direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij
Plan: partiële herziening Buitengebied (paardenhouderij, Hellendoornseweg, Lemele)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20091003006-va01

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Paardenhouderij ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een paardenhouderij (niet zijnde een manege), waaronder begrepen:
    • 1. het (op)fokken van paarden en pony's;
    • 2. een paardenhandel;
    • 3. een paardenpension;
    • 4. het geven van rijlessen aan derden, deze activiteit is ondergeschikt aan de actieviteiten genoemd onder 1 en 2;

met daarbijbehorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - waaronder begrepen paardenbakken;
  • d. tuinen;
  • e. erven;
  • f. ontsluitingspaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. voorzieningen, onder andere voor de waterhuishouding en mestopslag;
  • i. agrarische gronden;

met dien verstande dat:

  • j. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardenhouderij is toegestaan;
  • k. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.
4.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Paardenhouderij ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a.
  aantal   goot-
hoogte  
bouw-
hoogte  
opper-
vlakte  
inhoud   dakhelling  
bedrijfs-
gebouwen  
niet bepaald   5,5 m   11 m   niet bepaald   niet
bepaald  
niet minder dan 18°  
bedrijfs-
woning  
1   4,50 m   10 m   niet bepaald   750 m3   niet minder dan 30°, met dien verstande dat de dakhelling voor een oppervlakte van niet meer dan 25 m2 0° mag bedragen  
bijgebouwen en overkap- pingen bij een bedrijfs- woning   niet bepaald   4 m   6 m   150 m2   niet bepaald   niet bepaald  
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. in overige gevallen, niet zijnde lichtmasten, mag de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.
4.4.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in 6.1 , wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van opgaande beplanting;
  • b. het vellen en rooien van houtopstanden.
4.5.2 Uitzondering op verbod

Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als in 4.5.1 bedoeld, wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van natuur en landschappelijke inpassing zoals deze voor het betrokken gebied op grond van 4.1 onder k zijn benoemd.