| Plan: | Emmeloord, Wittesteijn 1-7 |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00738-ON01 |
Aan de Wittesteijn in de kern Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, bevindt zich een winkelcentrum. Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande winkelcentrum Wittesteijn te revitaliseren en te upgraden. Deze versterking wordt onder meer bereikt door de volgende activiteiten:
In aanvulling op deze activiteiten wordt ook de openbare ruimte opnieuw ingericht. Dit valt echter buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan Emmeloord-West (2017) maakt de inrichting van de openbare ruimte al mogelijk
Op basis van het geldende bestemmingsplan, zie hiervoor paragraaf 1.3, is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk. De initiatiefnemer heeft daarom bij de gemeente Noordoostpolder een principeverzoek ingediend. De gemeente Noordoostpolder heeft op 4 oktober 2022 via een principebesluit kenbaar gemaakt een positieve grondhouding aan te nemen tegenover de voorgenomen ontwikkeling.
Om het initiatief juridisch- planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk waarin wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied is gelegen aan de zuidwest kant van Emmeloord. Het plangebied is kadastraal bekend als Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, sectie AZ, percelen 3636, 13076 en 13086. Het plangebied wordt aan de oostkant ontsloten door de Urkerweg en aan de westkant via de Revelsant.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Emmeloord (Bron: Basis Viewer Rho)
Door de ligging in het centrum van een uitbreidingswijk in Emmeloord wordt het plangebied voornamelijk begrenst door bebouwing. Er is sprake van een centrumfunctie waar omheen wordt gewoond. Opvallend zijn de flats met ongeveer vier bouwlagen. Ook zijn er verschillende maatschappelijk functies in de omgeving, zoals een basisschool, een verzorgingstehuis en fysiotherapie. Richting het westen bevinden zich agrarische percelen.
In figuur 1.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2 Luchtfoto plangebied (Bron: Basis Viewer Rho)
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Emmeloord-West'. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder.
Het plangebied kent op basis van het bestemmingsplan 'Emmeloord-West' de enkelbestemmingen 'Centrum' en 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Centrum' is een bouwvlak opgenomen. Aan het bouwvlak is zowel maatvoering als een functieaanduiding gekoppeld. Het gaat om een maximale bouwhoogte van 5 meter en de functieaanduiding 'horeca van categorie 2'.
In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Emmeloord-West' opgenomen.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Emmeloord-West' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Verder is voor de gehele gemeente Noordoostpolder op 8 juli 2019 een paraplubestemmingsplan vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling opgenomen waarin het parkeerbeleid van de gemeente Noordoostpolder wordt geregeld. De parkeerregeling is ook van toepassing op het plangebied.
Enkelbestemming 'Centrum'
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende al dan niet gecombineerde doeleinden:
met daarbij behorende:
Enkelbestemming 'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk de bestaande winkels in het paviljoen op de parkeerplaats te verplaatsen naar een nieuw op te richten gebouw aan de westkant van het appartementencomplex aan de Hulkesteijn. De locatie van het nieuw op te richten gebouw aan de Hulkesteijn heeft op dit moment de bestemming 'Verkeer'. Op basis van zowel de bouw- als gebruiksregels van deze bestemming is een nieuw gebouw met winkels niet toegestaan. Er wordt daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld met de kaders voor de voorgenomen ontwikkeling.
Deze toelichting is onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan voor de verplaatsing van de winkels in het paviljoen op de parkeerplaats naar een nieuw te realiseren gebouw naast het appartementencomplex aan de Hulkesteijn.
De opbouw van deze toelichting is als volgt:
Het winkelcentrum Wittesteijn is gesitueerd in een uitbreidingswijk van Emmeloord uit begin jaren '70 (figuur 2.1). Het plangebied betreft een gedeelte van het winkelcentrum. Specifiek beslaat het plangebied de verharde gronden ten westen van het appartementencomplex aan de Hulkesteijn en het paviljoen met winkels midden op de parkeerplaats van het winkelcentrum.
Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied zijn de parallel geplaatste noord-zuid georiënteerde galerijflats in vier bouwlagen. Deze staan verschoven ten opzichte van elkaar aan de diagonaal lopende uitvalsweg richting Urk. Eén van de flatgebouwen is korter om plaats te bieden aan de winkels. Midden tussen de winkels en het tegenoverliggende appartementencomplex staat een paviljoen tussen de parkeerplekken in gelijke stijl, met stevige dakranden en groot overstek. Het biedt plaats aan vier kleine winkelunits van circa 40 m2.
In de loop der jaren is de in het winkelcentrum gevestigde supermarkt gegroeid. Ook is het naast gelegen appartementencomplex (Wittesteijn 16-44) gemoderniseerd en in de onderbouw voorzien van winkelruimte. Recent zijn de langere flatgebouwen van woningbouwstichting Mercatus gemoderniseerd en geïsoleerd.
Navolgende figuren tonen het plangebied in de huidige situatie.
Figuur 2.1 Appartementencomplex aan de Hulkesteijn (bron: Google Streetview, maart 2022)
Figuur 2.2 Locatie nieuw te realiseren gebouw met winkels (bron: K4 Architecten)
Figuur 2.3 Weergave bestaande paviljoen (bron: Google Streetview, maart 2022)
Het initiatief beoogt de sloop en herbouw van het bestaande paviljoen op het parkeerterrein. Op die manier ontstaat de mogelijkheid het winkelcentrum opnieuw in te richten. De ontwikkeling bestaat uit de volgende activiteiten:
De vier bestaande winkels, die zich momenteel in het paviljoen midden op het parkeerterrein van het winkelcentrum bevinden, worden ondergebracht in een nieuw op te richten gebouw. Dit gebouw wordt opgericht aan de westzijde van het appartementencomplex aan de Hulkesteijn en wordt van een mossedum dakbegroeiing voorzien (figuur 2.4). De aanzichten voor het nieuwe gebouw zijn te vinden in bijlage 1. Door de verplaatsing van de winkels kan het paviljoen worden gesloopt en wordt daarmee de openheid van het plein hersteld. Ook wordt hiermee de herinrichting van de openbare ruimte mogelijk, zodat een betere verkeersafwikkeling kan worden bereikt en er vergroening van de omgeving plaatsvindt.
Figuur 2.4 Nieuw winkelgebouw naast appartementencomplex Hulkesteijn (bron: K4 Architecten)
Voor het hele winkelcentrum is een inrichtingsschets gemaakt, welke is bijgevoegd in bijlage 2. Hierin is de complete ontwikkeling van het gebied opgenomen, welke deels buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan valt.
De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit plan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het plan. Deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als visie van het Rijk. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Het beoogde initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met belangen van het Rijk. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen belangen zoals opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op de verplaatsing van een functie die al was toegestaan is onder andere de uitspraak ABRvS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2316 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat de verplaatsing van een functie die al was toegestaan waarbij het bebouwd oppervlak niet toeneemt, niet kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bestaat de stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Boven de 500 m² is er in principe sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend plan is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing aangezien het gaat om de verplaatsing van bestaande functies waarbij het bebouwd oppervlak met 64 m² toeneemt. Toetsing aan de ladder kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.
Vanuit de omgevingsvisie worden er drie kernopgaven beschreven:
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Stedelijke regio´s vormen in toenemende mate de motoren van de economie. Regiovorming verloopt niet vanzelf optimaal. Overheden kunnen het verschil maken door op slimme manier de goede voorwaarden te creëren voor economische groei.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de kwaliteit van het bestaande winkelcentrum Wittesteijn verbeterd. Op deze manier ontstaat een duurzaam toekomstperspectief voor het winkelcentrum. Er is derhalve sprake van een duurzame ontwikkeling met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Namelijk het behouden van voorzieningen in de uitbreidingswijk van Emmeloord.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie FlevolandStraks.
In aanvulling op de provinciale omgevingsvisie (zie paragraaf 3.3.1) hebben Provinciale Staten op 27 februari 2019 de eerste versie van het omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. In het omgevingsprogramma is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. Van belang voor de ontwikkeling van winkelcentrum Wittesteijn in Emmerloord zijn onderstaande beleidsterreinen van belang:
Stedelijk gebied
Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoersknooppunten.
Werklocaties
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. Met het provinciaal locatiebeleid vervult de provincie een faciliterende, ondersteunende, gebied vertegenwoordigende en regisserende rol. Het locatiebeleid draagt bij aan de volgende doelstellingen:
Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande paviljoen met winkels verplaatst waardoor de kwaliteit van het winkelcentrum wordt verbetert. Daarnaast ontstaan er mogelijkheden voor de herinrichting van de openbare ruimte. Deze herinrichting heeft vervolgens weer een betere verkeersafwikkeling en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg, doordat er meer groen wordt toegevoegd.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het omgevingsprogramma Flevoland waarbij aansluiting wordt gezocht bij de beleidsterreinen 'Stedelijk gebied' en 'Werklocaties'.
In de omgevingsverordening van provincie Flevoland (vastgesteld op 27 februari 2019) zijn alle regels vastgelegd die de provincie hanteert op het gebied van onder andere wegen, water, milieu, bodem, natuur, wonen en ruimte. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie-)regels voor andere overheden. Voor de beoordeling is de geconsolideerde versie van juli 2019 geraadpleegd.
In geval van de voorgenomen ontwikkeling is met name artikel 7.5 van de omgevingsverordening van belang. Dit artikel bepaalt het volgende:
Het plangebied ligt op circa 530 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) behoren. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot het NNN, kunnen negatieve effecten op de gebieden die behoren tot het NNN redelijkerwijs worden uitgesloten. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4 (Ecologie).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Flevoland.
In de RO visie werklocaties Flevoland 2015 staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland.
De verwachting is dat de vraag naar fysieke winkels in Flevoland de komende jaren gaat teruglopen. In de toekomst is dan ook niet voor alle winkelgebieden plaats. Een sterke focus op kansrijke winkelgebieden en proactieve sanering van kansarme gebieden is daarom wenselijk. De gemeenten zullen het onderscheid moeten maken tussen kansrijke en kansarme winkelgebieden en daar vervolgens ook naar handelen. Er lijkt nog wel ruimte voor enige uitbreiding, vanwege de groeiende bevolking, maar gecombineerd met ‘negatieve trends’ als de verdere afvloeiing van aankopen naar internet, zal deze uitbreidingsvraag beperkt zijn. Er ligt wél een grote kwalitatieve opgave. Winkels moeten immers in het snel veranderde winkellandschap inspelen op ontwikkelingen als de razendsnelle groei van het internetwinkelen en de toenemende vraag om belevenis. De centrale opgave is dan vooral groei in kwaliteit bij een veelal stabiele kwantiteit.
Doelstelling van deze visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:
Voor winkels geldt daarnaast een belangrijke basisprincipe:
De gewenste ontwikkeling om het bestaande winkelcentrum Wittesteijn te revitaliseren en te upgraden past binnen de RO visie voor werklocaties van de provincie Flevoland. Door de verplaatsing van de winkels op het parkeerterrein naar het nieuwe gebouw zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het winkelcentrum. Er komt meer ruimte voor parkeren en de verkeerssituatie wordt overzichtelijker. Daarnaast is er sprake van een duurzame ontwikkeling met duurzaam beheer. De ondernemers in Emmeloord hebben een concrete behoefte naar de uitbreiding van het winkelcentrum. Hierin geeft de provincie ruimte door middel van uitnodigingsplanologie en het stimuleren van ondernemers. Als laatste past de ontwikkeling binnen de ladder voor duurzame ontwikkeling (paragraaf 3.1.2)
Conclusie
Samengevat is de voorgenomen ontwikkeling van het winkelcentrum Wittesteijn in lijn met de RO visie werklocaties 2015.
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De grootste opgave voor de gemeente Noordoostpolder is het verbreden van de economie. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een gevarieerde werkgelegenheid in verschillende sectoren en op verschillende opleidingsniveaus. Van belang is een minimaal gelijkblijvende verhouding tussen de beroepsbevolking en de werkgelegenheid.
Emmeloord is de stedelijke hoofdkern van de gemeente Noordoostpolder. Er is een hoog voorzieningenniveau en een verzorgingsfunctie voor de overige kernen en het landelijk gebied. De combinatie van het hoge voorzieningenniveau, de verschillende bedrijventerreinen en de goede ontsluiting maken Emmeloord tot een aantrekkelijk plek om te wonen of een bedrijf te vestigen. Met de beoogde ontwikkeling wordt de centrumfunctie van Emmeloord versterkt. Het centrum van Emmeloord krijgt een upgrade en wordt waar nodig geherstructureerd zodat het voldoet aan de eisen van deze tijd.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Om de detailhandel in Emmeloord, de dorpen en het buitengebied ook in de toekomst in een gezond evenwicht te houden, is er een nieuwe ‘Visie op Detailhandelsstructuur Noordoostpolder’ gemaakt. Deze moet het bestaande winkelaanbod beschermen, onder meer door duidelijk te maken waar nieuwe winkels zich mogen vestigen.
De supermarkt in het buurtwinkelcentrum Wittesteijn is met 1.600 m2 wvo de grootste supermarkt van de gemeente. In dit winkelcentrum zijn ook enkele andere dagelijkse winkels gevestigd (drogist, slijterij, kaaswinkel). En aanvullende voorzieningen gericht op de omliggende buurt (kapper, cafetaria, etc.). Binnen de hoofdstructuur hebben de buurtwinkelcentra, waaronder Wittesteijn, een lokale positie; ze bedienen de direct omliggende buurten in Emmeloord. Investeringen door ondernemers en/of vastgoedeigenaren in de kwaliteit van het aanbod en de uitstraling van de winkelcentra worden als wenselijk gezien.
Grootschalige uitbreidingen, zoals de toevoeging van nieuwe winkels, waardoor deze winkelcentra een sterke buurt overstijgende functie krijgen, zijn echter niet gewenst, omdat daarmee de positie van het centrum van Emmeloord en de overige centra ondermijnd wordt.
Het is van belang dat de buurtwinkelcentra passen bij het draagvlak in de desbetreffende buurten. Buurtwinkelcentra bestaan voornamelijk uit één supermarkt en enkele aanvullende voorzieningen (dagelijkse winkels, horeca, diensten). De beoogde ontwikkeling past binnen de doelstelling voor het behoud van buurtwinkelcentra in Emmeloord door de kwaliteit en de inrichting van het winkelcentrum Wittesteijn te verbeteren. Deze herinrichting is passend bij de behoefte van de omgeving.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de visie op de detailhandelsstructuur van de gemeente Noordoostpolder.
Toetsing aan Dienstenrichtlijn
Het terugbrengen van twee supermarkten naar één supermarkt betekent een aanscherping van de vestigingsbeperking voor de huidige gebruiksmogelijkheden ter plaatse van gebouwen aan in het centrum van Wittesteijn. De vestigingsbeperking heeft betrekking op de branche en het aantal (maatvoering). Een nieuwe bestemmingsregeling waarin een vestigingsbeperking van diensten wordt opgenomen, moet voldoen aan de Dienstenrichtlijn. Detailhandel in goederen is een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn en een vestigingsbeperking moet dus aan de Dienstenrichtlijn voldoen. Dit volgt uit het arrest van het Europese Hof van Justitie van 30 januari 2018 in de zaak Visser Vastgoed.
De Dienstenrichtlijn bepaalt – kort gezegd - dat een bestemmingsplan alleen vestigingsbeperkingen ten aanzien van een dienst mag bevatten als deze vestigingsbeperkingen:
a. niet-discriminerend,
b. noodzakelijk en
c. evenredig zijn.
Hieronder wordt beoordeeld of het wegbestemmen van een supermarkt in lijn is met de Dienstenrichtlijn.
Discriminatieverbod
In het bestemmingsplan Emmeloord-West (2016) en dit nieuwe bestemmingsplan is geen sprake van een eis die een direct of indirect onderscheid maakt in de zin van artikel 15, derde lid, onder a, van de Dienstenrichtlijn. Hiermee wordt derhalve voldaan aan het discriminatieverbod. Ditzelfde geldt voor toevoeging van de begripsbepaling voor supermarkten, waarmee wordt bepaald dat de regels over het aantal supermarkten, alleen betrekking hebben op de grotere supermarkten, vanaf 650 m2 wvo.
Dwingende redenen van algemeen belang en noodzakelijkheid
Voor het beleid ten aanzien van supermarkten vormt de 'bescherming van het milieu en het stedelijk milieu' de dwingende reden van algemeen belang en daarmee ook voor de aanscherping van de vestigingsbeperking tot één supermarkt ter plaatse van Wittesteijn. Daarnaast wordt op dit moment de mogelijkheid voor een supermarkt op deze locatie ook niet in gebruik genomen.
De gemeente heeft er belang bij om via een bestemmingsplan te bevorderen dat het centrumgebied van Wittesteijn haar dynamiek en oorspronkelijke karakter behoudt. De gekozen regulering van de vestigingsmogelijkheden voor supermarkten maakt deel uit van dit beleid.
Door middel van regulering van supermarkten in het centrumgebied en wijk- en buurtcentra in de vorm van brancherings- en maatvoeringsregels in de bestemmingsregelingen beoogt de raad een mix van winkels in het centrum te behouden en te bevorderen, afgestemd op de behoefte en het koopgedrag van de consument. Daarmee wordt beoogd een aantrekkelijk centrum te bevorderen, om de leefbaarheid van het stadscentrum te behouden en leegstand in binnenstedelijk gebied te voorkomen. Om genoemde redenen is het beleid ook gericht op behoud van één supermarkt per wijkcentrum.
Het behoud van de leefbaarheid van het stadscentrum en het voorkomen van leegstand in binnenstedelijk gebied, zoals ook in wijkcentra, zijn noodzakelijk voor de bescherming van het stedelijk milieu en vormen een dwingende reden van algemeen belang die de aanscherping van de vestigingsbeperking rechtvaardigt. De aanscherping van de regeling voldoet aan artikel 15, derde lid onder b van de Dienstenrichtlijn. Hierbij is het van belang dat deze effecten horen bij supermarkten van substantiële omvang, groter dan 600 m2 wvo. Vandaar dat het noodzakelijk is hiervoor een begripsbepaling op te nemen.
Evenredigheid
De maatregel om in Wittesteijn één supermarkt toe te staan en die bepaling van toepassing te laten zijn op supermarkten groter dan 600 m2 wvo, zijn evenredige maatregelen. Deze maatregelen zijn namelijk geschikt en effectief, worden coherent en systematisch toegepast en doorstaan de hypocrisietest, gaan niet verder dan nodig om het nagestreefde doel/de nagestreefde doelen te bereiken en het effect kan niet worden bereikt met andere, minder beperkende maatregelen voor het gebruik als detailhandel. De toevoeging van de begripsbepaling voor supermarkten, gericht op supermarkten groter dan 600 m2 wvo, wordt in de nieuwe Detailhandelsvisie opgenomen en ook in toekomstige aanpassingen van geldende bestemmingsplannen meegenomen. De maatregel over het aantal waarborgt ook dat het centrumgebied wordt gecompleteerd met een discountsupermarkt, omdat op dit moment ook geen tweede supermarkt wil vestigen op deze locatie. De aanpassingen van de regeling voldoen aan artikel 15, derde lid onder c van de Dienstenrichtlijn.
Marktverkenning
De marktruimte moet beschikbaar blijven voor schaalvergroting van de bestaande supermarkten; dat kan eventueel worden gecombineerd met verplaatsing naar een ander wijkcentrum. Dit is het beleid dat reeds vele jaren wordt gevoerd.
Conclusie
De aanpassingen van de regeling van de centrumbestemmingvoldoen aan artikel 15, derde lid onder a, b en c van de Dienstenrichtlijn. De mogelijkheid voor een extra supermarkt is wegens bovenstaande weg bestemd.
Met de beoogde ontwikkeling worden bestaande functies verplaatst en is er een toename van het bebouwd oppervlak van 64 m². Volgens de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - september 2021) is er sprake van extra verkeersgeneratie bij een ontwikkeling wanneer het bebouwd oppervlak met 100 m² toenneemt. Voor de voorgenomen ontwikkeling worden daarom geen extra verkeersgeneratie verwacht.
Gelet op de goede bereikbaarheid van het plangebied en het feit dat het plangebied via meerdere wegen wordt ontsloten, kan worden aangenomen dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid. Door de herinrichting wordt de verkeersveiligheid juist bevorderd, doordat het winkelcentrum overzichtelijk wordt ingedeeld en de afvalcontainers worden verplaatst naar een locatie die zich een stukje van de weg af bevindt. Hierdoor wordt het verkeer niet langer opgehouden wanneer personen hun auto langs de containers plaatsen om afval weg te gooien.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van bestaande winkels en de vervangende nieuwbouw van een gebouw om de winkels in onder te brengen. Omdat er geen sprake is van uitbreiding zal er geen extra parkeergelegenheid noodzakelijk zijn. Ondanks dat er geen extra parkeerplaatsen nodig zijn, zorgt de verplaatsing van het paviljoen voor een efficiëntere inrichting en ruimtegebruik. Hierdoor wordt het mogelijk om negen extra parkeerplaatsen te realiseren. Door middel van deze negen extra parkeerplaatsen kan ook de parkeerbehoefte van de vergroting van de winkelruimte aan Wittesteijn 2 worden opgevangen. Het extra aantal benodigde parkeerplaatsen als gevolg van de uitbreiding bedraagt 7,7 parkeerplaatsen. Dit komt neer op in totaal acht parkeerplaatsen. In totaal zijn er dan 108 parkeerplaatsen voor het gehele winkelcentrum.
Gelet op de goede ontsluiting van het plangebied worden geen problemen met de verkeersafwikkeling en -veiligheid verwacht. Voor de beoogde verplaatsing van de bestaande winkels is het niet nodig extra parkeerplaatsen te realiseren.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
Een richtafstand uit de VNG handreiking kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de herinrichting van het winkelcentrum Wittesteijn. Als onderdeel van de herinrichting wordt een nieuw gebouw opgericht om vier bestaande winkels in onder te brengen. Er is geen sprake van gevoelige functies. Voor de winkelfuncties gelden wel richtafstanden ten opzichte van omliggende gevoelige functies. Gelet op de verschillende typen functies als winkels, woningen en maatschappelijke instellingen wordt uitgegaan van een gemengd gebied. Er wordt derhalve gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De winkels die van het paviljoen naar een nieuw op te richten gebouw verplaatsen, kennen ook elk hun eigen richtafstand. Het gaat om de volgende winkels:
Deze winkels kunnen respectievelijk worden ingedeeld in de functies 'kappersbedrijven en schoonheidsinstituten', 'reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)', 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, etc.' en 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, etc.'. Voor alle functies geldt dat zij tot milieucategorie 1 behoren. De grootste richtafstand bedraagt 10 meter in een rustige woonwijk. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 0 meter. Voor geen van deze functies zal daarom de richtafstand worden overschreden.
Voorgenoemde winkels zijn op basis van het Activiteitenbesluit bedrijven die vallen onder een inrichting 'type A'. Type A inrichtingen volgens het Activiteitenbesluit voeren 'lichte' milieubelastende activiteiten uit. Dergelijke winkels beschikken doorgaans niet over geluid producerende apparaten. Voor de winkels gelden verder de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Hierin zijn ook voorschriften voor geluid opgenomen. Mochten de winkels derhalve toch geluid producerende apparaten nodig hebben, zoals bijvoorbeeld een airco, dan dient aan de geluidsvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit voldaan te worden. Voor toekomstige airco's en warmtepompen gelden de maximale normen vanuit het Bouwbesluit 2012. Hierin is geregeld dat het geluidsniveau op de perceelgrens volgens de regelgeving maximaal 40 dB(A) mag zijn tussen 19.00 en 07.00 uur en overdag tussen 07.00 en 19.00 uur maximaal 45 dB (A).
De verplaatsing van de snackbar en het restaurant zou potentieel kunnen leiden tot hinder voor de directe omgeving vanwege geuremissie. Ook in dit kader is het Activiteitenbesluit van toepassing. Bij de concrete uitwerking van de plannen worden derhalve ontgeuringsinstallaties toegepast die ervoor zorgen dat geen sprake is van een onevenredige geurbelasting.
Verder worden de omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en vormen deze bedrijven geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de winkels niet wordt belemmerd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige functies.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In voorliggend geval is sprake van de uitbreiding van één winkelruimte. Wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn niet van belang aangezien geen nieuw geluidsgevoelig object wordt gerealiseerd.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
Natura 2000- gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 9,7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'IJsselmeer'. Dit betreft geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van de locatie leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk Kader
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelen een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming.
Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.
Stikstofberekening
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar in de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 3.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 530 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Om de mogelijke gevolgen van dit initiatief in beeld te brengen is een ecologische quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd in bijlage 4. Uit de quickscan is gebleken dat er mogelijk algemene broedvogels en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.
Voor de algemene broedvogels heeft het de voorkeur om buiten het vogelbroedseizoen (15 maart tot 15 juli) te werken. Indien toch gestart wordt met de werkzaamheden te midden van het vogelbroedseizoen, dient het plan- en verstoringsgebied eerst door een ter zake kundige ecoloog gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedvogels. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plan- of verstoringsgebied, worden door de ter zake kundige ecoloog specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt (een deel van) het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot alle nesten, vanuit eigen beweging van de vogels, niet meer in gebruik zijn.
Voor de verblijfplaatsen van de gebouwbewonende vleermuizen dienen maatregelen met betrekking tot de beperking van lichthinder te worden getroffen.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. De aanbevolen maatregelen worden in acht genomen bij de uitvoering. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt in een gebied met aangewezen aardkundige waarden. Van overige cultuurhistorische waarden is geen sprake.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Flevoland, een aardkundige waarde (Unio II met strandwal). Per aardkundig waardevol gebied zijn sterlocaties aangeduid, die uitblinken door hun gaafheid, zeldzaamheid of combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. Het plangebied is niet in of in de nabijheid van een dergelijke sterlocatie gelegen. Van overige bijzondere cultuurhistorische waarden is geen sprake. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Er is in voorliggend geval sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Daarnaast is de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Noordoostpolder geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.
Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
Het proces van de watertoets is via een digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Waterschap Zuiderzeeland. In het kader van de watertoets is de procedure geen waterschapsbelang van toepassing. In onderstaande waterparagraaf zijn de relevante streefbeelden, uitgangspunten en randvoorwaarden verwerkt, aangevuld met een concrete uitwerking van de gevolgen voor de waterhuishouding.
De digitale watertoets is bijgevoegd in bijlage 5.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. De gemiddelde jaarlijkse grondwateronttrekking mag de beschikbare grondwatervoorraad op lange termijn niet overschrijden.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Stedelijk Waterplan Noordoostpolder
De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (april 2006). Als aanvulling op het Stedelijk waterplan is in 2011 door het Waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder een bestuurlijke “Maatwerkovereenkomst stedelijk water” ondertekend. Door ondertekening van deze bestuursovereenkomst zijn tussen de waterbeheerder en de gemeente afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het stedelijk water zijn daardoor beter verankerd. Verdere actualisatie met het oog op onder andere de klimaatadaptatie is verwerkt in het gezamenlijk met het Waterschap Zuiderzeeland opgestelde Watertakenplan Noordoostpolder 2019-2024.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Waterwet
De Waterwet (2009) bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Één van de voornaamste veranderingen, naast invoering van de watervergunning, is de verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de herinrichting van het winkelcentrum Wittesteijn. De vier winkels in het paviljoen worden verplaatst naar een nieuw op te richten pand in het verlengde van het noordelijke appartementencomplex. Verder wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Per saldo wordt met de beoogde ontwikkeling geen nieuw verhard oppervlak toegevoegd. Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel volledig bestraat. Met de herinrichting van de openbare ruimte worden hemelwater-infiltrerende klinkerbestrating toegepast. Daarnaast worden groene stroken met bloeiende planten en lei-linden toegevoegd binnen het plangebied. Tot slot wordt de nieuwbouw in het verlengde van het noordelijke flatgebouw voorzien van een mossedum dakbegroeiing.
Op basis van de digitale watertoets geeft het waterschap Zuiderzeeland relevante randvoorwaarden voor het plan, die zijn ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. In de rest van deze paragraaf worden de drie waterthema's besproken.
Waterveiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Thema Voldoende Water
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Binnen het plangebied is geen sprake van een toename in verhard oppervlak. Daarbij wordt door het toepassen van infiltrerende bestrating, groenstroken en een groen dak meer hemelwater in het plangebied vastgehouden. Daarom is geen compensatie noodzakelijk voor dit plan.
Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het streefpeil van het oppervlaktewater in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.
Thema Schoon Water
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig. Met het planvoornemen worden geen uitlogende materialen toegepast.
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Er is geen sprake van toename van verharding doordat de bestaande functies worden omgewisseld. Het gaat in beide gevallen om reeds verharde stukken grond.
Er is een positief wateradvies gegeven door het waterschap. Daarbij is gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten op de waterhuishouding. Er is zelfs sprake van een verbetering. Vanuit de waterhuishouding bezien, worden er geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is van belang of een nieuw te realiseren functie kan worden aangemerkt als bodemgevoelige functie.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voorgenomen nieuwe locatie voor het nieuw te bouwen gebouw voor winkelruimte. De rapportage is bijgevoegd in bijlage 6. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieu hygiënische bodemkwaliteit op locatie.
Op basis van het vooronderzoek (bureauonderzoek) is geconstateerd dat de locaties niet eerder bebouwd zijn geweest. Ook zijn er geen boven- en/of ondergrondse tanks aanwezig (geweest). Teven is er geen aanleiding om asbesthoudende materialen of PFAS op of in de bodem te verwachten. Er zijn geen aanwijzingen voor een vermoeden van bodemverontreiniging ter plaatse van de onderzoeklocaties.
Vervolgens is veldwerk uitgevoerd om bovenstaande hypothese te kunnen bevestigen. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij geen bijzonderheden waargenomen. Van zowel de boven- als ondergrond zijn meerdere mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen.
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
Revelsant:
Hulkesteijn:
Verhoogde gehalten in de grond
Een duidelijke oorzaak voor het licht verhoogde gehalte aan minerale olie in de ondergrond is niet aan te geven. Het verhoogde gehalte kan vermoedelijk worden beschouwd als een diffuse verontreiniging. Diffuse verontreinigingen zijn verontreinigingen die zijn ontstaan door (eeuwen)lang menselijk gebruik en ophogingen. Het verhoogd gemeten gehalten is dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.
Verhoogde concentraties in het grondwater
Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentratie aan molybdeen heeft vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentratie is daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.
Op basis van de verhoogde gehalten in de grond en het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, met betrekking tot de locatie Hulkesteijn, formeel gezien niet juist. De gemeten gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieu hygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Aanbevelingen
Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. De beoordelingen van de mengmonsters van de grond variëren van klasse Achtergrondwaarde tot Industrie.
Opgemerkt moet worden dat dit een indicatieve toetsing betreft en dat de veldwerkzaamheden en chemische analyses niet conform de eisen van het besluit Bodemkwaliteit zijn uitgevoerd. Aan de resultaten van dit onderzoeksrapport kunnen daarom niet dezelfde rechten worden ontleend als aan een partijkeuring die conform Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd.
De onderzochte locaties zijn op basis van de historische luchtfoto's sinds 1981 verhard. Het gebruik van de locaties is op basis van deze foto's in die periode niet gewijzigd. De aangetroffen minerale olie kan verklaard worden door de aanwezigheid van humusachtig materiaal, een natuurlijk fenomeen. Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet nodig.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk nu het onderhavige initiatief kan worden aangemerkt als NIBM-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas van de Leefomgeving geraadpleegd. Figuur 4.1 toont een uitsnede van de risicokaart.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied met blauwe ster (bron: Atlas Leefomgeving)
Met de beoogde ontwikkeling worden bestaande functie verplaatst naar een nieuw te realiseren gebouw, waarbij het bestaande paviljoen wordt gesloopt. Het gaat dus om het verplaatsen van beperkt kwetsbare objecten naar een andere locatie binnen het winkelcentrum.
Risico relevante inrichtingen
Binnen een straal van 550 meter rond het plangebied bevinden zich geen risico relevante inrichtingen. De dichtstbijzijnde inrichting ligt ten zuidoosten van het plangebied, welke opslagloodsen van Agrifirm betreffen. Overige inrichtingen zijn gelegen op grotere afstand. Gelet op de afstand van 550 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde inrichting, wordt aangenomen dat dit geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de risicokaart worden geen transportroutes aangegeven waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Echter, gelet op het feit dat een LPG-station is gevestigd aan de Urkerweg (op circa 800 meter afstand), kan worden aangenomen dat toch vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De toelichting van het vigerende bestemmingsplan 'Emmeloord-West' bevestigt deze redenering.
Voor het LPG-station gaat het alleen om transporten van brandbare vloeistoffen. Uit de doorzetgegevens blijkt dat de doorzet begrensd is tot 1.000 m3/jaar. De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportas leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het beoogde initiatief.
Omdat de herinrichting van het winkelcentrum niet voorziet in de toevoeging van nieuwe functies, leidt dit niet tot een toename van het groepsrisico. Er kan daarom worden aangenomen dat deze transportroute geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
Buisleidingen
Aan de westkant van het plangebied bevindt zich een gastransportleiding. Deze gasleiding is door middel van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan 'Emmeloord- West' aangegeven. Deze dubbelbestemming bedraagt ten minste 4 of 5 meter aan weerzijden van de leiding, gemeten vanaf het hart van de leiding. Dit is de zogenaamde belemmeringenstrook. Binnen de belemmeringenstrook zijn geen bouwwerken toegestaan. Het plangebied valt niet binnen de belemmeringenstrook. Er wordt aangenomen dat deze leiding geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
Verder bevinden zich op circa 1.200 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied verschillende leidingen van Gasunie. Gelet op deze aanzienlijke afstand tot het plangebied, wordt aangenomen dat dit geen belemmering vormt voor het beoogde
initiatief.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot van externe veiligheid.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen, afgezien van de leidingen die zijn benoemd in paragraaf 4.10.
Het aspect kabels, leidingen en zoneringen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging voor ruimtelijke ontwikkelingen te geven. Een project kan op twee manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het besluit genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het besluit genoemd is in kolom 4 (besluiten).
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling in een omgeving met een gemengd karakter die geen milieugevolgen heeft. De aard en omvang van het project is daardoor beperkt. Door een goede stedenbouwkundige inpassing past het nieuwe en tevens beperkte ruimtebeslag binnen de huidige stedenbouwkundige structuur. De ruimtelijke impact/uitstraling is daardoor beperkt. Daarnaast vinden geen grote infrastructurele ingrepen plaats. Er is daarom in het kader van de m.e.r.-procedure geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast blijkt uit de volgende milieuparagrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.
Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het project.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Emmeloord, Wittesteijn 1-7' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Emmeloord, Wittesteijn 1-7' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De regels in dit bestemmingsplan zijn waar mogelijk afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Emmeloord - West' , vastgesteld op 25 september 2017.
Centrum
Dit betreft de bestemmingsregeling voor de centrumvoorzieningen als detailhandel, dienstverlening en horecavoorzieningen. In deze centrum bestemming worden supermarkten uitgesloten. Hier is voor gekozen omdat er op dit moment al een supermarkt aanwezig is in het winkelcentrum van Wittesteijn. Omdat het aantal supermarkten is teruggebracht is een toetsing aan de Dienstenrichtlijn noodzakelijk. In paragraaf 3.3.3 is de Dienstenrichtlijn toegelicht. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan 'Emmeloord - West' (2017) zijn overgenomen.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Participatie
De omgeving is bij de planvorming betrokken door omwonenden en belanghebbenden vroegtijdig te informeren over de voorgenomen plannen. Tijdens het proces zijn verschillende gesprekken gevoerd met de omgeving. In september 2023 zijn de plannen besproken en toegelicht in de Ledenvergadering van VvE Wittesteijn. Met behulp van het participatie traject is er overeenstemming bereikt over de ontwikkeling van winkelcentrum Wittesteijn. Het participatie verslag is als bijlage 7 bijgevoegd.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van de Inspraakverordening van de gemeente het plan in deze periode aangeboden aan overlegpartners. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Dit advies heeft geen invloed gehad op het ontwerp bestemmingsplan. De provincie Flevoland heeft in het kader van het vooroverleg ook een reactie gegeven. Vanuit provinciaal belang heeft de provincie een opmerking gemaakt op het stikstofonderzoek en de beleidsparagraaf. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is een berekening van de gebruiksfase toegevoegd aan de stikstofberekening. Daarnaast is de RO visie werklocaties van de provincie toegevoegd aan paragraaf 3.2. De opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassingen aan het ontwerp van het plan. De vooroverleg reacties hebben de bestemmingsplan op kwaliteit verbeterd.
Zienswijzen
Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.
Vaststelling
Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden waarop de ontwikkelingen plaatsvinden, zijn echter niet geheel in eigendom van de initiatiefnemer. De gemeente is echter bereid de gronden te verkopen, waartoe een overeenkomst wordt opgesteld (e.e.a. in overeenstemming met het bepaalde in het Didam-arrest). De ontwikkeling vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. De kosten die verbonden zijn aan het doorlopen van de procedure worden verhaald op de initiatiefnemer op basis van de legesverordening. Mogelijke planschadekosten zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer, hiervoor is een overeenkomst met de gemeente opgesteld.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.
Met het voorliggend plan wordt een bouwplan mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en gemeente Noordoostpolder. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd.