direct naar inhoud van 4.7 Archeologie
Plan: Projectbesluit aanleg fietspad Zuidermarsweg en fietsbrug over het Ommerkanaal
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20101303001-oh01

4.7 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In de periode augustus/september 2009 heeft Oranjewoud een bureauonderzoek en een veldtoets uitgevoerd in twee gebieden ten oosten van Varsen, gemeente Ommen. Het doel van het bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel. Het doel van de veldtoets was het verder onderbouwen en eventueel nader specificeren van de conclusies van het bureauonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.20101303001-oh01_0012.png"

Figuur 6.2. Onderzoeksgebieden archeologisch onderzoek.

Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het projectgebied in het Vechtdal ligt. Deze landschappelijke eenheid wordt gekenmerkt door hoge dekzandruggen/- koppen, rivier- en stuifduinen temidden van beek-/rivierdalafzettingen en overstromingsvlakten van de Vecht. De hoge zones in het landschap kennen een lange en intensieve bewoningsgeschiedenis. In de directe omgeving van het projectgebied komen binnen deze zones meerdere vindplaatsen voor. Het lager gelegen beekdallandschap direct grenzend aan de hoge zones kent een hoge verwachting ten aanzien van afvaldumps. Verder kunnen in het beekdallandschap oversteekplaatsen worden aangetroffen. Tenslotte worden hier rituele deposities verwacht.

In de overstromingsafzettingen van de Vecht worden vooral resten van agrarische activiteit verwacht. Een deel van het projectgebied bestaat uit een afgegraven/geëgaliseerde zone. Deze kennen een lage archeologische verwachting, omdat het bodemprofiel niet meer intact is.

De conclusies uit het archeologisch bureauonderzoek staan gevisualiseerd op een kaart die als leidraad is gebruikt tijdens de veldtoets. De veldtoets bestond uit een terreininspectie en een aantal controleboringen. Hierbij zijn binnen de zones met een hoge verwachting boringen verricht. Ook in de overige zones zijn boringen verricht.

De resultaten van de veldtoets onderschrijven de conclusies van het bureauonderzoek: binnen de zones die in het bureauonderzoek zijn aangeduid met een hoge verwachting zijn inderdaad dekzand- of rivierduinen aanwezig. Bovendien is grotendeels sprake van een intact bodemprofiel. De kans op het aantreffen van vindplaatsen in deze landschapszones is hoog.

De opbouw van het niet-afgegraven beek-/rivierdallandschap, dat bestaat uit restgeulen en overstromingsvlakten rondom de hoge opduikingen, kon binnen het beperkte bestek van de veldtoets niet tot in detail worden vastgesteld. De gespecificeerde verwachting in dit landschapstype dient nog nader te worden vastgesteld. De afgegraven zones, die het westelijk deel van deelgebied 1 en een gedeelte binnen de Vechtmeander in deelgebied 2 beslaan, zijn door hun lage ligging duidelijk te herkennen.

Binnen de veldtoets is ook aandacht besteed aan de kansrijke locaties ten aanzien van voorden. Vanwege de hoge begroeiing kon de verwachting hieromtrent tijdens de veldtoets niet nader worden gespecificeerd. Aangezien voorden meestal worden verwacht op locaties waar twee hoger gelegen zones dicht langs een waterloop liggen, en omdat de hoger gelegen zones met grote zekerheid zijn aangeduid, kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van voorden op de genoemde locaties hoog is.

Selectie-advies

Op basis van het bureau- en het veldonderzoek is het volgende selectie-advies uitgebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.20101303001-oh01_0013.png"

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst.

Conclusie

Er is sprake van een vanuit archeologisch oogpunt waardevol gebied.

Voor de aanleg van de fietsverbinding hoeft niet te worden gegraven tot in de, vanuit archeologie interessante, bodemlaag (40 -100 cm -mv). Uitgegaan wordt van graafwerk tot een diepte van 20 cm. Waar het fietspad gebruikt maakt van bestaande wegen is de bovengrond reeds verstoord en waar het door agrarisch gebied gaat is de bovengrond door agrarische werkzaamheden verstoord. Een vervolgonderzoek naar verstoring van archeologische waarden door de aanleg van een fietspad wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.