1.1 Aanleiding en doel
Het bedrijf Stoevelaar Machinery bv importeert en assembleert verschillende soorten machines voor de land- en bosbouw. De afgemonteerde machines worden verkocht aan agrarische bedrijven en bedrijven in de bosbouwsector in de regio, maar het bedrijf heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een belangrijke speler in de Benelux. Aanleiding voor de wijziging van het bestemmingsplan vormt de uitbreiding van de werkplaats en de sloop en herbouw van de woning ten noorden van het bedrijf. Beide ontwikkeling passen niet in het geldende bestemmingsplan.
Met de uitbreiding wordt de werkplaats groter en hoger. Onder het hoogste punt van het dak is het dan mogelijk een grotere en zwaardere hijsinstallatie te realiseren waardoor er grotere machines dan in de huidige situatie op een efficientere manier geassembleerd kunnen worden.
De bestaande woning staat te dicht bij het bedrijf en is naar de huidige maatstaven verouderd. De nieuwe wordt verder van het bedrijf af gebouwd, zodat de huidige bedrijfsvoering en eventuele toekomstige ontwikkeling van het bedrijf niet worden beperkt.
1.2 Situering en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ommen, circa vijf kilometer ten oosten van de dorpskern van Ommen, aan de Wolfveldseweg 1a in Stegeren. Het bedrijf ligt in de noordoost hoek van een open en rationeel verkaveld landbouwgebied dat wordt omgeven door grootschalige (verblijfs)recreatieve terreinen en bospercelen. In het zuiden grenst dit landbouwgebied aan het stroomgebied van de Vecht.
Het plangebied wordt omgeven door gras-/bouwland. De noordoostgrens bestaat uit een forse houtsingel, die aansluit op de wegbeplanting langs de Coevorderweg en de boscomplexen ten noorden van de weg.
Ligging van het plangebied, aangegeven op de topografische kaart.
Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Ommen sectie 1 perceelnummers 97, 787, 816 en 842. Het plangebied heeft een oppervlakte van 5,53 Ha.
1.3 Geldend bestemmingsplan
1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied regelt voornamelijk het bestaande gebruik van de gronden.
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied
In dit bestemmingsplan hebben de bedrijfsgebouwen en het omliggende verharde erf de bestemming 'Agrarisch aanverwante doeleinden' (AD). De bestemming is bedoeld voor agrarisch dienstverlenende bedrijven. De woning op Wolfveldseweg 1a is bestemd als een bedrijfswoning. De bestaande woning met erf en tuin ten noorden van het bedrijf heeft de bestemming 'Wonen'. De gronden rondom het bedrijf en de woning hebben de bestemming agrarisch.
1.3.2 Strijdigheid
Zowel de uitbreiding van de werkplaats als de herbouw van de woning vinden plaats binnen de grenzen van de bestemming 'Agrarisch'. Ter plekke van de nieuwbouw zijn binnen deze bestemming geen bouwwerken toegestaan.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande situatie. In het derde hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de uitbreiding van de werkplaats en de herbouw van de woning worden gerealiseerd. In hoofdstuk vier en vijf wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.
2 Beschrijving van de huidige situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst aan de hand van de historische topografische kaart en daarna met analyseschetsen een ruimtelijk beeld van het plangebied en omgeving gegeven.
2.2 Historische ontwikkeling
Het plangebied is onderdeel van een grotere ruimtelijke eenheid tussen de Coevorderweg en de Vecht met de veelzeggende naam ‘Het Vlier’. Op de topografische kaart van 1850 is deze ruimtelijke eenheid al te herkennen. Ook de naam was al aan het gebied gegeven. De gebieden rondom ‘Het Vlier’ worden ‘Veld’ genoemd. Het verschil in naamgeving toont het verschil in grondgebruik/hoedanigheid aan, respectievelijk weideland en woeste grond.
Uitsnede uit de topografische kaart van 1850 met daarop 'Het Vlier' omcirkeld.
Ter plekke van het plangebied, in het noordwestelijke deel van ‘Het Vlier’, zijn de eerste ontginningen van het ‘Het Vlier’ zichtbaar. Ook de eerste verdichting van het landschap door houtsingels zijn op de kaart aangegeven.
2.3 Landschap
In de huidige situatie zijn de velden rondom ‘Het Vlier’ bebost. Oorspronkelijk heeft de bebossing plaatsgevonden voor de houtproductie ten behoeve van de mijnbouw. Momenteel zijn de bossen hoofdzakelijk in gebruik als natuurgebied en/of recreatieterrein. ‘Het Vlier’ is in gebruik als landbouwgebied. Het ruimtelijk contrast tussen de beboste ‘velden’ en het open landbouwgebied is groot.
Ligging van 'Het Vlier' tussen de bebosde velden.
‘Het Vlier’ is een relatief nat gebied. Dit is zichtbaar aan de smalle stroken verkaveling en het gebruik van het gebied als grasland. Langs de westgrens van het gebied ligt de Wolfsvelder Waterleiding, die loopt van het hoger gelegen Wolfsveld in zuidelijke richting naar de Vecht. Centraal in het gebied loopt een watergang vanuit Stegerveld in westelijke richting naar de Wolfsvelder Waterleiding. De strokenverkaveling watert af naar de Wolfsvelder Waterleiding. Verspreid in ‘Het Vlier’ staan een aantal veehouderijen.
2.4 Plangebied
Het plangebied ligt in de noordwest hoek van ‘Het Vlier’. De noordrand van het gebied is in vergelijking tot de overige delen van het gebied kleinschaliger. De Coevorderweg is aan weerszijden beplant met forse bomenrijen met onderbegroeiing. Vanuit deze bomenrij steken er op een aantal punten boomsingels het open landbouwgebied in. Langs de Coevorderweg liggen, ten oosten en westen van het plangebied, twee erven. De bebouwing en de erfbeplanting zorgen ervoor dat de schaal van het landschap langs de noordelijke rand verder wordt verkleind.
Het bedrijfsperceel gezien vanuit zuidelijke richting. Op de achtergrond de bomenrijen langs de Coevorderweg.
Rondom het bedrijfs- en woonerf liggen open ruimtes met verschillende afmetingen. Tussen het plangebied en de Coevorderweg is de ruimte het kleinst. In zuidelijke richting wordt de openheid steeds groter. Zichtlijnen zorgen voor visuele verbindingen tussen deze open ruimtes en dat de verschillende ruimtelijke eenheden (open ruimtes, erven) niet ‘aan elkaar plakken’. Deze open ruimtes zijn in gebruik als akker- en grasland.
Overzichtsfoto van het plangebied, gezien vanuit westelijke richting, met de verschillende functies daarop aangegeven.
Het bedrijfserf bestaat uit een voormalig agrarisch erf dat in de loop van de tijd is omgebouwd naar de huidige functie: bouwen van machines voor de land- en bosbouw. In eerste instantie zijn hiervoor de agrarische bedrijfsgebouwen aangepast. Momenteel zijn hierin het magazijn en het kantoor gevestigd. Deze gebouwen hebben een eenvoudige uitstraling, gevels van baksteen en grijze golfplaten daken.
Met ontwikkeling van het bedrijf is hier achter een werkplaats (22,6 m x 22,5 m) gerealiseerd, dat groter en vooral hoger is dan de andere bedrijfsgebouwen. Ook de uitstraling van de werkplaats wijkt af van de overige bedrijfsgebouwen. Gevels bestaan uit een gemetselde onderbouw en een bovenbouw van verticaal geplaatste damwandprofielen. De gevel wordt beeindigd met een licht overstekende windveren. De damwandprofielen hebben een donker groene kleur. De kozijnen, deuren en de dakoverstek zijn wit geschilderd.
Het terrein rondom de bedrijfsgebouwen is geheel verhard met betonklinkers. Aan de zuid- en oostzijde is het bedrijfserf geheel omgeven door een houtsingel die de activiteiten op het erf afschermt van het omliggende open landschap. Aan de Wolfveldseweg staat de voormalige agrarische bedrijfswoning, die nu ook als zodanig in gebruik en bestemd is.
Overzicht van de bebouwing op het erf, waarop de schaalverschillen tussen de gebouwen duidelijk worden. Op de voorgrond de werkplaats, geheel rechts het magazijn, in het midden het kantoor en in de achtergrond de bedrijfswoning.
De tweede woning staat tegen forse houtwal, die aansluit op bomenrij langs de Coevorderweg en de bosgebieden ten noorden van deze weg. De locatie van de woning is ten opzichte van de werkplaats ongelukkig. De afstand tussen de gevel van de werkplaats en de bestemmingsgrens van de woning is kleiner dan 50 meter. Hierdoor wordt de bedrijfsvoering van het bedrijf belemmerd. De woning bestaat uit één bouwlaag met een flauwhellende kap. De gevel bestaat uit licht gele bakstenen en het dak is afgedekt met grijze pannen. Het geheel heeft een verouderde uitstraling. De houtwal bestaat voor een deel uit uitontwikkelde eiken met onderbegroeiing.
De woning, gezien vanaf het bedrijfserf, wordt omgeven door een haag.
2.5 Conclusie
Uit de beschrijving van de huidige situatie komen een aantal kenmerken naar voren die als uitgangspunt genomen zijn bij het maken van een inrichtingsplan voor het erf. Deze kenmerken zijn:
- groot contrast tussen Het Vlier en de omliggende ‘velden’: open agrarisch landschap versus besloten bosgebieden;
- in zuidelijke richting wordt het gebied natter;
- de noordrand bestaat uit een opeenvolging van open ruimtes in combinatie met erven en singels.
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt invulling gegeven aan de maatregelen voor een goede landschappelijke inpassing. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
3.2 Ontwikkelingen
In het plangebied vinden twee ontwikkelingen plaats. Ten eerste wordt de bestaande werkplaats in oostelijke richting uitgebreid en de verharding voor de werkplaats vergroot. Ten tweede wordt de woning ten noorden van het erf afgebroken en wordt er achter de bestaande houtsingel een nieuwe woning gebouwd.

Overzichtsfoto van het plangebied, gezien vanuit westelijke richting, met de ontwikkelingsgebieden daarop aangegeven.
Uitbreiding werkplaats
De bestaande werkplaats wordt in oostelijke richting uitgebreid, zodat een gebouw ontstaat van 58,1 meter bij 22,5 meter. Bij de uitbreiding wordt de bestaande richting van de noklijn gehandhaafd. Om ervoor te zorgen dat het gebouw niet te hoog wordt, zijn er twee nokken aangebracht. De bouwhoogte van de nieuwe werkplaats is circa 13,5 meter.
Plattegrond van de uitgebreide werkplaats.
Aanzicht van de werkplaats gezien vanuit noordelijke richting.
Bij de uitstraling van het nieuwe gebouw wordt één-op-één aangesloten bij het bestaande gebouw. De onderbouw van de gevel bestaat uit metselwerk, de bovenbouw bestaat uit verticaal geplaatste damwandprofielen. Ook het kleurgebruik is identiek.
In het centrale deel van de werkplaats, tussen de twee noklijnen, wordt de hijsinstallatie aangebracht. In de gevel komt dit tot uiting in een dubbelhoge roldeur, zodat grote vrachtwagens de werkplaats in kunnen rijden. Links van de grote roldeur wordt een trappenhuis gerealiseerd.
Verplaatsing woning
Door de nieuwe woning op te schuiven in noordelijke richting wordt de afstand tussen bestemmingsgrens van de woning en de gevel van de werkplaats groter dan 50 meter. Het bedrijf wordt dan niet meer in haar bedrijfsvoering belemmerd door de ligging van de woning. Ideeen voor de uitstraling van de woning zijn in ontwikkeling.
3.3 Landschappelijke inpassing
Uitgangspunten
Uit het beleid en de ruimtelijke analyse komen een aantal uitgangpunten voor het ontwerp van de landschappelijke inpassing naar voren:
- handhaven van het contrast in openheid tussen ‘Het Vlier’ en de omliggende ‘velden’;
- zichtbaar maken van de verschillen tussen landschapstypen ‘maten- en flieren’ (laag en nat) en dekzandvlakte/rug (hoog en droog);
- benadrukken van erven als groene enclaves in de open ruimte;
- handhaven van opeenvolging van open ruimtes in de noordrand van ‘Het Vlier’;
- voorkomen dat de openruimtes dichtslibben.
Plan voor landschappelijke inpassing
Om de impact van de nieuwe werkplaats op het landschap te beperken wordt de bestaande houtsingel rondom het erf van het bedrijf aan de noordzijde in oost-westrichting tot de gevel van de uitbreiding van de werkplaats verlengd. De bestaande singel wordt aangevuld. Voor de uitbreiding van de houtsingel worden ‘natte’ soorten als wilgen els gebruikt. De werkplaats en het verharde terrein erachter worden hierdoor voor een belangrijk deel aan het oog onttrokken. De bestaande ontsluiting via de Wolfveldseweg wordt gehandhaafd.
De nieuwe woning wordt als het ware ‘in de houtwal’ gerealiseerd en georiënteerd op de Wolfveldseweg. Het nieuwe erf wordt ontsloten op de Coevorderweg door gebruikt te maken van een bestaande inrit vlak ten westen van de houtwal. De inrit wordt aan de westzijde geflankeerd door een haag, waardoor het visueel onderdeel wordt van de houtwal.
Plan voor de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van de werkplaats en de verplaatsing van de woning.
Om een ruimtelijke (landschappelijke) koppeling tussen het erf van het bedrijf en het nieuwe woonerf tot stand te brengen wordt in het verlengde van het west-oost lopende deel van de houtwal een rij met eiken zonder onderbegroeiing aangeplant. De bomen wordt zo geplaatst dat een zichtlijn vanaf de entree tot het erf de opeenvolging van open ruimtes in stand blijft. De nieuwe bomenrij heeft een open karakter, zodat de ruimte bij de kruising Coevorderweg/Wolfveldseweg niet dichtslibt en de opeenvolging van open ruimtes gehandhaafd blijft. Tussen de eiken door is, vanaf het kruispunt Coevorderweg/Wolfveldseweg, het bedrijf zichtbaar. Langs de bomenrij loopt een pad dat het bedrijf verbindt met de nieuwe woning.
In de bijlage bij deze toelichting is in het ruimtelijk kwaliteitsplan de nadere invulling van het beplantingsplan beschreven. Hierin is tevens een lijst met beplantingen opgenomen en een beknopte toelichting daarop.
4 Relevant ruimtelijk beleid
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 5.5 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.2 Natura2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In
paragraaf 5.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.3 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 5.6.
4.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 5.8 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.
Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
De gemeente Ommen heeft in het kader van deze ontwikkeling de mogelijkheid haar eigen beleidsafweging te maken.
4.3.4 Conclusie
Met deze ontwikkeling worden geen rijksbelangen geschaad en deze ontwikkeling is niet opgenomen in het Barro. De gemeente Ommen kan in samenspraak met de provincie Overijssel haar eigen afweging maken ten aanzien van de realisatie van het initiatief.
4.4.1 Omgevingsvisie Overijssel
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoersplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Daarmee is deze visie het centrale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. Het in de Omgevingsvisie uitgezette beleid is verankerd in de Omgevingsverordening.
Op 30 mei 2013 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De Omgevingsvisie wordt daarmee aangepast aan het Hoofdlijnenakkoord Kracht van Overijssel 2011.
Omgevingsvisie en –verordening
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel richt zich op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes: Deze vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.
- ontwikkelingsperspectieven: Er zijn zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Met dit spectrum wordt ruimte gegeven voor het realiseren van de beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
- gebiedskenmerken: Bij (nieuwe) ontwikkelingen wil de provincie de ruimtelijke kwaliteit versterken. Dit wordt vooral gedaan door gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen. Deze gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen:
- een natuurlijke laag (in en op de bodem);
- een laag van het agrarisch-cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem);
- een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
- een lust- & leisure-laag (toerisme, recreatie en landgoederen).
Het bedrijf is een aantal jaren geleden gevestigd op de huidige locatie. Daarbij zijn de gebouwen van een vrijkomend agrarisch bedrijf in gebruik genomen. In het geldende bestemmingsplan zijn de bedrijfsactiviteiten bestemd als ‘Agrarisch aanverwante doeleinden’. Daaruit is af te leiden dat het gaat om een functie die thuis hoort of aanvaardbaar is in het buitengebied. Stoevelaar Machinery bv importeert, bouwt en verkoopt machines voor de landbouw en de bosbouw en is daarmee onderdeel van het agrarisch productieproces.
Ontwikkelingsperspectieven
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied: accent veelzijdige gebruiksruimte’. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit perspectief heeft de provincie de ambitie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Grootschalige landbouw krijgt ook hier de ruimte, maar de inpassing in kleinschalige landschappen vraagt om heldere gebruiksregels.
Stoevelaar Machinery bv importeert, bouwt en verkoopt machines voor de landbouw en de bosbouw en is daarmee onderdeel van het agrarisch productieproces. In het verleden zijn hiervoor vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt, daarna is er een werkplaats gerealiseerd. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijf past binnen de ambities van de provincie ten aanzien van de veelzijdige gebruiksruimte. Met het ruimtelijk kwaliteitsplan is invulling gegeven aan de inpassing in het landschap.
De 'Atlas van Overijssel' toont voor het plangebied de gebiedskenmerken met de bijbehorende ambities. Ter plekke van het bedrijfserf geldt voor de Natuurlijke laag het gebiedskenmerk ‘Beekdalen en natte laagtes’. Dit gebied wordt gekenmerkt door het natte karakter van het Overijsselse zandlandschap. De ambitie voor deze gebieden is ruimte te geven aan water en de continuïteit van het systeem leidend te laten zijn. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen. Ter plekke van de locatie van de nieuwe woning geldt voor de Natuurlijke laag het gebiedskenmerk ‘Dekzandvlakte/rug. Dit gebied wordt gekenmerkt door een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap met relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten.
Voor het plangebied geldt voor de Laag van het agrarisch cultuurlandschap het gebiedskenmerk ‘Maten- en flierenlandschap’. Dit landschap wordt gekenmerkt als een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten werd vaak hakhout aangeplant. Dit landschap kende veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooi- en weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt.
Voor de Lust- en leisurelaag geldt ter plekke van het plangebied het gebiedskenmerk ‘Donkerte’. De donkere gebieden zijn een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel: de natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met het aanbrengen van verlichting. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten.
4.4.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Inleiding
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument.
Toepassing Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In de Omgevingsvisie, de Omgevingsverordening en de toelichting daarop is al een aantal categorieën van ontwikkelingen genoemd, waarvoor in principe de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. Die categorieën vormen de basis voor dit werkboek. De hoofdindeling is ingestoken vanuit het primaire doel van de ontwikkeling: kwaliteitsverbetering en/of ontwikkelingsruimte. De voorgenomen ontwikkeling wordt ingestoken vanuit de wens ontwikkelingsruimte te geven aan de uitbreiding van het bedrijf.
Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt, voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning.
De KGO wordt toegepast als er naast de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat principe geldt:
- voor ontwikkelingen die primair gericht zijn op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals Rood-voor-groen op bestaande landgoederen, Nieuwe landgoederen, Knooperven en Rood-voor-rood.
- Voor nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding van verblijfsrecreatie, agrarische en niet-agrarische bedrijven;
- voor nieuwe woningen, nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijven en voor intensieve agrarische teelten zoals boomkwekerij en ondersteunend glas.
Toetsing aan de principes Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Aan de hand van de aspecten functionaliteit, verschijningsvorm, gebiedskwaliteiten en ontwikkelingsperspectieven (conform het werkboek Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving) wordt bepaald of de voorgenomen ontwikkeling grootschalig is en of het KGO als gevolg daarvan van toepassing is.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaande aan land- en bosbouw verbonden bedrijf. De ontwikkeling is, gezien de aard van de omgeving, als een gebiedseigen ontwikkeling te karakteriseren.
De uitbreiding van de werkplaats vindt in zijn geheel plaats op het bestaande erf van het bedrijf en aansluitend aan de bestaande bebouwing. Het deel van het erf waar de uitbreiding plaatsvindt is in de huidige situatie al omgeven door een singel. Als gevolg van de uitbreiding wordt de bouwhoogte van de werkplaats met circa 2 meter verhoogd tot 13,2 meter. Deze bouwhoogte staat in verhouding tot de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen van agrarische bedrijven, deze bedraagt volgens het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Ommen maximaal 12 meter. Ook de uitstraling van de werkplaats sluit aan bij een agrarisch bedrijfsgebouw.
De omgeving van het plangebied is een rationeel verkaveld landbouwgebied. Centraal in het gebied liggen een aantal agrarische bedrijven. Het landschap heeft een open karakter. De uitbreiding van de werkplaats schaadt de gebiedskwaliteiten niet.
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied: accent veelzijdige gebruiksruimte’. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies: aan de ene kant de landbouw en aan de andere kant landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid als belangrijke functies. De uitbreiding van de werkplaats past binnen het ontwikkelingsperspectief.

Processchema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Als gevolg van het bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling niet te beschouwen als een grootschalige uitbreiding. Hiermee is een aanvullende inspanning op basis van het KGO niet van toepassing en kan worden volstaan met een basisinspanning. In het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4.3 Conclusie
De uitbreiding van de werkplaats en de verplaatsing van de woning passen binnen de generieke beleidskeuzes en de ambities uit het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie. In het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn een aantal maatregelen opgenomen die ervoor zorgen dat de voorgenomen ontwikkelingen passen in de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie en het plan landschappelijke inpassen.
4.5.1 Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen
In het Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) wordt de missie uit het Ommer Motief concreet uitgewerkt. Het plan bundelt voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt. De belangrijkste onderwerpen en raakvlakken met het plangebied uit het Omgevingsplan zijn hieronder opgenomen.
Het omgevingsplan doet dit door op duurzame wijze in te zetten op het behouden en versterken van haar ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. De kernambitie van Ommen is als opmaat voor het omgevingsplan te vertalen in meerdere thematische beleidsambities. Per invalshoek zijn de beleidsambities zoveel mogelijk geïntegreerd en gebundeld voor de drie centrale thema’s:
- Welzijn en leefbaarheid (Thema’s: Wonen/Onderwijs/Veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur);
- Welvaart en economie (Thema’s: Bedrijvigheid en voorzieningen/Landbouw/Recreatie en toerisme);.
- Omgevingskwaliteit (Thema’s: Milieu, klimaat en duurzaamheid en openbare ruimte/Natuur, landschap, water en erfgoed/Infrastructuur, verkeer en vervoer en bereikbaarheid).
In het gebiedsgerichte deel van het plan heeft gemeente haar toekomstvisie voor het buitengebied beschreven.
Ommen wil de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied behouden en versterken. Tegelijkertijd wil de gemeente in haar buitengebied de ontwikkelingen in de landbouw, het beheer van landgoederen en recreatiebedrijven niet op slot zetten. Daarvoor is het belang van deze partijen voor de economische ontwikkeling, maar ook als belangrijke drager van het landschap en de sociale cohesie en leefbaarheid te groot. Dit plan biedt kaders voor een meer flexibele en toekomstgerichte benadering van ontwikkelingen in het buitengebied. De focus ligt daarbij op het bieden van ontwikkelruimte aan de bestaande bedrijven en partijen in het buitengebied en niet op nieuwe vestiging (met uitzondering van verplaatsing van bestaande bedrijven binnen de gemeente).
In het omgevingsplan wordt het plangebied geschaard onder het ‘jonger ontginningslandschap’, met als landschapstype ‘vlierenlandschap’. Ommen wil de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied behouden en versterken, maar tegelijkertijd ontwikkelingen in het buitengebied niet op slot zetten. Daarvoor is het belang van deze partijen voor de economische ontwikkeling, maar ook als belangrijke drager van het landschap te groot.
4.5.2 Landschapsontwikkelingsplan Ommen
In het landschapsontwikkelingsplan (LOP) wordt het plangebied geschaard onder het ‘vlierenlandschap’. Dit landschapstype wordt gekarakteriseerd door:
- openheid met beplanting langs wegen en op erven;
- weinig reliëf;
- smalle, lange kavels, veelal onbeplant;
- een nat gebied, terug te zien aan de vele sloten;
- verspreide bebouwing.
In het toekomstbeeld voor de landschapsstructuur van het vlierenlandschap bestaan deze gebieden uit open agrarisch landschap met verdichting langs de randen van bossen en beplante wegen. Het karakteristieke kavelpatroon is onbeplant en draagt bij aan de openheid van de gebieden. Agrarische erven zijn ingericht met streekeigen beplanting en liggen als groene enclaves in het landschap.
4.5.3 Erfgoednota gemeente Ommen
Inleiding
In november 2008 heeft de gemeente het erfgoedbeleid vastgesteld. In deze nota is het monumentenbeleid en het archeologiebeleid gecombineerd. De beleidsambities zijn geformuleerd aan de hand van de thema’s behouden, ontwikkelen en beleven, de missie die de gemeente aan de hand daarvan heeft opgesteld is als volgt:
- het erfgoed zorgvuldig behouden en beheren;
- het erfgoed zichtbaar maken en integraal meewegen als inspiratiebron bij ontwikkelingen in de omgeving of door ontwikkeling van het erfgoed zelf;
- het erfgoed in het gebruik en in de beleving een waardevol en gewaardeerd onderdeel uit laten maken van de samenleving.
In de nota is deze missie verder uitgewerkt in ambities. Daarnaast heeft de nota geleid tot een beleidsvoorstel archeologie en ruimtelijke ordening. Daarbij is ook een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Het archeologische beleid uit de erfgoednota is vertaald in de volgende paragraaf.
Archeologische verwachting
De gemeente Ommen heeft in augustus 2008 een Archeologische verwachtings- en waardenkaart opgesteld. Deze kaart geeft voor het hele grondgebied van de gemeente Ommen aan waar een lage, gemiddelde, hoge of onbekende archeologische verwachting geldt, en ook waar archeologische waardes aanwezig zijn. Bij de verschillende verwachtingswaardes horen verschillende vrijstellingen. Deze vrijstellingen geven weer bij welke ingrepen in de bodem archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Deze uitgangspunten zijn benoemd in de erfgoednota van de gemeente Ommen.
Uitsnede uit de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met daarop de ligging van het plangebied aangegeven.
Het plangebied heeft een gematigde archeologische verwachting. Hier geldt een onderzoeksplicht
bij ingrepen groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
4.5.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past functioneel gezien binnen de gemeentelijke ambities van het GOP. De belangrijkste ambities zijn een leefbaar buitengebied met ruimte voor economische ontwikkeling en een goede ruimtelijke kwaliteit. De focus ligt daarbij op het ruimte bieden aan de ontwikkeling van in het buitengebied gevestigde ondernemers en een goede inpassing van het bedrijf in het omliggende landschap. De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bedrijf dat van oudsher verbonden is met de agrarische activiteiten (land- en bosbouw) in de regio en sinds enkele jaren worden er machines geleverd in de Benelux.
De inpassing van de uitbreiding van het bedrijf is geregeld in het ruimtelijk kwaliteitsplan. Dit plan is opgesteld onder meer in het kader van het LOP. Het inrichtingsplan voor het bedrijf sluit aan bij de karakteristiek van het omliggende landschap, waardoor de inpassing in het landschap is gewaarborgd.
4.6 Conclusie
Het voorgenomen initiatief past binnen het beleid van de verschillende overheden. Met name door de provincie Overijssel en de gemeente Ommen stellen eisen aan de landschappelijke inpassing van het initiatief. Met het ruimtelijk kwaliteitsplan is hieraan vormgegeven.
5 Milieu en omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, geluid, flora en fauna en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
5.2 Verkennend bodemonderzoek
Greenhouse Advies bv (projectcode: BHB02713, versie 1.0; datum: 06-12-2013) heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met als doel bodemkwaliteit vast te stellen en te bepalen of de bodem in milieuhygienisch opzicht geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.2.1 Vooronderzoek
Ten behoeve van het onderzoek is het plangebied in twee deellocaties verdeeld. Deellocatie 1 betreft de ruimte voor de uitbreiding van de werkplaats en deellocatie 2 de plek waar de nieuwe woning gerealiseerd zal worden. Op basis van informatie uit het vooronderzoek geldt dat beide locaties worden beschouwd als voor bodemverontreining onverdachte locaties. Ten zuidwesten van deellocatie 1 is een opslagplaats van olie gesitueerd. Deze plek zal als deellocatie 1a als een verdachte locatie worden onderzocht.
Voor deelgebied 1 en 2 geldt de onderzoeksstrategie 'onverdachte locatie'; voor olieopslagplaats wordt uitgegaan van de onderzoeksstrategie 'verdachte locatie'.
5.2.2 Onderzoeksresultaten
Uit het opgeboorde materiaal blijkt dat de bodem tot circa 0,5 m-mv bestaat uit matig fijn, zwak siltig, matig humeus zand. Vanaf circa 0,5-1,5 m-mv wordt matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend zand aangetroffen, vanaf circa 1,5 m–mv matig fijn, zwak siltig zand. De bovengrond uit boring 5, 7, 8, 9 en 10 is op een diepte van circa 0,2-0,4 m–mv sterk puinhoudend. De resterende onderzochte grond bevat geen bodemvreemde bijmengingen. Het grondwater is aangetroffen op circa 0,9 m-mv.
De geanalyseerde parameters van de ondergrondmonsters zijn niet aangetoond in een gehalte dat de AW2000 waarde en/of detectielimiet overschrijdt. De bovengrond in deelgebied 1a bevat een licht verhoogd gehalte aan minerale olie. De restende geanalyseerde parameters van de ondergrondmonsters zijn niet aangetoond in een gehalte dat de AW2000 waarde en/of detectielimiet overschrijdt.
Het grondwater in bevat een licht verhoogd gehalte aan barium (deelgebied 1a en 2), cadmium, nikkel, zink (alle drie deelgebied 2) en naftaleen (deelgebied 1a). De restende geanalyseerde parameters van de grondwatermonsters zijn niet aangetoond in een gehalte dat de AW2000 waarde en/of detectielimiet overschrijdt.
5.2.3 Conclusie
Omdat de tussenwaarde van de onderzochte parameters in de grond en het grondwater niet wordt overschreden, is men niet verplicht over te gaan tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen herbestemming van de locatie.
5.3.1 Verkeer
Het plangebied ligt aan de Wolfveldseweg. Deze weg sluit aan op de Coevorderweg, die 3 kilometer in oostelijke richting uit komt op de kruising van de N36 (provinciale weg Almelo-Hoogeveen/Zwolle) en de N34 (richting Hardenberg). In westelijke richting voert deze weg naar Ommen. Met de uitbreiding van de werkplaats is het aannemelijk dat de verkeersaantrekkende werking enigszins toeneemt, met name het aantal vrachtwagens zal enigszins toenemen.
Doordat de verharding van het terrein in noordoostelijke richting wordt uitgebreid, wordt de ruimte om te manoeuvreren met grotere vrachtwagens verbeterd.
5.3.1.1 Conclusie verkeer
Gezien de gunstige ligging ten opzichte van de provinciale wegen (N34 en N36) zal dit echter geen problemen opleveren. Met de doortrekking van de N36 als noordelijke rondweg om Ommen gaat dit verkeer niet meer door de bebouwde kom.
5.3.2 Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren plaats op het eigen terrein van het bedrijf. Langs de noordgevel van het magazijngebouw zijn hiervoor circa 12 parkeerplaatsen aangelegd. Deze parkeerplaatsen worden voornamelijk gebruikt door bezoekers/klanten en medewerkers van het bedrijf. De eigenaren van het bedrijf parkeren hun auto's veelal achter de bedrijfswoning in de ruimte tussen het kantoor en het magazijn. De uitbreiding van de werkplaats betekent geen wezenlijke toename van het aantal bezoekers/klanten van het bedrijf waardoor het aantal aanwezige parkeerplaatsen toereikend blijft.
Door de uitbreiding van de werkplaats kunnen grotere machines geproduceerd worden. Dit betekent dat er grotere vrachtwagens op het terrein moeten kunnen parkeren.
5.3.2.1 Conclusie parkeren
Het aantal aanwezige parkeerplaatsen op het eigen terrein van Stoevelaar Machinery bv is toereikend. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Door de uitbreiding van het verharde terrein in noordoostelijke richting kunnen ook grotere vrachtwagens parkeren en manoeuvreren op het terrein.
5.3.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert geen probleem op voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Ecopart bv uit Doetinchem heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (projectnummer: 15825, versie 1.0; datum: 22 november 2013) uitgevoerd met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai te bepalen ter plekke van de locatie van de nieuwe woning.
5.4.1 Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 250 meter;
- drie of vier rijstroken: 400 meter;
- vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Coevorderweg. De nieuw te bouwen woning ligt binnen de geluidszone van deze weg.
5.4.2 Overweging
Op dit moment is de exacte locatie van de nieuw te bouwen woning nog niet bekend. Om deze reden is de ligging van de wettelijk relevante geluidscontouren langs de Coevorderweg bepaald. De meest relevante contour is de 53 dB contour. Na aftrek van 5 dB op basis van het gestelde in artikel 110-g van de Wet geluidhinder wordt op die plek voldaan aan de grenswaarde van 48 dB.
Bij de beoordeling van 1,5 meter boven maaiveld (begane grond) ligt de contour op ongeveer 14,5 meter van de kant van de Coevorderweg. Bij de beoordeling van op 4,5 meter boven maaiveld is deze afstand ongeveer 16,8 meter. Op onderstaande afbeelding is de ligging van de contouren inzichtelijk gemaakt.
Ligging geluidscontouren op 4,5 meter hoogte.
5.4.3 Conclusie
Indien de nieuw te bouwen woning op meer dan 16,8 meter van de kant van de weg wordt gebouwd, dan vormt de Coevorderweg volgens de Wet geluidhinder geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan. Met de regels in
Wonen is de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt binnen het hele bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen'. De kortste afstand tussen de bestemmingsgrens van deze bestemming en de kant van de weg bedraagt 52 meter. Hiermee voldoet de mogelijke bouwlocatie voor de nieuwe woning aan het gestelde in de Wet geluidhinder.
5.5.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.5.2 Overweging
Met de realisatie van de omleiding Ommen (doortrekken van de N36 vanaf Witte Paal in noordelijke richting naar de N348) is de Coevorderweg afgewaardeerd tot een erftoegangsweg waar ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 60 km/h uur geldt. Door deze afwaardering wordt er geen groei van het verkeer, maar een afname tot circa 2.000 vervoersbewegingen per etmaal in 2020 verwacht (opgave gemeente Ommen). In 2012 lag het aantal vervoersbewegingen per etmaal over de Coevorderweg rond de 3.000.
Hoewel er sprake is van een verkeersaantrekkende werking van de locatie is deze bescheiden van omvang en zal volledig worden gecompenseerd door de verwachte daling van het aantal vervoersbewegingen als gevolg van de omleiding Ommen. De toename van het aantal vervoersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling zal voor een belangrijk deel bestaan uit vrachtverkeer. Verder staat de omgeving van het plangebied niet bekend als een gebied waar luchtkwaliteit een knelpunt vormt en wordt er met de sloop en herbouw van de bestaande woning geen gevoelige functie toegevoegd aan de omgeving.
De bijdrage aan de verslechtering van luchtkwaliteit als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling valt aan te merken als een ‘niet in betekende mate’ bijdrage. Deze conclusie is gecontroleerd met de NIBM-tool op
www.infomil.nl.
Weergave van de invoer van de NIBM-tool.
5.5.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is te beschouwen als ‘niet in betekende mate’ bijdragend aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.6.1 Beoordelingskader
Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 31 oktober 2013 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het waterschap Velt en Vecht een wateradvies uitgebracht.
5.6.2 Overweging
In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:
- Het plan ligt in een gebied dat op de kaart wordt aangemerkt als milieu beschermingsgebied. Dit betekent dat de milieuaspecten niet mogen verslechteren.
- Uit informatie bij het waterschap blijkt dat binnen het plangebied een drukrioolstelsel ligt. Dit betekent dat hier alleen huishoudelijk afvalwater (DWA) op aangesloten mag worden. Hemelwater (HWA) dient binnen het plangebied worden opgelost.
- Voor dit plan is het Activiteitenbesluit van toepassing. Het Activiteitenbesluit vervangt een vijftal andere besluiten geheel of gedeeltelijk. Het gaat hierbij om het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit Glastuinbouw, het Besluit mestbassins milieubeheer, het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en het agrarische deel in het Lozingenbesluit bodembescherming. Het Activiteitenbesluit stelt voorwaarden aan het lozen van water, de inrichting van het erf, zoals de inrichting van de wasplaats en opvang bedrijfsafvalwater, mestopslag etc.
- Indien schoon hemelwater geloosd wordt op het oppervlaktewater is hierbij de ‘Keur van het waterschap’ van toepassing. Zonder toestemming van het waterschap mogen er geen werkzaamheden plaats vinden ‘aan’-, ‘op’-, en/of ‘in’ het onderhoudspad en watergang.
In het algemeen wordt er opgemerkt dat er te allen tijde voorkomen dient te worden dat vervuild (hemel)water rechtstreeks kan afstromen naar het oppervlaktewater. Wat schoon is dient schoon te blijven.
5.6.3 Conclusie
Net als onder de huidige werkplaats wordt ook onder te uitbreiding van de werkplaats een vloeistofdichte vloer aangelegd. Op deze manier wordt voorkomen dat afvalproducten die bij het werken aan de landbouwmachines vrijkomen (bijvoorbeeld minerale olieen) niet in de ondergrond en daarmee het grondwater terecht kunnen komen.
Afvalwater en hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Afvalwater wordt geloosd op het openbare riool. Afvalwater afkomstig van de afspuitplaats wordt via een vet- en slipafscheiding afgevoerd. Zowel de vloeistofdichte vloer als de vet- en slipafscheiding zijn regelmatig gecontroleerd door de gemeente Ommen.
Hemelwater van de dakvlakken en verhardingen wordt apart opgevangen, gedeeltelijk geinfiltreerd in de bodem en gedeeltelijk via een bestaande afvoer geloosd op de sloot die ten zuiden van het plangebied ligt. Gezien het feit dat het oppervlakte van de verharding niet toeneemt is het realiseren van een nieuwe voorziening niet noodzakelijk. De 'Keur van het Waterschap' is dan ook niet van toepassing.
5.7.1 Beoordelingskader
EcoGroen Advies BV uit Zwolle heeft een quickscan natuurtoets (projectnummer: 13-382; datum 29 oktober 2013) uitgevoerd. Deze natuurtoets is noodzakelijk ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing voor de voorgenomen herontwikkeling van de Wolfveldseweg 1a te Stegeren. Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 9 oktober 2013. Tijdens het veldonderzoek is het gehele plangebied geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook is gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.
5.7.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel is op circa 75 meter ten noorden van het plangebied een groot EHS-gebied aanwezig. Gezien de aard van de beoogde plannen en de uitvoering daarvan buiten de grenzen van de EHS, zijn als gevolg van de beoogde plannen geen negatieve effecten op de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS te verwachten.
Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden worden geen negatieve effecten verwacht op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten en gebieden met natuurwaarden buiten de EHS.
5.7.3 Aangetroffen en te verwachten soorten
Tijdens het veldbezoek zijn geen zwaar beschermde of bedreigde planten- en diersoorten aangetroffen of te verwachten. In de singel nabij de te slopen woning zijn enkele soorten aangetroffen die duiden op een oude bosbodem zoals Lelietje van dalen, Gewone salomonszegel, Wilde lijsterbes, Robertskruid en Gewone braam.
Wel zijn (net buiten) het plangebied enkele graafsporen van Das aangetroffen. In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten aanwezig en te verwachten.
In de te slopen woning zijn potentiële vaste verblijfplaatsen voor Huismus, een broedvogel met een jaarrond beschermd nest, aangetroffen. Het veldbezoek viel buiten de inventarisatieperiode van Huismus waardoor het niet mogelijk was om de aan- of afwezigheid te onderzoeken. Aanwezigheid van overige broedvogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, wordt in het plangebied of binnen de invloedsfeer van de plannen niet verwacht. In het plangebied is tevens een aantal algemene broedvogels van bebouwing, erven en bos en struweel broedend te verwachten. In de te slopen woning zijn tevens potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen in het dakbeschot. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen op basis van het veldonderzoek niet worden uitgesloten in de woning. In de overige bebouwing en eventueel te kappen bomen ontbreken potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Er wordt geen schade verwacht aan vliegroutes en/of foerageergebied van vleermuizen.
5.7.4 Conclusie
Er is nader onderzoek noodzakelijk naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen woning. Dit onderzoek dient volgens het geldende Vleermuisprotocol te worden uitgevoerd en zowel in de zomer op twee momenten in half mei - half juli als in de nazomer op twee momenten in augustus - september. Ten aanzien van Huismus dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van (en het aantal) nestplaatsen in de te slopen woning. Dit onderzoek dient volgens de soortenstandaard uitgevoerd te worden van begin april tot en met half mei en bestaat uit twee veldbezoeken.
Aan de hand van de resultaten van het vleermuis- en Huismusonderzoek ontstaat duidelijkheid over de functie van het plangebied voor beiden soorten. Wanneer vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en Huismus aanwezig zijn, zal het aanvragen van een ontheffing bij het ministerie van Economische Zaken noodzakelijk zijn en dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Net buiten het plangebied zijn enkele graafsporen van Das aangetroffen in de singel direct ten zuiden van de N34. In het plangebied zijn geen sporen van Das aangetroffen. Naar verwachting heeft Das haar vaste verblijfplaat en belangrijke foerageergebied ten noorden van de N34 in het aanwezige, uitgestrekte bosgebied. Als gevolg van de plannen verdwijnt geen (belangrijk) foerageergebied van de soort, waardoor schade aan de soort kan worden uitgesloten.
5.8 Archeologie en cultuurhistorie
5.8.1.1 Beoordelingskader
Het beleid van de gemeente Ommen ten aanzien van archeologie is vastgelegd op een archeologische verwachtingskaart. Voor het plangebied geldt een ‘gematigde archeologische verwachting’ of ‘middelhoge archeologische verwachting’. In de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied is op pagina 146-147 het beleid hiervoor opgenomen. Voor de middelhoge archeologische verwachting geldt dat er geen onderzoeksplicht geldt voor bodemingrepen kleiner dan 2.500 m².
5.8.1.2 Overweging
De voorgenomen ontwikkelingen betreffen bodemingrepen die kleiner zijn 2.500 m².
5.8.1.3 Conclusie
De bodemingrepen in het voorgenomen plan zijn kleiner dan 2.500 m². Conform het beleid van de gemeente Ommen is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.8.2.1 Aanwezige waarden
In het plangebied en directe omgeving komen geen monumenten en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en structuren voor. De voorgenomen plannen (sloop en herbouw van de woning en uitbreiding van de werkplaats) hebben geen gevolgen voor eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden.
5.8.2.2 Conclusie
Een nader onderzoek naar het aspect cultuurhistorie is niet noodzakelijk.
5.9 Bedrijven en milieuzonering
5.9.1 Beoordelingskader
Stoevelaar Machinery bv valt volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) onder SBI-nummer 016.1 Dienstverlening t.b.v. de landbouw: algemeen (o.a. loonbedrijven) b.o. >500 m². Hiervoor geldt een minimale afstand tot een gevoelige functie (bijvoorbeeld wonen) van 50 meter als gevolg van geluid.
Aan de Coevorderweg 27 is een tankstation met een LPG-vulpunt gevestigd met een vergund doorzetvolume van 200 m³ per jaar. Volgens de VNG-publicatie valt deze activiteit onder SBI-nummer 473.2. Hiervoor geldt een minimale afstand tot een gevoelige functie (bijvoorbeeld wonen) van 50 meter als gevolg van gevaar.
De afstanden dienen gemeten te worden tussen de (bestemmings)grens die het belastende gebruik mogelijk maakt en de uiterste situering van de gevel van de woning. De genoemde afstand is een richtafstand en geen harde afstandseis. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
5.9.2 Overweging
De dichtstbij liggende gevoelige functie is de nieuw te bouwen woning ten noorden van het bedrijf. De afstand tussen de toekomstige grens van het bouwvlak van de werkplaats (de grens die het belastende gebruik mogelijk maakt) en de plek waar de woning gebouwd gaat worden is circa 70 meter. Andere woningen, langs de Wolfveldseweg en de Coevorderweg liggen op grotere afstand (minimaal 250 meter). De recreatieparken die ten noorden van de Coevorderweg gevestigd zijn, liggen op circa 150 meter.
De afstand tussen het LPG-station en de nieuw te bouwen woning is circa 200 meter.
5.9.3 Conclusie
De afstanden tot gevoelige functies in de omgeving zijn groter dan de richtafstand voor de activiteiten van Stoevelaar Machinery bv uit de VNG-publicatie. Hoewel de nieuw te bouwen woning op circa 70 meter ligt, wordt deze afgeschermd door een forse houtsingel. Nader onderzoek naar het aspect geluid als gevolg van de huidige activiteiten in het plangebied is niet noodzakelijk.
De afstand tussen het LPG-station en de nieuw te bouwen woning is groter dan de in de VNG-publicatie genoemde richtafstand.
5.10.1 Beoordelingskader
Met de bouw van de nieuwe woning wordt een gevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
5.10.2 Overweging
Op basis van de risicokaart (zie
www.risicokaart.nl ) en naar aanleiding van het onderzoek Bedrijven en milieuzonering zijn er in de nabijheid van de nieuwe woningen twee risicobronnen aanwezig:
- LPG-station Coevorderweg 27;
- Transportroute gevaarlijke stoffen Coevorderweg.
De nieuw te bouwen woning is volgens het Besluit externe veiligheid (Bevi) artikel 1 lid 1 sub l onder a een woning een kwetsbaar object.
Voor het LPG-station geldt een risicoafstand voor het plaatsgebonden risico van (PR 10-6) van 25 meter en afstand tot de grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico van 150 m. Voor de transportroute gevaarlijke stoffen over de Coevorderweg geldt een risicoafstand voor het plaatsgebonden van 0 meter.
5.10.3 Conclusie
De nieuw te bouwen woning ligt op circa 200 meter van het LPG-station en de afstand tot de Coevorderweg is circa 70 meter. Daarmee zijn de afstanden groter dan de genoemde risicoafstanden en is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk.
6 Toelichting op de regels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom
bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Buitengebied Ommen, Wolfveldseweg 1 -1a, Stegeren' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de realisatie van de uitbreiding van de werkplaats, de sloop en herbouw van een woning met daarbij behorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Ommen en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In
paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
artikel 7: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken.
artikel 8 in dit artikel zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
artikel 9: in dit artikel wordt beschreven wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemmingen te wijzigen en onder welke voorwaarden.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 10 is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan en in
artikel 11 wordt beschreven op welke wijze dit bestemmingsplan in de toekomst moet worden aangehaald.
6.3 Nadere toelichting op de bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen
het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
- Agrarisch: voor de gronden met deze bestemming wordt het huidige agrarische gebruik voortgezet. Op de gronden worden in dit bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden toegestaan. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat ontsluitingswegen zijn gestaan. Op deze manier is mogelijk om, met gebruikmaking van de bestaande inrit aan de Coevorderweg, de nieuwe woning direct op de Coevorderweg te ontsluiten.
- Agrarisch - Agrarisch aanverwante bedrijven: deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Ommen. De activiteiten van de Stoevelaar Machinery bv passen na de uitbreiding nog steeds in de bestemmingsomschrijving. Om het min of meer globale bestemmingsplan Buitengebied Ommen voor deze locatie specifieker te maken zijn bouwvlakken voor bestaande en nieuwe gebouwen opgenomen. Daarnaast de locatie van de bedrijfswoning aangeduid en, ten behoeve van de landschappelijke inpassing, een functieaanduiding 'houtsingel' opgenomen om de locatie van de uit te breiden en aan te vullen houtsingel nader aan te geven. Tevens is een maximum bouwhoogte ter plekke van de nieuwe (uitgebreide) werkplaats opgenomen om de afwijkende bouwhoogte te regelen.
- Bos: deze bestemming is opgenomen om enerzijds de bestaande houtwal ten noorden van het bedrijf te beschermen en anderzijds om de omleiding en uitbreiding daarvan mogelijk te maken. Het nieuw in te planten perceel tussen de houtwal en de bomenrij langs de Coevorderweg is ook bestemd als 'Bos'.
- Wonen: deze bestemming is bedoeld om de herbouw van de te slopen woning mogelijk te. Omdat deze woning de woonbestemming krijgt kan deze niet worden beschouwd als bedrijfswoning.
7 Financiële uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
7.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Ommen, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
8.2 Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. De provincie Overijssel heeft in een email van 10 februari 2014 gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. In de reactie van de provincie wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling, waarbij wordt aangegeven dat met de landschappelijke inpassing aan de zuidkant van het perceel onvoldoende is. Hierop is het plan voor de landschappelijke inpassing aangepast. In de houtsingel aan de zuidkant van het perceel zijn een aantal bomen op genomen die de zuidgevel van de nieuwe bedrijfsgebouwen meer aan het zicht onttrekken.
Tevens is het initiatief besproken met omwonenden. Deze hebben ingestemd met het voorliggende bouwplan, dat op basis van het gesprek dan ook niet is aangepast.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 februari 2014 zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.