direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enschedesestraat 29, Oldenzaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0173.BP07013-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Enschedesestraat 29 in Oldenzaal is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen de bestaande bedrijfshal renoveren en op de verdieping een zelfstandig appartement realiseren. De huidige bedrijfswoning op de begane grond wordt daarbij als een zelfstandig appartement in gebruik genomen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

De locatie ligt aan de Enschedesestraat 29 in de wijk Zuid-Berghuizen, ten zuiden van de spoorlijn Oldenzaal-Hengelo. Ten westen van de planlocatie ligt bedrijventerrein Eekte-Hazewinkel en ten oosten ligt de woonwijk Zuid-Berghuizen. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie F, perceelnummers 2674 en 2675. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK luchtfoto, bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel aan de Enschedesestraat 29 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied is de huidige kadastrale perceelsgrens aangehouden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.nl; bewerking Ad Fontem)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Enschedesestraat 29 in Oldenzaal geldt het bestemmingsplan 'Zuid Berghuizen'. Het bestemmingplan 'Zuid Berghuizen' is door de gemeenteraad van Oldenzaal op 01-07-2013 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Zuid Berghuizen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied kent op basis van dit bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Bedrijf’ met de functieaanduiding ‘bedrijf van categorie 1’. Op het perceel ligt tevens een bouwvlak met een maatvoering aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage terrein: 100%, maximum bouwhoogte: 4 m en maximum goothoogte: 4 m. De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijven in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie 1’.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om twee zelfstandige appartementen te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Enschedesestraat 29, Oldenzaal' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0173.BP07013-va01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Enschedesestraat 29 in Oldenzaal sprake van een bedrijfspand. Het pand was voorheen in gebruik door een bedrijf gespecialiseerd in automaterialen. Het plangebied heeft een perceeloppervlakte van 1.592 m², waarvan het grootste gedeelte momenteel bebouwd is. In figuur 2.1 is een foto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie Enschedesestraat 29 in Oldenzaal (bron: Google Streetview)

Het plangebied ligt in de wijk Zuid Berghuizen aan de zuidkant van Oldenzaal. Het perceel wordt ontsloten via de Enschedesestraat, een wijkontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u. De directe omgeving van de projectlocatie kenmerkt zich door woningbouw (voornamelijk geschakelde woningbouw) ten noorden, zuiden en oosten van de planlocatie. Ten westen van de planlocatie bevindt zich bedrijventerrein Eekte-Hazewinkel. In het bestemmingsplan van het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van inwaartse zonering.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens om het huidige bedrijfspand te renoveren en op de verdieping een zelfstandig appartement te realiseren. De huidige bedrijfswoning op de begane grond wordt daarbij als een zelfstandig appartement in gebruik genomen.

De bedrijfshal zal gebruikt worden voor de in- en verkoop, restauratie, reparatie en het en bekleden van oldtimers. Aan de voorzijde van het pand wordt een showroom gemaakt en aan de achterzijde komt een autobeklederij emt specialistische werkplaats. In de werkplaats worden oldtimers compleet gedemonteerd en worden de onderelen gesorteerd en gelabeld. De zwaardere werkzaamheden zoals het reinigen, wassen, stralen, uitdeuken, las- en plaatswerk en schuurwerkzaamheden, plamuren, poederkoten en sputiwerk wordt uitbesteed bij andere bedrijven in de regio.

Bij het bedrijfspand worden in totaal 11 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 8 parkeerplaatsen aan de voorzijde en 3 aan de noordzijde. In de onderstaande figuren is de beoogde toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0005.png" Figuur 2.2: beoogde situatie Enschedesestraat 29 in Oldenzaal (bron: Leferink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0006.png" Figuur 2.3: beoogde situatie Enschedesestraat 29 in Oldenzaal voorgevel (bron: Leferink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0007.png" Figuur 2.4: beoogde situatie Enschedesestraat 29 in Oldenzaal linker vooraanzicht (bron: Leferink Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Op het voorliggende perceel staat reeds een bedrijfspand. Een bedrijfshal is immers al mogelijk in het bestemmingsplan. Daarbij is, volgens de recente jurisprudentie, een uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). In voorliggend plan wordt de bestaande bedrijfshal niet met meer dan 400 m² uitgebreid, het bouwvlak is immers voor een groot deel reeds bebouwd. Voor de systematiek van de Ladder is in dit kader alleen het toevoegen van de twee woningen relevant.

Uit jurisprudentie is gebleken dat de Ladder niet van toepassing is voor zeer kleinschalige woningbouwontwikkelingen. Uit de uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921 blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van in totaal twee extra woningen en is daarmee veel kleinschaliger.

De woningen worden gerealiseerd binnen de bestaande structuur van de wijk. Daarbij wordt het huidige bedrijfspand gerenoveerd en worden er twee woningen toegevoegd. Het betreft een transformatie van een bestaande bebouwde locatie. Het feitelijke bebouwde oppervlakte zal hierdoor nauwelijks toenemen.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er slechts beperkt sprake van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, op een inbreidingslocatie;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede
  • ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. De ladder van duurzame ontwikkeling is dan ook niet van toepassing op het voorliggende plan. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling wordt bovendien in deze toelichting aangetoond.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0008.png" Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In voorliggend plan wordt een bestaande bedrijfshal gerenoveerd en twee appartementen mogelijk gemaakt op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd. Het voldoet daarmee aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In voorliggend plan wordt een bestaande bedrijfshal gerenoveerd waarbij tevens twee appartementen worden gebouwd. De ruimtelijke kwaliteit in het gebied zal door de voorliggende ontwikkeling aanzienlijk verbeteren en (verdere) verpaupering van bebouwing wordt voorkomen.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De gemeente Oldenzaal beschikt over een Woonvisie voor de periode 2016 tot 2020. De vraag in Oldenzaal is hoofdzakelijk lokaal. De helft van de beoogde toename van 1000 woningen tot 2025 is al belegd in harde bestemmingsplannen. De gemeente wil ruimte bieden aan bekend en nog onbekende kleinere initiatieven (tot 5 woningen). Hiervoor krijgt de markt de ruimte waar dit kan. De gemeente biedt ruimte zolang de ontwikkeling past binnen de ambitie van de woonvisie en geen negatief effect op andere ontwikkelingen in de gemeente. Het voldoet daarmee aan de eis van de realisatie van nieuwe woningen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de lstedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0009.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gekenmerkt als 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. De provincie Overijssel zegt over deze gebieden het volgende. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).

De voorliggende ontwikkeling betreft herstructuering- transformatie van binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling draagt op deze manier bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van de omgeving. De plannen van de initiatiefnemers op de locatie aan de Enschedesestraat 29 doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken

Voor de gebiedskenmerken is een onderscheid gemaakt in de natuurlijke laag en de stedelijke laag.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen'. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. In voorliggend geval gaat het om stedelijk gebied. De natuurlijke laag kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet meer voorkomen in het plangebied.

Stedelijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0010.png" Figuur 3.3: Stedelijke laag, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De stedelijke laag geeft een drietal lagen aan. Het grootste deel betreft 'Historische centra binnensteden'. Deze laag kenmerkt zich door historische centra, binnensteden en landstadjes die de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen vormen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Functioneel worden deze gebieden
gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg etcetera een belangrijk deel vormt. Ontwikkelingen richten zich op hoge dynamiek, functieveranderingen, verdichting en inbreiding.

De ontwikkeling voegt zich wat betreft maat en vormgeving goed in de omgeving. Met het situeren van het bedrijfspand is rekening gehouden met de rooilijnen van de naastgelegen bebouwing. De nieuwe bebouwing gaat goed op in het huidige straatbeeld en er vindt een stedenbouwkundige verbetering van het gebied plaats. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling op de bewuste locatie goed past bij het huidige karakter van het omliggende gebied en derhalve passend is binnen de ‘stedelijke laag’.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Oldenzaal

De Structuurvisie Oldenzaal laat het ontwikkelperspectief zien voor de komende 10 tot 15 jaar. De structuurvisie is de basis voor (nieuwe) bestemmingsplannen en een inspiratie voor toekomstige beleidsvorming. De structuurvisie focust op vier strategische ingrepen:

  • 1. Vergroten van stedelijk kerngebied
  • 2. Ruimte maken voor de etalage van Oldenzaal
  • 3. Ruimte voor gevestigde en nieuwe ondernemers
  • 4. Vitale, onderscheidende en intieme woonwijken


Voor de voorliggende ontwikkeling zijn vooral de eerste en derde ambitie relevant aangezien het strikt gaat om wonen:

1: vergroten stedelijk kerngebied

Het plangebied ligt binnen het stedelijk kerngebied van Oldenzaal. De projectlocatie valt binnen de zone 'binnenstad gericht op werken'. Het plangebied ligt daarbij in de Stationsomgeving. De gemeente Oldenzaal zegt hierover het volgende: Het stationsgebied wordt onderdeel van het stedelijk kerngebied. Het station, het bedrijventerrein, de bestaande (cultuurhistorische) bebouwing en de Stakenbeek krijgen daarmee een vernieuwd profiel:
een gemengd programma van wonen en werken, behorend bij de dynamiek van de stad, een stedelijke uitstraling van de openbare ruimte. De volgende acties zijn onder andere benoemd:

  • Vernieuwing bedrijventerrein, een nieuw perspectief voor oude werklocaties
  • Ontwikkeling woon- werkgebied

De planlocatie ligt in gebied 8: 'Stedelijke herontwikkeling Bisschop Balderikstraat tot woon-werkgebied'. De beoogde ontwikkeling, waarbij een nieuwe bedrijfshal (werken) in combinatie met twee appartementen (wonen) wordt gerealiseerd, past daarmee goed binnen de structuurvisie van de gemeente Oldenzaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0011.png" Figuur 3.4: Ontwikkelingen rondom het plangebied (bron: Structuurvisie Oldenzaal)

3: ruimte voor gevestigde en nieuwe ondernemers

De gemeente Oldenzaal zet in op het aanbrengen van meer differentiatie in werklocaties en een soepel vestigingsbeleid. Hierdoor ontstaat er, naast de gevestigde bedrijven, ruimte
voor nieuwe ondernemers die op hun eigen manier een bijdrage kunnen leveren aan de toekomst van Oldenzaal. Door de voorgestelde structuurverandering gaan de bestaande bedrijventerreinen van kleur verschieten: bedrijventerrein in het stedelijk kerngebied, reguliere bedrijventerreinen en bedrijven in de Etalage. Hierdoor ontstaat meer differentiatie en variatie. Dit komt de aantrekkelijkheid en de keuzevrijheid voor ondernemers ten goede. Verouderde bedrijventerreinen zullen geleidelijk transformeren naar moderne terreinen, passend bij de wensen van deze tijd. Concreet betekent ruimte voor gevestigde en nieuwe ondernemers het volgende:

  • Bedrijventerreinen en werklocaties verschieten van kleur
  • Deel komt onder het stedelijk kerngebied te vallen: kansen voor divers programma, wonen en het nieuwe werken

Conclusie

Binnen het plangebied is momenteel gedateerde en vervallen bebouwing aanwezig. Deze invulling komt de uitstraling van de Enschedesestraat niet ten goede. Doordat de gedateerde bebouwing wordt gerenoveerd vindt er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Daarnaast voldoet de ontwikkeling aan de stedelijke herontwikkeling van de Bisschop Balderikstraat (en omgeving) tot woon- werkgebied. Ook draagt het bij aan meer differentiatie in werklocaties, wat de aantrekkelijkheid van het gebied ten goede komt en past bij de wensen van deze tijd. De ontwikkeling gaat goed op in de ruimtelijke- en functioneel structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van Oldenzaal.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

De woonvisie Oldenzaal 2016 -2020 is op 22 februari 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie geeft de ambitie waarmee de gemeente Oldenzaal de komende 5 tot 10 jaar aan de slag wil. De woonvisie vormt de basis voor de diverse woonplannen.
Hiervoor zet Oldenzaal in op vijf speerpunten. Oldenzaal zet in op 5 speerpunten:

  • 1. doelgroepen (1-persoonshuishoudens, lagere inkomens);
  • 2. wonen en zorg;
  • 3. stedelijke vernieuwing;
  • 4. verduurzaming bestaande voorraad;
  • 5. programmeren en zuinig ruimtegebruik.

Voor voorliggende ontwikkeling is vooral 'programmeren en zuinig ruimtegebruik' relevant.
Zowel in het centrum als in de woonwijken zijn diverse te ontwikkelen inbreidingslocaties. Per wijk is enige ruimte gereserveerd voor nieuwe kleine plannen (tot 5 woningen). De markt krijgt de ruimte waar dit kan. De gemeente biedt ruimte zolang de ontwikkeling past binnen
ambitie van de woonvisie en geen negatief effect heeft op andere ontwikkelingen in de
gemeente.

Strategische Woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030

In de eerste helft van 2020 is onderzoek gedaan naar de woonbehoefte en de ontwikkelingen op de Oldenzaalse woningmarkt. Op basis van deze resultaten is de Strategische Woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030 opgesteld, waarin de gemeente aangeeft hoe omgegaan wordt met de woonopgave. Deze woonprogrammering is 25 januari 2021 vastgesteld als aanvulling op de bestaande woonvisie.

De woonprogrammering is opgesteld in afstemming met diverse partijen om een bijdrage te leveren aan goed wonen in een aantrekkelijk en toekomstbestendig Oldenzaal. In de woonprogrammering wordt gesteld dat er 1.000 extra woningen bij komen in Oldenzaal tussen 2020 en 2030. Het gros daarvan zal bestaan uit levensloopbestendige koopwoningen.

Toets

Het plan, de functieverandering ten behoeve van woningen, sluit aan bij het vijfde punt van de woonvisie. Het plangebied is aan te merken als rotte kies met gedateerde en vervallen bebouwing. Het voornemen voorziet concreet in het renoveren van de bedrijfshal en het realiseren van twee appartementen. Met het plan wordt op een inbreidingslocatie voorzien in het realiseren van voldoende woningen voor de lokale behoefte. Hiermee is het project in overeenstemming met de hiervoor genoemde speerpunten zoals opgenomen in de gemeentelijke woonvisie. De ontwikkeling past binnen de Woonvisie 2016-2020. Daarnaast past de toevoeging van twee woningen binnen de strategische woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een nieuwe bedrijfshal en twee appartementen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van een nieuwe bedrijfshal en twee appartementen is in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0012.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plan voorziet in het renoveren van een bestaande bedrijfshal, het toevoegen van een zelfstandig appartement op de verdieping en het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar zelfstandig appartement. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een deel van de enkelbestemming 'Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Door de menging van verschillende functies in de omgeving en de ligging nabij een stedelijke ontsluitingsweg geldt het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de
omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de
externe werking en de interne werking:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast. Als gevolg van onderhavig plan wordt een bestaande bedrijfshal gerenoveerd, een zelfstandig appartement toegevoegd op de verdieping en de bestaande bedrijfswoning bestemd tot zelfstandig appartement. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. De bedrijfshal zal gebruikt worden voor de in- en verkoop, restauratie, reparatie en het bekleden van oldtimers.

Het plangebied kent op basis van het huidige bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Bedrijf’ met de functieaanduiding ‘bedrijf van categorie 1’. Aangezien de beoogde bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer niet geheel binnen deze categorie passen is een nadere onderbouwing, waarin de bedrijfsactiviteiten zijn getoetst aan ‘Bedrijvenlijst 4 – Bedrijfsactiviteiten functiemenging’, vereist. De volledige motivering is opgenomen in Bijlage 1.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan.

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst. De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

De activiteiten van de initiatiefnemer vallen binnen categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Voor categorie B gaat het om activiteiten:

  • in categorie 1 voor het aspect gevaar.
  • in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
  • in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
  • meteen index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P(personen).

De beoogde activiteiten van de initiatiefnemer vallen onder de categorie 'handel/reparatie van auto's en motorfietsen'. Dit kan vertaalt worden in de volgende milieucategorien per milieuaspect (geur, stof, geluid en gevaar):

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0013.png"

Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het initiatief voldoet aan de gestelde milieucategorien van de verschillende milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar). Het toestaan de de bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer past daarmee binnen lijst 4 uit de VNG brochure.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Ten westen van de projectlocatie ligt bedrijventerrein De Eekte - Hazewinkel. Bij het bestemmingsplan van het bedrijventerrein De Eekte – Hazewinkel is gebruik gemaakt van inwaartse zonering. Ten aanzien van de huidige woningen rondom het bedrijventerrein is ruimtelijk reeds rekening gehouden met voldoende afstand. Omdat de woningen van het voorliggende plan op dezelfde gevelrooilijn liggen, is daarmee ook reeds sprake van voldoende ruimtelijke afstand tot het bedrijventerrein. Het renoveren van het bedrijfspand en het toevoegen van twee zelfstandige appartementen binnen het plangebied voldoet aan een goed woon- en leefklimaat.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek (rapport met kenmerk 20056530, d.d. 5 oktober 2020) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Op het plangebied, een terrein van 1.825 m², is door Kruse milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is deels bebouwd met een woonhuis en een bedrijfsruimte. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, de verbouwing van het pand en het vastleggen van de nulsituatie ter plekke van de toekomstige opslag van chemicaliën en olieproducten.

Het nader richt zich op een eerder vastgestelde olieverontreiniging onder de oprit ten noorden van het pand. De omvang is in eerder onderzoek niet geheel in kaart gebracht. Inzicht in de omvang van de olieverontreiniging is gewenst.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er sprake is van een olieverontreiniging, waarvan de omvang niet geheel bekend is (deellocatie A). Aan de zuidzijde van het pand is een asbestverdachte druppelzone aanwezig (deellocatie C). In het pand wordt aan de oostzijde een ruimte in gebruik genomen voor de opslag van chemicaliën en olieproducten (deellocatie D). Het onbebouwde terrein (deellocatie B) dient te worden onderzocht in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding van het pand. De bovengrond is verdacht voor de aanwezigheid van asbest. De ondergrond en het grondwater zijn onverdacht met betrekking tot parameters uit het standaard pakket.

De conclusies en aanbeveling van de vier afzonderlijke deellocaties luidt als volgt:

Deellocatie A

Het sterk verhoogde oliegehalte in boring 20, dat in het onderzoek van EstInvent in 2018 is aangetoond is in dit onderzoek ter plekke van boring A1 niet aangetoond. Alleen in boring A3 is zintuiglijk olie waargenomen; de bodemlaag van 0.04 tot 0.8 m-mv is licht verontreinigd met minerale olie. Naar onze mening houdt deze lichte olieverontreiniging geen verband met de olieverontreiniging in boring 20 (EstInvent, 2018). In de boringen ten behoeve van de verticale en horizontale afperking zijn geen verontreinigingen aangetoond met minerale olie. Vermoedelijk betreft de eerder aangetoonde olieverontreiniging in boring 20 (EstInvent, 2018) een toevalstreffer of een oliespot van zeer beperkte omvang (1 tot 3 m 3 ), mogelijk veroorzaakt door lekverliezen uit een voertuig. Dit geldt ook voor boring A3. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, aangezien het omvangscriterium van 25 m 3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden. Er is geen saneringsnoodzaak.

Deellocatie B

De bovengrond is licht verontreinigd met lood. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, en zink. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. Het mengmonster van de fijne fractie is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

De volledige kolengruislaag in boring B2 voldoet niet aan de definitie bodem (>50% bodemvreemd materiaal) en is derhalve niet geanalyseerd. Kolengruislagen kunnen (sterk) verontreinigd zijn. Wanneer deze lagen worden aangetroffen tijdens grondwerkzaamheden, wordt geadviseerd deze op een milieuverantwoorde wijze af te voeren en te voorkomen dat deze lagen gemengd worden met de bodem.

Deellocatie C 

In de druppelzone (deellocatie C) is geen asbest aangetoond.

Deellocatie D

De bovengrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. De nulsituatie ten behoeve van de toekomstige opslag van olie en chemicaliën is in voldoende mate vastgelegd.

Slotconclusie

Er zijn geen milieutechnische bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. De nulsituatie ten behoeve van de toekomstige opslag van olie en chemicaliën ter plekke van deellocatie D is in voldoende mate vastgelegd.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Geluid Plus Adviseurs heeft de geluidsbelasting berekend voor de omliggende wegen, te weten: de Spoorstraat, Burgemeester Wallerstraat en de Enschedesestraat. Het onderzoek van Geluid Plus Adviseurs (kenmerk: 20.027) is opgenomen in Bijlage 3. De berekeningen van de geluidbelastingen zijn uitgevoerd conform de Standaard rekenmethode 2 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, met behulp van een akoestisch rekenmodel (Geomilieu versie 5.10). De geluidbelasting vanwege de omliggende wegen is berekend op de gevels van de te realiseren appartementen.

Op basis van het aanvullende akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat:

  • Spoorstraat: De geluidbelasting vanwege de Spoorstraat bedraagt ten hoogste 41 dB (incl. aftrek) ter plaatse van de appartementen van het plan. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder;
  • Burgemeester Wallerstraat: De geluidbelasting vanwege de Burgemeester Wallerstraat bedraagt ten hoogste 40 dB (incl. aftrek) ter plaatse van de appartementen van het plan. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder;
  • Enschedesestraat: De geluidbelasting vanwege de Enschedesestraat bedraagt ten hoogste 58 dB (incl. aftrek) ter plaatse van de appartementen van het plan. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder overschreden;

De voorkeursgrenswaarde van de Enschedesestraat wordt overschreden. Op basis van de bepaalde geluidbelasting vanwege de Enschedesestraat wordt, bij de gemeente Oldenzaal, een hogere waarde verzocht. De hogere waarde betreft 58 dB (incl. aftrek 5 dB ex artikel 110g Wgh). In het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 3 is een overzicht gegeven van de rekenpunten waarbij de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.

Bij vaststelling van een hogere waarde is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Voor het bepalen van de geluidwerende voorzieningen wordt uitgegaan van de geluidbelasting exclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh. De hoogste geluidbelasting exclusief aftrek bedraagt 63 dB.

Het Bouwbesluit gaat ervan uit dat een ‘normale’ gevel (met ventilatieroosters) een geluidwering heeft van tenminste 20 dB(A). Teneinde het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB te borgen is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels nodig vanaf een geluidbelasting van 53 dB (33 + 20 = 53 dB). Voor de gevels die grenzen aan de geluidbelaste gevels is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Industrielawaai

In hoofdstuk 4.2 is gebleken dat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is voor het bepalen van het industrielawaai ter hoogte van de Enschedesestraat 29. In onderhavig plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Geluid Plus Adviseurs (kenmerk: 20.027). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

De nieuwe bedrijfshal gaat gebruikt worden voor de in- en verkoop en restauratie, reparatie en bekleding van oldtimers. Deze bedrijfsomschrijving valt onder SBI-2008 code: 501, 502, 503 handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. In Bijlage 1 is tevens een uitgebreide beschrijving opgenomen van de werkwijze van het autorestauratiebedrijf.

Volledigheidshalve zijn deze activiteiten getoetst aan milieucategorie 2. De richtafstand, in gemend gebied, bedraagt 10 meter. De kortste afstand van de erfgrens van de inrichting tot gevels van omliggende woningen bedraagt 3 meter.

Voor de geluidemissie van de bedrijfsactiviteiten van het plan is de planologisch maximale geluidemissie onderzocht en op basis van de beoogde bedrijfsactiviteiten is de geluidemissie van de representatieve bedrijfssituatie onderzocht.

Het maximaal geluidsniveau conform de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van representieve omliggende woningen is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0014.png" Figuur 4.2: maximaal geluidsniveau RBS (bron: Geluid Plus Adviseurs)

Het maximaal geluidniveau bedraagt, in het kader van het Activiteitenbesluit, in de dagperiode ten hoogste 75 en 82 dB(A) bedraagt ter plaatse van respectievelijk de omliggende woningen en de appartementen van het plan. Dit betreft het dichtslaan van autoportieren van de parkerende auto’s. De geluidnorm van 70 dB(A) conform het Activiteitenbesluit wordt overschreden.

Maatregelen in de overdracht betreffen het plaatsen van een geluidscherm. Voor de te realiseren appartementen kan geen geluidscherm geplaatst worden, deze is belemmerend voor het uitzicht via de westgevel. Langs de noordelijke erfgrens kan een geluidscherm geplaatst worden teneinde het maximaal geluidniveau ter plaatse van de Enschedesestraat 23 te reduceren. Een scherm met een hoogte van 1,8 meter reduceert het maximaal geluidniveau vanwege parkerende auto’s tot 69 dB(A) op de maatgevende begane grond voor de dagperiode. Voor het maximaal geluidniveau van vrachtwagens, op de openbare weg, kan geen geluidscherm geplaatst worden.

Voor de appartementen van het plan wordt het maximaal geluidniveau veroorzaakt door pieken van vrachtwagens en parkerende auto’s. In het kader van goede ruimtelijke ordening kunnen geen maatregelen getroffen worden. Teneinde aan het Activiteitenbesluit te voldoen, kan overwogen worden de drie parkeerplaatsen aan de Enschedesestraat specifiek te reserveren voor de bewoners van de appartementen. Hiermee komt de deelbijdrage van bronnen 206 en 207 (evenals de piek-bronnen van de vrachtwagens) te vervallen en bedraagt het maximaal geluidniveau 60 dB(A).

Conclusie:

Uit de resultaten van het onderzoek naar het geluid van een algemene inrichting met activiteiten conform milieucategorie 2 kan geconcludeerd worden dat dit niet zondermeer ruimtelijk inpasbaar is in de woonomgeving van het plan. Voor de specifiek te realiseren inrichting voor de in- en verkoop en restauratie, reparatie en bekleding van oldtimers is een inpasbare situatie, conform het Activiteitenbesluit mogelijk. Deze bedrijfssituatie is inpasbaar met het plaatsen van een geluidscherm en het specifiek toewijzen van 3 parkeerplaatsen voor de appartementen van het plan aan de voorzijde van het pand.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van een nieuwe bedrijfshal en twee appartementen zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie. In het vigerende bestemmingsplan is reeds een bedrijfshal mogelijk. Met voorliggend plan betreft het feitelijk enkel de toevoeging van twee appartementen. Voor de berekening gaan we uit van een worst-case scenario (verkeersgeneratie bedrijfshal + woningen).

Met een worst-case scenario is het aantal extra verkeersbewegingen als volgt:

  • Bedrijf: uitgaande van een verkeersgeneratie van maximaal 10,9 verkeersbewegingen per 100 m² (bron: CROW, uitgaande van matig stedelijke locatie/rest bebouwde kom). De bedrijfshal is circa 1.500 m². Dit komt neer op 163 verkeersbewegingen. Naar verwachting zal er beperkt sprake zijn van vrachtverkeer. Het percentage vrachtverkeer is op 5% gezet.
  • Woningen: uitgaande van een verkeersgeratie van maximaal 6,0 verkeersbewegingen per woning (bron: CROW, uitgaande van matig stedelijke locatie/rest bebouwde kom). Dit komt neer op 12 verkeersbewegingen per dag.

In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven met het verwachte aantal extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0015.png"

Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0016.png" Figuur 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

De dichtstbijzijnde risicobronnen in- en rond het plangebied betreft een opslag van Eurochemie B.V. op circa 350 meter afstand en een LPG reservoir bij het Tinq tankstation op 475 meter afstand. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontour van deze risicobronnen, zie figuur 4.4. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Oldenzaal heeft op 14 december 2020 het Gemeentelijk Rioleringsplan Oldenzaal 2021-2025 (GRP) vastgesteld. In het GRP zijn de doelen, functionele eisen en maatstaven met betrekking tot de riolering in de gehele gemeente gegeven. Het GRP heeft primair tot doel het gemeentelijk beleid weer te geven ten aanzien van de zorgplichten van de gemeente op het gebied van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast is het de juridische grondslag voor de rioolheffing.

De gemeente wil de voordelen ('lusten') van water benutten, maar eerst de nadelen ('lasten') aanpakken. Dat gebeurt door te zorgen voor een goed en duurzaam rioleringssysteem en door wateroverlast zo veel mogelijk te voorkomen. Om dit te realiseren wordt er geïnvesteerd in rioolvervanging, aanleg van Blauwe aders, afkoppelen en vervangen van pompen en gemalen.

De belangrijkste beleidslijnen zijn de volgende:

  • optimaliseren van de financiering om de rioolheffing zo laag mogelijk te houden;
  • samenwerking met partners zoals het Waterschap Vechtstromen, het Twents Waternet en WBO wonen;
  • toegroeien naar een robuuster rioolstesel om ook in de toekomst wateroverlast te voorkomen;
  • voortzetten van afkoppelen van regenwater van de riolering, uiteindelijk tot 40% van het verharde oppervlak. Hierdoor worden (afval)waterstromen gescheiden, verbetert de kwaliteit van het oppervlaktewater en vermindert de overlast door overstorten.
  • intensivering van de verplichte waterberging bij nieuwbouw, ook bij particulieren. Het is noodzakelijk om op veel plekken regenwater te bergen en waar mogelijk te infiltreren.
  • om de risico's op schade door wateroverlast, droogte en hittestress zo laag mogelijk te houden blijft er een dialoog gaande over klimaatverandering tussen de gemeente en de betrokken partners, om zo in te kunnen spelen op de klimaateffecten.

Multifunctioneel gebruik van de buitenruimte

Ondanks dat er veel moet gebeuren om Oldenzaal klimaatbestendig te maken is er maar beperkte ruimte in de stad. Vandaar dat er wordt ingezet op multifunctioneel gebruik van de buitenruimte met De Stadsweide en De Stadstuinen. Bestaand stedelijk gebied is hierbij veranderd; er wordt regenwater vastgehouden en daarna teruggegeven aan de bodem. Hierdoor kan de natuur kan zich ontwikkelen en door een grote variëteit aan groen is er minder last van hittestress op hete zomerdagen.

De gemeente Oldenzaal en het waterschap hebben een overeenkomst over het beheer en onderhoud van wateren binnen de bebouwde kom van Oldenzaal. Deze overeenkomst betreft de overdracht van het beheer en onderhoud van de gemeente naar het waterschap van de waterlopen en vijvers die van directe invloed zijn op het bekensysteem. Vijvers en waterpartijen die geen invloed hebben op het bekensysteem blijven in beheer bij de gemeente.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 17-02-2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 naar 'Watertoets'. Op basis van de uitgevoerde watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft derhalve op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden (verbouw van het bedrijfspand) kan overtreding van de Wet natuurbescherming, op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd de wettelijke consequenties van de wenselijke ontwikkeling, in het kader van soort- en gebiedsbescherming, in beeld te brengen. Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan Natuurwaardenonderzoek (2411 versie 1.0), zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 25 februari 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Vanwege de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, leiden de voorgenomen activiteiten zeer waarschijnlijk niet tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Zekerheid over een mogelijk negatieve invloed van de voorgenomen activiteiten, veroorzaakt door de emissie van stikstof, kan verkregen worden door een stikstofberekening uit te voeren.

De stikstofberekening is uitgevoerd op 30 oktober 2020 en opgenomen in Bijlage 6. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2021. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.

Als gevolg van de verbouw en het gebruik van het pand aan de Enschedesestraat 29 in Oldenzaal komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten de buitenruimte van het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de spouw van het gebouw. 

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood en wordt geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier verstoord, beschadigd of vernield. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Archeologie is binnen de gemeente Oldenzaal ondergebracht bij Beleid & Ontwikkeling. Voor het uitvoeren van deze taken maakt de gemeente gebruik van de dienstverlening van Het Oversticht, vanwaar de benodigde capaciteit en deskundigheid betrokken wordt in de persoon van een regioarcheoloog. De regioarcheoloog adviseert onder andere ten aanzien van het
gemeentelijk archeologiebeleid, ruimtelijke planontwikkeling en vergunningverlening.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Het plangebied is getoetst aan de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel en de Cultuur Historische Waardenkaart van de gemeente Oldenzaal (zie hiervoor figuur 4.5). In de kaart van de gemeente Oldenzaal is de Enschedesestraat aangemerkt als straat van hoge waarde. De Enschedesestraat is een belangrijke uitvalsweg naar Enschede. Hieraan ligt ter hoogte van Zuid Berghuizen lintbebouwing en in de zuidelijkste punt was een houtzagerij gevestigd. Ook de Stakenbeek, ten zuiden van het plangebied, is aangemerkt als infrastructuur van hoge waarde. De Stakenbeek is van oorsprong een natuurlijke beek ten zuiden van Oldenzaal, met in de jaren 60 van de vorige eeuw aangepaste loop. Tot slot is de Burgemeester Wallerstraat, ten oosten van de planlocatie, gekenmerkt als infrastructuur van waarde. Verder bevinden zich geen cultuurhistorische waarden in het plangebied. Gesteld kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0017.png" Figuur 4.5: Cultuur historische waardenkaart Oldenzaal (bron: gemeente Oldenzaal)

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Enschedesestraat. De Enschedesestraat is een wijkontsluitingsweg (50 km/h). De renovatie van een nieuwe bedrijfshal en het toevoegen van twee appartementen zorgt voor een (beperkte) toename van verkeersbewegingen van maximaal 52 per dag (worst-case) (bron: CROW, kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie; uitgaande van categorie 'bedrijf arbeidsextensief'). Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. In totaal worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. Volgens het Parapluplan parkeernormen Oldenzaal valt de locatie in het gebied 'Rest bebouwde kom'. Daarbij geldt voor een flat/appartement een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, conform figuur 4.6. Voor twee appartementen betekent dat er (afgerond) 4 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

Voor het bedrijfspand (bedrijf arbeidsextensief) geldt een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (rest bebouwde kom), zie figuur 4.7. Het bedrijfspand is circa 1.000 m². Dit komt neer op 7 parkeerplaatsen ten behoeve van de bedrijfshal.

In totaal zijn, op basis van de parkeernormen van de gemeente Oldenzaal, 11 parkeerplaatsen benodigd. Het plan voorziet hier in. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0018.png" Figuur 4.6: parkeernormen voor 'Wonen' gemeente Oldenzaal (bron: gemeente Oldenzaal)

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP07013-va01_0019.png" Figuur 4.7: parkeernormen voor 'Werken' gemeente Oldenzaal (bron: gemeente Oldenzaal)

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Bedrijf

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven van categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1' met functieaanduiding 'autorestauratie' en met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Wonen

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor gestapelde woningen, de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater. Dit met de bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Binnen deze bestemming is het tevens mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf. Het exploiteren van een aan huis verbonden bedrijf is wel gebonden aan enkele nadere, binnen de afwijkingsbevoegdheid weergegeven, voorwaarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 17-02-20 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 april 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.