direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Leemringweg 19-21 te Kraggenburg (NETL)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00750-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Leemringweg 19-21 te Kraggenburg (NETL) met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00750-ON01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarische bedrijvigheid:

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en tuinbouw:

de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;

  • b. fruitteelt:

de teelt van fruit op open grond;

  • c. grondgebonden veehouderij:

het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;

  • d. intensieve veehouderij:

agrarische bedrijvigheid bestaande uit fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, die functioneel geheel of overwegend niet afhankelijk is van de ter plaatse bij het agrarisch bedrijf behorende grond als productiemiddel en die plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang;

  • e. glastuinbouw:

de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

  • f. paardenfokkerij:

het fokken van veulens en de opfok van jonge paarden met de daaraan verbonden basistraining tot een leeftijd van 2 à 3 jaar;

  • g. kwekerij:

het telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten en niet zijnde een tuincentrum;

1.6 ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 arbeidsmigranten:

arbeidskrachten uit binnen- en buitenland die gedurende een bepaalde periode werkzaam zijn op een (agrarisch) bedrijf;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak, waaronder in ieder geval wordt verstaan een aanbouw, uitbouw, bijgebouw, serre en/of erker;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 brutovloeroppervlak (bvo):

het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains;

1.23 centrumgebouw:

een gebouw dat de functies horeca, winkel, kantoor, hotelkamers en tijdelijke huisvesting voor personeel en de daarbij behorende ruimtes omvat, voor zover deze functies behoren bij en ten dienste staan aan de bestemming;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erf:

het bebouwingsvlak tezamen met aansluitende erfbeplanting tot aan het hart van de (denkbeeldige) erfsloot, plus de daarbij behorende gronden gelegen tussen het bebouwingsvlak en de weg;

1.26 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 groepshotel:

een gebouw dat is bedoeld voor logiesverstrekking aan groepen;

1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel;

1.30 horeca:

het bieden van logies en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse, alsmede het ter plaatse verstrekken van dranken;

1.31 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;

1.32 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.33 kas:

opstallen van glas, of ander lichtdoorlatend materiaal, boogkassen en schermhallen met een hoogte van 1,5 meter of meer boven het maaiveld;

1.34 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.35 maaiveld:
  • a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land,
  • b. de bovenkant van het terrein dat bebouwing omgeeft;
1.36 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.38 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.39 ondergeschikte nevenactiviteit, tweede tak:

ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.40 permanente bewoning:

het gebruiken van een gebouw als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats;

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 recreatief nachtverblijf:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief gebruik en waarvan de gebruikers elders hun woonverblijf hebben;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 structureel recreatief nachtverblijf:

het jaarrond aanbieden van recreatief nachtverblijf. Dit in tegenstelling tot het gedurende één of enkele nachten inrichten van een terrein voor nachtverblijf, als onderdeel van bijvoorbeeld een evenement;

1.45 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar ten minste een nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft;

1.46 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.47 woning:

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.6 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw*;

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00750-ON01_0021.png"

2.7 geluidsbelasting

het meten van de geluidsbelasting zoals bedoeld in artikel 6 lid 6.5.2 vindt plaats conform de Handleiding meten- en rekenen industrielawaai 1999 (HMRI), tenzij sprake is van een uitzondering zoals aangegeven in Bijlage 6 bij de toelichting.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Open landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Open landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. instandhouding van de openheid van het landschap;
  • c. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;
  • d. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak;
  • e. extensieve openluchtrecreatie, zoals kavelpaden;
  • f. parkeervoorzieningen ten behoeve van het in lid 6.1, sub a sub 3 bedoelde evenement, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag binnen het aangegeven bouwvlak de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing worden gebouwd. Onder die bebouwing zijn begrepen kassen, ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen.

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hieronder zijn niet begrepen:

  • bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo’s en andere silo’s; en
  • boogkassen.

3.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken binnen en buiten bouwvlakken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van gebouwen binnen bouwvlakken tot het hart van de erfsloot mag niet minder dan 12 m bedragen;
  • b. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een strook van 25 m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan 4,5 m bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • g. de hoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde bedrijfswoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 120 m² bedragen;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;
  • j. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 2.500 m² bedragen;
  • k. de oppervlakte van kassen mag niet meer bedragen dan 2.500 m²;
  • l. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   8,5 m   11 m  
kassen   6 m   10 m  
aangebouwde bijbehorende bouwwerken   3,5 m    
vrijstaande bijbehorende bouwwerken   3,5 m   6 m  
bouwwerken voor mestopslag   -   6 m  
silo's   -   20 m  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn   -   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen   -   2 m  
overige bouwwerken, binnen bouwvlak   -   4 m  
hagelnetten, buiten bouwvlak   -   4,5 m  
overige bouwwerken, buiten bouwvlak   -   1,5 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden, de landschappelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het bouwen en/of uitbreiden van bedrijfsgebouwen op het bestaande erf waarbij de afstand van de gebouwen tot het hart van de erfsloot niet minder dan 6 m mag bedragen mits:
    • 1. is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1 ten aanzien van overige bouwwerken buiten bouwvlakken, ten behoeve van het bouwen van bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing, met overschrijding van de op de verbeelding aangegeven zijgrenzen en achtergrens van het bouwvlak, mits:
    • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;
    • 2. van het bouwvlak met inbegrip van de overschrijding, de totale oppervlakte niet meer dan 1,7 ha bedraagt, waarbij:
      • de breedte van het bouwvlak en de overschrijding niet meer dan 125 m bedraagt;
      • de diepte van het bouwvlak en de overschrijding niet meer dan 170 m bedraagt; en
      • de verhouding breedte tot diepte is gelegen tussen de 1:2 en 2:1;
    • 3. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;
    • 4. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:
      • de afstand van gebouwen tot het hart van de erfsloot niet minder dan 12 m mag bedragen; en
      • de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
    • 5. de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig te verdichten, en het zicht op de open polder te behouden;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.1 ten aanzien van overige bouwwerken buiten bouwvlak en het bepaalde in lid 3.2.2, onder c ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning, met overschrijding van de op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak aan de wegzijde, mits:
    • 1. het betreft een vervangende nieuwbouw van de bestaande bedrijfswoning,
    • 2. door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.1 ten aanzien van het bouwen van mestsilo's en bassins buiten bouwvlakken, waarbij voor mestsilo's geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m, en voor het bouwen van sleufsilo’s, spoel- en waterbassins geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m, buiten bouwvlakken op een afstand van ten hoogste 30 m vanaf de achterzijde van het bouwvlak.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandelsbedrijven, tenzij het detailhandel betreft als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit), met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m²;
  • b. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  • c. Het bewerken en verwerken van mest met behulp van mestvergistingsinstallatie ten behoeve van het verkrijgen van biogas;
  • d. Het ophogen van gronden ten behoeve van het gebruik van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor permanente bollenteelt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.4, sub b ten behoeve van het binnen een bouwvlak gebruiken van gronden als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, en voor uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en hoogte van 3,5 m respectievelijk 5 m en een inhoud van 50 m3, mits:
    • 1. is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
  • b. lid 3.4, sub c voor het bewerken en verwerken van mest met behulp van een mestvergistingsinstallatie ten behoeve van het verkrijgen van biogas, mits:
    • 1. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf,
  • c. de mestbewerking en verwerking ten behoeve van het verkrijgen van biogas geen zelfstandige bedrijfsactiviteit betreft;
  • d. in geval van co-vergisting uitsluitend producten worden verwerkt, die zijn vermeld op de positieve lijst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; en
  • e. is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de vorm van een studio voor beeld- en geluidbewerking, onderzoek en ontwikkeling brandnetelteelt en informatiecentrum;
  • b. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen;
  • c. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in lid 6.1, sub a onder 3 bedoelde evenementen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bestemmingsvlak;
  • e. kleinschalige agrarische activiteiten zoals het kweken van fruit, groente, (sier)heesters en het houden van dieren.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waaronder is begrepen ten hoogste één bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen.

4.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van gebouwen tot de achter- en zijgrenzen van het bestemmingsvlak mag niet minder dan 12 m bedragen;
  • b. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een strook van 40 m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  • d. in elk bestemmingsvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één bedragen;
  • e. het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak mag voor bedrijven, met uitzondering van bedrijven mede bestemd als agrarisch bedrijf, ten hoogste 20% bedragen tot een maximum van 2.000 m², indien de bestaande oppervlakte meer is dan 2.000 m² dan mag de oppervlakte niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • g. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • h. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan 4,5 m bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • i. de hoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende vergunningplichtige bijgebouwen mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  • k. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;
  • l. de goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen en aanbouwen, bijgebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   8,5 m   11 m  
aangebouwde bijbehorende bouwwerken   3,5 m    
vrijstaande bijbehorende bouwwerken   3,5 m   6 m  
erf- of terreinafscheidingen   -   2,5 m  
licht- en vlaggenmasten   -   12 m  
overige bouwwerken   -   4 m  

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandelsbedrijven, tenzij het betreft detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit).

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals beschreven in paragraaf 2.4 van de toelichting;
  • c. het voorkomen van lichtuitstraling op bomen en/of over het wateroppervlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische zone';
  • d. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en wadi's;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische zone' mogen geen lichtmasten en daarmee vergelijkbare bouwwerken ter verlichting worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een is omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarbij behorende voorzieningen en/of constructies;
  • d. ophogen en afgraven van gronden.

5.3.2 Uitzondering vergunningplicht

De in lid 5.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die het normale onderhoud tot doel hebben;
  • c. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

5.3.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 5.3.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals beschreven in paragraaf 2.4 van de toelichting.
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische zone' voor verlichting zonder afscherming van lichtuitstraling op bomen en/of over het wateroppervlak.

Artikel 6 Recreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

  • a. een dagrecreatieterrein, in combinatie met:
    • 1. expositieruimten, feest- en vergaderlocaties en horecavoorzieningen;
    • 2. plaatsen van beeldende kunst;
    • 3. evenementen;
  • b. verblijfsrecreatie, in de vorm van:
    • 1. kampeerterreinen voor 500 standplaatsen voor structureel recreatief nachtverblijf;
    • 2. 10 groepshotels;
    • 3. 150 bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
  • c. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, erven en tuinen;
  • d. bedrijfswoningen en huisvesting van personeel ten behoeve van het onder a en b genoemde gebruik;
  • e. de bescherming van het archeologisch waardevol scheepswrak NT25, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische vindplaats';
  • f. de bescherming van het gemeentelijk monument, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  • g. de instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erf';
  • h. het voorkomen van lichtuitstraling op bomen en/of over het wateroppervlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische zone;

met daarbij behorende:

  • i. facilitaire ruimten, waaronder kantoren, receptie, beheer en onderhoud en sanitaire voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. detailhandel.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing zijn maximaal 2 bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken op de erven toegestaan.

6.2.2 Gebouwen en overkappingen op erven

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erf' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen niet voor de dichtst naar de weg gekeerde voorgevel van de bestaande gebouwen op de erven worden gebouwd;
  • b. per vlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erf' mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m³ bedragen;
  • e. de afstand van gebouwen tot de achter- en zijgrenzen van het aanduidingsvlak bedraagt ten minste 12 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • f. de goothoogte van een gebouw of overkapping anders dan een bedrijfswoning mag niet meer dan 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping mag niet meer dan 11 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud;
  • i. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • j. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan 4,5 m bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  • l. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning.

6.2.3 Gebouwen en overkappingen op het recreatieterrein

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erf' gelden de volgende regels:

Totale oppervlakte

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de in dit lid 6.2.3 genoemde gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 15.000 m2 bedragen;
  • b. het gezamenlijke brutovloeroppervlak van de in dit lid genoemde gebouwen, met uitzondering van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en gebouwen en overkappingen ten behoeve van facilitaire ruimten, mag niet meer dan 25.000 m2 bedragen.

Zonering bouwhoogte

  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 9 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - verruiming bouwhoogte' ten hoogste 10 gebouwen(delen) met een bouwhoogte van maximaal 15 meter zijn toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleinschalig' mag niet meer 6 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eenmalige afwijking' 1 gebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 9 meter is toegestaan.

Groepshotels

  • e. het aantal groepshotels mag niet meer dan 10 bedragen;
  • f. de oppervlakte per groepshotel mag niet meer dan 1.500 m2 bedragen;
  • g. het gezamenlijke brutovloeroppervlak van de groepshotels mag niet meer dan 10.000 m2 bedragen;

Bouwwerken voor recreatief nachtverblijf

  • h. het aantal bouwwerken mag niet meer dan 150 bedragen;
  • i. de oppervlakte van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf mag niet meer dan 70 m2 bedragen;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf mag niet meer dan 7.500 m2 bedragen;
  • k. de bouwhoogte van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf mag niet meer dan 5 m bedragen.

Gebouwen en overkappingen ten behoeve van expositieruimten, feest- en vergaderlocaties, horecavoorzieningen

  • l. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van expositieruimten, feest- en vergaderlocaties en horecavoorzieningen mag niet meer dan 8.000 m2 bedragen;
  • m. de oppervlakte per gebouw of overkapping ten behoeve van expositieruimten, feest- en vergaderlocaties en horecavoorzieningen mag niet meer dan 2.000 m2 bedragen.

Gebouwen en overkappingen ten behoeve van facilitaire ruimten

  • n. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van facilitaire ruimten mag niet meer bedragen dan 3.000 m2;
  • o. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van facilitaire ruimten mag niet meer dan 7 m bedragen.

Centrumgebouw

  • p. er mag niet meer dan 1 centrumgebouw worden gebouwd;
  • q. de oppervlakte van het centrumgebouw mag niet meer dan 2.500 m2 bedragen.

Gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleinschalig'

  • r. aanvullend op sub a. tot en met q. geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleinschalig' dat:
    • 1. het bebouwingspercentage van dat aanduidingsvlak niet meer dan 5% mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - entree' geldt dat binnen het aanduidingsvlak ten hoogste één overkapping met een bouwhoogte van ten hoogste 7 m mag worden gebouwd.

6.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische zone' mag de bouwhoogte van lichtmasten en daarmee vergelijkbare bouwwerken ter verlichting niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag 1 kunstobject worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 12 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, voorzover die worden gebouwd binnen een afstand van 30 m tot bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument", zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende monument.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden, de landschappelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.3 in i. en toestaan dat de oppervlakte van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf ten hoogste 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat de overige bepalingen in lid 6.2.3 onverkort van toepassing blijven;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.3 in k. en toestaan dat de bouwhoogte van een kleinschalig bouwwerk voor recreatief nachtverblijf ten hoogste 7 m bedraagt;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.3 in m. en toestaan dat de oppervlakte van een gebouw of een overkapping ten behoeve van expositieruimten, feest- en vergaderlocaties en horecavoorzieningen ten hoogste 3.000 m2 bedraagt, met dien verstande dat de overige bepalingen in lid 6.2.3 onverkort van toepassing blijven.

De bedoelde omgevingsvergunning kan slechts verleend worden wanneer de afwijking aansluit bij de missie, strategie en uitwerking, zoals beschreven in het Plan voor de toekomst, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval gerekend:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische vindplaats':
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het graven van sleuven ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca, anders dan horeca ten dienste van de in lid 6.1 genoemde functies;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel, in welk geval het verkoopvloeroppervlak ten hoogste 200 m2 bedraagt;
  • d. het gebruik van de gronden voor meer dan 500 standplaatsen voor kamperen in de vorm van structureel recreatief nachtverblijf;
  • e. het gebruik van kampeermiddelen, bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en andere gebouwen bedoeld voor verblijfsrecreatief gebruik voor permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, anders dan huisvesting van personeel als bedoeld in 6.1 onder d;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de huisvesting van personeel anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erf' en/of in het centrumgebouw;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen en andere activiteiten zodanig dat gedurende meer dan 12 dagen per jaar de geluidsbelasting vanwege de versterkte muziek op het meest nabijgelegen geluidsgevoelig object meer bedraagt dan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • i. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor meer dan 3 evenementen per jaar;
  • j. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - ecologische zone" voor:
    • 1. bouwlampen c.q. overige verlichting zonder afscherming van lichtuitstraling op bomen en/of over het wateroppervlak;
    • 2. vleermuisonvriendelijke verlichting.

6.5.2 Evenementen

Het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen is toegestaan waarbij:

  • a. wordt voldaan aan het gestelde in onderstaande tabel:

Duiding evenement   Eendags evenement   Divers meerdaags festival met onderbrekingen   Wildeburg of vergelijkbaar meerdaags groot muziekfestival zonder onderbrekingen  
Maximaal aantal per jaar   1   1   1  
Maximaal aantal dagen per jaar   1   4   4  
Maximum aantal bezoekers   17.500   20.000   25.000  
Maximale geluidsbelasting dag
(12.00 - 19.00 uur)  
55 dB(A) LAeq,3min op de gevel van gevoelige objecten (*)   75 dB(C) LCeq,3min op de gevel vangevoelige objecten(*)   55 dB(A) LAeq,3min op de gevel van gevoelige objecten (*)   75 dB(C) LCeq,3min op de gevel van gevoelige objecten(*)   60 dB(A) LAeq,3min op de gevel van gevoelige objecten (*)   80 dB(C) LCeq,3min op de gevel van gevoelige objecten(*)  
Maximale geluidsbelasting avond
 
55

19.00 - 01.00 uur  
75

19.00 - 01.00 uur  
55

19.00 - 02.00 uur  
75

19.00 - 02.00 uur  
60

19.00 - 24.00  
80

19.00 - 24.00  
Maximale geluidsbelasting nacht   -   -   -   -   50

00.00 - 12.00 uur  
73

00.00 - 12.00 uur  

*) De norm betreft het 'invallende' geluidsniveau op de gevel van gevoelige objecten (artikel 1 Wet geluidhinder)

  • b. het aantal evenementdagen van 15 maart tot 1 juli maximaal 4 bedraagt.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 7.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.

7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

7.3.3 Afwegingskader

De in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

7.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 8.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.

8.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 8.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

8.3.3 Afwegingskader

De in 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

8.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

9.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 9.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.

9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 9.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

9.3.3 Afwegingskader

De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 7

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 10.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
10.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 10.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
10.3.3 Afwegingskader

De in 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
10.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruik

Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient te allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bestemmingsvlak.

12.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden:

  • a. als seksinrichting;
  • b. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  • c. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  • d. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
  • e. voor het ophogen van gronden buiten het erf ten behoeve van permanente bollenteelt;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

12.3 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval niet gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van:

  • Kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde maten en percentages, met dien verstande dat:

  • a. de afwijking beperkt blijft tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • b. de afwijking niet geldt voor de in het plan aangegeven oppervlaktematen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Leemringweg 19-21 te Kraggenburg (NETL) van de gemeente Noordoostpolder

Behorend bij het besluit van ...