Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Woon-zorgcomplex Lemmers Erve in Ommen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0175.20131003005-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0175.20131003005-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 Plan

het bestemmingsplan 'Woon-zorgcomplex Lemmers Erve in Ommen' van de gemeente Ommen;

1.3 De verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie met nummer NL.IMRO.0175.20131003005-va01;

1.4 Aan- en uitbouw

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 

1.7 Ander-bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 

1.8 Ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 

1.10 Bebouwingsoppervlak

een op de verbeelding aangegeven oppervlak dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat op het bouwperceel rust dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 Bestaand gebruik

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik;

1.12 Bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergro­ten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veran­deren en het vergroten van een standplaats;

1.17 Bouwgrens

grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitslui­ting van onderbouw en zolder;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar be­horende, bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk;

1.24 Eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.25 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.28 Hulpbehoevende

Een persoon die zorg of andere specifieke hulp nodig heeft, die onder andere ter plaatse van de zorgwoning kan worden verleend en waarvan de behoefte aan deze specifieke zorg of hulp met een verklaring van een arts, een zorgverlenende organisatie, die is verbonden aan de zorgwoning, of een andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.29 Kantoor(ruimte)

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.30 Landgoed

een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen dat waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het land­goed passende, opstallen voorkomen - voor zover het blijven voortbestaan van die onroe­rende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;

1.31 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardop­pervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondge­bruik;

1.32 Maatschappelijke dienstverlening/voorzieningen

dienstverlening/(overheids)voorzieningen op het gebied van openbaar bestuur en overheids­diensten, levensbeschouwelijke organisaties, onderwijs, gezondheidszorg, ouderen- en/of welzijnszorg gecombineerd met zorgwoningen, cultuur, religie, sport, openbare orde, veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren; hieronder wordt niet verstaan een strafinrichting;

1.33 Mantelzorg

langdurige, intensieve en onbetaalde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep of bedrijfsmatig geboden zorg, wordt verleend aan een hulpbehoevende op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door personen uit diens directe omgeving of sociale netwerk, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.34 Mantelzorger

een al dan niet inwonende niet-professionele hulpverlener, die langdurig en onbetaald intensieve zorg of hulp op het fysieke, psychische en/of sociale vlak verleend aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving of sociale netwerk, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.35 Milieugevoelige en volksgezondheidsgevoelige objecten/functies

objecten/functies die, gelet op hun aard en omvang, hinder ondervinden van inrichtingen, (spoor)wegen en bedrijven(bedrijfsactiviteiten), voor wat betreft aspecten als geluid, lucht­kwaliteit, geur, stof, veiligheid en trillingen. De volgende objecten/functies zijn in het kader van dit bestemmingsplan als milieuge­voelig aan te merken:
  1. woonfuncties, tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald;
  2. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  3. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
Alle bovenstaande objecten/functies worden vanuit volksgezondheid gezien als objec­ten/functies waar voor langere tijd per dag sprake is van aanwezigheid van personen en daarmee een volksgezondheidsgevoelig object/functie betreffen;

1.36 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceer­stations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.37 Opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van pro­ductie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.38 Overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan;

1.39 Peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijk­bebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
 

1.40 Praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.41 Professionele hulpverlener

Een hulpverlener die, al dan niet als werknemer, activiteiten verricht voor een zorgverlenende organisatie die is gericht op het verlenen van zorg of hulp aan hulpbehoevenden;

1.42 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 Respijtzorg

vervangende mantelzorg, tijdelijke en volledige overname van de zorg van een mantelzorger met het doel hem of haar vrijaf te geven;

1.44 Respijtzorgwoning

zorgwoning ten behoeve van respijtzorg;

1.45 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 Weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begre­pen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte par­keerterreinen;

1.47 Uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.48 Woon-zorgcomplex

een complex van ruimten bedoeld voor mensen die nu al aantoonbaar zorg nodig hebben of in de nabije toekomst zorg verwachten nodig te hebben, waarbij deze zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar is vanuit een woon-zorgcentrum, met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen;

1.49 Zorgwoning

Een woning die, gezien de inrichting of de ligging in de nabijheid van zorg- en/of ondersteuningsfuncties, is bedoeld voor huisvesting van hulpbehoevenden al dan niet met hun partner of inwonende mantelzorger of professionele hulpverleners die ter plaatse activiteiten verrichten voor deze hulpbehoevenden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Goothoogte bij hellende dakvlakken

De afstand van bovenkant goot c.q. druiplijn ten opzichte van het peil van het aansluitende en afgewerkte terrein. Ondergeschikte bouwonderdelen als goten van dakka­pellen worden niet meegerekend.

2.2 Goothoogte bij platte daken

De afstand van de bovenkant dakopstand of boeiboord ten opzichte van het peil van het aansluitende en afgewerkte terrein.

2.3 Hoogte (bouwhoogte, nokhoogte) van een gebouw of ander bouwwerk, geen antenne-installatie zijnde

De verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein; bij de bepaling van de hoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als antennes, liftkokers, schoorstenen, luchtkokers, lichtkappen, roeden van hooibergen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonder­delen niet meegerekend.

2.4 Hoogte van een antenne-installatie

De verticale afstand van het hoogste punt van de antenne-installatie tot aan het peil van het aansluitende en afgewerkte terrein; indien de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne, met an­tennedrager, het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antenne-installatie.

2.5 Oppervlakte van een gebouw (bruto oppervlakte)

  1. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  3. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  4. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak groter is dan 0,75 m, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buiten­werkse gevelvlak, wordt de geprojecteerde oppervlakte, indien dit kleiner is dan 0,5 m², niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte.
 

2.6 Afstand tussen bouwwerken en tot perceelgrenzen

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceel­grenzen, worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.7 Afstand tot de weg

Afstand gemeten vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de dichtstbijzijnde berm aan de zijde van de weg.

2.8 Vloeroppervlakte (bruto)

  1. te meten overeenkomstig de definitie voor oppervlakte van een gebouw.
  2. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onderge­schikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden en mits de verticale projectie van de gevel zelf op of achter de bouw- c.q. bestemmingsgrens blijft.
  3. bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van een lijn op de analoge of digitale plankaart.
 

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding aangewezen gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' (M) zijn bestemd voor:
  1. zorgwoningen en respijtzorgwoningen met bijbehorende dienstverlening en voorzieningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daarbij behorende voorzieningen zoals:
  1. (ontsluitings)wegen, met ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluiting van het terrein op de aangrenzende openbare weg;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. groenvoor­zieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater.
  

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Hoofdgebouwen mogen alleen ten dienste van de bestemming als omschreven in artikel 3.1 worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de aangeduide maximum goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte';
  3. ter plekke van entreepartijen en verbijzonderingen in het bouwkundige ontwerp geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter;
  4. het maximum aantal zorgwoningen en respijtzorgwoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 48 en 2;
  5. het maximum bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan de aangeduide maximum bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het oprichten van bijbehorende bouwwerken is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak uitsluitend gerealiseerd mogen worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. maximum oppervlak van alle bijbehorende bouwwerken tezamen bedraagt 200 m², met dien verstande dat het maximum oppervlak van een bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 50 m²;
  3. ter plaatse van het bouwvlak mogen de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, in de vorm van een aan- of uitbouw, niet meer bedragen dan respectievelijk de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
 
3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de parkeervoorzieningen;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de in artikel 3.2 opgenomen regels en toe te staan dat:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen worden overschreden met maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein niet meer dan 3 m bedragen;
  3. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 m mag bedragen;
  4. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de parkeervoorzieningen;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. wonen in een zorgwoning, met uitzondering van de (voormalige) partner van de hulpbehoevende of de (voormalige) inwonende mantelzorger;
  2. het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de maatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  3. het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de maatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, ten einde te komen tot een goed woon- en leefklimaat;
  4. het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de maatregelen conform het in bijlage 3 en 3a opgenomen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai, ten einde te komen tot een goed woon- en leefklimaat;
  5. het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van ten minste het aantal parkeerplaatsen binnen de grenzen van het plangebied conform de in bijlage 4 opgenomen berekening van het minimaal aantal parkeerplaatsen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding aangewezen gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. Omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist, indien het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m² en minder diep steekt dan 50 cm.
  3. In geval van verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is het aan de gemeente Ommen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de bouwwerkzaamheden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de in artikel 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen van het waterpeil;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor het verbod onder a. geldt, zijn slechts toelaatbaar indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Het verbod, zoals is bedoeld onder a, is niet van toepassing, indien:
    1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    3. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
      1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
      2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
      1. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn ingericht.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezig archeologische waarden, aanpassing behoeft.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande afmetingen en afstanden

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Maatschappelijk' wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van gebouwen en bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein dan wel voor zover dit uit oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits:
  1. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de parkeergelegenheid;
    5. de sociale veiligheid;
    6. de milieusituatie;
    7. de groenstructuur;
    8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 10 meter bedragen.
 

Artikel 9 Overige regels

9.1 Algemene parkeerregel

  1. Bij een feitelijke gebruiksverandering of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder artikel 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder artikel 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder artikel 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder artikel 10.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde artikel 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als bestemmingsplan 'Woon-zorgcomplex Lemmers Erve in Ommen'.