder 1- en 2-persoonshuishoudens, kleine gezinnen en senioren. Daarmee wordt in woningtypen voorzien waar nu en in de nabije toekomst behoefte aan is. Het aandeel sociale woningbouw is passend en hierover zijn (prestatie-)afspraken gemaakt met de woningcorporatie Vechtdal Wonen. De vraag is enorm op dit moment naar woningen in Haven Oost.

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling passend is binnen de kwalitatieve woningbehoefte. Het betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is overwegend voorzien van een bestemming op basis waarvan stedelijke functies (wonen, verkeer en stedelijk groen) zijn toegestaan. In het programma is een zeer beperkt aandeel aan kantoorfunctie opgenomen. Dit betreft geen toevoeging daar op basis van het vigerend bestemmingsplan deze ontwikkeling al was toegestaan.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.

In paragraaf 3.2.1 wordt een nadere invulling gegeven aan de behoefte van de ontwikkeling op basis van generieke beleidskeuzes.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsverordening en Omgevingsvisie provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden. Op 13 november 2019 is de Actualisatie Omgevingsvisie en Omgevingsverordening 2018/2019 vastgesteld en op 3 maart 2021 is de Actualisatie Omgevingsvisie en Omgevingsverordening 2019/2020 vastgesteld.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieus betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hierbij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0010.png" Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Planspecifiek

Indien het initiatief Haven Oost wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De generieke beleidskeuzes vormen de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. In het kader van de toekomstige wetswijziging wordt hier reeds aan getoetst in aanvulling op de Ladder voor duurzame verstedelijking conform Artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening. De beleidskeuzes hebben betrekking op integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De beleidskeuze worden navolgend onderbouwd.

Integraliteit

Voor de onderbouwing van de integraliteit van het plan worden navolgend de relevante belangen en beleidsambities afgewogen.

Voor de woonomgeving is de ambitie 'goed en plezierig wonen' van belang. Hieraan wordt invulling gegeven door een veilige leefomgeving te creëren met ruimte voor ontmoeting. Daarnaast wordt voorzien in een gemixt woonprogramma dat aansluit bij de vraag.

Voor economie en vestigingsklimaat is de ambitie van de provincie een vitaal en zichzelf vernieuwende regionale economie. Met onderhavige ontwikkeling worden vitale werklocaties mogelijk gemaakt die aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Er wordt een aantrekkelijk gemixt programma van wonen en werken gecreëerd.

De ambitie voor mobiliteit is een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel. Voor onderhavig ontwikkeling zijn met name de vervoersmodaliteiten fiets en auto van belang. Het plangebied is goed ontsloten maar voorziet ook in autoluwe zones waar ruimte is voor fietsers en voetgangers.

Er wordt tevens aangesloten bij de ambitie om veilig, gezond en schoon te kunnen wonen, werken, recreëren en reizen. Hier wordt invulling aangegeven door aan te sluiten bij het beleid omtrent externe veiligheid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit en geluid. Deze aspecten worden nader omschreven en onderbouwd in Hoofdstuk 4.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties open houdt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties.

De ontwikkeling van Haven Oost is toekomstbestendig doordat met de beoogde woningen vooruit gekeken wordt op demografische ontwikkelingen. De woningen die gebouwd worden zullen geschikt zijn voor een grote diversiteit aan doelgroepen en kleine huishoudens. De beoogde woningen zijn met name gericht op de vraag naar huisvesting voor starters, jonge gezinnen en ouderen. Er worden zowel koopwoningen als sociale huurwoningen toegevoegd.

Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio (Deventer). In deze kernen mag gebouwd worden voor (boven)regionale behoefte.

Onderhavige ontwikkeling voorziet niet specifiek in een regionale behoefte maar in een lokale behoefte. Voor deze ontwikkeling is het concentratiebeleid niet van toepassing.

(boven)Regionale afstemming

Er is met onderhavig plan geen sprake van regionale behoefte er wordt enkel voorzien in de lokale behoefte. Regionale afstemming is niet noodzakelijk.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Er is met onderhavig plan sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval is het ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving van belang:

  • steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus

Met betrekking tot 'steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus licht de omgevingsvisie het volgende toe: "De steden en dorpen buiten de drie stedelijke netwerken in Overijssel bieden een waardevolle aanvulling op het leefmilieu in de stedelijke netwerken. De dorpen vormen het kloppende hart van een plattelandsgemeenschap, bieden een aantrekkelijke, groene woon- en werkomgeving of vormen een toeristische trekpleister waar bezoekers rust en identiteit zoeken. Door te kunnen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen kunnen zij deze rol blijven vervullen."

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte voor wonen, werken en voorzieningen.

Gebiedskenmerken

De laatste stap is toetsen hoe de ontwikkeling vormgegeven kan worden. Dit wordt gedaan aan de hand van gebiedskenmerken. Er worden vier lagen onderscheiden: laag van de beleving, stedelijke laag, laag van de agrarische cultuurlandschappen en de natuurlijke laag. De ontwikkeling dient in lijn te zijn met de gebiedskenmerken van de verschillende lagen. De relevante kenmerken zullen derhalve navolgend benoemd worden.

Laag van de beleving

Voor het plangebied zijn geen gebiedskenmerken aangewezen voor de laag van de beleving.

Stedelijke laag

De gronden van het plangebied zijn aangemerkt als 'woonwijken van 1955 tot nu'. Dit zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen.

De ambitie voor de laag is herstructurering van naoorlogse wijken, waarbij het eigen karakter behouden blijft. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen bouwblokken.

Onderhavig ontwikkeling heeft niet direct betrekking op deze ambitie maar er wordt wel aangesloten bij de aard, maat en het karakter van het grotere geheel. De ambitie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen

Het plangebied bevindt zich in een essenlandschap. De provincie heeft hiervoor normen gegeven. Omdat het plangebied reeds binnen stedelijk gebied ligt zijn deze normen niet van toepassing.

Natuurlijke laag

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat is aangewezen als 'dekzandvlakte en ruggen'. Omdat het plangebied reeds onderdeel uitmaakt van stedelijk gebied is de ambitie voor de natuurlijke laag niet relevant. De ontwikkeling is niet in strijd met de natuurlijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciale ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen

Op 7 februari 2013 is het Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld en bundelt de ambities van de gemeente op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het GOP is tevens vastgesteld als structuurvisie, in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente wil zich verder ontwikkelen tot een groene, gastvrije en geïnspireerde verblijfsgemeente. Belangrijke pijlers daarbij zijn ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

Voor de gebiedsgerichte uitwerking van het omgevingsplan zijn vijf overkoepelende gebiedsprogramma's gebundeld:

  • Centrum: stadscentrum Ommen, inclusief Westflank.
  • Wonen: woonwijken in de stad Ommen, inclusief Havengebied en Ommen Oost.
  • Werken: bedrijventerreinen en bedrijvenpark in de stad Ommen.
  • Kernen: kleine kernen in de gemeente Ommen.
  • Buitengebied: het buitengebied met landbouw, recreatie en toerisme, landgoederen, water en natuur en landschap.

Het omgevingsplan richt zich op drie centrale thema's:

  • Welzijn en leefbaarheid: Wonen / Onderwijs / Veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur;
  • Welvaart en economie: Bedrijvigheid / Landbouw / Recreatie en toerisme;
  • Omgevingskwaliteit: Milieu, klimaat, duurzaamheid en openbare ruimte / Natuur en landschap, water en erfgoed / Infrastructuur, verkeer en vervoer en bereikbaarheid.

Planspecifiek

In voorliggend plan zijn met name de thema's 'wonen' en 'veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur' van belang.

Voor wonen zijn de volgende ambities geformuleerd:

  • 1. Vraag gestuurd huisvesten;
  • 2. Werken aan een evenwichtige leeftijdsopbouw;
  • 3. Streven naar een duurzame gemeente en samenleving.

Met de ontwikkeling van Haven Oost wordt er aangesloten bij de vraag naar huisvesting voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen. Dit wordt gedaan door het toevoegen van grondgebonden woningen en appartementen in zowel de vrij sector als sociale huursector. Met aantrekkelijke woningen voor zowel jongeren, jonge gezinnen en ouderen draagt de ontwikkeling tevens bij aan een evenwichtige leeftijdsopbouw.

De nieuwbouw van woningen en de opgave die Ommen heeft om jaarlijks een bouwprogramma van ca. 60 woningen te realiseren gespreid over huur- en koopsector en gericht op de door Ommen onderscheiden doelgroepen, wordt grotendeels gerealiseerd in drie grote nieuwbouwlocaties waar het Havengebied er één van is.

Voor veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur heeft de gemeente als uitgangspunt in het omgevingsplan dat alle mensen in Ommen zo veel mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen, leven en meedoen in de samenleving. Inzet van de gemeente is het behouden en waar mogelijk verbeteren van het huidige niveau van fysieke en sociale samenhang en leefbaarheid in de wijken en kernen van de gemeente Ommen, door het bevorderen van een adequaat voorzieningenniveau op het terrein van veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur.

Voor dit thema heeft de beoogde functie van de loods een belangrijke bijdrage. Het heeft de voorkeur om het gebouw door verschillende doelgroepen en voor meerdere functies te laten gebruiken. De loods zou onder andere gebruikt kunnen worden voor de wens van de gemeente om een nieuwe plek te creëren voor het inloophuis. Naast sociaal-maatschappelijke functies biedt de loods ook ruimte voor lokaal ondernemerschap, horeca en recreatie.

Ommen gaat, binnen kaders, meer ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit bieden aan haar burgers, agrariërs, ondernemers, recreatiebedrijven en landgoedeigenaren, om op eigen kracht te investeren in de kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid van de eigen leefomgeving. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:

  • 1. Het tijdig informeren van belanghebbenden over voorgenomen initiatieven;

De planvorming voor Haven Oost loopt al jaren. Waar het eerder onderdeel was van een bredere transformatie is in 2019 het initiatief met de ontwikkelvisie opnieuw gestart. Gedurende de planvorming is ondanks de coronabeperkingen op meerdere momenten gesproken met omwonenden en geïnteresseerden. Mede op basis van deze input is het plan gevormd.

  • 2. Het verkrijgen van acceptatie/draagvlak voor het initiatief bij belanghebbende partijen;

De bovengenoemde gesprekken zorgen altijd voor breder draagvlak. Daar waar het plan direct aanwonenden raakt zijn afspraken gemaakt over afhechting. Bovendien zijn organisaties, zoals Stichting Ommer Molens, geïnformeerd over bijv. de toepassing van de molenbiotoop.

  • 3. Het aantoonbaar op duurzame wijze realiseren van het voorgenomen initiatief;

Duurzaamheid is een breed begrip en kent vele facetten. Naast dat de woongebouwen moeten voldoen aan de laatste duurzaamheidseisen (BENG) zit duurzaamheid ook vooral in iets toekomstbestendigs maken. Dit betekent ook zorgdragen voor huidige gebruikers van het gebied, waaronder tijdelijke huurders. Met alle huurders zijn er gesprekken gevoerd over mogelijke voortzetting op een plek elders. Bijv. het inloophuis wordt opnieuw gefaciliteerd in het plangebied.

  • 4. Het vanuit het initiatief bijdragen aan het versterken van de omgevingskwaliteit;

Met de transformatie van het voormalig bedrijventerrein, met dito zoneringen, naar wonen wordt een voormalig stuk vervuilde grond omgezet naar een woonbuurt waar het prettig wonen is. Hiermee wordt de omgevingskwaliteit versterkt.

  • 5. Het vanuit het initiatief bijdragen (Noaberschap) aan de leefbaarheid van wijk of buurt;

Met de transformatie van het voormalig bedrijventerrein, met dito zoneringen, naar wonen wordt een voormalig stuk vervuilde grond omgezet naar een woonbuurt waar het prettig wonen is. Hiermee wordt de omgevingskwaliteit versterkt.

  • 6. Het adequaat compenseren van eventuele negatieve effecten op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid.

Compensatie van negatieve effecten is niet aan de orde.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke omgevingsplan.

3.3.2 Welstandsnota Ommen

Het welstandsbeleid van de gemeente Ommen is vastgelegd in de Welstandsnota Ommen. Per gebied zijn ambities op het gebied van welstand bepaald en het welstandsniveau bepaald.

Planspecifiek

Het plangebied maakt deel uit van het gebied ''overig'' en voor het plangebied geldt welstandsniveau 0. Het welstandsbeleid schrijft voor dat de basiskwaliteit gehandhaafd dient te worden. Voor dit welstandsniveau zijn verder geen specifieke of algemene criteria van toepassing.

3.3.3 Woonvisie Ommen 2015-2025

De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Ommen. In de visie wordt uitgelegd waar de gemeente in 2025 op het gebied van wonen wil staan en wordt de visie gebruikt voor het maken van prestatieafspraken met de woningcorporatie.

Deze woonvisie is opgezet rondom drie pijlers van beleid. Het wensbeeld voor 2025 wordt afgezet tegen de huidige (economische) situatie, waarmee de inzet van maatregelen wordt bepaald. Dit zijn de drie pijlers van het beleid:

  • 1. Ommen, dé plek om te wonen

De gemeente heeft voor deze pijler de volgende ambitie: "Er is een aantrekkelijk centrum in de stad Ommen, waarbij de haven een extra impuls geeft. De kwaliteit van de omgeving is goed en het voorzieningenniveau is hoog. Hier zijn woningen gerealiseerd die in veel gevallen goed aansluiten op de wensen van senioren. De kwaliteit van de bestaande voorraad in Ommen is verbeterd, de wijken bieden onderscheidende woonmilieus. De woningen die door verhuizende senioren vrijkomen, worden door jonge inwoners uit Ommen betrokken. De kernen zijn vitaal en de kwaliteit van het buitengebied is versterkt. Door deze kwaliteitsimpuls weten vertrokken Ommenaren ons weer te vinden en blijven jonge gezinnen in de gemeente wonen."

Er wordt ingezet op 1) een hoogwaardig centrum van de stad Ommen, 2) woonmilieus met onderscheidende kwaliteiten behouden en toevoegen, en 3) vitale kernen en platteland.

  • 2. Passende woningen voor kwetsbare doelgroepen

De gemeente heeft voor deze pijler de volgende ambitie: "De gemeente zorgt met de corporatie, dat er voldoende passende woningen zijn voor de kwetsbare doelgroepen. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan een passende woonruimte kunnen komen. De komende tien jaar wil de gemeente de voorraad sociale huurwoningen voor huishoudens met een laag inkomen vergroten, terwijl deze daarna waarschijnlijk weer af mag nemen naar ongeveer het huidige aantal van 1.250 woningen. De gemeente vindt de betaalbaarheid voor alle inkomensgroepen belangrijk. De gemeente richt zich specifiek op de huishoudens met lage inkomens (€34.911) en lage middeninkomens (€34.911- €43.000). De gemeente vindt het belangrijk dat de huurprijzen in verhouding staan tot het inkomen. Voor middeninkomens wordt het aanbod betaalbare koopwoningen vergroot. Om woonlasten ook op lange termijn betaalbaar te houden, wordt de energieprestatie van woningen beter, rekening houdend met de huurprijs. De gemeente kiest voor gedifferentieerde wijken, huurwoningen en koopwoningen in verschillende prijsklassen. Jong, oud, zorgbehoevend en niet-zorgbehoevend wonen met elkaar in de wijken. Nieuwe doelgroepen worden erkend met een eigen behoefte en samen zetten gemeente en corporatie zich in om probleemsituaties om te vormen naar nieuwe kansen."

Er wordt ingezet op 1) betaalbaarheid, 2) voorkomen dakloosheid, 3) duurzame, levenloopgeschikte en betaalbare woningen, 4) gedifferentieerde wijken, en 5) kwantitatief aanbod.

  • 3. Het is goed oud worden in Ommen, ook in de kleine kernen

De gemeente heeft voor deze pijler de volgende ambitie: "Mensen kunnen zelfstandig in de kernen blijven wonen, ook bij een zorgbehoefte. Zo behouden ze hun sociale netwerk. Het voorzieningen- en dienstenaanbod zijn hierop ingericht. Senioren hebben daarnaast de keuze om zich rondom het centrum van de stad Ommen te vestigen. Hier is er een aantrekkelijk woningaanbod voor senioren, met een volwaardig voorzieningen- en dienstenaanbod."

Er wordt ingezet op 1) mensen kunnen zelfstandig in de kernen blijven wonen, ook bij een zorgbehoefte, 2) voldoende voorzieningen om de zelfredzaamheid van kwetsbaren te waarborgen, en 3) senioren in nieuwbouw rondom het centrum én in de bestaande voorraad.

Planspecifiek

Met de ontwikkeling wordt een woonmilieu met onderscheidende kwaliteiten toegevoegd. De ambitie voor Haven Oost is om een eigentijdse buurt te creëren dat past bij de stadse kwaliteit en hoort bij de dynamiek van de plek. De beoogde functie van de loods vervuld daarbij een belangrijke functie als 'activator' van het gebied en een overgang van de bedrijvigheid naar wonen. Er wordt een samenhangend gebied gecreëerd door sterke openbare ruimtes die voor bewoners en gebruikers van het gebied betekenis hebben.

Met de beoogde woningbouw wordt ingezet op een verscheidenheid aan woningen van sociale huurwoningen en betaalbare koopwoningen tot duurdere koopwoningen en appartementen. Dit draagt bij aan een gedifferentieerde wijk.

Met de nabijheid het van het centrum en alle voorzieningen is Haven Oost voor zowel jong als oud een aantrekkelijke locatie om te wonen.

3.3.4 Structuurvisie Havengebied Ommen

De structuurvisie Havengebied Ommen (mei 2010) vormt een belangrijke stap in de herstructurering van een verouderd bedrijventerrein naar een multifunctioneel stedelijk gebied nabij het stadscentrum van Ommen. Dit nieuwe multifunctioneel stedelijk gebied, waarin de nadruk zal liggen op wonen en maatschappelijke doeleinden, zal gedurende een periode van zo’n tien tot vijftien jaar geleidelijk gestalte krijgen. In het totale Havengebied is in de structuurvisie ruimte voor ongeveer 350 tot 400 nieuwe woningen, afhankelijk van de doelgroep en omvang van de woningen, alsmede de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, wegen etc. In de Structuurvisie worden de kaders en uitgangspunten benoemd voor dit nieuwe ontwikkelingsgebied. Het bestemmingsplangebied vormt het oostelijk gedeelte van het gehele Havengebied.

De algemene doelstelling van de Structuurvisie is om invulling te geven aan de laatste deeluitwerking van het project de Drieslag. Dit is de samenhangende opgave om nieuwe sportterreinen te realiseren in Ommen-Oost, het aanleggen van een nieuw bedrijventerrein op de vrijkomende sportvelden en vervolgens het herstructureren van het verouderde bedrijventerrein Havengebied. De herstructurering van het Havengebied zal een verregaande verbetering teweegbrengen van de ruimtelijke, functionele en milieukundige situatie van een binnenstedelijk gebied. Daarnaast zal door de herstructurering een betere relatie ontstaan tussen de diverse woonwijken alsmede een betere relatie tussen de noordoostelijke woonwijken en het centrale voorzieningengebied van Ommen. Tenslotte biedt deze herstructurering de kans om nabij het voorzieningencentrum geschikte woonruimte te bieden voor diverse doelgroepen, waaronder voor senioren geschikte woningen, levensloopbestendige woningen en woningen voor starters. De beoogde herstructurering vraagt om een flexibele visie. Het programma is nog niet uitgekristalliseerd, zodat kan worden ingespeeld op de vraag.

De Structuurvisie maakt derhalve diverse (combinaties van) functies mogelijk, waarbij wonen en maatschappelijke doeleinden de primaire functies zullen zijn. Om in de nabije toekomst de meest wenselijke inrichting van het plangebied te bestuderen wordt rekening gehouden met diverse scenario’s. Bij de ontwikkeling van de scenario’s zal rekening moeten worden gehouden met de volgende basisuitgangspunten:

  • de scenario’s moeten een actuele visie bieden op de positie van het Havengebied ten opzichte van het centrumgebied van Ommen;
  • de scenario’s moeten een programmering bieden op basis van actuele marktbehoeften;
  • de scenario’s bieden een ruimtelijke optimalisatie, waarbij optimaal wordt aangesloten op de beperkingen en de potenties van het gebied;
  • de scenario’s moeten de basis kunnen bieden voor het exploitatieplan behorende bij het te maken bestemmingsplan voor het gebied.

Planspecifiek

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de verder uitwerking van de herstructurering van het Havengebied mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van Haven oost draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke, functionele en milieukundige situatie van een binnenstedelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt optimaal gebruik gemaakt van de potenties van het gebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  • b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

De voorgenomen ontwikkeling valt onder categorie D 11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen ) van het Besluit milieueffectrapportage. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. van 100 hectare of een aaneengesloten gebied met meer dan 2.000 woningen wordt niet overschreden. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de 'Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. De aanmeldingsnotitie is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 3).

Belangrijke nadelige gevolgen voor milieu kunnen worden uitgesloten. Nader onderzoek in de vorm van een MER is voor onderhavig plan dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

In het kader van de beoogde ontwikkeling van plangebied Haven Oost is onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit ter plaatse.

In opdracht van de gemeente Ommen heeft Geofoxx in kalenderjaar 2019 een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd voor een gedeelte van het industrieterrein “De Strange”. Op verzoek van de opdrachtgever en in relatie tot de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van ‘industrie’ (huidig gebruik) naar ‘wonen met tuin’ (toekomstig gebruik; plangebied Haven Oost) heeft Geofoxx het vooronderzoek uit 2019 geactualiseerd (Bijlage 4). In de tussenliggende periode is het plangebied Haven Oost uitgebreid met de locatie Haven Oost 4a (voormalige Welkoop) en is besloten om langs de huidige begraafplaats een zogenaamde groene zone te realiseren. Begin 2020 is de locatie Haven Oost 24 milieukundig onderzocht in het kader van de voorgenomen aankoop van het terrein. In september 2020 heeft op de locatie Haven Oost 4a een bodemonderzoek plaatsgevonden. In het geactualiseerde onderzoek zijn de aanvullende onderzoeksresultaten (Haven Oost 4a en 24) verwerkt en is de toekomstige situatie in het vooronderzoek opgenomen.

Op basis van het opgestelde vooronderzoek kan gesteld worden dat over het algemeen de milieuhygiënische kwaliteit binnen het plangebied voldoet aan het beoogde gebruik (wonen met tuin). Plaatselijk zijn wel verontreinigingen aangetoond, die de herinrichting van het gebied beïnvloeden. Voor deze verontreinigingen geldt dat middels een sanerende maatregel de locaties geschikt gemaakt kunnen worden voor het beoogde gebruik. Gezien de ruimtelijke uitvoerbaarheid van deze saneringen is er geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

In onderstaande opsomming is een overzicht weergegeven van de verontreinigingen waar een sanerende maatregel noodzakelijk is:

  • Arseenverontreiniging in de ondergrond t.p.v. Haven Oost 21. Gezien de onderzoeksresultaten is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee een saneringsnoodzaak. De gemeente is als terreineigenaar verantwoordelijk voor deze sanering en de provincie Overijssel is bevoegd gezag;
  • Minerale olie verontreiniging ten oosten van het pand Haven Oost 18a (voormalige verdiepte lekbak). Gezien het feit dat de verontreiniging is ontstaan na 1987 is formeel sprake van zorgplicht. De gemeente is verantwoordelijk voor deze sanering en tevens is de gemeente bevoegd gezag;
  • Op het terreindeel Haven Oost 16/17 zijn enkele minerale olieverontreinigingen aangetoond. Gezien de omvang en gevalsdefinitie (geen organisatorische, ruimte en technische samenhang) is op dit terrein geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, maar los van elkaar staande verontreinigingsspots. De betreffende verontreinigingen worden momenteel gesaneerd. De saneringsevaluatie is vooralsnog niet beschikbaar;
  • Op de locatie Haven Oost 24 is een bodemverontreiniging met zink aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat het een historische verontreiniging betreft en sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee een saneringsnoodzaak. De gemeente is als terreineigenaar verantwoordelijk voor deze sanering en de provincie Overijssel is bevoegd gezag.

4.3 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling van Haven Oost in Ommen kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Hiervoor is de NIBM-tool ingevuld waarbij is uitgegaan van het aantal verkeersberekeningen zoals opgenomen in paragraaf 4.11.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0011.png"

NIBM-tool (bron: Rijkswaterstaat)

Met behulp van de NIBM-tool is aangetoond dat de ontwikkeling daadwerkelijk niet in betekenende mate een bijdrage levert aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Nadere toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 geven de volgende waarden: 12-14 µg/m³ NO2, 15-17 µg/m³ PM10 en 8-10 µg/m³ PM2,5. Uit de achtergrondconcentraties van stikstof (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is en de luchtkwaliteit zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich tussen vier nabijgelegen bestaande wegen en in de nabijheid van bedrijvigheid. In de ruimtelijke procedure moet worden aangetoond dat het plan op het gebied van geluid voldoet aan vigerende wet- en regelgeving. Voor zowel wegverkeerslawaai (Bijlage 5) als voor industrielawaai (Bijlage 6) heeft onderzoek plaatsgevonden.

Wegverkeerslawaai

Uit de resultaten van het onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat de nieuwe woningen maximaal 48 dB ondervinden (inclusief correctie artikel 3.4 RMG 2012) vanwege het verkeer op de Schurinkstraat, Strangeweg, Hardenbergerweg, Ommeresstraat, en de nieuwe aanleg binnen het plangebied. Voor elk van deze wegen wordt de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB. Aanvullende maatregelen zijn voor deze wegen niet nodig.

De Haven Oost geeft een geluidbelasting van maximaal 49 dB (inclusief correctie artikel 3.4 RMG 2012), berekend op de uiterste perceelgrenzen van de beoogde woningkavels. De geluidbelasting van 49 dB is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar vanwege de gehanteerde rijsnelheid van 30 km/u betreft dit geen wettelijke toets. Gezien de 1 dB overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op enkel de uiterste perceelgrenzen, wordt de geluidbelasting vanwege de Haven Oost op de nieuwe woningen als acceptabel beschouwd. Het is aan het bevoegd gezag om te oordelen omtrent de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting in deze specifieke situatie.

De gecumuleerde geluidbelasting op de geplande woningen vanwege het verkeer op alle wegen samen bedraagt maximaal 55 dB (exclusief correctie artikel 3.4 RMG 2012). Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de realisatie van de nieuwe woningen dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het gestelde in afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Dit betekent dat de buitengevels voldoende geluid dienen te weren om te zorgen dat het geluidniveau binnen in de nieuwe woningen maximaal 33 dB bedraagt.

Industrielawaai

In opdracht van de gemeente Ommen is door abtWassenaar onderzoek verricht inzake de nieuwbouwplannen voor de locatie Haven-Oost in Ommen (Bijlage 6). Uitgangspunt voor het geluidonderzoek is hierbij de meest recente regiekaart met hierop aangegeven de relevante bouwblokken.

De volgende aspecten zijn onderzocht:

  • de berekende geluidbelasting per bedrijf afzonderlijk;
  • toetsing per bedrijf aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit;
  • berekende geluidbelasting van de bedrijven gezamenlijk (cumulatie);
  • beoordelen van woon- en leefklimaat;
  • berekenen van de maximale geluidniveaus en toetsing aan normen Activiteitenbesluit.

De onderzoeksresultaten en conclusies zijn in onderstaand overzicht samengevat.

Onderzocht zijn twee configuraties van de regiekaart, namelijk:

  • 1. de situatie conform de regiekaart zonder rekening te houden met het "kantoor" en zonder rekening te houden met verlenging van de bestaande OCB loods;
  • 2. de situatie conform de regiekaart zonder rekening te houden met het "kantoor" en inclusief verlenging van de bestaande OCB loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0012.png"

Situering kantoor en verlengde loods OCB

1. Situatie zonder kantoor en zonder verlenging van de bestaande OCB loods

De situatie zonder rekening te houden met de afscherming van het kantoor kan worden gezien als worst case situatie, zodat geen onderschatting van de geluidbelasting optreedt. De geluidbelasting is berekend voor de maatgevende blokken 1, 2 en 3 conform onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0013.png"

Configuratie 1 zonder verlening Loods

De geluidbelasting van alle bedrijven afzonderlijk voldoet ter plaatse van de maatgevende bouwblokken 1, 2 en 3 aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit, namelijk 50 dB(A) etmaalwaarde

Ook de maximale geluidniveau voldoen aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

De gecumuleerde geluidbelasting van alle bedrijven gezamenlijk is voor de meeste rekenpunten lager dan 50 dB(A) hetgeen betekent dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op enkele rekenpunten bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB(A) hetgeen betekent dat sprake is van een "redelijk" woon- en leefklimaat. Opgemerkt wordt dat de geluidbelasting van 51 dB(A) slechts 1 dB boven de 50 dB(A) ligt en derhalve aan de "onderkant" van deze bandbreedte ligt.

2. Situatie zonder kantoor en met verlenging van de bestaande OCB loods

Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de maatgevende toekomstige geluidgevoelige bestemmingen van de verlengde loods (zie navolgende afbeelding) niet wordt voldaan aan de toelaatbare waarde van het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat geluidbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn om aan de toelaatbare waarden te kunnen voldoen.

Het gaat hierbij om de volgende twee bedrijven:

  • OCB;

Om de geluidbelasting vanwege OCB te reduceren dient de overheaddeur 1 van de machinale houtbewerking grotendeels gesloten te zijn. Hierbij dient van de 8-urige werkdag de deur tijdens machinale houtbewerking 7 uur gesloten te zijn, oftewel de overheaddeur mag 1 uur in de dagperiode tijdens machinale houtbewerking voor het doorlaten van goederen en/of personen geopend zijn.

  • Interket;

Om de geluidbelasting vanwege Interket te reduceren, zijn de volgende maatregelen nodig aan de drie genoemde afzuigingen.

    • 1. Afzuiging pers 6 voorzien van een (ronde) geluiddemper met een invoegverlies (geluidreductie) van ten minste 10 dB;
    • 2. Afzuiging koelunit Colt voorzien van een vierkante geluiddemper (coulissendemper) met een invoegverlies (geluidreductie) van ten minste 10 dB;
    • 3. Afzuiging perscontainer voorzien van een geluiddemper met een invoegverlies (geluidreductie) van ten minste 10 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0014.png" Configuratie 2 met verlenging loods

De geluidbelasting van alle bedrijven afzonderlijk voldoet - na maatregelen van OCB en Interket - ter plaatse van alle geluidgevoelige bestemmingen, aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit, namelijk 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook de maximale geluidniveau voldoen aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

De gecumuleerde geluidbelasting van alle bedrijven gezamenlijk is voor de meeste rekenpunten lager dan 50 dB(A) hetgeen betekent dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op enkele rekenpunten bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB(A) hetgeen betekent dat sprake is van een "redelijk" woon- en leefklimaat. Opgemerkt wordt dat de geluidbelasting van 51 dB(A) slechts 1 dB boven de 50 dB(A) ligt en derhalve aan de "onderkant" van deze bandbreedte ligt.

Geluidgevoelige functies in de bestaande loods

In het onderzoek naar industrielawaai dat hierboven beschreven staat is geen rekening gehouden met de mogelijkheid tot het realiseren van geluidgevoelige functies in de loods. Onderhavig bestemmingsplan maakt 12 woningen aan in het oostelijke deel van de bestaande loods mogelijk, daarom heeft abtWassenaar een aanvullende notitie opgesteld waarin rekening is gehouden met het realiseren van geluidgevoelige functies in een deel van de bestaande loods (Bijlage 7).

Op basis van deze notitie wordt het volgende geconcludeerd:

De geluidbelasting van alle bedrijven afzonderlijk voldoet - na maatregelen van OCB en Interket zoals omschreven in het rapport van 17 mei 2021 (Bijlage 6) - ter plaatse van alle geluidgevoelige bestemmingen, aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit, namelijk 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook de maximale geluidniveau voldoen aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

De gecumuleerde geluidbelasting van alle bedrijven gezamenlijk is voor de meeste rekenpunten lager dan 50 dB(A) hetgeen betekent dat sprake is van een "goed" woon- en leefklimaat.

In de notitie zijn de twee extra rekenpunten ook berekend voor de 2e verdieping. Voor de beoogde woningen ter plaatse van de loods is echter geen sprake van een tweede verdieping. Deze gegevens zijn dan ook niet van toepassing voor onderhavig plan.

Conclusie

Gelet op bovenstaande zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor het ontwikkelen van geluidgevoelige bestemmingen binnen het bouwplan van de regiekaart.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

De geplande woningbouw zal worden gerealiseerd op een gedeelte van een voormalig bedrijventerrein. Dit betekent dat de planlocatie gelegen is vlakbij de andere delen van het bedrijventerrein Havengebied. Ten zuiden en ten noorden van het plangebied zijn bedrijven gevestigd. Daarnaast hebben het beoogde kantoorgebouw en de multifunctionele invulling van de bestaande loods volgens de VNG publicatie ook een milieucategorie.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Werken, Ommen' zijn de gronden, voor een strook van ca. 70 meter, ten noorden van het plangebied bestemd voor bedrijven tot maximaal categorie 2. Ten noorden hiervan zijn de gronden, over een strook van ca. 100 meter, bestemd voor bedrijven tot maximaal categorie 3.1 en ten noorden daarvan is categorie 3.2 toegestaan. In aanvulling daarop zijn verschillende gebieden voorzien van een functie aanduiding voor een specifieke vorm van bedrijf. Deze specifieke vorm is toegestaan in aanvulling op de maximaal toegestane milieucategorie.

Gezien het gemengde karakter (wonen en werken) van de beoogde ontwikkeling en de ligging nabij diverse functies (bedrijven en begraafplaats) is hier sprake van een gemengd gebied. Daarmee kunnen de richtafstanden die gelden (conform VNG) met één stap worden verkleind.

In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de relevante bedrijven.

Bedrijf   Milieucategorie (SBI-code 2008)   Richtafstand (gemengd gebied)   Werkelijke afstand tot gevoelige functies plangebied   Voldoet  
Kantoorgebouw (in plangebied beoogd)   1 (63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82)   0 m   0 m   ja  
Loods maatschappelijke invulling (in plangebied beoogd)   2 (94991)   10 m   0 m   nee  
Toscon BV   3.2 (309, 3099)   50 m   55 m   ja  
Stalling van vrachtwagens   3.2 (5221)   50 m   22 m   nee  
Pacton BV   3.2 (293)   50 m   140 m   ja  
Octo4All   2 (8891)   10 m   85 m   ja  
OCB Bouw   3.1 (41, 42, 43 b.o.> 1000 m² )   30 m   60 m   ja  
Koggel Autoschade   3.1 en 3.2 (45204)   50 m   35 m   ja  
Sunsupply   2 (464, 46733)   10 m   15 m   ja  
Begraafplaats Ommen   1 (96031)   0 m   10 m   ja  
Installatiebedrijf Veldhuis   2 (41, 42, 43 b.o.< 1000 m² )   10 m   22 m   ja  
Interket BV   2 (1814)   10 m   25 m   ja  

Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat met de beoogde ontwikkeling de richtafstanden voor de meeste bedrijven/inrichtingen niet wordt overschreden. Voor drie inrichtingen wordt de richtafstand wel overschreden. Die worden navolgend nader onderbouwd.

Loods

De loods krijgt in de beoogde situatie een multifunctionele functie, hoofdzakelijk gericht op een maatschappelijke functie. Milieucategorie 2 is gebaseerd op een 'buurthuis'. Omdat in de loods zelf ook woningen mogelijk gemaakt worden is de afstand tot gevoelige functies 0 meter. De richtafstand wordt bepaald door het milieuaspect geluid voor de andere milieuaspecten is er geen belemmering. De woningen in en direct naast de loods worden gescheiden van de andere functies middels de bouwkundige constructie waardoor contactgeluid wordt beperkt.

Stalling van vrachtwagens

Ten noorden van het plangebied worden vrachtwagens gestald. De dichtstbij gelegen (beoogde) woningen bevinden zich op een afstand van ca. 22 meter. Alleen voor het aspect geluid wordt de richtafstand overschreden en dit geldt alleen voor de woningen die beoogd zijn in de loods. De overige woningen bevinden zich op een afstand ca. 50 meter of meer. Bovendien heeft de loods een geluid-afschermende werking voor de ten zuiden gelegen woningen.

Koggel Autoschade

Tot slot wordt ook de richtafstand voor Koggel Autoschade voor het aspect geluid overschreden voor de beoogde woningen in en grenzend aan de loods. De woningen ten zuiden van de loods liggen op voldoende afstand van het bedrijf.

Voor het aspect geur is een separate notitie opgesteld met betrekking tot Koggel Autoschade en Interket BV (Bijlage 8). Op basis van deze notitie kan ook geconcludeerd worden dat geur geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast dient ook getoetst te worden of de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van richtafstanden op omliggende gevoelige functies. Voor het beoogde kantoor dient (voor een rustig woongebied) een richtafstand van 10 meter aangehouden te worden. De dichtstbij gelegen woningen bevinden zich aan de Korenmolen op een afstand van ca. 30 meter. Voor de beoogde functies in de loods dient een richtafstand van 30 meter aangehouden te worden voor woningen in een rustig woongebied. De dichtstbij gelegen woningen buiten het plangebied bevinden zich op een afstand van ca. 50 meter. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de richtafstanden tot gevoelige functies.

Conclusie

Voor de voornoemde drie inrichtingen wordt de richtafstand tot de beoogde woningen overschreden voor het aspect geluid. In paragraaf 4.4 wordt het aspect industrielawaai in relatie tot de beoogde ontwikkeling nader onderbouwd. Op basis van het onderzoek industrielawaai kan geconcludeerd worden dat industrielawaai geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. De woningen ondervinden geen hinder van de andere in de tabel opgenomen bedrijven, deze bedrijven behoeven derhalve ook geen nader onderzoek. Op basis van een gemengd gebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Tevens vormt onderhavig plan geen belemmering voor bestaande bedrijvigheid.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

 

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

 

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

 

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

 

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

 

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0015.png" Uitsnede risicokaart (plangebied: zwart omcirkeld, bron: Risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Op de risicokaart is te zien dat binnen het plangebied een risicovolle inrichting is aangegeven. Dit betreft een gasflessen depot van de spuiterij. Deze is inmiddels al niet meer in gebruik en met de beoogde ontwikkeling krijgt het gebouw van de spuiterij een andere invulling. Daarmee is er geen sprake van een risicovolle inrichting binnen de grenzen van het plangebied.

De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van ca. 400 meter van de beoogde woningen. Het betreft een bovengrondse propaantank met een plaatsgebonden risicoafstand (PR 10-6) van 12 meter. Ten noordwesten van het plangebied ligt op een afstand van ca. 575 meter een risicovolle inrichting voor de opslag van chloorbleekloog en zwavelzuur (zwembad). Ondanks dat het invloedsgebied niet over het plangebied valt kan er toch wel een effect optreden mocht er iets mis gaan bij één van bovenstaande inrichtingen. Omdat er toch sprake is van een redelijke woningbouw ontwikkeling is in het kader van een goede ruimtelijke ordening advies gevraagd bij de veiligheidsregio inzake zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. De veiligheidsregio adviseert het volgende:

  • De nieuwe bebouwing te voorzien van mechanisch afsluitbare ventilatie;
  • Een bluswatervoorziening aan te brengen in de nieuwe wijk. Denk hierbij aan een geschikte bluswatervijver, -geboorde put of een -bluswaterriool;
  • De wegen in het plangebied geschikt te maken voor hulpdienstvoertuigen;
  • De knip in de Haven Oost geschikt te maken voor het passeren van hulpdienstvoertuigen;
  • Voor de uitwerking van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening contact op te nemen met de heer J. Westenbroek van de VRIJ (tel: 088-1197312). Hij wil de gemeente Ommen graag van advies voorzien;
  • Met de projectontwikkelaar van de vervolgfase en de leidingbeheerder af te spreken wie verantwoordelijk is op het toezicht op de werkzaamheden in de buurt van de hogedruk aardgasbuisleidingen. Dit gedurende de hele tijd dat het plan wordt gerealiseerd;
  • De bewoners in het plangebied door middel van risicocommunicatie op de hoogte te brengen van handelingsperspectieven bij een incident met gevaarlijke stoffen bij de zwembaden en hogedruk aardgasbuisleiding.

Met de beoogde ontwikkeling van het plangebied wordt in de verdere uitwerking van het plan invulling gegeven aan het advies van de veiligheidsregio.

Transport voor gevaarlijke stoffen (spoor en weg)

In of in de directe omgeving van het plangebied is geen route voor gevaarlijke stoffen over de weg of spoort gelegen.

Transport gevaarlijke stoffen (kabel en leidingen)

Ter plaatse van Haven West en Haven Oost bevinden zich diverse leidingen en kabels:

  • een 8 bar hogedruk gastransportleiding met een diameter van 219,1 mm;
  • een 100 mbar lage druk gastransportleiding;
  • laagspanning 420 Volt;
  • middenspanning 10.000 Volt;
  • kabels van KPN;
  • (hoofd)waterleiding.

Van de bovenstaande kabels en leidingen is alleen de hogedruk gastransportleiding planologisch relevant. Het gaat om een 8 bar hogedruk gastransportleiding met een diameter van 219,1 mm/ De gasleiding loopt door de groenstrook ten westen van het plangebied.

De vastgestelde veiligheidsafstanden van de gasleiding is een minimale bebouwingsafstand van 2 meter aan weerszijden van de leiding. De gasleiding kent geen PR. Ter bescherming van de leiding en de veiligheidsafstanden is de dubbelbestemming Leiding – Gas opgenomen.

Gezien het voorgenoemde wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.

4.7 Ontplofbare Oorlogsresten

Indien er zich ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem bevinden, is dat een risico in het kader van de Openbare Veiligheid. Daardoor kan er bovendien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden stagnatie van de werkzaamheden optreden en kunnen aanzienlijke kostenverhogingen ontstaan, waardoor mogelijk zelfs de haalbaarheid van een initiatief wordt beïnvloed. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande OO ten einde de veiligheid van personeel en de omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen.

Planspecifiek

Om inzicht te krijgen op de vraag in hoeverre er een kans bestaat op het aantreffen van OO in de ondergrond, is een brononderzoek uitgevoerd (Bijlage 9).

Op basis van het brononderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Er zijn via algemeen toegankelijke bronnen in beperkte mate aanleidingen gevonden dat er tijdens de oorlog gebeurtenissen hebben plaatsgevonden waarbij mogelijk OO in het gebied achter gebleven zijn.

Aangezien de uitvoering van de maatregelen inhoudt dat de bodem geroerd wordt, dient, in het kader van de ARBO-wet, een volledig vooronderzoek OO conform de huidige wet- en regelgeving (CS-VROO) onderzoek uitgevoerd te worden om een veilige werkomgeving te kunnen creëren.

Hierbij wordt opgemerkt dat werkzaamheden welke worden uitgevoerd in naoorlogs reeds geroerde grond of werkzaamheden waarbij de grond niet geroerd wordt, regulier kunnen worden uitgevoerd zonder aanvullend vooronderzoek OO. Dus als er aangetoond kan worden dat de projectlocatie reeds geheel geroerd, kunnen de grondroerende werkzaamheden tot de geroerde diepte regulier worden uitgevoerd. Indien dit niet met zekerheid kan worden aangetoond, verdiend het dan ook altijd de aanbeveling om alvorens grondroerende werkzaamheden te gaan uitvoeren, een vooronderzoek conform CS-VROO te laten uitvoeren.

Opgemerkt wordt dat er tijdens de uitvoering altijd aandacht dient te zijn voor het aantreffen van onverwachte zaken en dat grondroerend personeel op de hoogte dient te zijn van het protocol voor toevalsvondsten. Indien tijdens het werk gestuit wordt op zaken die lijken op OO dient het werk altijd terstond gestaakt te worden en een deskundige geraadpleegd te worden. Het bellen van 112 is de meest eenvoudige route vanaf de werkplek naar een deskundige.

Ten aanzien van de ontplofbare oorlogsresten zijn zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer verantwoordelijk voor de veiligheid van het uitvoerende personeel en de projectomgeving. Voor heel Nederland geldt dat er een risico is op toevalvondsten. De uitvoerende partij en werknemers dienen op de hoogte te zijn van de OO gerelateerde risico's.

Het thema dient verankerd te zijn in het kwaliteitssysteem of in het V&G-plan. Zo mag de opdrachtgever van de opdrachtnemer verwachten dat deze periodiek een toolbox OO verzorgt voor al haar grondroerende en uitvoerende personeel. Behandeld dient te worden: wat zijn OO en hoe om te gaan met een toevallige vondst. Dit om de veiligheid van de werknemer en de projectomgeving te vergroten.

4.8 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water.

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • 1. vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het beleid van het waterschap Vechtstromen is neergelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten ze in de samenwerking met haar partners willen leggen. Het beleid richt zich voor de planperiode 2016-2021 op de primaire taakgebieden:

  • 3. Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • 4. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen:  Voldoende water.
  • 5. Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • 6. Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Het beleid van het waterschap zijn uitgangspunten voor de uitwerking van de toekomstige waterhuishouding in het plangebied.

Gemeentelijk beleid

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (GRP) heeft gemeente Ommen vastgelegd hoe men omgaat met het riolerings- en watersysteem voor een periode van vijf jaar (1 januari 2018 tot en met 31 december 2022). Hierin staat wat de gemeente heeft gedaan op het gebied van riolering, moet doen, wil doen, gaat doen, hoe dat wordt georganiseerd en wat het kost.

Met het beleid wil men het volgende bereiken:

  • Continueren van de samenwerking met de waterketenpartners.
  • Verder optimaliseren van het beheer en onderhoud.
  • Klimaatrobuust maken van ons riolerings- en watersysteem.
  • Onze inwoners meer bewust maken van de processen die spelen rondom riolering en water (o.a. door inwonerparticipatie bij een aantal projecten).

De ambities van het gemeentelijk beleid zijn als volgt samen te vatten:

Kwaliteit leefomgeving:

Water en groen in de kernen dragen bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom wil men het water en groen behouden en verbeteren. De inrichting en het beheer is afhankelijk van de functie. We stemmen het beheer steeds beter op de functie af.

Water systeem op orde brengen:

We brengen het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater en riolering) waar nodig op orde, voor nu en voor de toekomst. Daarbij houden we rekening met onder andere de klimaatontwikkeling en de rechtstreekse en indirecte gevolgen van het menselijk handelen in het stedelijk gebied. Ook zorgen we voor een goede ontwateringsstructuur. We bereiden de woonkernen voor op de effecten van klimaatverandering.

Water en ruimtelijke ordening:

Water en riolering zijn in stedelijk gebied onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het is van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen en processen vroegtijdig met water rekening wordt gehouden. Daardoor stijgt de kwaliteit van de leefomgeving en wordt het watersysteem versterkt: robuust en klimaatbestendig.

Regenwater:

Regenwater is een bron van schoon water. We gaan het niet mengen met afvalwater in een gemengd stelsel. We laten regenwater zoveel mogelijk daar waar het valt zodat het schoon de bodem in zakt. Of we vangen het op om oppervlaktewater mee te verversen.

Grondwater:

De gemeenten kiezen voor een gezamenlijke benadering van grondwaterproblematiek in bebouwd gebied, zoals het contact met de inwoner en de manier waarop de overlast in beeld wordt gebracht. De waterpartners zien grondwatermonitoring als een instrument om in concrete gevallen meer zicht te krijgen op de dynamiek van het grondwater. De waterpartners kiezen ervoor om projectmatig te meten, aan de hand van concrete, vooraf gedefinieerde en locatiegebonden onderzoeksvragen. De waterpartners zien geen noodzaak tot (structurele) grondwatermonitoring ter detaillering van de gebiedsdekkend grondwaterkaart (MIPWA) voor Noord-Nederland. Zo houden we de monitoringskosten voor onze grondwatertaken laag. De keuze of, en welke maatregel er wordt getroffen blijft voor elke gemeente een eigen afweging.

Energie:

Energie speelt ook een rol bij water. We maken meer gebruik van de mogelijkheden die water te bieden heeft. Samen met onze waterketenpartners onderzoeken we welke andere combinaties tussen water en energie mogelijk zijn.

Waterbewustzijn:

Om meer waterbewustzijn te creëren, communiceren we gerichter naar inwoners over waterprojecten en leggen we uit wat goed rioolgebruik is.

Waterkennis- en informatie:

Samen met onze waterketenpartners verbeteren we onze kennis van het functioneren van het watersysteem. Dit is belangrijk voor het maken van goede plannen en het nemen van beslissingen. We willen ons (gegevens)beheer op orde hebben.

Afvalwater als bron:

We beschouwen afvalwater meer en meer als een bron van grondstoffen. We onderzoeken hoe we het afvalwater nóg beter herbruikbaar kunnen maken. Dit doen we samen met onze waterketenpartners.

Samenwerking waterketen:

We gaan door met de samenwerking met omliggende gemeenten, de waterschappen en het waterbedrijf. Het levert ons veel voordelen op het gebied van kostenreductie, kwaliteitsverbetering, het verminderen van kwetsbaarheid en duurzaamheid.

Planspecifiek

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft een watertoets plaatsgevonden. Het volledige rapport met de watertoetsprocedure en de waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 10. Navolgend is de waterparagraaf opgenomen.

Watertoetsproces

In het kader van de watertoets is Waterschap Vechtstromen betrokken door het plan aan te melden via de digitale watertoets (dewatertoets.nl). De antwoorden op de vragen van de digitale watertoets hebben er toe geleid dat de normale procedure van het watertoetsproces is doorlopen. Er is een notitie opgesteld met de uitgangspunten voor het omgaan met wateraspecten. Deze notitie is vervolgens door Gemeente Ommen en Waterschap Vechtstromen vastgesteld. De afspraken voor zover relevant in het kader van het bestemmingsplan zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

Het uitgangspunt is dat er waterneutraal wordt gebouwd. Dit betekent een zodanige inrichting van het watersysteem dat er geen afwenteling naar andere gebieden plaats vindt. Dit houdt in dat neerslag op nieuw verhard opperlak moet worden vastgehouden/geborgen in het plangebied en er geen overlast optreedt bij de klimaatbui van 70mm/uur. Berging vindt bij voorkeur bovengronds plaats. Afvoer mag vervolgens niet tot overlast leiden benedenstrooms van het gebied.

Er wordt een gescheiden systeem aangelegd tussen vuilwaterafvoer en regenwaterafvoer. Ook bestaande gebouwen worden waar mogelijk afgekoppeld. Het vuilwater wordt verzameld en getransporteerd door middel van een DWA-riolering zonder dat de mogelijkheid bestaat dat dit afvalwater in het oppervlaktewater terecht komt.

Watertoets

Bodem en grondwater

Binnen het plangebied heeft het maaiveld een hoogteverschil van circa 1,3 meter met het hoogste punt aan de zuidwestzijde op NAP+7,80 meter en het laagste punt aan de noordoostzijde op NAP+6,45 m. Het grondwater in het plangebied loopt in zuidelijke richting naar de Vecht. Op basis van boringen en een korte grondwatermeting is een GHG ingeschat op NAP+5,20m, oftewel circa 1 tot 2,5 meter beneden maaiveld. Er zijn geen aanwijzingen dat er binnen de kern sprake is van wateroverlast. De bodem van het plangebied bestaat uit zandige gronden met een doorlatendheid van 0,7 tot 3,0 m/dag.

De bodem is daarmee geschikt om regenwater te infiltreren. In de toekomstige situatie zal de hoogteligging aangesloten worden op Haven Oost en de parkzone tussen Haven Oost en Haven West. Het vloerpeil ligt bij voorkeur 30 cm boven het wegpeil.

Regenwater afvoer

In en nabij het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Regenwater infiltreert op de onverharde oppervlakken en vanaf de verharde oppervlakken stroomt het af naar de gemende riolering. In de groenstrook tussen Haven Oost en Haven West ligt een RWA-riool die afvoert in noordelijke richting naar de Dante vijvers. Het plangebied is hier in de huidige situatie nog niet op aangesloten.

In de toekomstige situatie wordt de afvoer vertraagd zodat benedenstroomse wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het regenwater wordt geborgen in onder- en bovengrondse bergingsvoorzieningen. Vanuit daar kan het infiltreren in de bodem. Het overtollige water kan afstromen naar het bestaande RWA-riool aan de westzijde van het plangebied en wordt zo afgevoerd in noordelijke richting.

Regenwater berging

Op basis van de regiekaart en de luchtfoto uit 2006 is een inschatting gemaakt van het toekomstige verharde oppervlak en van het huidige verharde oppervlak. Voor de toename in verhard oppervlak (0.43 hectare) dient 55 mm berging aangelegd te worden. Voor het bestaande verharde oppervlak (2.83 hectare) is dit 20 mm berging. Dit komt overeen een bergingsopgave van 803m³ voor het plangebied. Berging wordt bij voorkeur bovengronds gerealiseerd in wadi's wanneer dit niet mogelijk is zal de berging in ondergrondse voorzieningen worden gerealiseerd.

Vuilwater

In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De riolen voeren grotendeels in zuidelijke richting af naar het riool in de Trompstraat. Een ander deel stroomt in noordelijke en daarna oostelijke richting af naar riool in de Ommeresstraat. Riolering in de Ommeresstraat sluit aan op het riool in de Strangeweg dat in westelijke richting afgevoerd.

In de toekomstige situatie wordt het afvalwater in een nieuw DWA-stelsel opgevangen. Het stelsel wordt aangesloten op de bestaande riolering in de Haven Oost en de Ommeresstraat. Vanuit daar wordt het in dezelfde richting afgevoerd als in de huidige situatie het geval is.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en houtopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Omdat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor beschermde natuurwaarden heeft er een natuurtoets plaatsgevonden waarbij de ontwikkelingen zijn getoetst aan het beschermingskader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (Bijlage 11). Op basis van dit onderzoeken kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

Soortenbescherming

  • In het plangebied is één nestlocatie van huismus vastgesteld bij Haven Oost nummer 16. Nesten van huismus zijn jaarrond beschermd. Bij eventuele sloopwerkzaamheden gaat de nestlocatie verloren.
  • Ook zijn enkele algemeen voorkomende vogels als ekster, merel, houtduif, winterkoning, zwartkop, tjif-tjaf en roodborst broedend aangetroffen/ te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De werkzaamheden leiden ook niet tot aantasting van onmisbare foerageergebieden of vliegroutes.
  • Overige beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. Bij de geplande ingrepen kunnen wel enkele exemplaren en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën met een provinciale vrijstelling verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstap-pen voor deze soorten niet aan de orde is.

Gebiedsbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

  • Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden, op 350 meter afstand. Gezien de aard van het voornemen en de tussenliggende afstand en bebouwing zijn - met uitzondering van stikstof - geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden te verwachten.
  • Het plangebied ligt buiten het NNN, op 350 meter afstand. Vanwege de aard en omvang van het plan, de tussenliggende bebouwing en de reeds bestaande stedelijke omgeving heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Het onderdeel 'soortbescherming' van de Wet natuurbescherming staat de wijziging van de bestemming niet in de weg omdat er uitzicht is op ontheffing voor huismus. Indien het huismusnest bij uitvoering van de plannen wordt verstoord of verwijderd, dient een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen moeten altijd worden voorkomen. Dit is voor de te verwachte soorten mogelijk door de werkzaamheden in elk geval op te starten na 15 november en voor 15 februari. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half november worden opgestart wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te voeren. Vervolgstappen voor vogels (m.u.v. huismus) zijn niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Een AERIUS-berekening is noodzakelijk om negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000 in kaart te brengen. Verwezen wordt naar paragraaf 4.10.

4.10 Stikstofdepositie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) worden soorten en habitattypen in Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van de depositie van stikstof (in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudings-doelstellingen van habitattypen en leefgebieden. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of gebruiksfase van de ontwikkeling. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan de stikstofdepositie (in mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de planontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden op beschermde stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van beschermde soorten.

Planspecifiek

Voor het bestemmingsplan Haven Oost is het effect op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden berekend met AERIUS Calculator 2020 (Bijlage 12). De aanlegfase leidt tot een maximale depositietoename van 0,09 mol/ha/jaar bij een uitvoeringstermijn van 1 jaar. Voor de gebruiksfase zijn toenames van de stikstofdepositie lager dan 0,00 mol N/ha/jaar berekend. Negatieve effecten op beschermde stikstofgevoelige habitattypen of stikstofgevoelige leefgebieden van beschermde soorten kunnen worden uitgesloten op basis van de redenatie voor kleine, tijdelijke deposities (zie paragraaf 2.3 van de notitie). Op grond hiervan is het plan uitvoerbaar voor het onderdeel stikstofdepositie en is er geen vergunningplicht Wet Natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie.

4.11 Verkeer en parkeren

In het kader van de beoogde ontwikkeling van Haven Oost is er een notitie opgesteld voor de verkeersgeneratie en parkeerbalans (Bijlage 13).

4.11.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.

Planspecifiek

De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers van het CROW. De gemeente Ommen is een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in de rest van de bebouwde kom. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is in analogie met de parkeernormennota uitgegaan van de minimum kencijfers. Voor het vrachtverkeer is uitgegaan van 0,02 verkeersbewegingen per woning per weekdag. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie per etmaal 1.282 verkeersbewegingen met licht verkeer en 3,8 verkeersbewegingen met zwaar verkeer.

De Haven Oost is momenteel een doorgaande route tussen de Hardenbergerweg en de Strangenweg. Op het grootste gedeelte geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Als onderdeel van de ontwikkeling van Haven Oost worden er maatregelen genomen om sluipverkeer tegen te gaan en het leefklimaat in Haven Oost en Haven West te verbeteren. De twee maatregelen zijn:

  • verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km/u,
  • maken van een knip ten noorden van de huidige Welkoop.

De knip heeft als doel om sluipverkeer te weren en de verkeersveiligheid te verhogen. De knip wordt wel passeerbaar voor langzaam verkeer. De Haven Oost vormt door het rustigere verkeersbeeld ook minder een scheiding tussen het woongebied Haven Oost en de groene structuur in het Havenpark.

4.11.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.

Planspecifiek

De parkeerbalans voor Haven Oost is opgesteld aan de hand van de parkeernormennota van de Gemeente Ommen. De parkeernormennota gaat uit van de minimale kengetallen uit CROW-publicatie 381. Het gebruik van de minimale parkeernorm wordt verdedigbaar geacht vanuit de duurzaamheidsgedachte. Parkeren wordt grotendeels op eigenterrein opgelost de overige parkeerplaatsen worden voorzien in openbaargebied.

Voor de verschillende type woningen zijn de normen gehanteerd zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Koop type   Norm   Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen   Huur type   Norm   Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen  
Vrijstaand   1,9   20   38   Vrije sector   1,6      
2/1 kap   1,8   14   25,2   Sociaal   1,2   15   18  
Rij   1,6   46   73,6          
App - duur   1,7       App - VS   1,5   13   19,5  
App - midden   1,5       App - soc   1   12   12  
App - gk   1,2       App - zorg   1   9   9  

In bovenstaande tabel is het aantal woningen weergegeven per type dat beoogd is. In de tabel zijn ook de drie woningen (huidige bedrijfswoning + twee woningen op het achtererf) aan de zuidzijde van het plangebied meegenomen. Voor de woningen zijn daarmee in totaal 196 parkeerplaatsen benodigd. Hiervan worden er 126 op eigen terrein gerealiseerd en 70 parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied mogelijk gemaakt.

Voor het beoogde kantoorgebouw geldt een parkeernorm van 2,3 per 100 m² bvo. Het kantoor krijgt een bvo van ca. 800 m² daarmee zijn op basis van de parkeernorm 19 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden ten noorden van het kantoorgebouw op eigenterrein mogelijk gemaakt.

Voor de loods wordt de parkeernorm voor gemengd gehanteerd. Hiervoor geldt een norm van 1,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Met 1.500 m² bvo zijn hiervoor 26 (25,5) parkeerplaatsen benodigd. Daarnaast zijn in de loods 12 sociale huur appartementen beoogd en ten oosten van de loods zijn 9 zorgwoningen beoogd (deze woningen zijn opgenomen in bovenstaande tabel. Voor elk van deze woningen is 1 parkeerplaats nodig. In totaal zijn daarmee 47 (26 + 12 + 9) parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden ten noorden van de loods gerealiseerd.

In de bijlage van Bijlage 13 is de totale parkeerbalans opgenomen. De ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

4.12 Cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Planspecifiek

Haven Oost heeft een aantal kenmerken die het karakter bepalen. Nog niet eens zo heel lang geleden lag dit gebied ten oosten van het verbindingskanaal en de haven van Ommen. Het plangebied was een industrieterrein dat aan de haven lag. Niet veel herinnert meer aan de haven of het kanaal, maar het gebied heeft nog wel het karakter van een werkgebied. De deels vervallen en deels nog in gebruik zijnde loodsen en werkgebouwen herinneren in functie en structuur nog aan deze geschiedenis. De ontwikkeling van Haven Oost vormt samen met het bijna geheel opgeleverde Haven West een kans om het voormalige havenbekken tot een betekenisvolle groenstructuur te maken voor Ommen.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig. Wel zou de groenstrook tussen Haven Oost en Haven West, de ligging van het vroege haven, als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt kunnen worden. Deze groenstrook wordt in stand gehouden waardoor de cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast.

Buiten het plangebied is een cultuurhistorische waardevol bouwwerk gelegen die van invloed is op het plangebied: De Korenmolen de Lelie. De molen is een rijksmonument met een recreatief gebruik waar ook een winkel is gevestigd. De molen bevindt zich op een afstand van ca. 100 meter ten westen van het plangebied. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook niet direct invloed op de cultuurhistorische waarde van de molen, maar de beschermingszone van de molen heeft wel invloed op het plangebied.

De beschermingszone van een molen, ook wel molenbiotoop genoemd, dient ervoor te zorgen dat de molen een vrije windvang heeft. Het begrip ‘molenbiotoop’ is in 1973 geïntroduceerd en heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig en als monument. Behalve de vrije windvang dient ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. De molen is namelijk een beeldbepalend element in de omgeving.

Ruimtelijke plannen zoals dit bestemmingsplan dienen rekening te houden met de molen en de beschermingszone zoals hiervoor beschreven. De voorwaarde met betrekking tot de beschermingszone houdt in dat in het plangebied de woningen gebonden zijn aan een maximale bouwhoogte. Ter plaatse van de molenbiotoop is derhalve een Vrijwaringszone – Molenbiotoop worden opgenomen.

Voor de molenbiotoop is in de regels een regeling/formule opgenomen voor het bepalen van de maximale bouwhoogte in relatie tot de molenbiotoop. Deze formule is gebaseerd op de landelijke richtlijnen Hollandse molens. Binnen een afstand van 100 meter van de molen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan het onderste punt van de verticaal staande molenwiek. De onderste punt van de verticaal staande molenwiek bedraagt 6,30 meter. Binnen een afstand van 100 tot 300 m van de molen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de hoogte berekend met behulp van de volgende formule: H(x)=x/n + c*z waarin:

H(x)= de maximaal toelaatbare hoogte

X = de afstand tot de molen

n = 50 (een constante voor de ruwheid van het terrein c.q. bebouwd gebied)

c = 0,2 (een constante voor de reductie)

z = askop-hoogte

De askop-hoogte bedraagt 16,90 meter ten opzichte van de voet van de molen. Op basis van deze uitgangspunten kunnen de volgende maximale hoogtes voor bebouwing in de omgeving van de molen worden berekend:

H(100) = 6,30 m

H(200) = 7,38 m

H(300) = 9,38 m

Voor de molen biotoop geldt dat in de eerste 100 meter niet hoger mag worden gebouwd dan 6,30 meter. Binnen 100 meter vanaf de molen wordt met onderhavige ontwikkeling niet gebouwd. Naast de regeling voor de vrijwaringszone van de molen zijn er maximale bouwhoogtes opgenomen in de regels.

Navolgende afbeelding toont een overzicht van de afstanden van de molen waarvoor bepaalde bouwhoogtes zijn toegestaan op basis van de vrijwaringszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.HavenOostBP001-ON01_0016.png"

Verdeling bouwhoogtes op basis van vrijwaringszone molen

Conclusie

Met de ontwikkeling is rekening gehouden met de ligging van de voormalige haven door deze als groenzone te behouden. In het plangebied zijn verder geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Op ca. 100 meter afstand van het plangebied staat de molen 'De Lelie', de beschermingszone (molenbiotoop) van de molen valt over het plangebied heen. Om de molen te beschermen is een Vrijwaringszone – Molenbiotoop op de verbeelding opgenomen.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van Haven Oost.

4.13 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Ten behoeve van de beoogde grondwerkzaamheden voor woningbouwontwikkeling is voor het plangebied Haven Oost onderzoek naar archeologische verwachtingswaarden uitgevoerd (Bijlage 14).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de bodem van het plangebied mogelijk uit dekzand bestaat met daarop een enkeerdgrond. In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen gedaan, in het plangebied zelf niet. Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd de onbebouwde terreinen tussen de begraafplaats aan de Hardenbergerweg en de Ommeresstraat een middelhoge verwachting heeft. Het gedempte kanaal tussen Haven Oost en Haven West, tegenwoordig een groenstrook, heeft een zeer lage verwachting en het bebouwde gedeelte van het plangebied heeft een lage verwachting.

De verwachtingswaarden van het bureauonderzoek voor het plangebied zijn in overeenstemming met de resultaten van het veldonderzoek. Het onbebouwde terrein tussen de begraafplaats aan de Hardenbergerweg en de Ommeresstraat leverde een aardewerken scherf op van prehistorische origine. De scherf bevond zich in de B/C-horizont van een bijna intacte podzolgrond (alleen de E-horizont is verstoord). Daarnaast werd in de boring veel houtskool aangetroffen. De vier extra boringen die op een meter afstand rond de boring zijn uitgevoerd leverden geen extra vondsten op. Daarnaast bleek de omliggende bodem verstoord tot in de B- en B/C-horizont. Deze mate van verstoring is ook aangetroffen in de andere boringen op deze percelen.

In één boring in de zuidwesthoek van het plangebied is mogelijk een restant van een esdek aangetroffen. De overige boringen waren geheel of gedeeltelijk verstoord en leverden geen antropogene indicatoren op. Dit resultaat is in overeenstemming met de lage archeologische verwachting die in het bureauonderzoek is gegeven voor dit gedeelte van het plangebied. Ter hoogte van het voormalige kanaal tussen Haven Oost en Haven West, is de zeer lage verwachting die in het bureauonderzoek aan dit deel van het plangebied is toegeschreven, bevestigd. Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse tot op grote diepte is verstoord.

Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt voor het gehele plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Mochten er tijdens de uitvoering van grondwerkzaamheden onverhoopt toch grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen dan dient direct melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag en de provinciaal-archeoloog.

4.14 Duurzaamheid

Alle nieuwbouwwoningen in het plangebied worden aardgasloos gebouwd en zullen voldoen aan de BENG-norm. Daarnaast is er sprake van duurzaam gebruik van de bestaande loods. De loods blijft behouden en krijgt met de beoogde ontwikkeling een nieuwe invulling. De loods biedt tevens ruimte voor het gebruik van zonnepanelen op het dak. In een aantal volumestudies is bekeken hoeveel oppervlak aan zonnepanelen geplaatst kan worden op het dak van de loods. Naast energieopwekker zal het plaatsen van zonnepanelen op het dak bij voorkeur ook moeten leiden tot een interessant volume waar, bijvoorbeeld door middel van sheddaken, ook licht naar binnen komt. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de constructieve mogelijkheden van gebouw en dak. Dit wordt voor de verder uitwerking van het plan in een bouw-technisch onderzoek nader onderzocht.

4.15 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk. Derhalve is op grond van art. 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sprake van een bouwplan. Op grond van art. 6.12 Wro is in dit geval de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen of een anterieure overeenkomst te sluiten.

De gemeente Ommen heeft ervoor gekozen met de ontwikkelaar van het gebied een realisatieovereenkomst af te sluiten. Deze realisatieovereenkomst, die wordt afgesloten vóór de vaststelling van het ontwerpplan, kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst.

In de realisatieovereenkomst is onder meer vastgelegd dat de gemeente de beschikking krijgt over de grond en deze gronden uitgeeft tegen marktconforme prijzen. De ontwikkelaar staat garant voor de afname van bouwrijpe kavels. De investeringen worden gedekt uit de opbrengsten van deze grondverkoop. Eventuele planschade komt voor rekening van de gemeente als grondexploitant en wordt eveneens afgedekt door de opbrengsten. Hierdoor is het volgens de Wro niet nodig om de gemeenteraad een exploitatieplan te laten vaststellen aangezien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins verzekerd is.

Voor de omzetting van de huidige bedrijfswoning aan de Haven Oost 4 naar burgerwoning en het mogelijk maken van twee woningen op het achtererf zijn anterieure afspraken vastgelegd in de koopovereenkomst.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen

Bedrijf

Aan de noordzijde van het plangebied zijn gronden aangewezen voor de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

Gemengd

De gronden met de bestemming 'Gemengd' is onder andere bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horeca bedrijven behorend tot de categorieën I en II. Deze bestemming is opgenomen voor de loods zodat deze een multifunctionele invulling kan krijgen. De loods dient als activator van het Havengebied, hoofdzakelijk gericht op een maatschappelijke functie voor de wijk. Daarnaast worden ook maximaal 12 woningen mogelijk gemaakt in het oostelijke deel van de loods.

Groen

Verspreid over het plangebied zijn gronden voorzien van de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen en wandel- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer, parkeer- en groenvoorzieningen.

Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor de voormalige bedrijfswoning aan de zuidzijde van het plangebied. Binnen deze bestemming is één vrijstaande woning toegestaan binnen het bouwvlak.

Woongebied

Het overgrote deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen.

Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

Ter bescherming van de aanwezige gasleidingen is de dubbelbestemming Leiding – Gas opgenomen met een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden. Ter plaatse mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Middels een omgevingsvergunning maken hiervan worden afgeweken, waarbij onder andere advies moet worden verkregen van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de vooroverleg partners.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft niet ter inzage gelegen.

6.4 Verslag zienswijzen

Hier zullen t.z.t. de zienswijzen en beantwoording worden opgenomen.