Plan: | partiele herziening Buitengebied (School Eerde, Kasteellaan 1, te Ommen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.20081003001-oh01 |
De planregels zijn volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP), versie 10 april 2008, opgesteld.
Maatschappelijk (artikel 3)
Het hele plangebied heeft de bestemming Maatschappelijk. Binnen het plangebied zijn bouwvlakken opgenomen. Het is alleen toegestaan binnen deze bouwvlakken gebouwen te bouwen. Door middel van aanduidingen op de plankaart zijn de maximale maatvoeringen aangegeven, waarbij de gebouwen die als rijksmonument zijn aangewezen een aanduiding karakteristiek hebben gekregen. De gebouwen en het terrein mogen gebruikt worden ten behoeve van onderwijsvoorziening met de daarvoor noodzakelijke kantoorvoorzieningen, met inbegrip van huisvesting van de schoolgaande personen (internaat). In de bestemmingsomschrijving is ook de cultuurhistorische waarde van het gebied benoemd. Daarnaast zijn, aanvullend op de Monumentenwet 1988, nadere eisen en een omgevingsvergunningsstelsel opgenomen die het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing en de inrichting van het terrein benadrukken. Het omgevingsvergunningsstelsel zorgt er tevens voor dat archeologische waarden worden beschermd.
Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels (artikel 5)
In de Wro is in artikel 7.10 lid 1 een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Algemene afwijkingsregel (artikel 6)
Aan het bevoegd gezag wordt hier de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen. Het is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het verlenen van een omgevingsvergunning:
Algemene procedureregels (artikel 7)
In artikel 3.6 onder 4 Wro is aangegeven dat belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing of nadere eis naar voren te brengen. In de algemene procedureregels is opgenomen op welke wijze deze gelegenheid wordt geboden.
Algemene procedureregels (artikel 7)
In artikel 3.6 onder 5 Wro is aangegeven dat belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing of nadere eis naar voren te brengen. In de algemene procedureregels is opgenomen op welke wijze deze gelegenheid wordt geboden.
Overige regels (artikel 8)
Hierin wordt in feite een aantal bepalingen van de bouwverordening van toepassing verklaard. Door deze onderwerpen met name te noemen staat buiten discussie dat een bouwvergunning kan worden geweigerd indien een bouwplan in strijd is met de bedoelde bepalingen (óók indien het bestemmingsplan bepalingen kent die ook iets vermelden over de betreffende onderwerpen).
Overgangsrecht (artikel 9)
In het Bro is een algemeen geldende regeling opgesteld, die in elk bestemmingsplan moet worden opgenomen. Gekozen is voor een regeling in een aantal standaardbepalingen. De eerste standaardbepaling heeft betrekking op het overgangsrecht ten aanzien van bouwmogelijkheden, de tweede op het overgangsrecht ten aanzien van (andere) gebruiksmogelijkheden van de grond (gebruik in enge zin). Deze onderscheiding is klassiek binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Gekozen is voor een zo min mogelijk uiteenlopende aanpak van beide onderdelen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen, ten aanzien van de peildatum. Dat is het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de vaststelling van de feitelijke en juridische situatie waarvan zal worden uitgegaan bij het vaststellen van de uit het overgangsrecht ten aanzien daarvan voortvloeiende rechten en verplichtingen. In beide artikelen is als peildatum gekozen voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarvoor het overgangsrecht geldt. Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.