Plan: | Oude Rossumerstraat 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0173.BP09040-va01 |
Voor de locatie aan de Oude Rossumerstraat in Oldenzaal is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer heeft het voornemen zijn perceel te herontwikkelen en twee woningen toe te voegen aan zijn perceel. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
De planlocatie is in het noordelijke deel van Oldenzaal gelegen, circa 1 kilometer ten noorden van het centrum. Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Oude Rossumerstraat 1 in Oldenzaal. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie C, perceelnummers 1980, 1981 en 1982 met een totale oppervlakte van 2965 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven met een rode cirkel.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In deze figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de planlocatie te zien is. De begrenzing komt overeen met de grenzen van de kadastrale percelen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Voor de Oude Rossumerstraat 1 in Oldenzaal geldt het bestemmingsplan 'De Essen'. Het bestemmingplan 'De Essen' is door de gemeenteraad van Oldenzaal op 30 mei 2011 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'De Essen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak en 'Tuin' toegekend. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor woondoeleinden en het gebruik van de gronden ten behoeve van tuinen.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om twee woningen toe te voegen binnen de woonbestemming. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Oude Rossumerstraat 1' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Oude Rossumerstraat in Oldenzaal sprake van een woonperceel waar de woning reeds gesloopt is met naastgelegen gronden die in gebruik zijn als weiland voor enkele graasdieren. De Oude Rossumerstraat kenmerkt zich als straat met oudere bebouwing, welke in gebruik zijn als woning of bedrijfspand voor de lokale en kleinschalige bedrijvigheid.
Figuur 2.1: huidige situatie planlocatie (bron: Google Maps)
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie C, perceelnummers 1980, 1981 en 1982. De planlocatie wordt ontsloten door de Oude Rossumerstraat die aansluit op de Thorbeckestraat richting de doorgaandeweg en de A1. Ten oosten van het plangebied ligt de Oliemolenstraat, die verdiept ligt ten opzichte van de planlocatie. Ten zuiden van de planlocatie ligt de Provinciale Rondweg. Tevens wordt het weiland van het plangebied aan de oostzijde begrensd door een houtwal en daarmee is de Oliemolenstraat nauwelijks zichtbaar vanaf de planlocatie.
Het plangebied wordt gezien als onderdeel van de wijk 'De Essen', welke ontwikkeld is in de jaren 80 van de vorige eeuw. Kenmerkend voor deze wijk is het groene karakter en de aanwezigheid van water en een voorzieningencentrum. De wijk en de omliggende wijken zijn door groene lobben van elkaar gescheiden. De bebouwing aan de Oude Rossumerstraat is echter reeds voor de Tweedewereld Oorlog ontstaan, in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw. De aanwezige woningen bestaan voornamelijk uit één tot twee bouwlagen, waarbij het zuidelijke cluster voornamelijk een lage gootlijn heeft.
In het plangebied worden twee woningen toegevoegd aan de bestaande planologische situatie. De bestaande bebouwing is reeds gesloopt en zal vervangen worden door nieuwbouw. Er zullen drie kavels voor woningbouw ontwikkeld worden.
In onderstaande figuur is de verkaveling weergegeven en het bouwvlak waarbinnen de drie woningen gerealiseerd kunnen worden. De voorgevelrooilijn wordt gebaseerd op de voorgevelrooilijn van de Oude Rossumerstraat 3. De bouwstijl is gebaseerd op het karakter van het aanwezige bebouwingscluster waarbij het open/landelijke karakter van het gebied behouden blijft. De woningen krijgen ieder een eigen oprit met parkeergelegenheid op eigen terrein. Langs de oostelijke erfgrens is een afschermende groenstrook van 3 meter breed geprojecteerd waardoor het zicht vanaf de Oliemolenstraat op de achtertuinen wordt ontnomen.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: gemeente Oldenzaal)
In onderhavig inrichtingsplan is een indicatie weergegeven van de situering van de woningen in combinatie met inrichtingsmaatregelen voor water-en groenvoorziening.
Water
Het hemelwaterbeleid van de gemeente Oldenzaal geeft aan dat bij nieuwbouw de ontwikkelaar en/of eigenaar het hemelwater binnen de grenzen van het plangebied moet verwerken. Dit kan middels infiltratie- of retentievoorzieningen. Het beleid schrijft voor dat er 40 mm regen moet worden opgevangen binnen het plangebied. Het beleid gaat daarbij uit van 50 % verhard oppervlak binnen het plangebied. Het plangebied is bij benadering 3000 m2, waarvan 50 % een oppervlak van 1500 m2 is. Dus 40 mm = 40 liter per m2 x 1500 m2 bebouwing = 60.000 liter/dm3 = 60 m3 waterberging.
Om de desbetreffende hoeveelheid hemelwater te bergen, zal afgerond per woning 20 m3 water moeten worden geborgen. Dit zal gerealiseerd worden middels ondergrondse waterberging of infiltratiekratten. De zoeklocatie voor deze voorziening is aan de voorzijde van de woning in verband met afstroming van hemelwater naar deze zijde van de kavel. Het zoekgebied is weergegeven in onderstaande schets (figuur 2.3).
Figuur 2.3: Inrichtingsplan (bron: Ad Fontem)
Groen
Ten oosten van de woningen ligt de Oliemolenstraat, welke grenst aan de drie kavels. Tussen de weg en de kavels ligt reeds een gemeentelijke groenstrook. Om in de toekomst het groene karakter van de Oliemolenstraat te waarborgen zal op de kavels, parallel aan de Oliemolenstraat, een groenstrook met afschermende beplanting worden aangelegd van 3 meter breed. Door de afschermende beplanting zoals hoge hagen, bomen en struiken zal de bebouwing nauwelijks zichtbaar zijn. Bijkomend voordeel is dat inkijk wordt tegengegaan en er een grote mate van privacy is. In de beleving van de straat is de inrichting van de openbare ruimte en de overgang van de openbare ruimte naar de privéruimten (de kavel en de tuin) van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het totale bebouwingscluster. In het beeldkwaliteitsplan zijn daarom tevens criteria opgenomen voor erfafscheidingen. Het volledige erfinrichtingsplan met onderbouwing is bijgevoegd in Bijlage 1.
De Oude Rossumerstraat is de voormalige verbindingsweg tussen Oldenzaal en Rossum. De aanwezige bebouwing langs deze weg dateert uit de jaren 30 van de 20ste eeuw. Met de komst van de Oliemolenstraat als doorgaande weg tussen het 'oude' Oldenzaal en provinciale rondweg, is het plangebied ingesloten geraakt tussen drie wegen. Door deze infrastructurele ontwikkeling is de Oude Rossumerstraat een doodlopende weg geworden. Door de jaren heen is de bebouwing behouden gebleven. Voor de Oude Rossumerstraat 1 is behoud echter niet meer haalbaar daar de bebouwing reeds in verval is geraakt. Het betreft een woning die reeds in 1925 is gebouwd en het karakter van de straat niet versterkt. Er is dan ook besloten de bebouwing te slopen. De gemeente wil dat met de nieuwe bebouwing het jaren 30 karakter van de straat behouden en versterkt wordt.
De massa en vorm waarin dit gedaan wordt kan per perceel verschillen, hier is geen blauwdruk voor. Wel denkt de gemeente in de richting van een jaren 30 woning waarbij gebruik wordt gemaakt van de kenmerken van de oorspronkelijke en omliggende bebouwing. Daarbij wordt gedacht aan de situering, de nokrichting, het volume, de vorm en/of maatverhoudingen, kleurgebruik en/of details. Hiermee wil de gemeente eigentijds zijn en voorkomen dat de woningen een architectuur hebben die teveel afwijkt van het jaren 30 karakter.
Als hulpmiddel om een dergelijk resultaat te bereiken wordt gebruik gemaakt van een beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan. Het huidige welstandsbeleid voorziet namelijk niet in critera voor deze situatie. Uiteraard sluiten we wel zoveel mogelijk aan op de criteria uit het welstandstandsbeleid die van toepassing zijn op de betreffende percelen. De beeldkwaliteitsparagraaf zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad.
De criteria zijn ingedeeld naar criteria voor plaatsing, vormgeving en detail/kleur/materiaal. Erfscheidingen worden apart benoemd. Aan het einde van deze paragraaf zijn enkele referentiebeelden bijgevoegd.
Plaatsing
De vrijstaande woningen worden geplaatst met de voorgevel op de voorgevelrooilijn, vergelijkbaar met de Oude Rossumerstraat 3 ten zuiden van het plangebied. De voorgevel van de meest noordelijke vrijstaande woning wordt iets naar voren geplaatst in verband met de geluidsbelasting van de Oliemolenstraat. Het bouwvlak in de verbeelding van het bestemmingsplan voorziet hierin.
Vormgeving
De woning heeft een heldere hoofdvorm die qua dakhelling, goot- en nokhoogte en breedte en diepte, aansluit op het bestaande bebouwingscluster, in een stijl die aansluit bij de jaren '30 uitstraling. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van een lage gootlijn, tenzij uit architectonisch en esthetisch opzicht een hogere goothoogte gewenst is.
De woningen zijn voorzien van een beeldbepalende kap met een duidelijke nokrichting.
Bijgebouwen en toegevoegde elementen zijn ondergeschikt en afgestemd op de architectuur.
Detaillering, kleuren en materialen
Gevels worden uitgevoerd in baksteen in gedekte aardtinten (rood, bruin, zand) en in naturel hout of zwart en/of wit geschilderd hout.
Toepassen van matte keramische dakpannen.
Zonnepanelen (en overige duurzaamheidsmaatregelen) moeten een eenheid vormen met de architectuur.
Kleurgebruik is verder natuurlijk en sober.
Er wordt gerefereerd aan de stijlkenmerken van de omliggende jaren 30 bebouwing
Vernieuwende toepassingen zijn mogelijk, mits afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing.
Erfscheidingen
In de beleving van de straat met een landelijk karakter is de inrichting van de openbare ruimte en de overgang van de openbare ruimte naar de privéruimten (de kavel en de tuin) van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het totale bebouwingscluster. Een groene overgang is daarbij het uitgangspunt. Dit kan onder andere worden bereikt door beplanting in de vorm van onder andere hagen.
Indien de erfafscheiding is afgestemd op de architectuur en duidelijk sprake is van een hoge kwaliteit is maatwerk mogelijk. Er dient dan een integraal plan gemaakt te worden voor de erfafscheiding in samenhang met de woning
Referentiebeelden
Figuur 2.3: Referentiebeelden (bron: Building Design Architectuur)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van 2 woningen en is daarmee nog kleinschaliger. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan. Ook is in de uitspraak van 16 september 2015 bepaald dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en aanvaardbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Zoals gezegd zijn generieke beleidskeuzes, keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De omgevingsvisie van de provincie Overijssel ziet toe op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van de omgeving. Hierbij ligt de voorkeur bij inbreiding in plaats van uitbreiding. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwde gebied van de stad Oldenzaal. Het plan past binnen de aangegeven kaders aangezien er een bestaande bestemming, 'wonen', benut wordt voor het toevoegen van twee woningen. Door deze ontwikkeling zal geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaatsvinden. Verder zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven. Het plan voldoet aan de gestelde generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is blauw omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Voor de planlocatie geldt dat er passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) moet zijn die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief). Het onderhavig plan betreft een kleinschalige herontwikkeling van een stedelijke omgeving. Deze past volledig binnen dit ontwikkelingsperspectief.
De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en het eigen karakter levert geen extra belemmeringen op voor ontwikkeling van twee woningen in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'stuwwallen' (zie figuur 3.3). De locatie is gelegen midden in de stedelijke omgeving. Van de kenmerken van deze natuurlijke laag is op de locatie niets meer zichtbaar. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Stedelijke laag
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Met de herontwikkeling van een woonlocatie is rekening gehouden met omliggende functies en de bestaande bebouwingsstructuren. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenhenden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De bouwmogelijkheden sluiten aan bij de bouwmogelijkheden in de wijk omdat er wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan en de beschikbare ruimte. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Figuur 3.4: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het college van de gemeente Oldenzaal heeft op 10 december 2013 de ontwerp structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie is op 10 maart 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie geeft integraal richting aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 tot 15 jaar. Het is een dynamisch instrument waarmee de gemeente focus kan aanbrengen op haar inzet en kan sturen op ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie geeft kort en bondig weer wat de gemeentelijke ambities zijn voor stad en ommeland.
De structuurvisie legt de focus op vier opgaven:
In de structuurvisie worden vier deelgebieden onderscheiden te weten; stedelijk kerngebied, de etalage, annex bedrijventerrein en de wijken. Elke wijk voorziet in haar eigen dagelijkse voorzieningen (onderwijs, welzijn, zorg en commercieel), heeft veel groen in de wijk en is gelegen aan het landschap. De focus van de wijken ligt op:
Figuur 3.5: Structuurvisie Oldenzaal (bron: gemeente Oldenzaal)
De buurt wordt gerekend tot de wijk 'De Essen'. De planlocatie grenst ruimtelijk gezien aan deze wijk. 'De Essen' is een wijk die al sterk georiënteerd is op het stedelijk kerngebied en waarvan de groene scheg vooral een landelijke uitstraling heeft. Dit gebied tussen 'De Essen' en de 'Graven Es' ziet de gemeente als een belangrijke groene verbindingszone tussen binnenstad en buitengebied, begeleid door stadsboerderijen en recreatieve functies. De 'Graven Es' is de nieuwste woonwijk die volgens het principe “meer dorps dan stedelijk” is opgebouwd. De geplande woninguitbreiding stagneert als gevolg van de economische crisis. De invulling van het geplande woongebied ten noorden van de bergingsvijver moet aansluiten bij de kwalitatieve vraag in de markt. Het is een geschikte locatie voor meer dorps en landelijk wonen, het gebied ten noorden van de Essen is bij uitstek voor wonen in het landschap. De structuurvisie geeft nieuwe kwalitatieve uitgangspunten mee aan deze stadsuitbreiding.
Toetsing
In de structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op het plangebied, maar op een groter schaalniveau, de wijk 'De Essen'. De ontwikkeling in het plangebied betreft een kleinschalige woningbouw ontwikkeling. Deze ontwikkeling is kleinschalig van aard, draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad en verbetert het straatbeeld. Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met de ‘Structuurvisie Oldenzaal’.
De Woonvisie Oldenzaal 2016 - 2020 is op 22 februari 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Oldenzaal. De Woonvisie sluit aan bij het coalitieakkoord, de Woonvisie Twente en de structuurvisie Oldenzaal. De ambitie is een levendige, vernieuwende, duurzame stad waarin betrokken bewoners meedoen, samen wonen, samen zorgen, samen ontspannen en gezamenlijk investeren. De gemeente zet in op 5 speerpunten: huisvesting doelgroepen (incl. statushouders), wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, verduurzaming en programmeren. De provincie en WBO zijn daarin belangrijke partners. De woonvisie sluit aan op de bestuursovereenkomst met provincie en het ambitieplan 2016-2020 van WBO. In 2016 hebben WBO, huurdervereniging Blij Wonen en de gemeente Oldenzaal meerjarige prestatieafspraken ondertekend.
Twee derde van de woningvoorraad in Oldenzaal betreft koopwoningen. De toename van de woningbehoefte heeft vooral betrekking op de koopsector gelet op het huurbeleid van het Rijk. Er kunnen met enige zekerheid 400 grondgebonden koopwoningen worden toegevoegd. Dit aantal kan oplopen tot 650 in 10 jaar, afhankelijk van de economische en demografische ontwikkelingen. Daarnaast leidt het langer blijven wonen van ouderen in een grondgebonden koopwoning tot minder vrijkomend aanbod in de koopsector, waardoor de vraag naar toevoeging van koopwoningen verder toeneemt. Daar kan uit worden geconcludeerd dat er sprake is van behoefte aan de grondgebonden woningen.
Toetsing
De gemeente zet in op inbreiding voor uitbreiding. Met dit plan zal een lege plek binnen de bebouwde kom worden ingevuld met twee woningen, waarbij rekening gehouden wordt met de omliggende bebouwingsstructuur. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de Woonvisie Oldenzaal 2016 - 2020.
Begin 2017 hebben de Twentse portefeuillehouders en de provinciale gedeputeerde wonen afgesproken de actuele Regionale Woon Programmering (RWP) Twente voor te leggen aan de colleges ter vaststelling. Dit betreft een actualisatie van de begin 2016 gemaakte woonafspraken in Twente. Het RWP Twente is gebaseerd op het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder is sinds oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden moeten op grond van het Bro elke nieuwe stedelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan motiveren aan de hand van de ladder. De woningmarkten in Twentse zijn overwegend lokaal. In het RWP is de woningvraag en aanbod in harde plancapaciteit per gemeente gegeven. De harde plannen voldoen daarbij niet altijd aan de kwalitatieve behoeften, terwijl sommige 'zachte' plannen wel kunnen voldoen aan de behoefte. Het is gewenst om te bezien of wellicht 'harde' plannen moeten sneuvelen om ruimte te geven aan goede 'zachte' plannen. Afgesproken is dat de programmering maximaal 100% van de lokale behoefte betreft. Het ideaal is vrije ruimte in de programmering. De actualisering betreft een bijstelling van de 10-jaarsperiode van 2015-2025 naar 2017-2027 en de daarmee samenhangende lagere verwachte toename van het aantal huishoudens in de komende jaren.
Het RWP toont de noodzaak van herprogrammering woningbouw in Oldenzaal aan. Het aantal huishoudens in Oldenzaal groeit de komende 10 jaar met ongeveer 700. Uit het Woningbouwprogramma Oldenzaal 2017-2027 blijkt dat voor deze toename momenteel in principe al 600 woningen (=85%) in harde bestemmingsplannen zijn belegd. Het woningaanbod in deze bestemmingsplannen sluit echter niet altijd aan bij de marktvraag. Door herprogrammering in plannen wordt de harde plancapaciteit aangepast. Dit heeft al geleid tot een aanpassing van de plannen Ganzenmarkt-zuid, Stadsbleek en Stationsplein. Door deze herprogrammering verlagen we de harde bestemmingsplancapaciteit met 100 woningen. Met de resterende 500 woningen wordt voorzien in 70% van de behoefte voor de komende 10 jaar. Rekening houdend met de sloop van 100 huurwoningen door WBO in 10 jaar tijd, kunnen 300 woningen in nieuwe plannen worden opgenomen. Daarbij zijn de volgende locaties in beeld:
Om 'overprogrammering' te voorkomen is een prioritering en nadere selectie van deze plannen noodzakelijk. Daarbij spelen diverse belangen als aanpak rotte kiezen, stedelijke vernieuwing stationsomgeving, wijkvernieuwing, ruimte voor particulier initiatief en gemeentelijke financiële middelen (grondbedrijf). Dilemma's die zich daarbij voor doen zijn:
Het belangrijkste criterium is aansluiting bij de woningvraag. Ontwikkelingen hierin zijn vooral zichtbaar in de vraag naar huurwoningen, (klein)stedelijk wonen en suburbane woonmilieus. In het Woningbouwprogramma Oldenzaal 2017-2027 wordt daar als volgt indicatief invulling aan het hard maken van zachte plannen gegeven: binnenstadlocaties 100%, Stationspark Oldenzaal Centraal 67%, diverse locaties in de wijk 67% en De Graven Es 13% van het potentiele aanbod aan woningen op betreffende locaties.
De duurzame wijkvernieuwing wordt gestimuleerd door een beperkt aantal plannen op vrijkomende locaties te ontwikkelen en in te zetten op vernieuwing van de woningvoorraad. In de wijken Zuid-Berghuizen, De Thij en De Essen kan de gemeente Oldenzaal ongeveer 150 woningen toevoegen in de komende tien jaar. Deze spelen in op de vraag van één-, twee en meerpersoonshuishoudens. Er zijn een beperkt aantal locaties beschikbaar die kunnen bijdragen aan een toename van de diversiteit in het woningaanbod. Hierbij denken we aan levensloopbestendige woningen (met eventueel zorg) nabij voorzieningen en kavels voor (half)vrijstaande woningen op overige locaties. Dit draagt bij aan de vergroting van de vitaliteit van de wijken. Voorbeelden zijn de levensloopbestendige zorgappartementen aan de Storkstraat in Zuid-Berghuizen, de kavels op maat aan de Hogenkampweg in de Thij en de landschappelijke kavels bij de Essen. Voor deze wijken zitten ongeveer 50 woningen in harde plannen, er kunnen dus nog 100 woningen in nieuwe plannen worden ontwikkeld.
Toetsing
De nieuwe bestemming maakt het toevoegen van twee woningen op het naastgelegen terrein behorende bij het perceel aan de Oude Rossumerstraat mogelijk. Het toevoegen van 2 woningen binnen het bestaand bebouwd gebied past ruimschoots binnen de regionale en lokale woonprogrammering.
3.3.4 Welstandsnota gemeente Oldenzaal
Op 21 maart 2012 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandnota geeft regels voor het gehele grondgebied van de gemeente. Met het voorliggende plan wordt ingestoken op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Om dit goed te borgen is een beeldkwaliteitplanparagraaf opgesteld (zie 2.2.2), die de welstandsnota voor dit gebied vervangt. Het beeldkwaliteitsplan geeft in tekst en beeld een beschrijving van de aspecten en elementen die bepalend zijn voor het visuele totaalbeeld van de ruimtelijke inrichting, de uiterlijke verschijningsvorm en onderlinge samenhang van de ruimtelijke elementen op het perceel. Het beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen om de door de gemeente gewenste ruimtelijke kwaliteit te bevorderen en te behouden. Het beeldkwaliteitsplan staat op zichzelf los van het bestemmingsplan, en wordt apart vastgesteld door de gemeenteraad. De beeldkwaliteitsparagraaf zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad.
De taakopvatting van de hemelwaterzorgplicht van gemeente Oldenzaal is als volgt: De gemeente zorgt in bestaand gebied voor de afvoer en verwerking van hemelwater, met uitzondering van gebieden waar drukriolering aanwezig is en in (recent gebouwde) wijken waarbinnen de particulier zelf verantwoordelijk is voor de hemelwaterbehandeling.
Rekening houdend met bovenstaande uitgangspunten, kenmerkt het gemeentelijk hemelwater-beleid zich als volgt:
Drukriolering: In gebieden met drukriolering verzamelt de gemeente Oldenzaal géén hemelwater in. De particulier verwerkt bij voorkeur het hemelwater op eigen terrein of voert het hemelwater af naar oppervlaktewater. Het hemelwater mag niet worden aangesloten op de drukriolering. Het hemelwater-beleid is geactualiseerd om beter aan te sluiten bij de ambitie van de gemeente Oldenzaal (anticiperen op klimaatverandering, toegroeien naar bui 09) en het beleid van Waterschap Vechtstromen.
Projectmatige nieuwbouw (geldt ook voor herstructurering, renovaties):
• Bij nieuwbouw moet ontwikkelaar / eigenaar het hemelwater binnen de grenzen van het plangebied verwerken, dit kan middels infiltratie- of retentievoorzieningen:
• Dimensionering van infiltratievoorzieningen op basis van onderstaande richtlijnen voor de berging en de overloop, waarbij de berging wordt betrokken op daken plus verharding:
• Dimensionering van retentievoorzieningen en overig oppervlaktewater in overleg met het waterschap. De retentie kan worden aangelegd als separate vijver, maar kan ook worden geïntegreerd in het watersysteem in en rond het stedelijk gebied. Daarbij kan in overleg met het waterschap worden gezocht naar maatwerk, gericht op doelmatige oplossingen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
• Er dient een bovengrondse overloop / afvoer aanwezig te zijn voor de afvoer van overtollig water bij extreme neerslag.
Toetsing
De ontwikkeling valt onder 'projectmatige nieuwbouw' waarbij een bergingseis bestaat van 40 mm per verhard oppervlak. Voor het perceel moet uitgegaan worden van 50% verhard oppervlak. Voor het plangebied, circa 3000 m2, wordt 1500 m2 als verhard oppervlak aangehouden voor de berekening van de bergingseis. In totaal zullen de drie percelen moeten worden voorzien van de mogelijkheid om 60 m3 water te bergen indien nodig. Op eigen terrein is voldoende gelegenheid om te voorzien in de noodzakelijke waterberging. In paragraaf 2.2 is de locatie van de waterberging verbeeld.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er worden middels dit bestemmingsplan twee woningen toegevoegd die op basis van het geldende bestemmingsplan niet zijn toegestaan. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is een weiland met mogelijkheden voor gebruik ten behoeve van de functie wonen.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de bouw van twee extra woningen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Daarnaast heeft de realisatie van twee woningen geen significante nadelige gevolgen voor het milieu waardoor het uitvoering van een m.e.r.-rapportage niet noodzakelijk is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt aan de rand van de wijk 'De Essen' en de doorgaande wegen Olimolenstraat, Provinciale Rondweg en de Thorbeckestraat. Gezien de ligging langs deze wegen en de functiemenging in de omgeving van het plangebied, kan gesteld worden dat hier sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden zoals genoemd in de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van de richtafstand 'gevaar', met één afstandstap verlaagd kunnen worden.
Ten noord-westen van het plangebied is een bedrijfsbestemming aanwezig met de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering in gemengd gebied een maximale richtafstand heeft van 0 meter. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het bedrijf voldoet aan deze richtafstand.
Uit de beoordeling komt naar voren dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft bedrijven en milieuzonering.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 18065010, d.d. 19 november 2018) zie Bijlage 2, een indicatieve bemonstering (projectnummer JLA/b/19.189, d.d. 3 april 2019) zie Bijlage 3 en een aanvullend asbestonderzoek (projectnummer JLA/b/19.190, d.d. 10 mei 2019) Bijlage 4 om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Ter plaatse is recent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Milieu BV, d.d. 19 november 2018 met projectcode 18065010). Hierbij is onder de tegelverharding aan de achterzijde van de woning (inspectiegat 7) een puinfundering aangetroffen. Het boorplan van het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in de bijlage. In het puin zijn visueel asbestverdachte materialen waargenomen. Het gewogen asbestgehalte ter plekke van dit monsterpunt overschreed de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek niet.
Tijdens de sloopwerkzaamheden is de puinfundering ontgraven en in depot gezet. Het depot met puin is indicatief bemonsterd (briefrapport Kruse Milieu BV, d.d. 3 april 2019 met kenmerk JLA/b/19.189). Hieruit is gebleken dat in het mengmonster van de fijne fractie een gewogen asbestgehalte van 6.7 mg/kg d.s. is aangetoond. Het gewogen asbestgehalte in het puin is ruim lager dan de interventiewaarde. Op basis hiervan zijn er met betrekking tot asbest geen beperkingen voor het hergebruik van het puin of afvoer naar een erkende verwerker. Door de gemeente Oldenzaal is aangeven dat de grond onder de voormalige puinfundering onvoldoende is onderzocht, omdat asbestvezels in het puin uit kunnen spoelen naar de onderliggende bodem. Naar aanleiding hiervan is de bodem ter plaatse van de voormalige verharding onderzocht op de aanwezigheid van asbest.
De bodem ter plaatse van de voormalige puinfundering is niet asbesthoudend. Geconcludeerd kan worden dat de asbesthoudende puinlaag geen aantoonbare negatieve invloed heeft gehad op de onderliggende bodem.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Rondweg, Thorbeckestraat en Oliemolenstraat. Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvies (projectnummer 18.191, d.d. 30 november 2018) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). De maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De maatregelen aan de gevels zijn het meest doelmatig en eenvoudig realiseerbaar.
Alle woningen hebben de mogelijkheid voor het realiseren van een geluidluw of laag belast terras (Lcum excl aftrek<=54 dB, zie plot in bijlage I van het akoestisch onderzoek) en beschikken over geluidluwe voorgevel (west) op de begane grond waarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gecreëerd. Een geluidluw of laag belast terras kan gerealiseerd worden middels een bijgebouw in de tuin, schutting of een tuinmuur van de woning, parallel aan de Oliemolenstraat, waarbij het terras zich aan de westzijde bevindt.
Er wordt een hogere waarde aangevraagd van maximaal:
- 54 dB voor 3 woningen m.b.t. de Oliemolenstraat
- 53 dB voor 2 woningen m.b.t. de Rondweg
De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB. Na dat het definitieve ontwerp gereed is kunnen de noodzakelijke geluidwerende maatregelen aan de gevels worden vastgesteld.
Railverkeerslawaai
In de nabije omgeving is geen spoor aanwezig waardoor akoestisch onderzoek railverkeerslawaai achterwege kan blijven.
Industrielawaai
In de nabije omgeving zijn enkele bedrijven aanwezig. Het betreft categorie 1 bedrijven die op basis van de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' voldoen aan de genoemde richtafstanden. Akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Een en ander brengt met zich mee dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het toevoegen van twee woningen aan de Oude Rossumerstraat neemt extra verkeersbewegingen met zich mee. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 20 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 20 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, planlocatie blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied op een afstand van 460 meter van een LPG tankstation ligt en 680 meter van een gasbuisleiding. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 460 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 30-10-2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (projectnummer: 1733, d.d. 19-12-2018), zie ook Bijlage 7. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. Om het effect van de emissie van NOx op Natura2000-gebied te berekenen, is een berekening gemaakt met behulp van het computerprogramma Aerius. De uitstoot NOx van de bouw- en gebruiksfase leidt niet tot aantasting van de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieen-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieensoorten er een (winter)rustplaats, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels in de beplanting en onder de dakpannen van de woning en bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de spouw van de woning.
Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen doden en verwonde en het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties (of de soort is niet beschermd).
Conclusie
Inmiddels is alle bebouwing op het erf geamoveerd. Nader onderzoek wordt in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in dit geval niet noodzakelijk geacht. Het aspect 'ecologie' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Laagland Archeologie heeft in oktober 2018 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Oude Rossumerstraat te Oldenzaal, zie Bijlage 8. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de eventuele sloop van de bestaande woning met bijgebouwen ten gunste van nieuwe woningen.
Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Hiertoe zijn een aantal onderzoeksvragen opgesteld (zie paragraaf 1.6). Op basis van het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting voor resten uit de periode neolithicum – late middeleeuwen.
Het verkennende booronderzoek had tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Ook hiertoe zijn onderzoeksvragen opgesteld (paragraaf 5.2). In enkele boringen is een intact plaggendek geconstateerd. In de overige boringen is sprake van een verstoord pakket. Onder het plaggendek en soms ook het verstoorde pakket ligt een menglaag. Deze laag bevat vaag zichtbare uitgeloogde vlekken en wordt gezien als een C-horizont, vermengd met bovenliggend materiaal. Vermoedelijk gaat het om een laag die is ontstaan tijdens de ontginning van de es. De menglaag rust op de C-horizont. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen. Resten van een podzolprofiel zijn evenmin aangetroffen.
Toets
De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt gezien het bovenstaande laag geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijksmonumenten. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Rossumerstraat die aansluit op de Thorbeckelaan en de Oliemolenstraat via de rotonde. De Oude Rossumerstraat betreft een doodlopende straat en de andere genoemde straten betreffen 50 km/h wegen binnen de bebouwde kom richting het centrum van Oldenzaal, naar de omliggen dorpen en de A1. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen – afschermende beplanting
De bestemming 'Groen - afschermende beplanting' ligt op de gronden parallel gelegen aan de Oliemolenstraat. Deze gronden zijn bestemd als terrein om te voorzien in een groene afscherming van de woningen. Op deze gronden zijn geen bouwwerken, fiets- en voetpaden toegestaan.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de tuinen behorende bij hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen'. Gebouwen mogen alleen worden gebouwd in de vorm van erkers behorende bij de hiervoor genoemde hoofdgebouwen. De oppervlakte van erkers telt mee voor de oppervlakte van toegestane gebouwen binnen de bestemming 'Wonen'. Een ontheffingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van het realiseren van erkers met afwijkende afmetingen dan op grond van de regels is toege-staan, mits dit noodzakelijk is krachtens de redelijke eisen van welstand.
Wonen
De gronden met bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor wonen, alsmede voor aan huis verbonden beroepen met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven. Hoofdgebouwen dienen gesitueerd te worden binnen het bouwvlak, terwijl aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. De maximum oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak is gekoppeld aan de oppervlakte van het bouw-perceel. Verder is een maximale diepte van hoofdgebouwen en een voorgeschreven situering van bijgebouwen op minimaal 5 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw opgenomen. Daarnaast gelden uiteraard maximale bouwhoogten.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan onder andere worden verleend ten behoeve van het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf. Belangrijkste voorwaarde is dat het een bedrijf betreft dat is opgenomen in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die is opgenomen als bijlage bij de regels, of een bedrijf dat daaraan naar zijn aard, omvang en mate van milieuhinder gelijk te stellen is.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat in bepaalde gevallen geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 30-10-2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Buurtoverleg
In een vroeg stadium van onderhavige ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met alle directe buren. Bijna niemand was verbaasd over de plannen en men hield er altijd al rekening mee dat de leg plek met woningbouw gevuld kon worden. Tijdens het buurtoverleg zijn er geen directe bezwaren geuit.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 oktober 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.